Kerstliederen     Index: ü       Uit:  de Oude Hervormde Bundel ü       Uit:  het Liedboek der Kerken ü       Uit:  enige Gezangen 1773 ü       Uit:  de Hanna Lam Liederen ü       Uit:  Wie zingt mee?       Oude Hervormde Bundel   LIED 1: 1-9 1   Hoe zal ik u ontvangen,   hoe wilt Gij zijn ontmoet,   O, 's werelds hoogst verlangen,   des sterv'lings zaligst goed?   Dat ons uw Geest verlichte!   Houd zelf de fakkel bij,   die, Heer, ons onderrichte,   wat U behaag'lijk zij! 2   Uw Sion strooit U palmen   en twijgen voor de voet,   en ik breng U in psalmen   mijn jubelende groet.   Mijn hart zal 't feestkleed dragen   van altijd jeugdig groen,   en van uw lof gewagen,   zoveel mijn lied kan doen. 3   Ver van de troon der tronen   en 's hemels zonneschijn   wilt G' onder mensen wonen,   der mensen broeder zijn!   Met God wilt G' ons verzoenen,   tot God heft G' ons omhoog,   en onder millioenen   hebt Gij ook mij in 't oog. 4   'k Lag machteloos gebonden:   Gij komt en maakt mij vrij!   Ik was bevlekt met zonden:   Gij komt en reinigt mij!   Het leven was mij sterven,   tot Gij mij op deedt staan.   Gij doet mij schatten erven,   die nimmermeer vergaan. 5   Wat deed uit 's hemels zalen,   o Heer der heerlijkhe'en,   op aard' U nederdalen?   Uw grote liefd' alleen,   uw eindeloos erbarmen   met onze grote nood,   dat als met reddend' armen   ons zegenend omsloot! 6   Ja, schrijf dat in uw harte,   gij diep bedroefde schaar!   Bij 't nijpen van de smarte,   bij 't barnen van 't gevaar:   al scheurde 't kruis uw schouder,   al doofde 't laatste licht,   de Trooster en Behouder   staat voor uw aangezicht! 7   Nu hebt gij niet te vragen,   of God wel vrede biedt:   "In mensen welbehagen!"   zo klinkt het eng'lenlied   't Klinkt voort, waarheen w' ook zweven   uit Bethl'em Efrata;   het klinkt ook onder 't sterven   nog in ons harte na! 8   Hoe d' afgrond ons bestrijde,   de wereld ons verschrikk',   de Heer staat ons ter zijde   tot onze jongste snik.   Zijn macht is alvermogen   en ied're vijand vliedt   voor d' opslag van zijn ogen,   waar Hij als Vorst gebiedt. 9   Nog eens zal Hij verschijnen   als Richter van 't heelal,   die 't hoofd van al de zijnen   voor eeuwig kronen zal.   Nog is die dag verborgen;   wacht hem gelovig af,   terwijl de grote morgen   reeds schemert boven 't graf! Terug naar boven     LIED 2: 1-6 1   Daar komt een schip geladen   tot aan het hoogste boord,   draagt Gods Zoon vol genade,   des Vaders eeuwig Woord. 2   Hoe 't schip het water kliefde!   het bergt een kostb're last;   het zeil, dat is de liefde,   de heil'ge Geest de mast. 3   Het anker valt ter rede,   nu is het schip aan land.   Het Woord is vlees geworden,   Gods Zoon reikt ons de hand. 4   Te Bethlehem geboren   als kindje in een stal,   geeft zich voor ons verloren   de Heiland van 't heelal. 5   En wie in groot verblijden   dit kindje kussen wil,   moet vooraf met Hem lijden   zijn kruis, om zijnentwil, 6   en daarna met Hem sterven,   om geest'lijk op te staan   en 't leven te verwerven,   gelijk Hij heeft gedaan. Terug naar boven     LIED 3: 1-3 1   Heft op uw hoofden, poorten wijd!   Wie is het, die hier binnenrijdt?   Begroet Hem, Heer der heerlijkheid   en Heiland vol barmhartigheid!   Hij geeft de wereld 't leven weer.   Juicht blijde, zingt uw God ter eer,   looft Hem, die sterk van daad   de deuren binnengaat! 2   Gezegend was het land, de stad,   waar deze Koning binnentrad.   Gezegend 't hart, dat openstaat   en deze Koning binnenlaat.   De Zonne der gerechtigheid   verblindde niet door majesteit;   maar wat in 't duister sliep,   ontwaakte, toen Hij riep. 3   Heft op uw hoofden, poorten wijd!   Elk hart zij Hem ter woon bereid!   De palmen van uw eerbied spreidt   de weg langs, die uw Koning rijdt.   Hij komt tot u met troost en vree   en brengt u heil en liefde mee.   Geprezen zij de Heer,   Hij geeft u 't leven weer! Terug naar boven     LIED 4: 1-7 1   Op, op, die 't rijk bewonen,   uw Koning tegemoet,   wilt Hem uw trouw betonen,   die grote wond'ren doet.   Schaart samen, Christenmacht,   laat ons voor alle dingen   Hem ons hosanna zingen   met onbedwongen kracht. 2   Op, gij bedroefde kind'ren,   uw Koning is nabij,   uw angsten zullen mind'ren,   uw redder maakt u vrij.   Hoe bloeit nu nieuwe hoop,   vertroosting zal nu stromen:   in 't woord wil Christus komen,   in avondmaal en doop. 3   Op, op, gij zo gekwelden,   uw Koning is niet ver;   wie vreesden, worden helden,   hier straalt uw morgenster.   De Heer wil uwe nood   met nieuwe kracht verwinnen,   het dorre land ontginnen,   zijn macht bedwingt de dood. 4   Juicht in uw God, gij armen,   op wie uw harte hoopt,   tot door zijn groot erbarmen   uw beker overloopt.   Die alle schepsel voedt,   laat niet zijn kind ontberen:   wat mensen slechts begeren,   schenkt Hij in overvloed. 5   Juicht nu, trots al uw zorgen,   de Koning komt met macht;   ons, in zijn hart geborgen,   heeft Hij zo rijk bedacht.   Nu zullen angst en pijn   de tijd, die komt, ooit schaden,   daar God, door zijn genade,   ons doet zijn kind'ren zijn. 6   Op, op, met vlugge schreden   tot uwe Koning snelt,   die daar komt aangereden,   sterk, als een grote held.   Treedt allen nader dan,   uw Heiland te begroeten,   die alle leed verzoeten   en ons verlossen kan. 7   Gij schenkt met volle handen,   die zelve d' armoe draagt;   Gij maakt uzelf te schanden,   die steeds naar zondaars vraagt.   Wij willen al tezaam,   die 't al van U ontvingen,   U ons hosanna zingen,   en prijzen uwe naam. Terug naar boven     LIED 5: 1-3 1   Verhoogd zij 't dal, de berg geslecht,   wat kronk'lend voortliep worde recht!   Treedt op gebaande wegen   vol vreugd' uw Redder tegen!   Ziet hier uw Vorst, der heren Heer!   Hij komt, de Machtige, met eer,   en zal uw zwakheid schragen.   Gelijk een vriend'lijk herdersvorst,   die zelf zijn moede lamm'ren torst,   zal Hij zijn kind'ren dragen! 2   Zeg niet, o sterv'ling, zeg niet meer:   "Mijn weg is donker voor de Heer,   mijn recht is voor Gods ogen   met duisternis omtogen."   O, weet het nu, erken het luid:   Gods arm wordt door geen macht gestuit,   wordt nimmer mat of moede;   Hij schenkt de sterkte, Hij de kracht,   en neemt, tot alles is volbracht,   u in zijn Vaderhoede! 3   Komt, heffen wij tot God omhoog   het zuchtend hart, het biddend oog!   Zijn almacht zal ons schragen,   wat noden ons belagen.   De moed kan jeugdigen ontgaan,   de jong'ling struik'len op zijn baan;   maar die de Heer verwachten,   verheffen zich met aad'laarsvlucht   al hoger op, naar reiner lucht,   met steeds verjongde krachten! Terug naar boven     LIED 6: 1-2 1   Bereidt, bereidt uw harten,   gij zondig mensenkroost!   Hij komt, die al uw smarten   verlossing heeft en troost.   Gods eeuw'ge Vadermin   heeft Hem ten licht en leven   gezonden en gegeven:   Hij keer' bij allen in! 2   Uw Heiland zal verschijnen,   Hij spreekt u vriend'lijk aan.   Wie noemen zich de zijnen,   bereidt gij Hem de baan!   Gij heuvelen, zinkt neer,   gij dalen, rijst! Uw Koning   zoekt in uw hart een woning:   ontsluit het voor de Heer! Terug naar boven     LIED 7: 1-2 1   Op U, mijn Heiland, blijf ik hopen.   Verlos mij van mijn bange pijn!   Zie, heel mijn hart staat voor u open   en wil, o Heer, uw tempel zijn.   O Gij, wien aard' en hemel zingen,   verkwik mij met uw heil'ge gloed.   Kom met uw zachte glans doordringen,   o Zon van liefde, mijn gemoed! 2   Vervul, o Heiland, het verlangen,   waarmee mijn hart uw komst verbeidt!   Ik wil in ootmoed U ontvangen,   mijn ziel en zinnen zijn bereid.   Ik blijf op U in liefde staren,   waar om mij heen de wereld woedt.   O, mocht ik uwe troost ervaren:   doe intocht, Heer, in mijn gemoed! Terug naar boven     LIED 8: 1-5 1   Nu daagt het in het oosten,   het licht schijnt overal:   Hij komt de volken troosten,   die eeuwig heersen zal. 2   De duisternis gaat wijken   van d' eeuwenlange nacht.   Een nieuwe dag gaat prijken   met ongekende pracht. 3   Zij, die gebonden zaten   in schaduw van de dood,   naar 't scheen van God verlaten,   begroeten 't morgenrood. 4   De zonne, voor wier stralen   het nacht'lijk duister zwicht,   en die zal zegepralen,   is Christus,'t eeuwig licht! 5   Reeds daagt het in het oosten,   het licht schijnt overal:   Hij komt de volken troosten,   die eeuwig heersen zal. Terug naar boven     LIED 9: 1-1 1   Mijn ziel verheft de Heer,   en mijn geest verheugd zich over God, mijn Heiland,   Hij toch sloeg zijn oog   op de vernedering zijner dienstmaagd;   wan zie, van nu aan   zullen alle geslachten mij zalig prijzen.   Want grote dingen heeft de Almachtige aan mij gedaan.   Hij wiens naam heilig is,   en wiens erbarmen rust van geslachte tot geslacht   op degenen die Hem vrezen.   Een machtdaad deed Hij met zijn arm:   de hovaardigen van hart heeft Hij verstrooid;   heersers heeft Hij van hun troon gestoten   en vernederden verhoogd;   hongerigen heeft Hij met weldaden vervuld   en rijken ledig heengezonden.   Hij heeft Israël, zijn knecht, bijgestaan   en daarmede gedacht aan zijn barmhartigheid   (gelijkerwijs Hij tot onze vaderen heeft gesproken)   jegens Abraham en zijn geslacht   tot in eeuwigheid.   Ere zij de Vader en de Zoon   en de Heilige Geest,   als in den beginne, nu en immer,   en van eeuwigheid tot eeuwigheid. Amen! Terug naar boven     LIED 10: 1-7 1   Daar is uit 's werelds duist're wolken   een licht der lichten opgegaan.   Komt tot zijn schijnsel, alle volken,   en gij, mijn ziele, bid het aan!   Het komt de schaduwen beschijnen,   de zwarte schaduw van de dood:   de nacht der zonde zal verdwijnen,   genade spreidt haar morgenrood. 2   Al hebt G',o God, vermenigvuldigd   de gaven van uw overvloed,   wat baat het, waar zich 't hart beschuldigt   en sidd'rend voor U krimpen moet?   Geen dubb'le oogst van most of koren   verdrijft de smarten van een ziel,   voor wie de hemel is verloren,   omdat z', o Heer, van U verviel. 3   Maar nu, nu zullen w' ons verblijden,   verblijden voor uw aangezicht!   De volheid der beloofde tijden   is voor de volken aangelicht!   Komt, dat w' aanbiddend nederknielen   en juichend roepen: God is groot!   Daar komt een oogsttijd voor de zielen,   de Heer zal spijzen met zijn brood. 4   Gij wilt met vrede tot ons komen,   met vreed' en vrijheid, vreugd' en eer.   Het juk is van de hals genomen,   God lof, wij zijn geen slaven meer!   De staf des drijvers ligt verbroken,   aan wien ons hart zich had verkocht,   en 't wapentuig in brand gestoken   van hem, die onze ziele zocht. 5   Wat heil, een Kind is ons geboren,   een Zoon gegeven door uw kracht!   De heerschappij zal Hem behoren,   zijn last is licht, zijn juk is zacht.   Zijn naam is "wonderbaar", zijn daden   zijn wond'ren van genaad' alleen.   Hij doet ons, hoe met schuld beladen,   verzoend voor 't oog des Vaders tre'en. 6   In Hem verschijnt, uit Hem zal spreken   de wijsheid Gods, der zielen raad.   De troost zal van zijn lippen leken   voor Adams neergebogen zaad.   Roept uit tot Hem, gij wien de zonde   geworpen heeft op 't smart'lijkst bed!   Gebroken hart, toon Hem uw wonde,   Hij is de sterke God, die redt. 7   O Vredevorst, Gij kunt gebieden   de vreed' op aard' en in mijn ziel!   Doe elke zondaar tot U vlieden,   dat al wat ademt voor U kniel'!   Dit zal de God des heils bewerken,   Hij zal de zetel,u bereid,   met recht en met gerechte sterken;   Hem zij de lof in eeuwigheid! Terug naar boven     LIED 11: 1-11 1   "Uit hogen hemel kom ik aan,   mijn goede tijding wilt verstaan,   ik zing, opdat uw vreugd vermeer',   de blijde boodschap van mijn Heer." 2   "Geboren is een hemels kind   van ene jonkvrouw zeer bemind,   een kindje zacht en teer en fijn,   't moog' u tot lust en vreugde zijn." 3   " 't Is Jezus Christus, onze God,   die u wil redde' uit duister lot;   Hij zelf wil uw verlosser zijn,   van alle zond' u maken rein." 4   "Hij brengt u alle zaligheid,   die God de Vader heeft bereid,   dat Gij met ons in 't hemelrijk   zult leven nu en eeuwiglijk." 5   "Merkt op het teken eens voor al:   een doek, een kribbe en een stal;   daar heeft men 't kindj' in neergevlijd,   dat ons van zond' en zorg bevrijdt." 6   Laat ons dus vrolijk aangedaan,   nu met de herders binnengaan,   te zien, hoe God ons heeft bedacht,   ons zijne lieve Zoon gebracht. 7   Wees welkom mij, o eed'le gast,   die heel des zondaars droeve last   ontnaamt, en mijn ellende droeg.   Hoe is mijn dank ooit groot genoeg? 8   Al was de wereld nog zo wijd,   gebouwd uit louter kostbaarheid,   zo was zij u toch veel te klein,   een wieg voor 't Christuskind te zijn. 9   Uw zijden en fluwelen tooi   zijn simp'le doeken en wat hooi;   hier ligt uw heerlijkheid te prijk   zo schoon als waar' 't uw hemelrijk. 10   Hoe heeft het alzo U behaagd,   dat mij het licht der waarheid daagt,   dat werelds macht en eer en goed   voor u niets geldt, noch helpen doet. 11   Lof, eer zij God op hoge troon,   die schenkt ons hier zijn eigen Zoon,   dat heel het hemels eng'lenheer   lofzingt en prijst het kindje teer! Terug naar boven     LIED 12: 1-4 1   Looft God gij Christ'nen, maakt Hem groot   op zijne hoogste troon,   die nu zijn rijk voor ons ontsloot   en schonk ons zijne Zoon,   en schonk ons zijne Zoon. 2   Hij daalt uit 's Vaders schoot terneer   op aard', om kind te zijn,   een kindje arm en naakt en teer,   al in een kribje klein,   al in een kribje klein. 3   Verzakende zijn macht en recht   verkoos Hij zich een stal,   neemt de gestalt' aan van een knecht,   de Schepper van het al,   de Schepper van het al. 4   En nu ontsluit Hij weer de poort   van 't schone paradijs;   geen cherub die de toegang stoort:   God zij lof, eer en prijs,   God zij lof, eer en prijs. Terug naar boven     LIED 13: 1-4 1   Christus is verschenen   ons met God te enen,   op deez' aardse paden   in arme gewaden,   dat Hij ons van zonde   vrij maak' en ontbonden. 2   Hij blijft altijd komen   en Hij leert de vromen,   hoe van kwaad begeren   zij tot boete keren,   hoe, wie dwaasheid minden,   waarheid zullen vinden. 3   Die met Hem verbonden,   worden trouw bevonden,   die naar Hem verlangen,   enkel Hem aanhangen,   zullen ook in 't scheiden   zich in Hem verblijden. 4   Wil tot levens ende   onze harten wenden,   dat w' U toebehoren,   wat ons ooit bekore,   tot na 't laatste scheiden   w' eeuwig ons verblijden. Terug naar boven     LIED 14: 1-3 1   Nu zijt wellekome,   Jesu, lieve Heer,   Gij komt van alzo hoge,   van alzo veer!   Nu zijt wellekome   van de hogen hemel neer.   Hier al op dit aardrijk   zijt Gij gezien nooit meer.   Ontferm U, Heer 2   Herders op den velde   hoorden een nieuw lied,   dat Jezus was geboren,   zij wisten 't niet!   "Gaat aan gene straten   en gij zult Hem vinden klaar.   Bethl'em is de stede,   daar is 't geschied voorwaar."   Ontferm U, Heer! 3   Wijzen uit het Oosten,   uit zo verren land,   zij zochten onze Here   met offerand.   Z'offerden ootmoediglijk   mirr', wierook ende goud   t' eren van dat kinde,   dat alle ding behoudt.   Ontferm U, Heer! Terug naar boven     LIED 15: 1-3 1   Komt, verwondert u hier, mensen,   ziet, hoe dat u God bemint,   ziet vervuld der zielen wensen,   ziet dit nieuw geboren Kind!   Ziet, die 't woord is, zonder spreken,   ziet, die vorst is, zonder pracht,   ziet, die 't al is, in gebreken,   ziet, die 't licht is, in de nacht,   ziet die 't goed is, dat zo zoet is,   wordt verstoten, wordt veracht. 2   Ziet, hoe dat men met Hem handelt,   hoe men Hem in doeken bindt,   die met zijne godheid wandelt   op de vleugels van de wind.   Ziet hoe ligt Hij hier in lijden   zonder teken van verstand,   die de hemel moet verblijden,   die de kroon der wijsheid spant.   Ziet hoe tere is de Here,   die 't al draagt in zijne hand. 3   O Heer Jesu, God en mense,   die aanvaard hebt deze staat,   geef mij, dat ik door uw wense,   geef mij door uw kindsheid raad.   Sterk mij door uw tere handen,   maak mij door uw kleinheid groot,   maak mij vrij door uwe banden,   maak mij rijk door uwe nood,   maak mij blijde door uw lijden,   maak mij levend door uw dood! Terug naar boven     LIED 16: 1-4 1   O, Bethlehem, hoe blinkt g' in eer   ver boven 's werelds trotse steden!   Gij zaagt der heem'len Hoofd en Heer   als mensenkind te voorschijn treden. 2   De ster, die aan de hemel rees,   verwint de glans der zonnestralen,   en toont, hoe God in mens'lijk vlees   zijn Zoon op aarde neer doet dalen. 3   De wijzen hebben 't Kind aanschouwd   en bien de schat der morgenlanden:   de keur van wierook, mirr' en goud,   als Hem verschuldigd' offeranden. 4   De wierook moet zijn god'lijkheid,   het goud zijn koningsrang vertellen,   de mirre, voor Hem neergeleid,   zal 't Hem verbeidend graf voorspellen. Terug naar boven     LIED 17: 1-3 1   Een roze, fris ontloken,   uit tere wortel kwam,   want d' oudheid had gesproken:   "Zij bloeit uit Jesse's stam"   Die heeft een bloem gebracht   al in de koude winter   te midden van de nacht. 2   Die bloem van wond're luister,   waarvan Jesaja sprak,   bloeid' op, toen door het duister   het licht der wereld brak.   Toen is in stille nacht   Maria's kind geboren,   dat ons Gods heilwoord bracht. 3   Die bloem, zo klein en teder,   met hare geur zo zoet,   brengt ons de zonne weder,   die 't duister wijken doet.   O Jezus, mens en God,   bij U is wel geborgen   ons aards en eeuwig lot. Terug naar boven     LIED 18: 1-4 1   Komt allen te zamen,   jubelend van vreugde:   komt nu, o komt nu naar Bethlehem!   Ziet nu de vorst der eng'len hier geboren.   Komt, laten wij aanbidden,   komt, laten wij aanbidden,   komt, laten wij aanbidden die Koning. 2   De hemelse eng'len   riepen eens de herders   weg van de kudde naar 't schamel dak.   Spoeden ook wij ons met  eerbied'ge schreden!   Komt, laten wij aanbidden,   komt, laten wij aanbidden,   komt, laten wij aanbidden die Koning. 3   Het eeuwige Godswoord,   eeuwig licht des Vaders,   zien wij gehuld in het mens'lijk vlees:   goddelijk Kind, gewonden in de doeken!   Komt, laten wij aanbidden,   komt, laten wij aanbidden,   komt, laten wij aanbidden die Koning. 4   O Kind, ons geboren   sluim'rend in de kribbe,   neem onze liefd' in genade aan!   U die ons liefhebt, U behoort ons harte!   Komt, laten wij aanbidden,   komt, laten wij aanbidden,   komt, laten wij aanbidden die Koning. Terug naar boven     LIED 19: 1-5 1   De Christenschare, blij van geest,   ter kerke gaat op 't hoge feest   de nieuw geboren Heiland groeten   en knielen voor de kleine voeten   van 't Kind, waarvoor Herodes vreest. 2   Het Kind, waarvoor een sterre rijst,   die wijzen met haar stralen wijst   de donk're plaats van zijn geboorte,   en leidt ze binnen Davids poorte,   waar d' Allerhoogste 't laagste prijst. 3   Het oosten offert wierook, goud   en mirr' tot 's levens onderhoud   van Hem, die, neergedaald van boven,   in 't arme Bethlem ligt verschoven,   hoewel Hij alles heeft gebouwd. 4   Hier schuilt dat godd'lijk aangezicht,   waaruit de zonne schept haar licht   en alle sterren glans en luister.   Hier ligt Hij zonder glans in 't duister,   die eng'len tot zijn dienst verplicht. 5   Hier is de wijsheid ongeacht,   hier geldt geen adel, staat noch pracht,   de hemel heeft het kleen' verkoren.   Al wie door ootmoed wordt herboren,   die is van 't hemelse geslacht. Terug naar boven     LIED 20: 1-3 1   O Kerstnacht, schoner dan de dagen!   Hoe kan Herodes 't licht verdragen,   dat in uw duisternisse blinkt   en wordt gevierd en aangebeden!   Zijn hoogmoed luistert naar geen reden,   hoe schel die in zijn oren klinkt. 2   Hij poogt d' Onnooz'le te vernielen   door 't moorden van onnooz'le zielen,   en wekt een stad- en landgeschrei   in Bethlehem en op den akker   en maakt den geest van Rachal wakker,   die waren gaat door beemd en wei. 3   Bedrukte Rachal, schort dit waren:   uw kind'ren sterven martelaren   en eerstelingen van het zaad,   dat uit uw bloed begint te groeien   en heerlijk tot Gods eer zal bloeien   en door geen tirannie vergaat. Terug naar boven     LIED 21: 1-3 1   Ik kniel aan uwe kribbe neer,   o Jezus, Gij mijn leven!   Ik kom tot U en breng U, Heer,   wat Gij mij hebt gegeven.   O, neem mijn leven, geest en hart,   en laat mijn ziel in vreugd en smart,   bij U geborgen wezen! 2   Nog voor ik was een kindje klein,   zijt Gij op aard gekomen,   en hebt Gij zelf, zo vlekloos rein,   mijn schuld op U genomen.   Eer 'k door uw hand was voortgebracht,   had reeds uw liefd' aan mij gedacht,   mij tot uw kind verkoren. 3   Ik lag in donkerheid en nacht,   Gij waart mijn zon, mijn luister,   de zonne, die mij vrede bracht   en redde uit het duister.   O Jezus, wil mijn zonneschijn,   mijn kracht, mijn hulp, mijn sterkte zijn:   dan heb ik niets te vrezen. Terug naar boven     LIED 22: 1-4 1   Komt en laat ons Christus eren,   hart en zinnen tot Hem keren!   Zingt die trouwe Heer der heren,   Christ'nen, in zijn naam gedoopt! 2   O, hoe is Hij ons genegen:   louter goedheid, louter zegen   komt ons van die Heiland tegen   ied're dag en ieder uur. 3   Hem, die blijde herders vonden,   toen hun d' engelen verkondden,   dat Hij redden kwam van zonden:   Hem zij lof in eeuwigheid! 4   Zingen wij met dank en bede   't lied der heil'ge eng'len mede:   "Eer omhoog, op aarde vrede   door het welbehagen Gods!" Terug naar boven     LIED 23: 1-3 1   Heiland, Christus, aller Heer,   die voor mensen daalde neer,   opdat zij van zonden rein,   weer Gods kind'ren zouden zijn. 2   Licht, dat in de duisternis,   ons van God gezonden is,   Gij vervult met hemelgloed   't koud en ledig aards gemoed. 3   Als een dienstknecht kwaamt Gij neer,   keerde als een koning weer,   maakte zondeslaven vrij:   doe dat Heiland, ook aan mij! Terug naar boven     LIED 24: 1-6 1   Dit is de dag, die God ons schenkt,   waaraan thans ieder Christen denkt;   hem viere, wat in 't groot heelal   door Jezus is en wezen zal. 2   Men had Hem eeuwen lang verwacht;   en toen Gods tijdperk was volbracht,   zond Hij ons van zijn hoge troon   het heil der wereld, zijne Zoon. 3   U, die voor ons geboren zijt,   U zij ons hart, ons lied gewijd.   Wij voegen juichend onze stem   bij 't Eng'lenheir van Bethlehem. 4   Geloofd die komt in 's Heren naam!   Wij Christ'nen zeeg'nen U te zaam,   U, Vredevorst, der vaad'ren wens,   U Zaligmaker, God en mens! 5   Roem, hemel, die geboortedag,   de schoonste, die de wereld zag;   juich, aarde, nu g' uw Koning ziet,   zing Hem een nooit gezongen lied. 6   Dit is de dag, die God ons schenkt,   waaraan eens heel de wereld denkt;   hem viere, wat in 't groot heelal   door Jezus is en wezen zal. Terug naar boven     LIED 25: 1-3 1   Hoor, de eng'len zingen d' eer   van de nieuw geboren Heer!   Vreed' op aarde, 't is vervuld:   God verzoent der mensen schuld.   Mengt u, volken, in het koor,   dat weerklinkt de hemel door,   mensentong en eng'lenstem,   zingt het kind van Bethlehem!   Hoor, de eng'len zingen d' eer   van de nieuw geboren Heer! 2   Hij, die heerst op 's hemels troon,   Christus, d' eeuw'ge, 's Vaders Zoon,   wordt geboren uit een maagd   op de tijd, die God behaagt.   Vleesgeworden woord van God,   mens geworden om ons lot,   U, der mensen een, o Heer,   U, Immanuël, zij eer!   Hoor, de eng'len zingen d' eer   van de nieuw geboren Heer! 3   Heil de Vorst der eeuwigheid,   Zonne der gerechtigheid!   Van zijn vleug'len dalen neer   licht en leven altijd weer.   Lof U, die uw glorie deedt   schuilen in het aardekleed,   opdat wij, van zonde rein,   nieuwgeboren zouden zijn,   Hoor, de eng'len zingen d' eer   van de nieuw geboren Heer! Terug naar boven     LIED 26: 1-4 1   Halleluja, looft den Heer!   Hoogste heem’len, geeft Hem eer!   Halleluja, loof Hem aard!   God geeft zijnen Zoon aan d’aard;   God heeft in den mens behagen.   Vreed’ op aarde, Jezus leeft!   Alles loov’ wat adem heeft:   God heeft in den mens behagen. 2   Lof en dank en heerlijkheid   Zij der hoogste Majesteit,   Die in ’t ongenaakbaar licht   Zijnen zetel heeft gesticht!   Eeuwig blijde hemelkoren,   Zingt een nooit gezongen lief,   Zingt het wonder nu geschied:   Jezus, Jezus is geboren! 3   Aarde, zing des Hoogsten lof,   Nimmer had gij schoner stof!   Hij verscheen, der vaad’ren wensch:   ’t Woord wordt vlees, Gods Zoon een mens,   Wat geluk hebt gij verkregen!   ’t Zaligst heil, den waren vreê   brengt u Jezus’ komste mee,   aarde, juich om dezen zegen! 4   Mensen, juicht, de hoge God,   Diep bewogen met uw lot,   Schonk u zijn geliefden Zoon!   ’t Loflied rijze tot den troon:   God heeft in den mens behagen!   Lof en dank en heerlijkheid   zij der hoogste Majesteit   eeuwig, eeuwig opgedragen! Terug naar boven     LIED 27: 1-11 1   Daar is die zegenrijke nacht,   Waarin ’t gesternt’ met nieuwe pracht,   En ’t eng’lenheir met nieuwe vreugd   Zich over Jezus’ komst verheugt. 2   Hij, ’t beeld des Vaders, Davids loot,   Geboren uit Maria’s schoot,   Gods Zoon in ’t vleesch, der eng’len Heer,   God zelf, Hij komt, elk zing’ Hem eer! 3   O Zoon van God, den mensch gelijk,   Voor wie verlaat G’uw troon en rijk,   Voor wie wordt Gij in ’t stof verneêrd,   Die met een wenk ’t heelal regeert? 4   Voor wie, voor heilig’ eng’len? Neen,   Die zingen ’t heil der aard’ alleen!   Voor zondaars daalt der eng’len Heer,   Voor arme zondaars daalt Hij neer. 5   ’t Is hier, waar niets dan zonde woont,   dat God zijn welbehagen toont.   “Geluk voor d’aard, den mens genâ!”   Zo juicht Gods koor in Efratha. 6   Ons hart herhaal’ nog eens dat lied,   Wij hooren ‘t, maar doorgronden ’t niet!   Genâ den mens, Gods Zoon daalt neer,   Geluk, o aarde, God zij d’eer! 7   Kom, Christenschaar, komt zingen wij!   Het is voor ons, voor u en mij,   Dat God zijn Zoon gegeven heeft,   Het is voor ons, dat Jezus leeft. 8   God, mens voor ons, voor mensen, ja!   O diept’, o rijkdom van genâ!   Buig, zondig mensdom, buigt u neer,   Aanbid Gods liefd’ en zing Gods eer! 9   Wij buigen ons op Gods bevel,   Voor U ter neer, Immanuël!   Voor u, die smart en armoe lijdt,   Omdat Gij onze Heiland zijt. 10   Dies loven w’ U, Immanuël!   Uw dood verwint èn dood èn hel;   Uw dood maakt ons van zonden vrij:   Dies juichen en aanbidden wij. 11   Geloofd zij God, die ons bemint,   Om U in ons behagen vindt,   En d’aard vervult met zijn genâ:   Geloofd zij God, halleluja! Terug naar boven     LIED 28: 1-6 1   Kom Christenschaar, komt, knielen wij   voor Jezus, onzen Koning!   ’t Heelal erkent zijn heerschappij,   al is een stal zijn woning. 2   Zijn grootheid schittert niet door pracht,   Zijn kroon is niet bepereld.   Zijn koninkrijk, zo lang verwacht,   Is niet van deze wereld. 3   O Zoon van God, o eeuwig Woord,   Wiens ogen ’t al regeren,   Wiens stem de ganse schepping hoort,   Dien w’ als den Vader eren! 4   Gij, door uw liefd’ ondenkbaar groot,   Gij schuwt geen smaad, geen lijden,   Geen angst, geen kruis, geen vloek, geen dood,   Zo ’t zondaars kan bevrijden. 5   Gij, die als God de zonde haat,   Wilt U zo diep verzaken,   Dat G’ onbesmet U zelven laat   Voor ons tot zonde maken. 6   Uw liefd’ is groot, is groot als Gij,   Door d’eeuwen nooit volprezen,   Oneindig als uw heerschappij,   Onpeilbaar als uw wezen. Terug naar boven     LIED 29: 1-3 1   Heft aan, heft aan een luiden zang,   Dat al wat leeft het hoore!   Laat blij het lied door groot en klein   Op dezen dag gezongen zijn,   Dat Jezus is geboren! 2   Hij zetelt in geen trots paleis,   Vol weidse praalvertoning.   Hem wacht geen purper en geen kroon:   Een houten krib, ziedaar zijn troon,   Een stal, ziedaar zijn woning! 3   Heft aan, het hart vol dank en lof,   Laat aard’ en hemel ’t horen!   Heft aan, roept uit tot God, die leeft,   Die aard en hemel blijdschap geeft,   Want Jezus is geboren! Terug naar boven     LIED 30: 1-2 1   D' aarde was in nacht verzonken,   maar 't scheppingswoord heeft weer geklonken   en 't licht ontstroomd' aan 's Vaders troon.   Christus kwam, Gods Eengeboorne,   Hij zoekt en zaligt al 't verloorne,   Gods Zoon verschijnt als 's mensen Zoon!   Hij heeft in onzen nacht   het licht des heils gebracht.   Halleluja,   ontwaakt, ontwaakt,   want Hij genaakt,   die zondaars eeuwig zalig maakt. 2   Deze zon verdwijnt niet weder,   zij straalt steeds nieuw op 't mensdom neder,   dat zonder haar verkwijnen zou.   Waarheid straalt voor alle volken,   haar glans verdrijft de donk're wolken   van zond' en dwaling, wee en rouw.   Gij, volken, neemt Hem aan,   Hij wijst de rechte baan.   Halleluja!   Maakt u bereid!   Uw Heiland leidt   u tot zijn eeuw'ge heerlijkheid. Terug naar boven     LIED 31: 1-1 1   Nu laat Gij, Heer, uw dienstknecht gaan   in vrede naar uw woord;   want mijne ogen hebben uw heil gezien,   hetwelk Gij bereid hebt voor het oog aller   volken:   licht tot openbaring voor de heidenen   en heerlijkheid voor uw volk Israël.   Ere zij de Vader en de Zoon   en de Heilige Geest,   als in den beginne, nu en immer,   en van eeuwigheid tot eeuwigheid, Amen. Terug naar boven       GEZANGEN UIT HET LIEDBOEK DER KERKEN   GEZANG 131: 1-7 1   O zalig, heilig Bethlehem,   o onder duizend uitverkoren,   vereerd boven Jeruzalem,   want Jezus is in u geboren. 2   O Bethlehem, klein grote stad,   klein van begrijp, maar groot van waarde,   gij zijt het allere'elste vat   en de allerrijkste stad der aarde. 3   Verheugt u dan, o Israël,   hoe mocht me u blijde boodschap brengen?   Tot u zo komt Immanuël,   wilt uit der zonden slaap ontspringen. 4   O Koning Christe, Prinse groot,   hoe wordt Gij hier aldus gevonden   in hooi, in stro, in zulke nood,   in arme doekskes teer gewonden? 5   Gij hebt het firmament gemaakt,   alwaar U loven 's hemels geesten,   maar nu geheel bloot ende naakt   ligt Gij in 't midden van de beesten. 6   O machtig God, o Jesu zoet,   wat liefd' heeft U daartoe getrokken,   dat Gij aanneemt ons vlees en bloed   om ons tot U alzo te lokken? 7   Komt tot dit Kind, gij Adams kind,   hoe kunt gij nog de wereld minnen?   Ziet hoe Jezus Hem met u bindt,   offert Hem heel uw hart en zinnen. Terug naar boven     GEZANG 132: 1-3 1   Er is een roos ontloken   uit barre wintergrond,   zoals er was gesproken   door der profeten mond.   En Davids oud geslacht   is weer opnieuw gaan bloeien   in 't midden van de nacht. 2   Die roos van ons verlangen,   dat uitverkoren zaad,   is door een maagd ontvangen   uit Gods verborgen raad.   Maria was bereid,   toen Gabriël haar groette   in 't midden van de tijd. 3   Die bloem van Gods behagen   heeft, naar Jesaja sprak,   de winterkou verdragen   als allerdorste tak.   O roos als bloed zo rood,   God komt zijn volk bezoeken   in 't midden van de dood. Terug naar boven     GEZANG 133: 1-15 1   Ik ben een engel van de Heer,   daal uit de hemel tot je neer   en breng een nieuw en mooi verhaal   dat ik vertel in mensen taal. 2   't Is van een moeder die vannacht   een kindje kreeg en dankbaar lacht.   't Is van een kindje, lief en klein,   dat wil altijd je vriendje zijn. 3   De Here Jezus is dat kind   die ieder helpt die Hem bemint,   de Heiland die je droefheid kent   en alles waar je bang voor bent. 4   Hij die je van je schuld bevrijdt   geeft je geluk en zaligheid,   dat je in de hemel dag aan dag   met ons, de eng'len, wonen mag. 5   Let goed op wat ik je vertel,   dan vind je vast dat kindje wel:   't ligt in een kribbe in een stal   Toch is Hij Koning van 't heelal. 6   Laat ons nu blij en welgezind   gaan zoeken naar dat hemels kind   en met de herders binnengaan.   Zie, zie wat God hier heeft gedaan. 7   Maar kijk niet enkel met het oog   dat al zo vaak een mens bedroog.   Alleen wie luistert telkens weer   die ziet Gods zoon, de lieve Heer. 8   Wees welkom, eed'le gast, zo groot,   die arme zondaars niet verstoot.   Gij zoekt mij op in donk're nacht.   Hoe wordt U ooit mijn dank gebracht. 9   Heer die alles hebt gemaakt,   hoe werdt Gij nu zo arm en naakt   dat Gij in doeken liggen moet   in 't hooi dat os en ezel voedt. 10    Al zou de wijde wereld, Heer,    tien keer zo groot of honderd keer,    van goud en diamanten zijn...    nog was ze als wieg voor U te klein. 11    Maar grove doeken, simpel hooi,    dat is uw koninklijke tooi,    dat is de zijde, het brokaat    waarin, Gij, vorst, U vinden laat. 12    Zo voert Gij uit uw wijze plan    waar ik de les uit leren kan,    dat 's werelds macht en hoge staat    voor U maar hooi is dat vergaat. 13    O kindje Jezus, lief en zoet,    spreid U een bedje in mijn gemoed    en blijf bij mij in lief en leed,    zodat ik, Heer, U nooit vergeet. 14    Dan ben ik vrolijk en gerust    en zing en spring naar hartelust.    Mijn wiegelied krijgt dieper klank:    een psalm van hulde, lof en dank. 15    Ere zij God! Hij zendt zijn Zoon.    De engelen zingen wonderschoon.    Zo wensen zij ons allen saam    een goed nieuwjaar in Jezus naam. Terug naar boven     GEZANG 134: 1-3 1   Eer zij God in onze dagen,   eer zij God in deze tijd.   Mensen van het welbehagen,   roept op aarde vrede uit.   Gloria in excelsis Deo,   Gloria in excelsis Deo. 2   Eer zij God die onze Vader   en die onze Koning is.   Eer zij God die op de aarde   naar ons toe gekomen is.   Gloria in excelsis Deo,   gloria in excelsis Deo. 3   Lam van God, Gij hebt gedragen   alle schuld tot elke prijs,   geef in onze levensdagen   peis en vreˆ kyrieleis.   Gloria in excelsis Deo,   gloria in excelsis Deo. Terug naar boven     GEZANG 135: 1-3 1   Hoor, de eng'len zingen de eer   van de nieuw geboren Heer!   Vreed op aarde, 't is vervuld:   God verzoent der mensen schuld.   Voegt u, volken, in het koor,   dat weerklinkt de hemel door,   zingt met algemene stem   voor het kind van Bethlehem!   Hoor, de eng'len zingen de eer   van de nieuw geboren Heer! 2   Hij, die heerst op 's hemels troon,   Heere Christus, Vaders Zoon,   wordt geboren uit een maagd   op de tijd die God behaagt.   Zonne der gerechtigheid,   woord dat vlees geworden zijt,   tussen alle mensen in   in het menselijk gezin.   Hoor, de eng'len zingen de eer   van de nieuw geboren Heer! 3   Lof aan U die eeuwig leeft   en op aarde vrede geeft,   Gij die ons geworden zijt   taal en teken in de tijd,   al uw glorie legt Gij af   ons tot redding uit het graf,   dat wij ongerept en rein   nieuwgeboren zouden zijn.   Hoor, de eng'len zingen de eer   van de nieuw geboren Heer! Terug naar boven     GEZANG 136: 1-4 1   Hoort gij de eng'len zingen,   een jong en machtig koor?   De hemelzangen dringen   tot in de diepte door.   Nu blijft de stem besloten   bij herders in hun dal,   straks zal hij zich vergroten,   dan luistert het heelal. 2   Nog is de glans verborgen,   verschuilt zich in een stal.   Hoe ver schijnt nog de morgen,   die eenmaal lichten zal.   Bedreigen donk're machten   het kind, dat God ons zendt,   wij moeten hunk'rend wachten   tot Hij de tijden wendt. 3   Nu knielen herders, wijzen,   rondom de kribbe neer.   Straks zal Hem alles prijzen   als Heiland en als Heer.   Dan vallen alle volken   de Mensenzoon te voet,   dan komt Hij op de wolken,   in majesteit begroet. 4   Wat wij gelovend hopen   wordt eind'lijk toch vervuld,   dan gaan de deuren open   den wordt het rijk onthuld.   God komt de Zoon verhogen,   zijn scepter reikt zeer wijd.   Dan schouwen onze ogen   zijn komst in heerlijkheid. Terug naar boven     GEZANG 137: 1-4 1   Hoor de herders, hoe ze Hem loven,   hoor de engelen daarboven,   allen die den Heer geloven,   prijst uw Koning hemelhoog!   Ons is daarbuiten in het veld   een mare vermeld   door Gabriël, Gods bode:   gij herders die uw schapen weidt   weest nu verblijd   blaast op uw schalmeien Gode,   grote blijdschap, goede tijd,   dat brengen wij bij dezen,   dat u en al den volke nu zal wezen.   Zoon van God, o Zoon van God, in vlees en bloed,   die de mens van nood en dood genezen doet. 2   Zie de wijzen, hoe ze reizen,   om Gods Zoon met goud te prijzen,   onzen Heer eer te bewijzen,   myrrh' en wierook uit hun paleis.   God onze hoogste majesteit   deed in deze tijd   zijn woord de mensen zoeken.   Een meisje geeft Hem levenslicht   en zie Hij ligt   gebonden in de doeken,   in de kribbe vindt gij Hem   in Bethlehem ter stede,   die allen zal bevrijden hier beneden.   Zoon van God, o Zoon van God, in vlees en bloed,   die de mens van nood en dood genezen doet. 3   Zingt nu mede met Maria,   zingt nu gloria halleluja,   zingt met alle eng'len mede   voor den Heer die Jezus heet!   Toen zong het hele hemelkoor   de hemel door:   aan God den Vader ere   en vrede zal van nu voortaan   in Jezus' naam   op aarde gaan regeren!   In de mensen, in zijn volk,   heeft God een welbehagen,   nu heeft het aangename uur geslagen!   Zoon van God, o Zoon van God, in vlees en bloed,   die de mens van nood en dood genezen doet. 4   Lieve mensen, allen samen,   zingt nu blij te moede amen!   Want wie zijn Gods erfgenamen?   Gij en ik in Jezus' naam!   De herders gingen toen op weg,   zoals gezegd,   om Davids Zoon te vinden   en 't woord te zien dat is geschied   en vrede biedt   aan alle mensenkinderen.   Zij kwamen aan in Bethlehem   en hebben Hem gevonden   die heel de wereld helen zal van zonde!   Davids Zoon, ja Davids Zoon, Gods vlees en bloed,   die de mens in nood en dood herleven doet. Terug naar boven     GEZANG 138: 1-4 1   Komt allen tezamen,   jubelend van vreugde:   komt nu, o komt nu naar Bethlehem!   Ziet nu de vorst der eng'len hier geboren.   Komt, laten wij aanbidden,   komt, laten wij aanbidden,   komt, laten wij aanbidden die Koning. 2   De hemelse eng'len   riepen eens de herders   weg van de kudde naar 't schamel dak.    Spoeden ook wij ons met eerbied'ge schreden!   Komt, laten wij aanbidden,   komt, laten wij aanbidden,   komt, laten wij aanbidden, die Koning. 3   Het licht van de Vader,   licht van den beginne,   zien wij omsluierd, verhuld in 't vlees:   goddelijk Kind, gewonden in de doeken!   Komt, laten wij aanbidden,   komt, laten wij aanbidden,   komt, laten wij aanbidden die Koning. 4   O Kind, ons geboren,   liggend in de kribbe,   neem onze liefde in genade aan!   U, die ons liefhebt, U behoort ons harte!   Komt, laten wij aanbidden,   komt, laten wij aanbidden,   komt, laten wij aanbidden die Koning. Terug naar boven     GEZANG 139: 1-3 1   Komt, verwondert u hier, mensen,   ziet, hoe dat u God bemint,   ziet vervuld der zielen wensen,   ziet dit nieuw geboren kind!   Ziet, die 't woord is, zonder spreken,   ziet, die vorst is, zonder pracht,   ziet, die 't al is, in gebreken,   ziet, die 't licht is, in de nacht,   ziet, die 't goed is, dat zo zoet is,   wordt verstoten, wordt veracht. 2   Ziet, hoe dat men met Hem handelt,   hoe men Hem in doeken bindt,   die met zijne godheid wandelt   op de vleugels van de wind.   Ziet, hoe ligt Hij hier in lijden   zonder teken van verstand,   die de hemel moet verblijden,   die de kroon der wijsheid spant.   Ziet, hoe tere is de Here,   die 't al draagt in zijne hand. 3   O Heer Jesu, God en mense,   die aanvaard hebt deze staat,   geef mij wat ik door U wense,   geef mij door uw kindsheid raad.   Sterk mij door uw tere handen,   maak mij door uw kleinheid groot,   maak mij vrij door uwe banden,   maak mij rijk door uwe nood,   maak mij blijde door uw lijden,   maak mij levend door uw dood! Terug naar boven     GEZANG 140: 1-4 Melodie 1   Prijs de Heer die herders prijzen,   die in 's hemels paradijzen   alle eng'len eer bewijzen,   hier op aarde daalt Hij neer. 2   Geef de Koning van uw leven   wat de koningen Hem geven,   breng uw schatten de verheven   in de stal geboren Heer. 3   Laat uw loflied samenvallen   met het lied der heil'gen allen,   dat de hemelen weerschallen   van die jubelende wijs. 4   Aan de Koning uitverkoren,   uit een maagd voor ons geboren,   moet ons hele hart behoren   onze lof en eer en prijs. Terug naar boven     GEZANG 141: 1-3 1   Ik kniel aan uwe kribbe neer,   o Jezus, Gij mijn leven!   Ik kom tot U en breng U, Heer,   wat Gij mij hebt gegeven.   O, neem mijn leven, geest en hart,   en laat mijn ziel in vreugd en smart   bij U geborgen wezen. 2   Voor ik als kind ter wereld kwam,   zijt Gij voor mij geboren.   Eer ik een woord van U vernam,   hebt Gij mij uitverkoren.   Voor dat uw hand mij heeft gemaakt,   werd Gij een kindje, arm en naakt,   hebt Gij U mij gegeven. 3   Temidden van de nacht des doods   zijt Gij, mijn zon, verrezen.   O zonlicht, mild en mateloos,   uw gloed heeft mij genezen.   O zon die door het donker breekt   en  't ware licht in mij ontsteekt,   hoe heerlijk zijn uw stralen. Terug naar boven     GEZANG 142: 1-7 1   U Jezus Christus loven wij,   die een mens zijt, ons nabij,   die uit een maagd geboren zijt,   de hemel is om U verblijd.   Kyrieleis. 2   Gods eigen Zoon in majesteit   ligt hier in een krib en schreit,   een mensenkind van vlees en bloed,   die eeuwig God is, eeuwig goed.   Kyrieleis. 3   Die voor de wereld is te groot,   ligt hier in Maria 's schoot.   Hij is een kindje klein en teer   die alles onderhoudt als Heer.   Kyrieleis. 4   Het eeuwig licht staat aan 't begin,   neemt de hele wereld in.   Al is de nacht ook nog zo dicht,   het maakt ons kind'ren van het licht.   Kyrieleis. 5   Hij God uit God van eeuwigheid,   die een mens wordt in de tijd,   Hij voert ons uit de duisternis,   naar waar de hemel open is.   Kyrieleis. 6   Hoe arm daalt Hij op aarde neer,   is uit liefde onze Heer,   en maakt ons in het hemelrijk   aan engelen in 't licht gelijk.   Kyrieleis. 7   Dat alles heeft de Heer gedaan,   zo is Hij met ons begaan.   Verheug u, ganse christenheid   en breng Hem dank in eeuwigheid.   Kyrieleis. Terug naar boven     GEZANG 143: 1-3 1   Stille nacht, heilige nacht!   Davids Zoon, lang verwacht,   die miljoenen eens zaligen zal,   wordt geboren in Bethlehems stal,   Hij, der schepselen Heer,   Hij, der schepselen Heer. 2   Hulploos Kind, heilig Kind,   dat zo trouw zondaars mint,   ook voor mij hebt Ge U rijkdom ontzegd,   wordt Ge op stro en in doeken gelegd.   Leer me U danken daarvoor.   Leer me U danken daarvoor. 3   Stille nacht, heilige nacht!   Vreed' en heil wordt gebracht   aan een wereld, verloren in schuld;   Gods belofte wordt heerlijk vervuld.   Amen, Gode zij eer!   Amen, Gode zij eer! Terug naar boven     GEZANG 144: 1-7 1   Dansen wil mijn hart en springen,   Heer, voor U   juichen, nu   alle eng'len zingen.   Luister, hun vervoerde koren,   hel en luid,   juub'len 't uit:   Christus is geboren! 2   Heden heeft zijn rijk verlaten   's hemels held,   uw geweld,   dood, zal niet meer baten!   Als bevrijder zond de Here   van zijn troon   ons zijn Zoon.   Lof zij Hem en ere! 3   Tot zijn krib roept Hij de mensen,   u en mij.   Kom, zegt Hij,   Ik vervul uw wensen;   laat u niet door schijn verblinden:   wat gij mist,   in Mij is 't   voor wie zoekt te vinden. 4   Komt dan haastig toegelopen!   Hier wordt heel   't heil uw deel,   zie, de poort staat open!   Hij is liefde, Hij is leven;   niet meer ver   straalt de ster,   die u licht zal geven. 5   Gij die zijt in 't nauw gedreven,   hebt vrij baan,   gij moogt gaan   op de weg ten leven.   Kom, Hij wil u vrolijk maken;   gij zult zijn   daar waar pijn,   nood noch dood u raken. 6   Gij die onder uw geweten   deerlijk lijdt,   kom, gij zijt   niet door God vergeten.   Zie dit kind, gij hebt gevonden   die geneest   hart en geest   en verbindt uw wonden. 7   Staat gij daar met lege handen,   hier zendt geen   u weer heen   in uw schuld en schande.   Want in Hem schenkt God ons allen   's hemels schat,   't schoonste wat   ons ten deel kan vallen. Terug naar boven     GEZANG 145: 1-3 1   Nu zijt wellekome Jesu, lieve Heer,   Gij komt van alzo hoge, van alzo veer.   Nu zijt wellekome van de hoge hemel neer.   Hier al op dit aardrijk zijt Gij gezien nooit meer.   Kyrieleis. 2   Herders op den velde hoorden een nieuw lied,   dat Jezus was geboren, zij wisten 't niet.   Gaat aan gene straten en gij zult Hem vinden klaar.   Beth'lem is de stede, daar is 't geschied voorwaar.   Kyrieleis. 3   Wijzen uit het Oosten uit zo verren land   zij zochten onze Here met offerand.   Ze offerden ootmoediglijk mirr', wierook ende goud   te eren van dat kinde, dat alle ding behoudt.   Kyrieleis. Terug naar boven     GEZANG 146: 1-8 1   Dit is de dag, die God ons schenkt,   waaraan thans ieder christen denkt;   hem viere, wat in 't groot heelal   door Jezus is en wezen zal. 2   Men had Hem eeuwen lang verwacht;   en toen Gods tijdperk was volbracht,   toen zond Hij van zijn hoge troon   het heil der wereld ons, zijn Zoon. 3   O Gij ons heil, ons hoogste goed,   Gij werd een mens van vlees en bloed,   werd onze broeder, en door U   zijn wij Gods eigen kind'ren nu. 4   Als ik dit wonder vatten wil,   dan wordt mijn geest van eerbied stil,   aanbidt het, maar doorgrondt het niet,   dat zo de liefde Gods geschiedt. 5   U, die voor ons geboren zijt,   U zij ons hart, ons lied gewijd.   Wij voegen juichend onze stem   bij 't englenheir van Bethlehem. 6   Geloofd die komt in 's Heren naam!   Wij christ'nen zeeg'nen U te zaam,   U, vredevorst, der vaad'ren wens,   U zaligmaker, God en mens! 7   Roem, hemel, die geboortedag,   de schoonste, die de wereld zag;   juich, aarde, nu ge uw koning ziet,   zing Hem een nooit gezongen lied. 8   Dit is de dag, die God ons schenkt,   waaraan eens heel de wereld denkt;   hem viere, wat in 't groot heelal   door Jezus is en wezen zal. Terug naar boven     GEZANG 147: 1-6 1   Looft God, gij christ'nen, maakt Hem groot   in zijn verheven troon,   die nu zijn rijk voor ons ontsloot   en zendt zijn eigen Zoon,   en zendt zijn eigen Zoon. 2   Hij daalt uit 's Vaders schoot terneer   op aard om kind te zijn,   een kindje arm en naakt en teer   al in een kribje klein,   al in een kribje klein. 3   Verzakende zijn macht en recht,   verkiest Hij zich een stal,   neemt de gedaant' aan van een knecht,   de Schepper van het Al,   de Schepper van het Al. 4   Hij ruilt met ons op vreemde wijs:   Hij neemt ons vlees en bloed   en geeft ons in zijns Vaders huis   zijn eigen overvloed,   zijn eigen overvloed. 5   Hij wordt een knecht en ik een heer:   wat win ik veel daarbij!   Waar vindt men zoveel gulheid weer   als Jezus heeft voor mij,   als Jezus heeft voor mij. 6   En nu ontsluit Hij weer de poort   van 't schone paradijs.   De cherub staat er niet meer voor.   God zij lof, eer en prijs!   God zij lof, eer en prijs! Terug naar boven     GEZANG 148: 1-3 1   Wees wellekom, Immanuël,   in vlees en bloed ons metgezel,   ons Heiland en behoeder!   Wees wellekom, o Godes Zoon,   die komt van uit uws Vaders troon,   ons aller Heer en broeder!   Welkom,   welkom,   die ons harten,   onze smarten   komt genezen,   welkom moet ons Jezus wezen! 2   Uw heerlijkheid en god'lijk licht   wordt nu vertoond voor ons gezicht   met al zijn gulden klaarheid;   de vaad'ren zagen dit van ver   als in de nacht de morgenster,   nu schijnt de zon in waarheid.   Welkom,   welkom,   die ons harten,   onze smarten   komt genezen,   welkom moet ons Jezus wezen! 3   O welkom, die ons vlees en bloed   hergeven komt uw eeuwig goed   en draagt der wereld zonden,   om onzen 't wil in schamelheid,   zeer arm in hooi en krib geleid,   in doeken teer gewonden.   Welkom,   welkom,   die ons harten,   onze smarten   komt genezen,   welkom moet ons Jezus wezen! Terug naar boven     GEZANG 149: 1-4 1   O God die met ons zijt,   hoor ons verwarde bidden:   al zijt Gij in ons midden,   hoezeer zijn wij U kwijt!   God uit God, licht uit licht,   wat vraagt Ge ons U te zoeken   ergens in stro en doeken,   een onaanzienlijk wicht? 2   Waarom hebt Gij uw macht,   Heer, uit de hand gegeven,   dat lijden werd uw leven,   zwakte uw een'ge kracht?   Waarom uw heerlijkheid   verhuld in scha en schande,   zozeer, dat Ge U niet van de   geringsten onderscheidt? 3   Om onze lotgenoot   te zijn waar wij versagen,   om onze nederlagen,   ons leed en onze dood;   om ons nabij te zijn,   van vader en van moeder   verlatenen, o broeder   in nood, deelt Ge onze pijn. 4   Maak onze ogen dan   ziende en ons hart genegen   tot wat er allerwegen   leeft en niet leven kan,   dat wij, als ons de tijd   donker wordt van gevaren,   zalig zijn en ervaren,   dat Gij God met ons zijt. Terug naar boven     GEZANG 150: 1-5 1   In den beginne was het woord,   op aarde is zijn stem gehoord   die spreken wil tot elk geslacht,   Hij werd geboren in de nacht. 2   Hij werd geboren in de nacht   die al het licht heeft voortgebracht,   aan zon en maan zijn teugel legt,   Hij is de Heer, Hij werd een knecht. 3   Hij is de Heer, Hij werd een knecht,   op Hem wordt alle last gelegd,   Hij woont temidden van het kwaad,   Hij troont in onze lage staat. 4   Hij troont in onze lage staat   waar al wat leeft verloren gaat,   Hij kwam toen niemand naar Hem riep,   dit licht dat zoveel luister schiep. 5   Dit licht dat in het duister sliep   is God die ons bij name riep,   Hij roept totdat Hij wordt gehoord,   in den beginne was het woord. Terug naar boven     GEZANG 151: 1-3 1   O Christus, woord der eeuwigheid,   dat naar ons uitging in de tijd    en daad werd, mens van hoofd tot voeten,   wij danken U, God die Gij zijt,   dat Gij ons mens'lijk wilt ontmoeten. 2   Hoe hadden wij U ooit verstaan,   waart Gij niet tot ons uitgegaan,   o levenswoord van den beginne?   Spreek, woord van vlees en bloed, ons aan,   o Christus, treed ons leven binnen. 3   Gij werd een mens, maar zonder eer,   die in de wereld geen verweer,   niets heerlijks had voor mensenogen.   Gij woord dat antwoord vraagt, o Heer,   geef dat wij U herkennen mogen. Terug naar boven     GEZANG 152: 1-7 Melodie 1   Een Kind geboren te Bethlehem,   te Bethlehem!   Verheugd is nu Jeruzalem,   halleluja, halleluja! 2   Wiens heerschappij geen einde kent,   geen einde kent,   Hij daalde neer om onze ellend.   Halleluja, halleluja! 3   De Koningen uit het Oostenland   het Oostenland,   vereerden Hem met offerand.   Halleluja, halleluja! 4   Die knielden daar in ootmoed neer,   in ootmoed neer,   voor 't kleine kind, hun God en Heer.   Halleluja, halleluja. 5   Die zich zo diep vernederd heeft,   vernederd heeft,   Hij is het die ons 't leven geeft!   Halleluja, halleluja. 6   Hij maakt ons door zijn armoe rijk,   zijn armoe rijk,   en brengt ons in het hemelrijk.   Halleluja, halleluja. 7   Zo zinge al wat zingen mag,   wat zingen mag:   den Heer zij dank op deze dag.   Halleluja, halleluja. Terug naar boven     GEZANG 153: 1-10 1   Wij edelingen, blij van geest,   ter kerke gaan op 't hoge feest   den eerstgeboren Heiland groeten   en knielen voor de klene voeten   van 't Kind, waarvoor Herodes vreest. 2   Het Kind, waarvoor een starre rijst,   die wijzen met haar stralen wijst   de donk're plaats van zijn geboorte,   en leidt hen binnen Davids poorte,   daar de Allerhoogste 't laagste prijst. 3   Het oosten offert wierook, goud   en mirr' tot 's levens onderhoud   van Hem die, neergedaald van boven,   in 't arme Beth'lem leit verschoven,   hoewel Hij alles heeft gebouwd. 4   't Gevogelt' dat op wieken zweeft   zijn nest, de vos zijn holen heeft   en woont in bergen en in bossen;   een stal van ezelen en ossen   den Schepper nauw'lijks herberg geeft. 5   De kribbe Hem een wieg verstrekt   die 't aardrijk met den hemel dekt   en ellek dier bestelt zijn voeder.   O Kind, Gij zijt gelijk uw moeder   met pracht noch hovaardij bevlekt. 6   Hier schuilt dat god'lijk aangezicht,   waaruit de zonne schept haar licht   en alle starren glans en luister.   Hier leit Hij zonder glans in 't duister,   die eng'len tot zijn dienst verplicht. 7   De hemel, 't aardrijk en de hel   die luist'ren scharp naar zijn bevel   en sidd'ren voor de zuiv're wetten,   die Hij door vissers laat trompetten   en blazen over duin en del. 8   De doeken daar dit Kind in leit   is 't purper van zijn majesteit,   waarin de herders Hem aanschouwen,   dien God de zielen komt vertrouwen,   gelijk van ouds was toegezeid: 9   Dat God zijn kudde weiden zal,   en hoen voor ramp en ongeval   en naar 't verdwaalde schaapken vragen,   en dat op zijne schouders dragen   met vreugd bij 't overig getal. 10   Hier is de wijsheid ongeacht,   hier geldt geen adel, staat noch pracht.   De hemel heeft het kleen' verkoren.   al wie door ootmoed wordt herboren   die is van 't hemelse geslacht. Terug naar boven     GEZANG 154: 1-5 1   O Kerstnacht, schoner dan de dagen,   hoe kan Herodes 't licht verdragen,   dat in uw duisternisse blinkt   en wordt gevierd en aangebeden?   Zijn hoogmoed luistert naar geen reden,   hoe schel die in zijn oren klinkt. 2   Hij poogt de Onnooz'le te vernielen   door 't moorden van onnooz'le zielen,   en wekt een stad- en land- geschrei   in Bethlehem en op den akker   en maakt de geest van Rachel wakker,   die waren gaat door beemd en wei. 3   Dan naar het westen, dan naar 't oosten.   wie zal die droeve moeder troosten,   nu zij haar lieve kinders derft?   Nu zij die ziet in 't bloed versmoren,   aleer ze nauw'lijks zijn geboren,   en zoveel zwaarden rood geverfd? 4   Zo velt de zeis de korenaren,   zo schudt een bui de groene blaren,   wanneer het stormt in 't wilde woud.   Wat kan de blinde staatzucht brouwen,   wanneer ze raast uit misvertrouwen!   Wat luidt zo schendig dat haar rouwt! 5   Bedrukte Rachel, schort dit waren:   uw kinders sterven martelaren   en eerstelingen van het zaad,   dat uit uw bloed begint te groeien   en heerlijk tot Gods eer zal bloeien   en door geen tirannie vergaat. Terug naar boven     GEZANG 155: 1-5 1   Kind, nu wij om U vrolijk zijn,   valt ons uw nood in en uw pijn,   't leed dat door onze schuld vannacht   wij hebben over U gebracht.   Kyrie eleison,   Christe eleison,   Kyrie eleison. 2   De wereld is vol feestgeschal.   Maar Gij ligt in een arme stal.   Uw oordeel is alreeds geveld,   uw kruis staat ginds al opgesteld.   Kyrie eleison,   Christe eleison,   Kyrie eleison. 3   De hele wereld baadt in licht.   Maar U wacht nu reeds het gericht.   Uw eenzaamheid wendt niemand af.   Vlakbij uw kribbe gaapt het graf.   Kyrie eleison,   Christe eleison,   Kyrie eleison. 4   De wereld is vol luid gezang.   Maar U wacht dood en ondergang.   Gij moet wel slapen angst vervuld   onder 't gewicht van onze schuld.   Kyrie eleison,   Christe eleison,   Kyrie eleison. 5   Eens, als Ge ons tot uw vreugde noodt,   aan gene zijde van de dood,   zal zonder bitterheid en pijn   ons hart vrij voor het loflied zijn.   Kyrie eleison,   Christe eleison,   Kyrie eleison. Terug naar boven     GEZANG 156: 1-11 1   Van 't vroeglicht van de dageraad   tot waar de zon weer ondergaat   zingt elk de koning Christus eer,   het kind der maagd is onze Heer. 2   Hem is het die zij 't leven geeft,   dien Gabriël verkondigd heeft,   Hem wien de Doper hulde bood,   opspringend in zijn moederschoot. 3   Hij die het hele leven hoedt,   die ook de kleinste vogel voedt,   ligt hier in 't stro. Hij 's hemels vorst,   hier drinkt Hij aan zijn moeders borst! 4   Luid klinkt het lied van 't engelkoor   Ere zij God, de hemel door.   Aan herders wijst het in de stal   de grote herder van 't heelal. 5   Herodes trotse vorst, waarom   zijt gij zo bang dat Christus komt,   die aardse macht niet nodig heeft,   daar Hij ons 't rijk des hemels geeft? 6   De wijze koningen van ver,   zij volgden de verheven ster,   zij zijn van licht tot licht gegaan   en boden God geschenken aan. 7   Hoe luid weerklonk de moederklacht   om kind'ren, weerloos omgebracht   door de tiran in haat en nijd   als offers Christus toegewijd. 8   Het hemels lam stond wit en licht   in 't zuiver water opgericht.   met onze schuld heeft Hij gestaan   als dopeling in de Jordaan. 9   Elk wonder was getuigenis   dat Hij uit God geboren is,   die zieken de gezondheid gaf   de doden opriep uit het graf. 10   O teken van zijn macht zo groot!   Het water in de kruik werd rood.   Toen Hij beval te schenken, schonk   de schenker wijn en ieder dronk. 11   U met de Vader en de Geest,   o Heer die op het heilig feest   van heden ons verschenen zijt,   zij lof en eer in eeuwigheid. Terug naar boven     GEZANG 157: 1-7 1   Hoe helder staat de morgenster,   en straalt mij tegen van zo ver,   de luister van mijn leven.   Komt tot mij, zoon van David, kom,   mijn Koning en mijn Bruidegom,   mijn hart wil ik U geven.   Lieflijk,   vriend'lijk,   schoon en heerlijk,   zo begeerlijk,   mild in 't geven,   stralend, vorstelijk verheven. 2   Gij zijt mijn parel en mijn kroon,   o Zoon van God, Maria 's zoon,   een hooggeboren Koning.   O lelie die mijn hart bekoort,   uw zoete evangeliewoord,   is louter melk en honing.   Gij zijt   altijd   hosianna,   hemels manna,   dat wij eten,   nooit meer kan ik U vergeten. 3   Gij schittert als een edelsteen,   mijn hart is vol van U alleen,   uw liefde doet mij leven.   Hoe groei ik in uw lichte schijn,   hoe bloei ik op daar ik mag zijn   een rank met U verweven.   Aan U   blijft nu   heel mijn leven   weggegeven,   om te ontvangen   U, mijn liefde, mijn verlangen. 4   Hoe liefelijk is uw gelaat;   als Gij uw ogen op mij slaat,   dan doet de vreugd mij beven.   Gij Jezus, zijt zo trouw en goed;   uw woord en geest, uw vlees en bloed,   zij zijn mijn ziel, mijn leven.   Heer des   hemels   laat, getrouwe,   mij aanschouwen   uw erbarmen.   Herder neem mij in uw armen. 5   Voor Gij de wereld hebt gemaakt,   heeft mij uw liefde aangeraakt,   mijn sterke held, mijn Vader.   Uw Zoon komt tot mij, kiest mij uit,   Hij is mijn liefste, ik zijn bruid,   ik treed Hem zingend nader.   Hij de   mijne,   die het leven   mij zal geven   hoog daarboven,   eeuwig zal mijn hart Hem loven. 6   Laat al het vrolijke geluid,   van stemmen, van viool en fluit,   te zijner ere klinken.   Hij staat voor altijd aan mijn zij.   Mijn schone liefste is van mij,   in Hem wil ik verzinken.   Laat ons   samen   spelen zingen,   dansen springen   voor den Here,   die de Koning is der ere. 7   Hoe is Hij mij zo innig na,   de Alfa en de Omega,   mijn hart doet Hij ontbranden.   Hij zal mij tot zijn lof en prijs   opnemen in zijn paradijs,   dan klap ik in de handen.   Amen,   amen,   kom mij troosten   allerschoonste,   mijn begeren,   toef niet langer, kom o Here. Terug naar boven     GEZANG 158: 1-4 1   Christus, met eer gekroonde,   Zoon Gods in eeuwigheid,   die bij en in God woonde   en uitging in de tijd,   Gij zijt de morgensterre   die opging van zeer verre,   uw licht straalt wijd en zijd. 2   Gij zijt als mens geboren,   eenmaal de tijd vervuld,   opdat geen mens verloren   zou gaan in zonde en schuld,   Gij hebt de dood gedood en   Gods hemel weer ontsloten,   het leven ons onthuld. 3   Geef dat we in uw genade   toenemen meer en meer   en gaan met U te rade   en U beminnen zeer,   opdat wij hier reeds proeven   wat wij zozeer behoeven:   't zoet van uw heil, o Heer. 4   Gij schepper aller dingen,   Gij vaderlijke kracht,   hebt alle ordeningen   der aarde in uw macht.   Wil dan tot U bekeren   ons hart en zijn begeren,   God die ons thuis verwacht. Terug naar boven     GEZANG 159: 1-8 1   O Here Jezus, lang verbeid,   Gij die onze verlosser zijt,   neem het lied aan, U toegewijd,   uit genade. 2   Wij waren in de zonde dood,   maar Gij, begaan met onze nood,   daalde neer in Maria 's schoot   uit genade. 3   U werd in haar jonkvrouw'lijkheid   een mens'lijk lichaam toebereid   door Gods Geest van voor alle tijd   uit genade. 4   Gij leerde ons een nieuw bestaan   en wees de smalle weg ons aan,   die wij moeten ten leven gaan,   uit genade. 5   Toen hebt Gij zelf de dood geduld   en, diep veracht, uw werk vervuld   om ons heil en om onze schuld   uit genade. 6   En opgestegen tot Gods troon,   bepleit Gij als zijn eigen Zoon   voor de uwen de zegekroon   uit genade. 7   Verzamel Gij uw kerk o Heer,   regeer haar met uw trouwe leer,   om uws lieven naams lof en eer,   uit genade. 8   Geef door uw arbeid en uw strijd,   dat zij gewint de zaligheid   en U lofzingt in eeuwigheid,   uw genade. Terug naar boven     GEZANG 160: 1-3 1   Komt ons in diepe nacht ter ore:   de morgenster is opgegaan,   een mensenkind voor ons geboren,   God zal ons redden is zijn naam.   Opent uw hart, gelooft uw ogen,   vertrouwt u toe aan wat gij ziet:   hoe 't woord van God van alzo hoge   hier menselijk aan ons geschiedt. 2   Geen ander teken ons gegeven   geen licht in onze duisternis   dan deze mens om mee te leven   een God die onze broeder is.   Zingt voor uw God, Hij openbaarde   in Jezus zijn menslievendheid.   Zo wordt de wereld nieuwe aarde   en alle vlees aanschouwt het heil. 3   Zoals de zon komt met zijn zegen   een bruidegom van licht en vuur,   zo komt de koning van de vrede   voorgoed gekomen is zijn uur.   Hij huwt de mensen aan elkander   zijn liefde gaat van mond tot mond.   Hij geeft zijn lichaam ons in handen.   Zo leven wij zijn nieuw verbond. Terug naar boven     GEZANG 161: 1-5 1   Uit uw hemel zonder grenzen   komt Gij tastend aan het licht   met een naam en een gezicht   even weerloos als wij mensen. 2   Als een kind zijt Gij gekomen   als een schaduw die verblindt   onnaspeurbaar als de wind   die voorbijgaat in de bomen. 3   Als een vuur zijt Gij verschenen   als een ster gaat Gij ons voor   in den vreemde wijst uw spoor   in de dood zijt Gij verdwenen. 4   Als een bron zijt Gij begraven   als een mens in de woestijn.   Zal er ooit een ander zijn   ooit nog vrede hier op aarde? 5   Als een woord zijt Gij gegeven   als een nacht van hoop en vrees   als een pijn die ons geneest   als een nieuw begin van leven. Terug naar boven     GEZANG 162: 1-5 1   Omdat Hij niet ver wou zijn   is de Heer gekomen.   Midden in wat mensen zijn   heeft Hij willen wonen.   Midden onder u staat Hij die gij niet kent.   Midden onder u staat Hij die gij niet kent. 2   Overal nabij is Hij   mens'lijk allerwegen.   Maar geen mens herkent Hem, Hij   wordt gewoon verzwegen.   Midden onder u staat Hij die gij niet kent.   Midden onder u staat Hij die gij niet kent. 3   God van God en licht van licht   aller dingen hoeder   heeft een menselijk gezicht   aller mensen broeder.   Midden onder u staat Hij die gij niet kent.   Midden onder u staat Hij die gij niet kent. 4   Wilt daarom elkander doen   alle goeds geduldig.   Weest elkaar om zijnentwil   niets dan liefde schuldig.   Midden onder u staat Hij die gij niet kent.   Midden onder u staat Hij die gij niet kent. 5   Weest verheugd, van zorgen vrij:   God die wij aanbidden   is ons rakelings nabij,   wonend in ons midden.   Midden onder u staat Hij die gij niet kent.   Midden onder u staat Hij die gij niet kent. Terug naar boven     GEZANG 163: 1-5 1   Gij zijt een mensenzoon, Gij komt van ver,   bloed van ons bloed, uit ons zijt Gij genomen. 2   Gij hebt mijn lief en leed, mijn dag gedeeld;   Gij zijt voor mij geen vreemde God gebleven. 3   Toen ik nog nergens was, maar levend dood,   hebt Gij en Gij alleen mijn licht ontstoken. 4   Licht van uw licht zijn wij, van uw geslacht,   mensen van licht maar duister onze wegen. 5   Mensen van vlees en steen, van hoop en vrees,   breng ons toch thuis, in godsnaam geef ons vrede. Terug naar boven     GEZANG 164: 1-4 1   Gij die de ster van David zijt   en wijzen roept en dwazen leidt,   Gij hebt in duister U gewaagd   en naar de rechte weg gevraagd. 2   Gij die de Heer zijt en de Geest   die van de aanvang is geweest,   Gij hebt U onderworpen aan   de letter van ons voortbestaan. 3   Gij die de zin der schriften zijt,   Gods woord in alle eeuwigheid,   Gij hebt gehoorzaamheid geleerd,   een vuur van hoop heeft U verteerd. 4   O Zoon van God, ons aller hoofd,   gelijk een kind hebt Gij geloofd   en als een minnaar liefgehad   Jeruzalem uw moederstad. Terug naar boven       ENIGE GEZANGEN toegevoegd aan de Psalmberijming van 1773   Gezang 2: 1-7 1   Mijn ziel verheft Gods eer;   Mijn geest mag blij den HEER',   Mijn Zaligmaker noemen,   Die, in haar lagen staat,   Zijn dienstmaagd niet versmaadt,   Maar van Zijn gunst doet roemen. 2   Want ziet, om 's HEEREN daan,   Zal elk geslacht voortaan   Alom mij zalig spreken;   Wijl God, na ramp en leed,   Mij grote dingen deed:   Nu is Zijn macht gebleken. 3   Hoe heilig is Zijn Naam!   Laat volk bij volk te zaam   Barmhartigheid verwachten;   Nu Hij de zaligheid,   Voor die Hem vreest, bereidt,   Door al de nageslachten. 4   Des HEEREN arm is sterk;   Hij deed een krachtig werk;   Die hoog zijn van gevoelen,   Heeft Hij verstrooid, verward,   Met alles, wat het hart,   Dier trotsen mocht bedoelen. 5   Die stout zijn op hun macht,   Heeft Hij, versmaad, veracht,   Gestoten van de tronen;   Maar Hij verhoogt en hoedt   Het nederig gemoed,   Waarin Zijn Geest wil wonen. 6   Hij heeft, na lang geduld,   Met goederen vervuld   Der hongerigen monden.   Hij zag geen rijken aan,   Maar heeft z', in hunnen waan,   Gans ledig weggezonden. 7   Zijn goedheid klom ten top:   Hij nam Zijn Isr'el op,   Naar 't heil, Zijn knecht beschoren;   Gelijk Hij, ons ten troost,   Aan Abram en zijn kroost   Voor eeuwig had gezworen. Terug naar boven     Gezang 3: 1-5 1   Lof zij den God van Israël,   Den HEER', die aan Zijn erfvolk dacht,   En, door Zijn liefderijk bestel,   Verlossing heeft teweeg gebracht;   Een hoorn des heils heeft opgerecht;   't Geen Davids huis was toegezegd,   Dat wil Hij ons nu schenken;   Gelijk Gods trouw, van 's aardrijks ochtendstond,   Door der profeten wijzen mond,   Zich hiertoe aan de vaderen verbond. 2   God had hun, tot hun troost, gemeld,   Hoe Zijn genƒ ons redden zou   Van onzer haat'ren wreed geweld;   Nu blijkt Zijn onverwrikb're trouw;   Nu toont Hij Zijn barmhartigheid,   Van ouds den vaad'ren toegezeid,   En dat Hij wil gedenken   Aan 't heilverbond, aan dien gestaafden eed,   Dien Hij weleer aan Abram deed,   Aan Zijn verbond, dat van geen wank'len weet. 3   Hij speld' ons, dat wij t' allen tijd,   Wanneer die blijde heildag rees,   Van 's vijands dienstbaar juk bevrijd,   Hem dienen zouden zonder vrees,   Naar 't heilig recht, in ware deugd.   O dierbaar Kind, o stof van vreugd,   Geschenk van 't Alvermogen,   Elk noem' U Gods profeet en geev' U eer;   Gij treedt voor 't aanschijn van den HEER',   En baant Zijn weg door leven en door leer. 4   Dus wordt des HEEREN volk geleid,   Door 't licht, dat nu ontstoken is,   Tot kennis van de zaligheid,   In hunne schuldvergiffenis;   Die nooit in schoner glans verscheen,   Dan nu, door Gods barmhartigheen,   Die, met ons lot bewogen,   Om ons van zond' en ongeval t' ontslaan,   Een ster in Jakob op doet gaan,   De zon des heils doet aan de kimmen staan. 5   Voor elk, die in het duister dwaalt,   Verstrekt deez' zon een helder licht.   Dat hem in schauw des doods bestraalt,   Op 't vredepad zijn voeten richt. Terug naar boven     Gezang 4: 1-2 1   Zo laat Gij, HEER', Uw knecht,   Naar 't woord, hem toegezegd,   Thans henengaan in vrede;   Nu hij Uw zaligheid,   Zo lang door hem verbeid,   Gezien heeft op zijn bede. 2   Een licht, zo groot, zo schoon,   Gedaald van 's hemels troon,   Straalt volk bij volk in d' ogen;   Terwijl 't het blind gezicht   Van 't heidendom verlicht,   En Isrel zal verhogen. Terug naar boven     Gezang 10: 1-6 1   Hoe zal ik U ontvangen,   hoe wilt Gij zijn ontmoet.   O, 's werelds hoogst verlangen,   des sterv'lings zaligst goed?   Dat ons uw Geest verlichte!   Houd zelf de fakkel bij,   die, Heer, ons onderrichte   wat U behaag'lijk zij. 2   'k Lag machteloos gebonden,   Gij komt en maakt mij vrij;   ik was bevlekt met zonden,   Gij komt en reinigt mij   Het leven was mij sterven,   tot Gij mij op deedt staan;   Gij doet mij schatten erven,   die nimmermeer vergaan. 3   Wat deed uit 's hemels zalen,   o Heer de heerlijkheˆn!   Op aard' u nederdalen?   Uw grote liefd' alleen,   uw eindeloos erbarmen   met onzen groten nood,   dat als met zeeg'nend armen   en reddend ons omsloot. 4   Ja, schrijf dat in uw harte   gij diep bedroefde schaar!   Bij 't nijpen van de smarte,   bij 't barnen van 't gevaar:   al scheurde 't kruis uw schouder,   al doofde 't laatste licht,   de Trooster en Behouder   staat voor uw aangezicht! 5   Nu hebt gij niet te vragen,   of God wel vrede biedt.   "In mensen welbehagen!"   Zo klinkt het eng'lenlied.   't Klinkt voort, waarheen w'ook zwerven,   uit Bethlem Efratha;   het klinkt ook onder 't sterven   nog in ons harte na! 6   Nog eenmaal zal Hij komen,   als Richter van 't heelal,   die dan het hoofd der vromen   voor eeuwig kronen zal.   Nog is die dag verborgen;   wacht hem gelovig af,   terwijl de grote morgen   reeds schemert boven 't graf! Terug naar boven     Gezang 11: 1-1 1   Ere zij God in den hoge.   Vrede op aarde.   In de mensen een welbehagen.   Amen   Terug naar boven       HANNA LAM LIEDEREN   LIED 114: 1-3 1   De hemel heeft een lied doen horen:   de aarde wordt weer paradijs.   God heeft zijn hart aan ons verloren,   het kind in Bethlehem geboren,   is daarvan eeuwig het bewijs. 2   Wie zal ons van Gods liefde scheiden?   Dit kind, dat komt in 's Heren naam,   wil als een koning voor ons strijden,   en als een herder ons geleiden,   als lam voor ons ter slachting gaan. 3   Nu stroomt het licht de wereld binnen.   nu zien wij hoe God overwint.   Het leven gaat opnieuw beginnen   wanneer wij ons, met ziel en zinnen,   gewonnen geven aan dit kind. Terug naar boven     LIED 115: 1-4 1   Van alle mensen deze moeder   gekust heeft Gods gezicht,   als in de plaats van beestenvoeder   Hij in de kribbe ligt. 2   Van alle schepsels deze dieren   verkoren zijn geweest   gastvrij te zijn en mee te vieren   dit uitgebannen feest. 3   Van alle dingen deze doeken   zijn leden hielden warm.   Heer Jezus vond in alle hoeken   geen enkel huis zo arm. 4   Het duurste geschenk ligt niet in watten.   God heeft het zo gewild.   Een stenen trog mag nu bevatten   die onze honger stilt. Terug naar boven     LIED 116: 1-3 1   Herders, heb je 't wel verstaan:   Christus is geboren.   Herders, laat je schaapjes gaan,   hoor de eng'lenkoren   zingen nu het hoogste lied:   God vergeet de mensen niet.   Laat je kudde alleen,   ga naar Bethlehem   ineen kribbe moet je zoeken   't kindje in de doeken. 2   Wijzen, heb je 't wel verstaan:   Christus is geboren.   Tussen zon en tussen maan   is zijn ster gaan gloren.   Trek nu naar dat verre land,   met geschenken in je hand.   Hoe de reis zal gaan   wijst de ster wel aan.   In een kribbe moet je zoeken   't kindje in de doeken. 3   Mensen, heb je 't wel verstaan:   Christus is geboren.   't Lieve leven vangt nu aan   voor wie hem behoren.   Want de vrede van de Heer   daalde op de aarde neer.   Wij zijn niet alleen,   ga naar Bethlehem heen.   In een kribbe moet je zoeken   't kindje in de doeken. Terug naar boven     LIED 117: 1-7 1   De wijzen, de wijzen,   die gingen samen reizen,   vertrouwend op een koningsster,   zij wisten niet hoe ver. 2   Zij volgden het teken,   de dagen werden weken,   dan klopt een rijke karavaan   bij de paleispoort aan. 3   O koning wil ons horen:   er is een prins geboren,   in 't Oosten is zijn ster gezien,   staat hier zijn wieg misschien? 4   Herodes, hij hoorde   verschrikt naar deze woorden.   Een koningszoon bij mij in huis?   U bent beslist abuis. 5   De wijzen, de wijzen,   die moesten verder reizen,   de ster ging als een lichtend spoor   naar Bethlehem hen voor. 6   Zij hebben het gevonden   het kind door God gezonden,   Dat koning en dat knecht wil zijn   van ieder, groot en klein. 7   De wijzen, die weten   van sterren en planeten,   die baden nu in zonnelicht   en doen hun ogen dicht. Terug naar boven     LIED 413: 1-3 1   Advent is dromen dat Jezus zal komen,   dromen van vrede voor mensen van heden.   Advent is dromen dat Jezus zal komen.   En weer in geuren en kleuren verhalen   wat wij al weten uit oude verhalen:   Herders en sterren, een stal en een kind,   omdat het kerstfeest weer begint. 2   Advent is dromen dat Jezus zal komen,   Dromen als 't moet dat Hij komt voorgoed!   Advent is dromen dat Jezus zal komen.   omdat het bijna kerstfeest is.   wat wij al weten uit oude verhalen:   herders en sterren, een stal en een kind,   omdat het kerstfeest weer begint. 3   Advent is dromen dat Jezus zal komen,   dromen van vrede voor mensen van heden.   Advent is dromen dat Jezus zal komen.   Niet als een kind en niet in een kribbe   maar als een vredevorst hier in ons midden,   dan is er nergens verdriet meer of pijn,   dan zal het altijd kerstfeest zijn.   Advent is dromen dat Jezus zal komen,   dromen van vrede voor mensen van heden.   Advent is dromen dat Jezus zal komen. Terug naar boven     LIED 414: 1-4 1   Als Bethlehem gaan plaats meer heeft   voor 't kind dat wordt geboren,   alleen een grot nog ruimte geeft   laat zich de hemel horen:   Gloria, gloria, gloria,   in excelsis Deo!   In excelsis Deo! 2   als engelen zingen in de nacht:   Er is een kind gekomen,   dan zien de herders op hun wacht   de sterren aan de bomen!   Gloria, gloria, gloria,   in excelsis Deo!   In excelsis Deo! 3   Als herders durven op te staan,   niet lachen maar geloven,   en naar het kind zijn toegegaan   dan zingt de hemel boven:   Gloria, gloria, gloria,   in excelsis Deo!   In excelsis Deo! 4   Als de wijzen reizen en de ster   de weg weet zonder vragen,   dan is de vrede niet meer ver   dan komt Gods welbehagen!   Gloria, gloria, gloria,   in excelsis Deo!   In excelsis Deo! Terug naar boven     LIED 607: 1-14 1   Je weet wel wie Maria is,   daar loopt ze in de zon,   zij draagt een kruik hoog op haar hoofd,   haalt water uit de bron. 2   Maar er gebeurt iets wonderlijks,   Maria krijgt bezoek.   Een engel uit de hemel zegt:   'Maria, wees gegroet!   Ik breng een boodschap van de Heer,   je hoeft niet bang te zijn,   je krijgt een zoon, een koningskind,   het is een groot geheim!' 3   Maria neemt de woorden mee   en zij gaat onverwachts   op reis naar nicht Elisabeth,   die ook een kind verwacht.   'Gelukkig dat je bij me komt,   ik voelde jouw geheim.   Jij bent de moeder van de Heer,   gezegend zul je zijn!' 4   Maria zingt van puur geluk:   'O God, wat bent u goed.   De arme mensen tellen mee,   U geeft ons nieuwe moed!   Want God heeft mij gezien,   wie noemt er niet mijn naam.   Wij leven vol verwachting,   de vrede komt eraan!' 5   En in diezelfde dagen geeft   de keizer een bevel:   'Tel alle mensen, al het vee,   tel heel de wereld. Tel!   Stuur ieder naar zijn eigen stad,   schrijf daar de namen in.'   En zo gaat iedereen op reis,   want weigeren heeft geen zin. 6   Ook Jozef en Maria gaan   naar Bethlehem, hun stad.   Maria die haar kind verwacht,   is dagenlang op pad.   Maar Bethlehem is overvol   de herberg heeft 'geen plaats'.   Ze vinden enkel nog een stal   zo op het allerlaatst. 7   Daar wordt geboren in de nacht   het kind dat Jezus heet.   In doeken ligt het in een krib   en niemand die het weet.   Het slaapt en sluimert in een stal   en Jozef is zo blij.   De os en ook de ezel staan   er wat verlegen bij. 8   En herders, buiten in het veld,   zij houden trouw de wacht.   De schapen slapen welgeteld,   de sterren flonk'ren zacht.   Opeens is er een hemels licht,   er klinkt een engelenstem:   'Geboren is het Christuskind,   daarginds in Bethlehem!' 9   'Dit geef ik als een teken mee:   je vindt het in een stal,   een wikkelkindje in een krib   dat koning wezen zal!'   De engelen zingen in het licht:   'Ere zij God de Heer!'   De vrede uit de hemel daalt   zomaar op aarde neer. 10   De herders zijn op zoek gegaan   naar 't kind, door God beloofd;   het ligt te slapen in een krib,   ze buigen stil het hoofd.   Het is geen droom, maar het is waar   wat de engel heeft verteld.   De herders zingen zacht een lied   en gaan terug naar 't veld. 11   En wijzen in het Oosten zien   een koninklijke ster.   Ze volgen wekenlang het spoor,   maar weten niet hoe ver.   De ster wijst naar Jeruzalem,   zij vragen bij 't paleis:   'Waar is het nieuwe koningskind?   zijn ster riep ons op reis!' 12   Koning Herodes schrikt ervan   en heel Jeruzalem.   'De Christus, zo staat in de Schrift,   die komt uit Bethlehem!   Zoek daar het kind en als je 't vindt,   kom dan bij mij terug.   Ik breng graag hulde aan dat kind,   bericht het mij dus vlug!' 13   Zo gaan de wijzen weer op reis,   de ster wijst hen de weg.   Zij hebben voor het koningskind   geschenken neergelegd.   De wijzen dromen in die nacht:   'Kom niet in het paleis!   Herodes wil alleen maar kwaad.   Ga in 't geheim op reis!' 14   En Jozef droomt een andere droom:   'Ga weg, er dreigt gevaar!   Vlucht met Maria en het kind.'   Zij maken alles klaar.   Ze vluchten als het donker is,   daar gaan ze, in de nacht,   met 't kind dat ons de vrede brengt.   Had jij dat ooit gedacht? Terug naar boven       WIE ZINGT MEE?   LIED 47: 1-3 Kerstlied 1   Al was des hemels gloed geblust,   En zweeg der Eng’len stem,   Het liet de herders niet met rust   In ’t veld van Bethlehem;   Zij zochten in de donk’re nacht   Het Kind, all’ eeuwen door verwacht:   Gods eigen Zoon, Halleluja!   Geschonken uit genâ. 2   O wonder! In de kribbe lag,   Zeer arm'lijk op het stro,   Het Kind, waar David reeds op zag,   En meer dan Salomo.   Toen hebben zij met blijde mond   De komst van ’t Kind alom verkond:   Gods eigen Zoon, Halleluja!   Geschonken uit genâ. 3   En waar die blijde boodschap kwam,   Daar trof zij elks gemoed,   De vrome, die hun woord vernam,   Dee ’t aan de ziele goed.   Want wie God zelf dat leert verstaan,   Die neemt Hem heilbegerig aan:   Gods eigen Zoon, Halleluja!   Geschonken uit genâ.   Terug naar boven     LIED 48: 1-3 Bethlehem Efrata 1   Bethlehem Efrata!   Kleinste der klenen,   Onder de duizend van Juda’s gebied,   Onder de duizend van Juda’s gebied;   U is de Heerser der volken verschenen,   Die eens vrijwillig Zijn rijkstroon verliet.   Hoe onaanzienlijk uw plaats dan ook zij,   Toch niet de minste van Juda zijt gij!   Toch niet de minste van Juda zijt gij! 2   Bethlehem Efrata!   Gij werd verkoren   Tot ene woonplaats van Christus de Heer,   Tot ene woonplaats van Christus de Heer;   Want in uw midden werd Jezus geboren,   Die ik als Koning begroet en begeer.   Hij, die de Hemel zich zelf had ontzegd,   Werd in uw kribbe terneder gelegd,   Werd in uw kribbe terneder gelegd. 3   Bethlehem Efrata!   Gij kunt mij leren,   Dat ook het kleine door God wordt gekend,   Dat ook het kleine door God wordt gekend,   En dat de Heiland, de Heer aller heren,   ’t eerst tot het klein’ en geringe zich wendt,   dat Hij, hoe groot en verheven in macht,   komt, waar het hart Hem gelovig verwacht,   komt, waar het hart Hem gelovig verwacht.   Terug naar boven     LIED 49: 1-4 Bethlehems sterre 1   Bethlehems sterre, gij licht ons voor,   Wijst ons op ’t heuglijkst lot.   Ginds klinkt het jub’lend engelenkoor.   Ere zij onze God! KOOR:     Ere zij God, ere zij God,     Ere zij God in de hoge! 2   Zie, in de krib van Bethlehems stal,   Ligt onze Heer, Gods Zoon;   Willig verliet Hij, Vorst van ’t heelal,   Voor u, o mens Zijn troon. KOOR: 3   Hij werd, o heil! Geboren voor mij,   O, welk een zalig lot!   Hij droeg mijn zonden, maakte mij vrij;   ‘k Zing daarom: Ere zij God. KOOR: 4   Redder der wereld, dierbare Heer,   Groot, Heer, is Uw gena!   Jezus, mijn Heiland, U zij al d’ eer,   Amen, Halleluja! KOOR:   Terug naar boven     LIED 50: 1-2 Dank op het Kerstfeest 1   Blij klinken onze stemmen in tonen klaar en rein,   Nu wij op ’t heerlijk Kerstfeest hier weer te zamen zijn.   De Heiland kwam op aarde, Hij kwam voor u, voor mij!   Hem zingen wij ons loflied zo dankbaar en zo blij! KOOR:     Prijst Zijn naam, prijst Zijn naam!     Kind’ren, zingt Zijn naam ter eer!     Want uit liefde tot de mensen     Daalde Hij op aarde neer. 2   Komt, brengen wij nu gaven uit dankbaarheid aan Hem!   Laat ons de Heiland danken met held’re, blijde stem.   De kerstboomlichtjes stralen zo helder en zo zacht;   Het is alsof zij zeggen: “De Heer zij dank gebracht!” KOOR:   Terug naar boven     LIED 51: 1-3 Kerstlied 1   De Heer zij ere tot in de Hoge,   En vrede – op aarde, de mens gena KOOR:     Ja, roept het luide uit: De Heer zij ere,     De Heer zij ere, halleluja! 2   In diepe armoe werd Hij geboren,   In alles werd Hij de mens gelijk. KOOR:     Ja roept het luide uit: In alles werd Hij,     In alles werd Hij de mens gelijk 3   O, lieve Heiland voor al Uw liefde   Brengt U ons harte oormoedig dank. Koor:     Ja, roept het luider uit: Voor al Uw liefde,     Voor al Uw liefde, ootmoedig dank.   Terug naar boven     LIED 52: 1-3 De Heiland is geboren 1   De Heiland is geboren,   De Koning van ’t heelal,   Hij, die in knechts gestalte   Het mensdom redden zal.   In woorden nooit vernomen,   Weerklinkt der Eng’lenkoor.   De komst des groten Konings   weergalmt de heemlen door. 2   Daar ruist het “Vreed’ op aarde”   De hemelzalen door;   “In mensen welbehagen!”   herhaalt der Eng’lenkoor.   Ja, waarlijk, God de Vader,   Die ’t eeuwig licht bewoont.   Heeft thans aan mensen kind’ren   In Jezus zich vertoond. 3   Gij zijt het beeld des Vaders   Al ligt G’ in doeken neer,   Gij, Jezus, onze Koning   En aller scheps’len Heer,   Gij zijt de Vorst der Eng’len,   De Koning van ’t heelal   Die eens de schaar der Zijnen   Voor eeuwig prijzen zal.   Terug naar boven     LIED 53: 1-3 De herders houden stil de wacht 1   De herders houden stil de wacht   Bij Bethlehem in ’t duister,   Maar voor Gods engel is ’t geen nacht,   Hij draagt Gods licht en luister.   O vreest dan herders, vreest dan niet,   Als gij des Heeren glorie ziet.   Verheugt u saâm!   Verhoogt Gods naam,   Halleluja! 2   Des Heeren engel daalt in ’t veld   En doet de herders horen,   Wat nog aan niemand was verteld:   “ ’t Kind Jezus is geboren”   O vreest dan herders, vreest dan niet,   Daar God u grote blijdschap biedt   Verheugt u saâm!   Verhoogt Gods naam,   Halleluja! 3   Nu komen al Gods eng’len neer,   De vleug’len uitgeslagen,   En zingen lied’ren van Gods eer,   Van vrede-en welbehagen.   O vreest dan herders, vreest dan niet,   Maar hoort aandachtig naar hun lied.   Verheugt u saâm!   Verhoogt Gods naam,   Halleluja!   Terug naar boven     LIED 54: 1-3 De herdertjes lagen bij nachte 1   De herdertjes lagen bij nachte,   Ze lagen bij nacht in ’t veld   Ze hielden vol trouwe de wachte;   Ze hadden de schaapjes geteld;   Daar horen zij d’ engelen zingen   Hun liederen vloeiend en klaar;   De herders naar Bethlehem gingen;   ’t liep tegen het Nieuwe jaar. 2   Toen zij er te Bethlehem kwamen,   Daar schoten drie stralen dooreen:   Één straal van omhoog zij vernamen,   Één straal uit het kribje beneen;   Toen vlamd’ er een straal uit hun ogen   En viel op het Kindeke teer;   Zij stonden tot schreiens bewogen   En knielden bij Jezus neer. 3   “Och Kindje, och Kindje, dat heden   in ’t nedrige stalletje kwaamt,   ach, laat ons Uw paden betreden,   want Gij hebt de wereld beschaamd.   Gij komt om de wereld te winnen,   De machtige vijand te slaan;   De kracht Uwer liefde van binnen   Kan wereld noch hel weerstaan.”   Terug naar boven     LIED 55: 1-5 Een kindeke geboren 1   Een kindeke geboren   in ene koude stal,   dat komt ons hart bekoren,   met gratie zonder tal. REFREIN     O Jesu, Zoon des Vaders,     Gekomen in de nacht,     Aan U, die zijt onz’ Koning,     U liefd’ en eer gebracht. 2   En in de lichte luchten   Een lied van eng’len klinkt,   Een lied, dat arme herders   Zo grote vreugde zingt. REFREIN 3   Hij was zo groot een Koning   In ’s hemels zaligheid,   Nu is Hij mens geworden   En arm hier neergeleid. REFREIN 4   O, wonder-schone liefde,   Die uit deez’ kribbe straalt!   ’t Is al voor onze zielen,   dat Hij is neergedaald. REFREIN 5   Kom, laten wij dan minnen   Dit kind van Betlehem,   Ons hart en heel ons liefde,   Dat alles schenken Hem. REFREIN   Terug naar boven     LIED 56: 1-2 Een kindeke is er geboren 1   Een kindeke is er geboren,   Een kindeke teder en klein;   Het ligt in een kribbe ter neder,   Wie zou toch dat kindeke zijn?   Dat kind is de Heer; onze Heiland,   Hij gaf zich voor ons in de dood.   Dat kind is Gods Zoon, Zijn Geliefde,   Zo ned’rig en toch zo groot.   Halleluja, Halleluja,   Halleluja, looft allen de Heer! 2   Om zondaren zalig te maken,   Kwam Jezus als kindje op aard.   O geeft Hem toch allen uw harte,   Hij is al uw liefde zo waard.   Hij laat u zo vriendelijk noden.   Hij vraagt u: “Komt allen tot mij!”   O hoort naar die dringende roepstem,   Uw Heiland, uw Koning is Hij.   Halleluja, Halleluja,   Halleluja, looft allen de Heer!   Terug naar boven     LIED 57: 1-2 Eeuwen geleden 1   Eeuwen geleden   Kwamen getreden   Herders in Bethlehems arme stal.   Zacht ziet de moeder neer   Op ’t kindje klein en teer;   ’t hemelse licht schijnt overal. 2   Kindje – in de heil’ge nacht,   Dat ons Gods liefde bracht,   Ook wij staan om Uwe krib geschaard.   Lief heilig kindekijn,   Nu wij zo stille zijn   Klinkt zacht en teder:   “Vrede – op aard!”   Terug naar boven     LIED 58: 1-2 Gloria in excelsis Deo 1   Engelkens door ’t luchtruim zwevend,   Zongen zo blij, zo wonderzacht,   Van de Heer van dood en leven,   die er vrede-op aarde bracht   Gloria in excelsis Deo!   Gloria in excelsis Deo. 2   Zongen blij en wonderklare   Van ’t zoete kindje, rein en teer.   En de herderkens die er waren,   Knielden bij de kribbe neer.   Gloria in excelsis Deo!   Gloria in excelsis Deo.   Terug naar boven     LIED 59: 1 Ere zij God 1   Ere zij God, ere zij God,   In de Hoge, in de Hoge, in de Hoge!   Vrede op aarde, vrede op aarde!   In de mensen een welbehagen!   Ere zij God in de Hoge,   Ere zij God in de Hoge,   Vrede op aarde, Vrede op aarde,   vrede op aarde, vrede op aarde,   in de mensen, in de mensen   een welbehagen, een welbehagen!   Ere zij God, ere zij God!   In de Hoge, in de Hoge, in de Hoge!   Vrede op aarde, vrede op aarde,   In de mensen een welbehagen!   Amen, Amen, Amen.   Terug naar boven     LIED 60: 1-3 De nederige geboorte 1   Er is een Kindeke geboren op d’ aard;   Er is een Kindeke geboren op d’ aard;   ’t Kwam op de aarde voor ons allegaar,   ’t Kwam op de aarde voor ons allegaar. 2   Er is een Kindeke geboren in ’t strooi;   Er is een Kindeke geboren in ’t strooi,   ’t Lag in een kribbetje, gedekt met hooi,   ’t Lag in een kribbetje, gedekt met hooi. 3   ’t Kwam op de aarde en ’t had er geen huis;   ’t Kwam op de aarde en ’t had er geen huis;   ’t Kwam op de aarde en ’t droeg al Zijn kruis,   ’t Kwam op de aarde en ’t droeg al Zijn kruis.   Terug naar boven     LIED 61: 1-3 Wees mijn Koning, o Heer 1   “Geboren een Koning, geboren een Kind.   Geboren een Heiland, die zondaars bemint!”   Zo juichen en jub’len veel stemmen in ’t rond;   Zo zingt ook mijn harte verheugd in deez’ stond:   Jezus, Heiland! Voor U buig ik neer,   Regeer in mijn hart, wees mijn Koning, o Heer!   Jezus, Heiland! Voor U buit ik neer,   Regeer in mijn hart, wees mijn Koning, o Heer! 2   Geboren in armoe, geboren als Kind!   Nee, niemand heeft ooit zó als Jezus bemind;   Nee, niemand begrijpt zó Uw zwakheid en pijn,   Als Jezus, de Koning, die kind wilde zijn.   Jezus, Heiland! Voor U buig ik neer,   Regeer in mijn hart, wees mijn Koning, o Heer!   Jezus, Heiland! Voor U buig ik neer,   Regeer in mijn hart, wees mijn Koning, o Heer! 3   Geboren een Heiland, o luister, mijn ziel!   Hem kunt gij niet missen, aanbid Hem en kniel!   Rust niet, vóór gij jubelt van harte en blij:   “Geboren mijn Heiland, geboren in mij!”   Jezus, Heiland! Voor U buig ik neer,   Zó groot is Uw macht, wees mijn alles, o Heer!   Jezus, Heiland! Voor U buig ik neer,   Zó groot is Uw macht, wees mijn Koning, o Heer!   Terug naar boven     LIED 62: 1-3 Geeft eer de Heer! 1   Geef eer de Heer!   In mensen welbehagen!   Zo klinke-ons lied op hoge toon,   ’t is heden weer de heerlijkste-aller dagen,   geboortefeest van ’s Vaders zoon. 2   Geef eer de Heer!   Zijn vrede daalde-op aarde,   En drong tot Oost en Westen door,   In Jezus heeft weer ’t mensenleven waarde,   Ons heil is ’t lied van ’t eng’lenkoor. 3   Geef eer de Heer!   In mensen welbehagen!   Zij ’t lied op aarde-en voor Gods troon.   Dan zullen we-eens het witte feestkleed dragen,   Gereinigd door Gods eigen Zoon.   Terug naar boven     LIED 63: 1-3 Kerstliedje van Luther 1   Geen wiegje als rustplaats, maar een krib was ’t weleer,   Waar het Kindeke Jezus, lei Zijn hoofdje terneer.   De sterren, zij keken van de hemel zo mooi,   Naar het Kindeke Jezus, hoe Hij sliep in het hooit 2   Door ’t loeien der koetjes was het Kindje ontwaakt,   Maar daardoor werd ’t Kind niet aan ’t schreien gemaakt.   Heer Jezus, nu ziet God uit de hemel ter neer,   Ik dank U, dat G’ eens ook een kindje waart, Heer. 3   O zegen de kind’ren veraf en dichtbij,   Gij houdt van hen allen evenveel als van mij,   Gij wilt, dat wij kind’ren, al zijn wij nog klein,   Bij U in de hemel ook eens zullen zijn.   Terug naar boven     LIED 64: 1-3 Gloria 1   Gloria, gloria, ere zij God!   Gloria, gloria, ere zij God!   Eng’len rondom de troon   zingen zo klaar en schoon!   Gloria, gloria, ere zij God!   Gloria, gloria, ere zij God! 2   Gloria, gloria, ere zij God!   Gloria, gloria, ere zij God!   Ver over ’t werelddal   Klinkt luid hun blij geschal:   Gloria, gloria, ere zij God!   Gloria, gloria, ere zij God! 3   Gloria, gloria, ere zij God!   Gloria, gloria, ere zij God!   Zing, juich met blij geklank   Lied’ren van lof en dank.   Gloria, gloria, ere zij God!   Gloria, gloria, ere zij God!   Terug naar boven     LIED 65: 1-4 ‘k Heb de blijde maar gehoord 1   ‘k Heb de blijde maar gehoord,   die mij tegen klonk van ver.   Door der eng’lenlied bekoord,   Zoekt mijn oog nu Jacobs ster. KOOR:     Welkom op het smalle pad!     Sluit u aan, reis met ons mee,     Ook wij zoeken Davids stad,     En begeren vreugd’ en vreê. 2   Maar ik durf haast niet te gaan,   Tot der heem’len Opperheer,   ‘k heb zo dikwijls kwaad gedaan,   vast zendt Hij mij ledig weer. KOOR:     O, schep moed! Gij die dus klaagt!     Kent gij dan de Heiland niet,     Die naar arme zondaars vraagt,     En voor hen Zijn troon verliet? 3   ‘k Zou zo graag bij Jezus zijn,   Die zo hartelijk bemint,   Maar ik acht mij veel te klein,   Want ik ben nog maar een kind. KOOR:     Ook voor kind’ren kwam de Heer,     Kom en zie! In Bethlehems stal     Ligt Hij als een kind ter neêr,     Die ook u verlossen zal. 4   Maar de kribbe staat niet meer   In de stal van Bethlehem.   Zoekt mijn oog thans naar de Heer,   Nergens, nergens vindt het Hem. KOOR:     Richt naar boven dan uw oog,     Daar, daar woont Gods lieve Zoon,     Heft uw hart tot Hem omhoog     En kniel neder voor Zijn troon.   Terug naar boven     LIED 66: 1-4 Kribbe en Kruis 1   Heerlijk klonk het lied der Eng’len   In het veld van Efrata:   “ere zij God in de Hoge,   looft de Heer Halleluja!   Vrede zal op aarde dagen,   God heeft in de mens behagen!”   Zalig, die naar vrede vragen,   Jezus geeft dien, hoort Zijn stem. 2   Jezus daalt op aarde neder,   Als een kindje klein en teer;   Maar hoe arm Hij ook moog’ wezen,   Hij is aller Hoofd en Heer.   Vrede zal op aarde dagen,   God heeft in de mens behagen!   Zalig, die naar vrede vragen,   Jezus geeft dien, hoort Zijn stem. 3   In een kribbe ligt Hij neder,   Weldra wordt een kruis Zijn troon,   Ja, om zondaars te verlossen,   Droeg Hij spot en smaad en hoon.   Vrede zal op aarde dagen,   God heeft in de mens behagen!   Zalig, die naar vrede vragen,   Jezus geeft dien, hoort Zijn stem. 4   Leer ons bij Uw kribbe buigen,   Leer ons knielen bij Uw kruis,   Leer ons in Uw naam geloven,   Neem ons eens in ’t Vaderhuis.   Vrede zal op aarde dagen,   God heeft in de mens behagen!   Zalig, die naar vrede vragen,   Jezus geeft dien, hoort Zijn stem.   Terug naar boven     LIED 67: 1-3 Heft op uw hoofden, poorten wijd 1   Heft op uw hoofden, poorten wijd!   Wie is het, die hier binnenrijdt?   Begroet Hem, Heer der heerlijkheid   En Heiland vol barmhartigheid!   Hij geeft de wereld ’t leven weer.   Juicht blijde, zingt uw God ter eer,   Looft Hem, die sterk van daad   De deuren binnen gaat! 2   Gezegend was het land, de stad,   Waar deze Koning binnentrad.   Gezegend ’t hart, dat openstaat   En deze Koning binnenlaat.   De Zonne der gerechtigheid   Verblindde niet door majesteit;   Maar wat in ’t duister sliep,   Ontwaakte, toen Hij riep. 3   Heft op uw hoofde, poorten wijd!   Elk hart zij Hem ter woon bereid!   De palmen van uw eerbied spreidt   De weg langs, die uw Koning rijdt.   Hij komt tot u met troost en vree   En brengt u heil en liefde mee.   Geprezen zij de Heer,   Hij geeft u ’t leven weer!   Terug naar boven     LIED 68: 1-3 Herders, hebt gij niet vernomen 1   Herders, hebt hij niet vernomen,   Uit der eng’len blij geschal,   Dat uw Heiland is gekomen,   Die de aard verlossen zal?   Hemelvreugd heeft overgoten   heel de aarde zondergrens.   Juicht! De vrede is gesloten   Tussen Opperheer en mens,   Tussen Opperheer en mens. 2   Denkt, hoe God ons al te gader   Ongemeten heeft bemind,   En de Zoon van God de Vader   Nederdaalt gelijk een kind.   Heel de wereld was verloren,   Toen ons Jezus redding bracht,   In een arme stal geboren,   Midden in de winternacht,   Midden in de winternacht. 3   komt, laat ons de Heer aan vinden,   ’t harte vol van dankbaarheid.   Ziet, in doeken lat zich winden   D’ aller hoogste Majesteit.   Laat ons die Verlosser loven,   Laat ons zingen voor en na,   Met de engelen hier boven:   In excelsis gloria,   In excelsis gloria!   Terug naar boven     LIED 69: 1-3 Herders, hoe ontwaakt gij niet? 1   Herder, hoe ontwaakt hij niet?   Schouwt in ’t ronde wat geschiedt!   Hoort, een stem van hemelingen,   Klink door lucht en starrenkringen:   Gloria, Gloria!   O, wat wonder werd dees nacht   Hier op aarde wel volbracht?   Ziet, de glans van ’t firmament   Maakt iets heiligs ons bekend. 2   Hoort hij ginds die eng’lenstem,   Die ons roept naar Bethlehem?   Van een maagd door God verkoren,   Werd een heilig Kind geboren:   Gloria, Gloria!   ’t Is de Schepper van ’t Heelal,   die daar ligt in arme stal;   herders spoedt u, spoedt u voort,   naar ’t van God gezegend oord. 3   Wat geschenken voert ge mee?   Kiest ge van uw schoonste vee”   Ach, van ’t geen gij op kunt dragen   Zal uw hart Hem ’t meest behagen:   Gloria, Gloria!   Neen, geen offer is te groot   Voor het Kind dat God ons bood;   Maar geen schijnt Hem ook te kleen,   Brengt uw liefde ’t naar Hem heen. 4   Welkom, Kindje, wees gegroet;   Zie onze offers aan Uw voet;   Welkom Heiland, in ons leven.   Mogen w’ U ons harte geven:   Gloria, Gloria!   Glorie zij aan God omhoog!   Vreugde straalt ons uit het oog,   Want Gij, Kindje, God en Heer,   Daalt hier vrede brengend neer.   Terug naar boven     LIED 70: 1-4 Blijde boodschap 1   Herders, zegt mij, toen Gods Engel daalde van omhoog,   Was het vreze voor Zijn boodschap, die uw knieën boog?   “Dankbaar hieven wij het hoofd;   Christus kwam, God zij geloofd!” 2   Herders, toen de zang der eng’len klonk in stille nacht,   Wist gij toen, welk blijde boodschap deze tot u bracht?   “Welbehagen in de mens,   Vrede-op aard’! is Godes wens.” 3   Herders, zegt mij, toen die Engel uit uw oog verdween,   Dacht ge niet, dat hij als zonder in uw droom verscheen?   “Neen, naar Beth’lem spoedden wij   Christuskind, geloofd zijt Gij!’ 4   Kleine kind’ren, als gij luistert, hoort gij nog dat lied,   En gij vindt de weg tot Jezus, Die u allen ziet.   “Jezus, ja, wij willen nu   zoeken ook de weg naar U.”   Terug naar boven     LIED 71: 1-5 Het daget in het Oosten 1   Het daget in het Oosten;   Het licht schijnt overal:   Hij komt de volken troosten,   Die eeuwig heersen zal. 2   De duisternis gaat wijken   Van d’ eeuwen lange nacht;   Een nieuwe dag gaat prijken   Met ongekende pracht. 3   Zij, die gebonden zaten   In schaduw van de dood,   Naar ’t scheen van God verlaten,   Begroeten ’t morgenrood. 4   De Zonne, voor wier stralen   Het nacht’lijk duister zwicht,   En die zal zegepralen,   Is Christus, ’t eeuwig Licht 5   Het daget in het Oosten,   Het licht schijnt overal:   Hij komt de volken troosten,   Die eeuwig heersen zal.   Terug naar boven     LIED 72: 1-5 Hoe zal ik U ontvangen 1   Hoe zal ik U ontvangen,   Hoe wilt Gij zijn ontmoet,   O, ’s wereld hoogst verlangen,   Des sterv’lings zaligst goed?   Dat ons Uw geest verlichte!   Houd zelf de fakkel bij,   Die, Heer, ons onderrichte,   Wat U behaag’lijk zij! 2   Uw Sion strooit U palmen   En twijgen voor de voet,   En ik breng U in psalmen,   Mijn jubelende groet.   Mijn hart zal ’t feestkleed dragen   Van altijd jeugdig groen,   En van Uw lof gewagen,   Zoveel mijn lied kan doen. 3   Ver van de troon der tronen   En ’s hemels zonneschijn   Wilt G’ onder mensen wonen,   Der mensen broeder zijn!   Met God wilt G’ ons verzoenen,   Tot God heft G’ ons omhoog,   En onder millioenen   hebt Gij ook mij in ’t oog. 4   ‘k Lag machteloos gebonden:   Gij komt en maakt mij vrij!   Ik was bevlekt met zonden:   Gij komt en reinigt mij!   Het leven was mij sterven,   Tot Gij mij op deedt staan.   Gij doet mij schatten erven,   Die nimmermeer vergaan. 5   Wat deed uit ’s hemels zalen,   O Heer der heerlijkheên,   Op aard’ U nederdalen?   Uw grote liefd’ alleen,   Uw eindeloos erbarmen   Met onze grote nood,   Dat als met reddend’ armen   Ons zegenend omsloot!   Terug naar boven     LIED 73: 1-4 In Bethlehems stal 1   In Bethlehems stal,   Lag Christus de Heer,   In doeken gehuld,   Als kindje terneer.   Voor Hem was geen plaats meer   In herberg of huis;   Zijn wieg was een kribbe,   Zijn troon was een kruis 2   Zo arm werd de Heer,   Der engelen Heer,   Die zondaren mint,   Zo nameloos teer;   Die hun wil vergeven,   Hoeveel het ook zij;   Zo arm werd de Heiland   Voor u en voor mij. 3   Lam Gods voor de schuld   Der wereld geslacht,   Dat eens aan het kruis   Voor mij hebt volbracht.   Ik kniel bij Uw kribbe   Met dankend gemoed,   En  breng U eerbiedig   Mijn zeeg’nende groet. 4   Ik wijd U mijn vreugd,   Mijn leven, mijn hart;   Bij U wil ik zijn   In blijdschap en smart.   Geef Gij mij een harte,   Dat U steeds bemint,   Dan ben ik van nu aan   Voor eeuwig Uw kind.   Terug naar boven     LIED 74: 1-4 In der schepping morgenstond 1   In der schepping morgenstond   Klonk der Eng’len lied in ’t rond,   Toen Gods macht in ’t maatloos diep,   Hemel, zee en aarde schiep. 2   Weder klonk der eng’len stem   Bij de krib van Bethlehem.   Toen Gods Zoon op aard verscheen   Als een kindje, arm en kleen. 3   Nog eens galmt der eng’len koor   Met gejuich de heem’len door,   Als Gods Zoon met majesteit   Weder komt in heerlijkheid. 4   Eenmaal juichen in Uw naam,   Eng’len, mensen, kind’ren saâm.   Och, dat dan ook onze mond   Mee moog juichen in die stond.   Terug naar boven     LIED 75: 1-5 In windselen gewonden 1   In windelen gewonden,   Werd ’t Kindje eens gevonden,   Toen engelen vertelden   Aan herders in de velden,   Dat Jezus er was,   Dat Jezus er was. 2   Zij spraken: laat ons zingen,   Met eerbied Hem omringen,   En alle eer bewijzen,   Met dank en lof Hem prijzen:   ’t is Jezus de Heer!   ’t Is Jezus de Heer. 3   Laat ons Zijn komst beseffen,   En blij de stem verheffen,   Het Kind, dat wij aanschouwen,   Geloven en vertrouwen   Als Heiland en Heer,   Als Heiland en Heer. 4   En ’t Kindje lachte blijde   Al kwam Het om te lijden,   Om onze schuld te dragen   Naar ’s Vaders welbehagen,   Met doornen gekroond.   Met doornen gekroond. 5   Om ons en onze zonden   Droeg Jezus vele wonden,   En deed ons door Zijn sterven   De hemel weer beërven,   De Vader tot eer.   De Vader tot eer.   Terug naar boven     LIED 76: 1-3 ik kniel aan Uwe kribbe neer 1   Ik kniel aan Uwe kribbe neer,   O Jezus, Gij mijn leven,   Ik kom tot U en breng u, Heer,   Wat Gij mij hebt gegeven.   O neem mijn leven, geest en hart,   En laat mijn ziel in vreugd en smart   Bij U geborgen wezen. 2   Nog voor ik was een kindje klein,   Zijt Gij op aard gekomen;   En hebt Gij zelf, zo vlekkeloos rein,   Mijn schuld op U genomen.   Eer ‘k door Uw hand was voortgebracht,   Had reeds Uw liefde-aan mij gedacht,   Mij tot Uw kind verkoren. 3   Ik lag in donkerheid en nacht,   Gij  waart mijn zon, mijn luister,   De zonne, die mij vrede bracht,   En redde uit het duister.   O Jezus, wil mijn zonneschijn,   Mijn kracht, mijn hulp, mijn sterkte zijn;   Dan heb ik niets te vrezen.   Terug naar boven     LIED 77: 1-3 Jezus is geboren 1   Jezus is geboren!   O, jubelt, zingt nu blij en luid!   Zendt de goede tijding   Naar ’t verste Noord en Zuid!   Laat uw juichkreet schallen,   Tot ieder, ieder ’t hoort;   Tot allen mede juub’len   In ’t grote lofaccoord! KOOR     Jezus is geboren!     Jubelt blij en luid!     Zendt de goede tijding     Naar ’t verste Noord en Zuid! 2   Jezus is geboren!   O, hoort het hemels eng’lenlied   In Judea’s velden:   Uw God vergeet u niet!   Jezus is geboren!   En vrede, vrede op aard!   In mensen welbehagen,   Hij is ons loflied waard! KOOR 3   Jezus is geboren!   O, blijde, schone, heil’ge stond.   Hoort de klokken luiden   En kling’len blij in ’t rond!   Zaligen daarboven,   Een niet te tellen schaar,   Zij zingen van verlossing   En liefde wonderbaar! KOOR   Terug naar boven     LIED 78: 1-2 Ja, uit ’s werelds duist’re wolken 1   Ja, uit ’s werelds duist’re wolken   Is het licht nu opgegaan!   ’t Breekt zich altoos ruimer baan   en bestraalt eens alle volken.   Licht des hemels! Heden groeten   U Gods kind’ren heinde-en veer;   Juichend komen ze-U ontmoeten,   Knielen dankbaar voor U neer.   Roem, o God! Zij Uw genade,   Want Uw vriend’lijk aangezicht   Slaat ons mededogens gade;   Wij ook wand’len in Uw licht.   Ja, uit ’s werelds duist’re wolken,   Is het licht nu opgegaan!   ’t Breekt zich altoos ruimer baan,   en bestraalt eens alle volken. 2   Licht uit God! Verdrijf het duister,   Door de zonde ons aangebracht;   Laat de schaduw van de nacht   Overgaan in helle luister!   Laat Uw gloed, Uw warmte dalen,   Waar de nacht het donkerst is;   Schep daar licht en doe het stralen   Uit het hart der duisternis.   Uit de-ellende worde zegen,   Uit verlies de winst bereid,   ’t Leven uit de dood verkregen,   en uit zonde heiligheid.   Licht uit God! Verdrijf het duister,   Door de zonde-ons aangebracht;   Laat de schaduw van de nacht   Overgaan in helle luister.   Terug naar boven     LIED 79: 1-2 Kindeke Jezus met oogskes zo blij 1   Kindeke Jezus met oogskes zo blij,   Wat zien er Uw oogskes dan vreugdigs in mij?   Kindeke Jezus, dat weent en dat lacht,   Het heeft voor mijn zonde Zijn liefde gebracht. 2   Kindeke Jezus met handjes gestrekt,   Wat hebt Gij in mij dan voor goeds toch ontdekt?   Kindeke Jezus, dat weent en dat lacht,   Het heeft in Zijn liefde-aan geen zonde gedacht.   Terug naar boven     LIED 80: 1 De vrede daalt neer 1   Kindje in Bethlehems kribbe,   Kwaamt Gij zo ver van omhoog,   Jongske, zo schoon en zo lieflijk,   Hemellicht glanst in Uw oog.   Engelen zongen hun loflied,   U en Uw Vader ter eer:   “Ere zij God in de hoge,   nu daalt de vrede neêr!”   Terug naar boven     LIED 81: 3 Komt allen te zamen 1   Komt allen te zamen, komt verheugd van harte,   Bethlehems stal in de geest bezocht,   Zien wij dat Kindje, ons tot heil geboren   O, laten wij aanbidden;   O, laten wij aanbidden;   O, laten wij aanbidden die Koning. 2   De Heiland der wereld, Gods geliefde Zone,   Ligt in een kribbe, Zijn wiegje neer.   ’t Is de Beloofde, nu op aard’ verschenen.   O, laten wij aanbidden;   O, laten wij aanbidden;   O, laten wij aanbidden die Koning. 3   Komt, zingt nu die Heiland, Hemels’ eng’len koren.   Zingt Zijne liefde, gij mensenkind.   Ere zij God in hemel en op aarde,   In mensen welbehagen;   In mensen welbehagen;   In mensen welbehagen voor eeuwig.   Terug naar boven     LIED 82: 1-3 Komt, verwonder u 1   Komt, verwondert u hier, mensen,   Ziet, hoe dat u God bemint,   Ziet vervuld der zielen wensen,   Ziet dit nieuw geboren Kind!   Ziet, die ’t woord is,  zonder spreken,   Ziet die vorst is, zonder pracht,   Ziet, die ’t al is, in gebreken,   Ziet, die ’t licht is, inde nacht,   Ziet, die ’t goed is, dat zo zoet is,   Wordt verstoten, wordt veracht. 2   Ziet, hoe dat men met Hem handelt,   Hoe men Hem in doeken bindt,   Die met Zijn godheid wandelt   Op de vleugels van de wind.   Ziet, hoe ligt Hij hier in lijden   Zonder teken van verstand,   Die de hemel moet verblijden,   Die de kroon der wijsheid spant.   Ziet, hoe tere is de Here,   Die ’t al draagt in Zijne hand. 3   O Heer, Jesu, God en mense,   Die aanvaard hebt deze staat,   Geef mij, dat ik door U wense,   Geef mij door Uw kindsheid raad.   Sterk mij door Uw tere handen,   Maak mij, door Uw kleinheid groot,   Maak mij vrij door Uwe banden,   Maak mij rijk door Uwe nood,   Maak mij blijde door Uw lijden,   Maak mij levend door Uw dood!   Terug naar boven     LIED 83: 1-2 Kerstmis 1   Krib en stal vond Hij als woning,   ’T Kindje klein dat zal zijn   aller mensen Koning!   Hoor der eng'lenlied Hem prijzen,   ’t klinkt zo blij,   dat ook wij   Hem nu eer bewijzen.   Ere, ere zij de Heer,   Ere zij God in de hoge!   Ere, ere zij de Heer,   Ere in de hoge. 2   Hij daalt tot ons, zondaars, neder,   Hoe onrein wij ook zijn,   Hij brengt God ons weder;   Hij kan troosten als wij klagen,   Elk die hoort   Naar Zijn woord,   Doet Hij ’t heillicht dagen.   Ere, ere zij de Heer,   Ere zij God in de hoge!   Ere, ere zij de Heer,   Ere in de hoge.   Terug naar boven     LIED 84: 1-3 Laat mijn zwakker klanken 1 allen   Laat mijn zwakke klanken,   Laat mijn kinderstem,   U toch staam’lend mogen danken,   Heilig Kind van Bethlehem!   Wat woudt Gij verzaken   om ook mij voor eeuwig vrij te maken. 2 meisjes   Ook ik was verloren,   Zo Gij niet, o Heer,   Als een kindje waar geboren,   Hulpbehoevend, zwak en teer:   Zo Gij niet de slagen   Voor het kwaad dat ik bedraaf, woudt dragen. 3 allen   Maar nu mag ik roemen;   Gij, Gij hebt volbracht!   Ik mag u mijn Redder noemen,   Van wie ik mijn heil verwacht.   Die ook mij zal geven   Uit gena, het eeuwig, zalig leven.   Terug naar boven     LIED 85: 1-5 ’t Licht dezer wereld 1   ’t Licht dezer wereld is reddend verschenen.   ’t Woord dat voor d’ eeuwen bij God was, werd vlees   Christus komt mensen met God weer verenen,   Zondaars verlossen van oordeel en vrees.   Hemelen, wilt Uw gezangen ons lenen!   ’t Licht dezer wereld is reddend verschenen,   ’t Licht dezer wereld is reddend verschenen. 2   Christus daalt neder, geslaakt zijn de banden;    D’r enig geboorne des Vaders maakt vrij.   ’t Lied der verlossing weergalmt langs de stranden;   dat nu heel d’ aard Hem als Redder belij;   moog’ alles harten van dankbaarheid branden!   Christus daalt neder, geslaakt zijn de banden,   Christus daalt neder, geslaakt zijn de banden. 3   Christus daalt neder als ’t offer der zonden,   Dank en aanbidding die Een’ge gebracht!   Laat ons met d’ eng’len zijn liefde verkonden,   Prijzen het Lam aan het kruishout geslacht!   Wie kan die diepten van liefde doorgronden?   Christus daalt neder als ’t offer der zonden!   Christus daalt neder als ’t offer der zonden! 4   Christus daalt neder als bron van ’t verblijden;   Drink’ hij, die dorst heeft en laav’ zich om niet!   Kom tot die waat’ren, wie bukt onder ’t lijden,   Waar Zijn ontfermen genezing u biedt!   Kranken, komt knielend uw hulde Hem wijden!   Christus daalt neder als bron van ’t verblijden,   Christus daalt neder als bron van ’t verblijden. 5   Christus daalt neder als ’t beeld van de Vader;   Volken! Geknield op die beelt’nis gestaard!   Aard! Dat Uw kroost om die Heer zich vergader’,   Die voor de broed’ren Zijn leven niet spaart!   Amen, Heer Jezus, kom telkens ons nader!   Voer ons tezaam eens in ’t huis van Uw Vader!   Voer ons tezaam eens in ’t huis van Uw Vader!   Terug naar boven     LIED 86: 1-3 ’t Licht deze wereld 1   ’t Licht deze wereld is reddend verschenen;   ’t Woord dat voor d’ eeuwen bij God was, werd vlees.   Christus komt mensen met God weer verenen,   Zondaars verlossen van oordeel en vrees.   Hemelen, wilt Uw gezangen ons lenen!   ’t Licht deze wereld is reddend verschenen. 2   Christus daalt neder, geslaakt zijn de banden!   d’ Enig geboor’ne des Vaders maakt vrij.   ’t Lied der verlossing weergalmt door de landen,   dat nu heel d’ aard Hem als Redder belij’.   Moog’ aller harten van dankbaarheid branden,   Christus daalt neder; geslaakt zijn de banden. 3   Christus daalt neder! De Heer alles heren;   Hemel en aarde, verheft thans Uw stem!   Christus, Gods Heil’ge, komt zondaars bekeren;   Opent nu deuren en harten voor Hem!   Zalig wie Hem, als hun Koning vereren,   Christus daalt neder, de Heer aller heren!   Terug naar boven     LIED 87: 1-3 Op Jezus’ geboorte 1   Lieve Jezus, trouwe Heiland, U zei lof en dank gebracht,   Dat Gij voor ons werd geboren in de zaal’ge Kerstfeestnacht.   Dat G’ Uw hemel hebt verlaten en op aard zijt neêrgedaald,   Om ’t verloren schaap te zoeken, dat zo ver was afgedwaald,   Dat zo ver was afgedwaald 2   Ere Gode! Die Zijn Een’ge ons tot heil gegeven heeft,   Vreed’ op aarde! Nu haar Koning als haar Zaligmaker leeft,   In de mensen welbehagen, nu de Heer der heerlijkheid,   Zelf als mens op aard’ gekomen naar Zijns Vaders huis hen leidt!   Naar Zijns Vaders huis hen leidt! 3   Lieve Jezus door Uw sterven hebt G’ ons van de dood verlost;   Leer ons daag’lijks meer beseffen wat ons heil  U heeft gekost.   Leer ons naar Uw roepstem horen, maak ons tot Uw schapen, Heer!   Trouwe Leidsman, Goede Herder, dat w’ U volgen meer en meer,   Dat w’ U volgen meer en meer.   Terug naar boven     LIED 88: 1-4 Nu syt wellecome 1   Nu syt wellecome, Jesu, lieve Heer!   Ghy comt van also hoghe, van also veer.   Nu syt wellecome van de hoghe hemel neer.   Hier al in dit aardryck syt Ghy gesien noyt meer.   Kyrieleys! (= Heere, erbam U onzer) 2   d’ Herders op de velde hoorden een nieuw liedt,   dat Jesus was gheboren, sy wisten ’t niet.   Gaet aen gheeder (= gindse) straeten en ghy sullet vinden claer (= duidelijk)   Behtlehem is de stede, daer ’t is geschiedt voorwaer.   Kyrieleys! 3   Wysen uyt de Oosten, uyt so verre landt   Sy sochten onze Heere met offerandt.   S’ offerden ootmoedelyck myrrh’, wierook ende goudt   ’t Eren van dat Kinde, dat alle dingck behoudt.   Kyrieleys! 4   Halleluja, Heere! Laet ons singen bly,   Daarmeed’ oock onse liedren beghinnen vry!   Jesus is gheboren op de heilige Kerstnacht,   Hoogh sy Hy ghepresen en hoogh Syn Naem gheacht!   Kyrieleys!   Terug naar boven     LIED 89: 1-2 Nu wordt het stil en duister 1   Nu wordt het stil en duister,   Langs veld en beemd’ en vliet,   Daar gaat een zacht gefluister,   als was ’t van wuivend riet.   Als kwam ’t op vogelveder,   Aanzwevend, stil en zacht   Als groeten eng'len weder,   De heil’ge stille nacht. 2   Daar klinkt een teder zingen,   Dat aanzwelt tot heel sterk;   ’t Is ’t koor der hemelingen,   verkondend Godes werk!   De Heiland is geboren,   Een kindje teer en klein,   En al wat was verloren   Zal eeuwig zalig zijn!   Terug naar boven     LIED 90: 1-3 Heilige nacht 1   O heilige nacht, O zalige nacht,   Wat vreugde hebt gij ons gebracht   Toen Christus, door God ons verkoren,   In Bethlehems stal werd geboren.   O heilige nacht, O zaal’ge nacht. 2   O heilige nacht, O zalige nacht,   Wat vreugde hebt gij ons gebracht   Toen duizenden engelen konden   Ons hemelse vrede verkonden.   O heilige nacht, O zaal’ge nacht. 3   O heilige nacht, O zalige nacht,   Wat vreugde hebt gij ons gebracht   In Jezus heeft God ons gegeven   Verzoening en ’t eeuwige leven.   O heilige nacht, O zaal’ge nacht.   Terug naar boven     LIED 91: 1-3 O, hoe heerlijk 1   O, hoe heerlijk,   Hoe begeerlijk   Zijt g’ o dag van zaligheid!   ’t Mensdom was verloren;   Christus is geboren   Jubel, jubel nu, o Christenheid! 2   Hoe verblijdend   Hoe bevrijdend   Zijt g’ o dag van zaligheid!   Christus daalde neder,   Bracht tot God ons weder,   Jubel, jubel nu, o Christenheid! 3   Hoe vol luister,   In het duister   Straalt die dag van zaligheid!   Ook des hemels koren;   Doen hun loflied horen.   Jubel, jubel nu, o Christenheid!   Terug naar boven     LIED 92: 1-2 O Kindeke klein! 1   O, Kindeke klein! O Kindeke teer!   Uit hoge hemel daalt Gij neer,   Verlaat Uws Vaders heerlijk huis,   Wordt arm en hulploos, draagt een kruis.   O Kindeke klein! O Kindeke teer! 2   O, Kindeke klein! O Kindeke teer!   Gij zijt ons uitverkoren, Heer!   Ik geef U heel vet harte mijn,   Och, laat mij eeuwig bij U zijn!   O Kindeke klein! O Kindeke teer!   Terug naar boven     LIED 93: 1-2 Onze Heiland is geboren 1   Onze Heiland is geboren,   Heer des Hemels en der aard.   Mengt uw stemmen blijde koren,   Zendt uw jubel hemelwaarts. KOOR:     Arm en teder daalt Hij neder,     Om te zaal’gen, al wat leeft;     Lof en ere zij de Heere,     Die aan d’ aard zichzelf nu geeft! 2   Ziet, al is een stal Zijn woning   En al is een krib Zijn troon;   ’t Heilig Kind is onze Koning,   Hem aanbidden w’ als Gods Zoon.   Terug naar boven     LIED 94: 1-3 Prijst Zijne Naam! 1   Prijst Zijne Naam, al gij volk’ren der wereld,   Prijst Zijne Naam, al gij einden der aard,   Jezus, uw Heiland is heden geboren,   Kwam voor een mensdom in zonden verloren,   Prijst Zijne Naam, prijst Zijne Naam! 2   Ver in het Oosten, in need’rige kribbe,   Ligt de Verlosser, zo lang reeds verwacht.   Need’rige herders gaan naarstiglijk zoeken,   Vinden het Kindje, gewikkeld in doeken,   Prijst Zijne Naam, prijst Zijne Naam! 3   Komt, gij vermoeiden, belasten en droeven,   Hoop’lozen, nog is er hope voor u,   Hebt gij de wondere tijding vernomen:   Om u te redden is Christus geboren,   Prijst Zijne Naam, prijst Zijne Naam!   Terug naar boven     LIED 95: 1-2 Kerstliedje 1   Stille, heil’ge Kerstnacht! Schone, zaal’ge nacht,   Die in ’s werelds duister ’t Licht des Levens bracht!   Heil’ge hemelboden daalden juichend neer.   Heerlijk klonk hun loflied: ‘Vred’ op aarde” weer. 2   Heilig Kindje Jezus! U zij dank gebracht,   Dat Gij werd geboren in die stille nacht.   Zie, wij buigen dankend bij Uw kribbe neer,   En wij staam’len: “Heiland, wees ook onze Heer!”   Terug naar boven     LIED 96: 1-3 Stille nacht 1   Stille nacht, heilige nacht,   Davids Zoon, lang verwacht,   Die millioenen eens zaligen zal,   Werd geboren in Bethlehems stal,   Hij, der schepselen Heer,   Hij, der schepselen Heer. 2   Hulp’loos Kind, heilig Kind!   Dat zo trouw zondaars mint,   Ook voor mij hebt Ge-U rijkdom ontzegd.   Werd Ge-in stro en in doeken gelegd,   Leer m’ U danken daarvoor,   Leer m’ U danken daarvoor. 3   stillen nacht, heilige nacht!   Heil en vree wordt gebracht   Aan een wereld, verloren in schuld.   Gods belofte wordt heerlijk vervuld.   Amen, Gode zij d’ eer!   Amen, Gode zij d’ eer!   Terug naar boven     LIED 97: 1-4 De Herders 1   Uit liefde kwam de Heer op aard   En werd een kindje klein,   En heerlijk klonk, ter ere Gods,   Het lied van eng’len rein. REFREIN     Zing: Ere, ere, ere     Zij God in de Hoge. 2   ’t Was slechts een ned’rig kribbeke,   waar ’t Kindje Jezus lag;   Geen ander plekje had Gods Zoon   Tot rustplaats op die dag. REFREIN     Zing: Ere, ere, ere     Zij God in de Hoge. 3   Slechts arme herder brachten toen   Aan ’t heilig Kind hun groet.   Vol eerbied zagen zij op Hem,   Met dank in hun gemoed. REFREIN     Zing: Ere, ere, ere     Zij God in de Hoge. 4   Laat ons met hen tot Jezus gaan,   Met de eng’len zingen blij!   De Heiland, onze Koning groot,   Ter ere zingen wij. REFREIN     Zing: Ere, ere, ere     Zij God in de Hoge.   Terug naar boven     LIED 98: 1-4 Kerstlied 1   Veertig eeuwen van te voren   Was de Midd’laar ons beloofd;   Eind’lijk werd Hij toch geboren,   Hij de Eng’len Heer en Hoofd!   Hij, de Redder van ’t Heelal,   Kwam ter wereld in een stal;   Als een kindje zwak en teder,   Lag hij in de kribbe neder. 2   Een Maria, diep bewogen,   Zat daar bij haar zuig’ling neer.   Heil’ge vreugd straald’ uit haar ogen,   En haar ziel verhief de Heer.   Ginds in ’t veld van Efrata,   Zingen Eng’len Gods gena;   Deden zij deez’ lofzang horen:   “Jezus Christus is geboren!” 3   Herders, die hun vee bewaakten,   Hoorden naar der Eng’len stem,   En met dank’bre vreugd genaakten   Zij de krib van Bethlehem   Wijzen brachten schatten aan,   Door de sterren voorgegaan;   Wij, wat zullen wij Hem geven?   Al de dank van hart en leven! 4   Alzo lief had God de wereld,   Dat Hij Zelfs Zijn eigen Zoon,   Voor die afgevallen wereld,   Overgaf aan smaad en hoon.   Kind, hoor toch naar Jezus’ stem,   Die u roept naar Bethlehem.   Loof uw Heiland vroeg en spade   En verheerlijkt Zijn genade.   Terug naar boven     LIED 99: 1-4 Verhef uw vreugdezangen 1   Verhef uw vreugdezangen   Gij blijde kinderschaar!   De dag van uw verlangen,   Het Kerstfeest is weer daar!   Verheug u in de Heiland,   Die arme zondaars mint.   Ook u werd Hij geboren,   Ook u, werd Hij een kind. 2   Der eng’len lied verkondde   In ’t veld van Efrata:   In mensen welbehagen,   Looft God! Halleluja!   Verheugt u en zingt mede,   Wijdt Hem uw kinderlied,   Verkondigt daarin luide   ’t is ook voor mij geschied. 3   Bereid, bereidt uw harten   Geeft plaats Gods een’ge Zoon.   Leert Hem ootmoedig danken,   Voor zoveel gunstbetoon.   Nog vraagt Hij u te komen   Tot Hem, zo liefderijk,   Opdat ook gij moogt wonen,   In ’s hemels Koninkrijk. 4   Eens komt de Heiland weder,   Maar dan in heerlijkheid,   Om eeuwig te regeren,   Met macht en majesteit.   Dan zal zich ieder buigen,   En Hem verheerlijkt zien,   Heel de aard’ zal Hem aanbidden,   En Hem haar hulde biên.   Terug naar boven     LIED 100: 1-6 In Bethlehems dreven 1   ’t Was nacht in Bethl’hems dreven,   een schone stille nacht.   En trouwe herders beleven   Bij hunnen kudd’ op wacht.   En trouwe herders beleven   Bij hunnen kudd’ op wacht. 2   Zij hoopten saam, de vromen,   Zij wachten immer voort,   Of Jacobs ster zou komen,   Naar ’t oud profetisch woord.   Of Jacobs ster zou komen,   Naar ’t oud profetisch woord.  3   En ja, juist in die stonde,   In deze zelfde nacht,   Werd hun door eng’len monden   Het blijde nieuws gebracht.   Werd hun door eng’len monden   Het blijde nieuws gebracht. 4   De Heiland is gekomen   In Beth’lems kleine stal,   Die voor miljoenen vromen   Een Herder wezen zal.   Die voor miljoenen vromen   Een Herder wezen zal. 5   Want d’ allerbeste Herder,   Die toen op aard verscheen,   Voert Zijne schaapjes verder   Dan herders hier beneên.   Voert Zijne schaapjes verder   Dan herders hier beneên. 6   Hij wil Zijn kudde leiden,   Zij ’ t ook door leed of kruis,   Naar d’eeuwig groene weiden   Van ’t Hemels Vaderhuis.   Naar d’eeuwig groene weiden   Van ’t Hemels Vaderhuis.   Terug naar boven     LIED 101: 1-3 Wat al de eeuwen saâm verwachtten 1   Wat al de eeuwen saâm verwachtten   Is in Bethlehem geschied  Toen daar d’ eng'len in hun lied   Aan deez’ aard’ de blijmaar brachten,   Aan deez’ aard’ de blijmaar brachten:   Vreed’ op aard’! Vreed’ op aard’!   Vreed’ op aard’! aan God zij d’eer,   Die bewogen uit de hoge   Op het mensdom zag ter neêr. 2   Zie ze staan die vrede scharen,   Mannen Gods, profeten,   die bij het licht der profetie   wachten op de blijde mare,   wachten op de blijde mare:   Jezus komt! Jezus komt!   Jezus komt! Der eeuwen wens!   Om te leven en te sneven,   Zich te geven voor de mens. 3   Jezus komt en is gekomen!   Galmt het nu de wereld door.   Mengt uw stemmen, kinderkoor,   In die jubelzang der vromen,   In die jubelzang der vromen.   Want Hij kwam, want Hij kwam,   Want Hij kwam die u bemint,   Om te strijden en te lijden,   U te wijden tot Gods kind.   Terug naar boven     LIED 102: 1-3 Wat geen oog ooit had aanschouwd 1   Wat geen oog ooit had aanschouwd,   ’t oor niet had vernomen;   Zelfs in ’t hart met God vertrouwd   Nooit was opgekomen,   Dat heeft God   als het lot,   ’t erfdeel van de Zijnen,   heden doen verschijnen. 2   Nu, nu hebben wij ’t gehoord,   En onze-ogen zagen.   Ja, de handen tasten ’t Woord,   ’s Vaders wel behagen.   ’t Is geschied,   en God biedt   ons het volle leven   Heden is ’t gegeven. 3   Zalig ’t oor, dat horen mag   Meer dan Gods profeten,   Zalig ’t oog, dat dieper zag   Dan zij mochten weten.   Wat met drang   Eeuwenlang   Vurig werd gebeden:   Meer nog gaf God heden.   Terug naar boven     LIED 103: 1-3 Welk een maar’ o herderscharen! 1   Welk een maar’ o herderscharen!   Wordt in ’t veld   u gemeld!   Laat uw kudde varen!   Luister met aandachtig’ oren   Naar het woord,   Dat gij hoort:   “Christus is geboren!” 2   Stil eerbiedig toegetreden!   Ziet, gij vindt   ’t Heilig Kind,   ’t Kind van veel gebeden.   ’t Hoogste heil is d’ aard beschoren!   Brengt de Heer   Lof en eer!   “Christus is geboren!” 3   Looft uw God: Hij mint u teder!   O, mijn ziel   Buig en kniel   Bij uw Heiland neder!   Laat hier niets uw aandacht storen;   Overdenk   ’t Godsgeschenk:   “Christus is geboren!”   Terug naar boven     LIED 104: 1-2 Het wonder van Jezus’ geboorte 1   Wie zou ’t wonder ooit doorgronden   ’t Wonder van de heil’ge nacht,   toen daar eng’len ons verkonden,   wat ons vreed’ en redding bracht.   Eer zij God! Nu is gekomen   Jezus, redder van ’t heelal   Die de schuld heeft weggenomen;   Ons met God verzoenen zal. 2   Uit Zijn rijkdom kwam Hij neder,   Werd in alles ons gelijk;   Maar Zijn armoe schonk ons weder   ’t heerlijk hemels Koninkrijk.   In ons zelve diep verloren,   Dwaalden wij langs donk’re paan;   Maar nu Jezus is geboren,   Mogen wij tot God weer gaan.   Terug naar boven     LIED 105: 1 Danklied op het Kerstfeest 1   Wij danken U, o Vader,   Voor wat ge-ons hebt bereid;   Wij danken voor de zegen,   Die ’t Kerstfeest heeft verspreid.   Geef trouwe, lieve Vader,   Dat voor ons al te gader,   Dit Kerstfeest schoon en blij,   Gezegend zij!   Terug naar boven     LIED 106: 1-4 De wijzen van ‘t Oosten 1   Wijzen van ’t Oosten,   Komt gij ons troosten?   Zoekt gij ijv’rig het Kindekijn?   Reist gij van verre,   Volgt gij de sterre,   Die u geleide,   ’t pad u bereide   gij zult ons hart tot bemoediging zijn. 2   Waar ’t onverschillig   Isrel onwillig   ’t Woord zijn Heeren vergeten had,   leerde-u Gods hemel,   starrengewemel,   ’t oudste der boeken,   ’t Kindeke zoeken,   wees u Gods vinger naar Bethlehems stal. 3   Komt ons beschamen!   Knielen wij samen   Naast u need’rig voor Isrels Heer;   Brengen wij hier ook,   Goud aan en wierook,   Mirre vol geure,   Al wat de keure   Onzer geschenken vermag tot Zijn eer. 4   Hebben de Zijnen   Bij Zijn verschijnen   Hem vergeten, miskend en veracht,   Liet zich de Heiden   Tot Hem geleiden,   Op onze beden   Worden ook heden   Zielen van verre tot Jezus gebracht.   Terug naar boven     LIED 107: 1-3 De leeuw uit Juda’s stam 1   Zijt welkom! Juda’s sterke Leeuw!   Uit Davids hoog geslachte,   Met ongeduld van eeuw tot eeuw   Gebeden, lang verwachte!   Zie alles buigt neer   voor U, onze Heer;   De zonne verdwijnt,   Zodra Gij verschijnt;   O Licht van licht!   Daar ’t al voor zwicht,   Voor U, verbleekt de dag   en wijkt met diep ontzag.   O Licht te middernacht,   Zijt welkom in uw pracht. 2   Zijt welkom, machtig Koningszoon,   Uit d’ oude stam gesproten;   Zijt welkom van Uws Vaders troon,   Beroemdste van de groten!   Een stem wordt gehoord:   “Doet open de poort!   Rijst deuren omhoog,   Verhoogt nu de boog!   Maak ’t pad gereed,   Waar langs Hij treedt.   Uw Vorst, Jeruzalem   Is reeds te Bethlehem:   “Gaat uit, valt Hem te voet,   brengt Hem u welkomstgroet!’ 3   Zijt welkom, grote Wereldvorst!   Die dus in sob’re doeken   Uw Majesteit verbergen dorst   Uw dienaars komt bezoeken!   Gij Vorst van ’t Heelal,   In need’rige stal!   Gij krachtige Held,   Door niemand verzeld!   Dit is Uw eer,   Grootmachtig Heer:   Alleen, alleen op aard,   Alleen een mensdom waard.   Zo blinkt Uw majesteit   in al haar heerlijkheid!   Terug naar boven         Voor kerstliederen in het engels of duits zie: Christmas Songs of All Nations Weihnachtslieder von allen Ländern