Johan de Heer lied 001 t/m 200 Zangbundel ten dienste van huisgezin en samenkomsten 833 liederen en koren geschikt voor orgel, piano of gemengd koor Driebergen, voorjaar 1955       LIED 1: 1-3 1   Ruis, o Godsstroom der genade in gemeent' en huis en hart! Laat in U gezond zich baden, wat gebogen gaat door smart! Stroom, 0 Heil'ge Geest, terneder op het uitgedroogde land; en de bloemen bloeien weder, haast verwelkt door zonnebrand. 2 Laat het uit Gods hemel stromen in de kerken overal! Van Uw nederdaling dromen moede harten zonder tal. Nieuwe liefde, nieuwe zangen, kracht, die zielen opwaarts tilt, brengt Uw ruisen, die 't verlangen als een heilig lied doortilt. 3 Komt, gij dorstigen, hier drinken uit die milde heilfontein! Laat uw ziel in 't stof niet zinken. maar in haar gereinigd zijn. Laat u door haar golven dragen tot waar liefde nooit verkoelt, waar de kust der aardse dagen door Gods vreugde wordt omspoeld.   Terug naar boven     LIED 2: 1-5 1 Aanschouw, aanschouw het Lam van God aan het kruis, aan het kruis U was ‘t, dat de Heiland leed aan het kruis, aan het kruis. Voor ons stort Hij Zijn dierbaar bloed aan het kruis, aan het kruis. O, luister naar Zijn laatsten kreet, Opdat gij ’t nimmermeer vergeet: Voor u was ‘t, dat de heiland leed aan het kruis, aan het kruis. 2 Zie Hem, met de armen uitgebreid, aan het kruis, aan het kruis; Bedenk, wat smarten Hij daar lijdt aan het kruis, aan het kruis. De zon verbergt haar aangezicht En donk’re nacht vervangt haar licht; De helmacht siddert op ’t gezicht van dat kruis, van dat kruis. 3 O, sla een blik op Jezus nu, aan het kruis, aan het kruis! Dien lijdenskelk dronk Hij voor u aan het kruis, aan het kruis. De aarde spkeet vaneen met kracht, Terwijl Hij ’t reddingswerk volbracht, Terwijl Hij leed, beschimpt, veracht, aan het kruis, aan het kruis. 4 Maar eind’lijk is de strijd volstreden aan het kruis, aan het kruis. De laatste smarten zijn geleden aan het kruis, aan het kruis. Nog eenmaal klinkt des Heilands stem: “Het is volbracht!” roept Hij met klem. De zege is behaald door Hem aan het kruis, aan het kruis. 5 Voortaan wil ‘k steeds den roem verkonden van Zijn kruis, van Zijn kruis, Waar Jezus stierf voor mijne zonden aan het kruis, aan het kruis. Hij zal mijn steun zijn en mijn staf! Hem prijs ‘k tot over dood en graf, Die door Zijn dood mij ’t leven gaf aan het kruis, aan het kruis.   Terug naar boven     LIED 3: 1-2 1 Ach, blijf met Uw genade. Heer Jezus, ons nabij, opdat ons nimmer schade, des vijands heerschappij. 2 Ach, blijf in vreugd' en smarte, nabij ons met Uw woord, en neig tot U ons harte, als 't oor Uw roepstem hoort. 3 Ach, blijf Gij met Uw zegen, nabij ons, rijke Heer, en schenk ons op Uw wegen, Uw heilgoed meer en meer.   Terug naar boven     LIED 4: 1-4 1 Alles wel, alles wel, ook in 't felste van de strijd, alles leidt tot heerlijkheid. REFREIN: Alles wel, alles wel, alles wel. 2 Alles wel, alles wel, ook als Hij een offer vraagt, dat mijn vlees steeds heeft behaagd. REFREIN: 3 Alles wel, alles wel. Geen gevaar voor dood en hel; satan wijkt op Zijn bevel, REFREIN: 4 Alles wel, alles wel, hier reeds in de aardse strijd, meer nog straks in heerlijkheid. REFREIN:   Terug naar boven     LIED 5: 1-3 1 Al de weg leidt mij mijn Heiland, wat verlangt mijn ziel dan meer? Zou ik immer aan Hem twijf'len, Die mij voortleidt keer op keer? Zoete troost en zaal'ge vrede, heb ik steeds op Zijn bevel. 'k Weet wat hier mij overkome, Hij maakt alle dingen wel. (bis) 2 Al de weg leidt mij mijn Heiland, Troost geeft Hij tot in de dood. Als ik zwak ben in beproeving, Sterkt Hij mij met 't hemels brood. Als mijn schreden soms gaan wank'len en mijn ziel van dorst versmacht, geeft Hij mij het levend water, en vernieuwt mijn levenskracht. (bis) 3 Al de weg leidt mij mijn Heiland, door al 't aardse stormgebruis, en volkomen vreugde wacht mij, In het zalig Vaderhuis. Als 'k mijn kroon, die Hij zal geven, aan Zijn voeten nederleg, zal mijn lied voor eeuwig wezen: "Jezus leidde m' al de weg." (bis)     Terug naar boven     LIED 6: 1-4 1 Als de levensstormen woeden, rondom mij op zee of land, dan zal ik mijn toevlucht zoeken, in de schaduw van Gods hand. REFREIN: Hij bedekt mij! Hij bedekt mij! En geen kwaad komt ooit nabij mij. Hij bedekt mij! 'k Rust dan veilig, in de schaduw van Gods Hand. 2 Wil Hij soms beproeving zenden, is het dat ik smart hier lijd? Niet Zijn gramschap maar Zijn liefde, toont Hij, als Hij mij kastijdt. REFREIN: 3 Hoe de vijand ook moog' zoeken mij te kwellen in 't gemoed, God zorgt, dat ook zelfs het kwade meewerkt, tot mijn eeuwig goed. REFREIN: 4 Ja, zolang ik 't kruis hier drage, door de ruwste storm of wind, wil de Heiland voor mij zorgen, Hij beschermt Zijns Vaders kind. REFREIN:   Terug naar boven     LIED 7: 1-2 1 Als g' in nood gezeten, geen uitkomst ziet, wil dan nooit vergeten: God verlaat u niet. Vrees toch geen nood! 's Heren trouw is groot, en op 't nacht'lijk duister, volgt het morgenrood. Schoon stormen woeden, ducht toch geen kwaad; God zal u behoeden, uw toeverlaat. 2 God blijft voor u zorgen, goed is de Heer, en met elke morgen, keert Zijn goedheid weer. Schoon g' in 't verdriet, nergens uitkomst ziet, groter dan de Helper, is de nood toch niet. Wat ons ontviele, Redder in nood, red slechts onze ziele, uit zond' en dood.   Terug naar boven     LIED 8: 1-2 (wijze lied 7) 1 Vrees niet, o mijn ziele! Wacht op de Heer! Wat u ook ontviele, toch blijft u veel meer. Wees onversaagd; zie de morgen daagt, en de nieuwe lente brengt al wat gij vraagt. In alle stormen, in alle nood, zal Hij u beschermen, Hij, goed en groot! 2 Vrees niet, 0 mijn ziele! Wacht op de Heer! Wat u ook ontviele, Toch blijft u veel meer. Wat u verliet, God verlaat u niet; groter dan de Helper is de nood toch niet. Eeuwig Getrouwe, Redder in nood, red ook onze ziele, God, goed en groot!   Terug naar boven     LIED 9: 1-3 (wijze lied 7) 1 Wie, wie zal mij roven 't zalige lot, dat ook mij daarboven wacht bij mijne God? Jezus, mijn Heer, daalde voor mij neer, kocht door naam'loos lijden mij de hemel weer. Wie is zo machtig, die mij ontrooft, wat de Heer waarachtig mij heeft beloofd? 2 Is ook mijn begeren dikwijls onrein, Jezus zal mij leren heilig, rein te zijn. Uit satans macht ben 'k terug gebracht tot de schoot mijns Vaders, door des Heren kracht. Hij heeft geleden voor al mijn kwaad, en de kop vertreden van 't slangenzaad. 3 Ja, met mijn gedachten, woorden en daân, ja, met al mijn krachten bid ik Jezus aan. Hem zij gewijd eer en heerlijkheid; 'k wil voor Hem besteden al mijn levenstijd. Here van boven, schenk mij de kracht om Uw naam te loven bij dag en nacht.   Terug naar boven     LIED 10: 1-3 1 Alles, wat adem heeft Love de Here der Heren, Al 't schepsel zinge een jubelzang te Zijner ere. Looft Zijne naam, mannen en vrouwen te zaam, komt, zingt Zijn eer, Halleluja. 2 Allen, die zijn verlost, loven de Here der Heren, en nu, van zonden vrij, zingen een lied tot Zijn ere. Looft Zijne naam, broeders en zusters te zaam, komt, zingt verheugd, Halleluja! 3 Allen, die Jezus nog niet kennen als hunne Here, roept God nu toe, dat zij zich zonder dralen hekeren. Geeft Jezus eer, valt voor Zijn voeten teneer, Hij maakt u vrij, Halleluja!   Terug naar boven     LIED 11: 1-4 (wijze lied 10) 1 Juicht, o gij heem'len, heft psalmen aan, Engelenkoren! Laat nu, o schepping, uw heerlijkste liederen horen! Maakt een geschal! Brengt nu dit nieuws overal: Jezus is heden geboren! 2 Juicht, o gij Eng'len! Verheft uwe stem, legioenen! God wil de zondaar genadiglijk met Zich verzoenen. Blijdschap en vreê deelt Zijne goedheid ons mee. Roemt Zijne liefde, miljoenen! 3 God in het vlees! Wie zal toch dit mysterie verklaren? Jezus komt heden de levensweg u openbaren. Treedt door de poort, en in Zijn licht wandelt voort, gij heilbegerige scharen! 4 Trouwe Immanuel, daal in mijn harte nu neder! Zonde, verlaat mij! verlaat mij en kom nimmer weder! En Jezus, Gij, heers nu voor eeuwig in mij: 'k min U, Verlosser, zo teder!   Terug naar boven     LIED 12: 1-3 1 Al is eng ook de poort, Zie toch draagt zij een woord, geschreven in letters van goud. En de moede die 't leest, hoort, verkwikt naar de geest, een woord van gena en behoud. KOOR: Klop. klop. klop. Is des Heilands gebod, klop in gelove hier aan: Klop, klop, klop, en wie klopt in geloof, ziet de deur voor zich open gedaan. 2 Komt, vermoeiden, spoed voort als de rust u bekoort; uw Jezus heeft plaats u bereid. Komt, gebrook'nen van kracht, waar Zijn vrede u verwacht, als voorsmaak der rust, die u beidt. KOOR: 3 Komt, o zondaars, met spoed in het spoor, door het bloed, van Jezus voor allen gebaand. 't Is nu tijd van genâ, en zo spoedig te spâ! Komt, komt nu de Heer u vermaant KOOR:   Terug naar boven     LIED 13: 1-3 1 Ik wandel in het licht met Jezus, het donk're dal ligt achter mij. En 'k weet mij in Zijn trouw geborgen, welk een liefdevolle Vriend is Hij. KOOR: Ik wandel in het licht met Jezus, en 'k luister naar Zijn dierb're stem, en niets kan m'ooit van Jezus scheiden, sinds ik wandel in het licht met Hem. 2 Ik wandel in het licht met Jezus, mijn ziel is Hem gans toegewijd. Met Hem verrezen tot nieuw leven, volg 'k mijn Heiland tot in eeuwigheid. KOOR: 3 Ik wandel in het licht met Jezus, o mocht ik zelf een lichtje zijn, dat straalt temidden van de wereld, die gebukt gaat onder zorg en pijn. KOOR:   Terug naar boven     LIED 14: 1-4 1 Wat God in deze tijd zoekt, dat is een jeugd die strijdt, die zich met ziel en lichaam, aan Christus heeft gewijd. Maar niet in eigen krachten Zich inspant tot het werk. God zoekt in deze dagen een jeugd in Zijn kracht sterk. 2 Wat God in deze tijd zoekt, dat is een jeugd vol vuur, die aan de Heiland trouw is, die Hem dient ieder uur. Die niet slechts met de lippen Hem Heer en Meester noemt. God zoekt in deze dagen een jeugd die in Hem roemt. 3 Wat God in deze tijd zoekt, dat is een jeugd, die blij, haar leven aan de Heer geeft, omdat zij wil dat Hij, die het haar heeft gegeven, Zijn Koninkrijk slechts bouwt. God zoekt in deze dagen een jeugd die Hem vertrouwt. 4 Wat God in deze tijd zoekt, dat is een jeugd die vraagt: "Wat wilt Gij dat ik doen zal?" zodat de rest vervaagt. Heer, neem ons jonge mensen. Wij geven ons aan U, maak uit ons in deez' dagen een jeugd, die strijdt voor U.   Terug naar boven     LIED 15: 1-4 1 Als de Heiland zal verschijnen in glorie op aard, met Zijn kind'ren, al de Zijnen om zich heen geschaard, KOOR  o, dan zullen zij juichen, rondom Jezus' troon; 's Heren lof dan vermelden, zo heerlijk en schoon. 2 Als de Meester zal vergaad'ren van heinde en veer, die Hem volgen op Zijn wenken. steeds zoekend Zijn eer. KOOR: 3 Als het Lam Gods op de wolken van zuid en van noord zal verzaam'len uit de volken, wie Hem toebehoort. KOOR: 4 O, mijn ziele, blijf dan waken en wachten op Hem, want dat tijdstip zal dra naken, ja, let op Zijn stem. KOOR:   Terug naar boven     LIED 15A: 1-4 (wijze lied 15) 1 'k Zal mijn Heiland straks ontmoeten, Zijn komst is nabij; in de lucht mag 'k Hem begroeten, van banden gans vrij! KOOR: Welk een vreugd, met Gods kind'ren straks Jezus te zien!  Als geen zonde ons zal hind'ren, Hem hulde te bien. 2 Nu nog bidden en waken en werken voor Hem; maar het uur zal dra naken, dan wenkt ons Zijn stem. KOOR: 3 Al de teek'nen der tijden vermeerd'ren met spoed. 'k Wil mijn lamp dus bereiden, voor 'k Jezus ontmoet. KOOR: 4 Dan zal d' aarde weer juichen, haar Schepper ter eer, alle knie zal zich buigen, voor Christus, de Heer! KOOR:   Terug naar boven     LIED 16: 1-4 1 'k Ben hier een vreemdeling, op reis naar huis. Deez' aard is een woestijn; hier ben 'k niet thuis. Vrees is aan alle kant, 'k word daag'lijks aangerand. Boven is 't Vaderland, daar ben ik thuis. 2 't Kwaad dreigt mij elke stap, 'k ben nog niet thuis; kort is mijn vreemd'lingschap, ik ga naar huis. De stormwind loeie vrij, hij is weer ras voorbij; 'k woon eens verlost en blij, in 't Vaderhuis. 3 Klagen, dat mag ik niet, al ben 'k niet thuis; al kwelt hier mij verdriet, eens kom ik thuis. Daar is geen smart of schand', daar is mijn Vaderland, daar aan Gods rechterhand, daar ben ik thuis. 4 Ja, aan mijn Heilands zij ben 'k eeuwig thuis, en gans van zonden vrij in 't Vaderhuis. Na al de aardse druk smaak ik een vol geluk, als 'k voor mijn Koning buk, voor eeuwig thuis.   Terug naar boven     LIED 17: 1-4 1 Als ik maar weet, dat hier mijn weg, door U, Heer, wordt bereid, en dat die weg hoe moeilijk ook, mij nader tot U leidt. KOOR: Nader tot U, nader tot U, nader mijn Heiland tot U; als ik maar weet, dat alles hier, mij nader brengt tot U. 2 Als ik maar weet, dat ook voor mij, de Heer aan 't kruishout stierf; en dat de Heiland ook voor mij, een levenskroon verwierf. 3 Als ik maar weet, Uw liefd' 0 Heer, vertroost mij dag aan dag; dan juich ik voort, wat ook mijn lot op aarde wezen mag. 4 Als ik maar weet, ook als op aard' mij droefheid wacht of kruis, dat ieder kruis mij nader brengt bij 't eeuwig Vaderhuis. KOOR:   Terug naar boven     LIED 18: 1-3 1 Alzo lief had God de wereld, alzo lief had God de wereld, de wereld, de wereld, God had de wereld lief. 2 Dat Hij aan ons heeft gegeven, dat Hij aan ons heeft gegeven, gegeven, gegeven, Zijn eengeboren Zoon. 3 Opdat 'n ieg'lijk die gelooft, opdat 'n ieg'lijk die gelooft, een iegelijk, een iegelijk, het eeuw'ge leven heeft.   Terug naar boven     LIED 19: 1-4 1  'k Ben reizend naar die stad,  waar Christus 't licht zal zijn,  om eeuwig daar te zijn bij Hem,  bevrijd van zorg en pijn. KOOR: Geen smart meer daar omhoog, geen smart meer daar omhoog; God Zelf wist daar de tranen droog, geen smart meer daar omhoog. 2 Al 't schoon op aarde kleeft de vloek der zonde aan, maar in die reine stad kan nooit de zonde binnengaan. KOOR 3 Daar is geen dood, geen rouw, geen leed, geen zielsangst meer; maar eeuw'ge blijdschap wacht de ziel daar boven bij de Heer. KOOR 4 Daar is de strijd voorbij, daar wacht de gloriekroon; daar vindt de ware strijder rust, en God Zelf is zijn loon. KOOR   Terug naar boven     LIED 20: 1-4 1 'k Bewoon een and're wereld, daar is geen zielsangst meer, want in mijn diepe droefheid, ontmoette mij de Heer! Mijn ziel is eind'lijk vrijgemaakt, der zondebanden zijn geslaakt, en 'k leef voor mij zelf niet meer! KOOR: Dit is het leven, dat ons Jezus geeft. Dit is 't eeuwig leven, waar 't ik geen plaats meer heeft. 2 Die wereld kent geen wanhoop, geen kommer meer of smart: geen angst of bange zorgen, beknellen meer het hart! Ja, alles is mij 't zelfde nu, ik ben gestorven, Heer, met U, en leef nu voor and'ren weer. KOOR 3 Ik heb de prijs berekend van het apostel zijn; voor and'ren in de dood gaan, 'k begreep, dat was 't geheim. Wenst gij te vinden deze kracht, die zielen redt uit satans macht? Ga dan naar Golgotha! 4 Des Heilands liefde dringt ons, om met Zijn tederheid het arme hart te winnen, dat in de zonde lijdt. Op Zijn bevel gaan wij verheugd; Zijn wil te doen is hemelvreugd, en altijd verhoort Hij ons. KOOR   Terug naar boven     LIED 21: 1-4 1 Ere zij aan God. de Vader, ere zij aan God, de Zoon, eer de Heil'ge Geest, de Trooster, de Drieeen'ge in Zijn troon. Halleluja. halleluja de Drieeen'ge in Zijn troon! 2 Ere zij aan Hem, wiens liefde ons bevrijdt van elke smet, ere zij aan Hem. die zondaars in de rij van koon'gen zet. Halleluja, halleluja 't Lam, dat vrijkocht en dat redt! 3 Ere zij de Heer der eng'len, ere zij de Heer der kerk, ere aan de Heer der volk'ren, aard' en hemel looft Uw werk. Halleluja, halleluja looft de Koning en zijn werk! 4 Halleluja, lof, aanbidding brengen eng'len U ter eer, heerlijkheid en kracht en machten legt Uw schepping voor U neer. Halleluja, halleluja lof zij U, der heren Heer!   Terug naar boven     LIED 22: 1-3 1 Bijna bewogen, door 't heilig woord, bijna getrokken, door 't liefdekoord. Maar 't harte zegt in spijt, van schier doorstreden strijd, tot meer gelegen tijd, laat, Heer, mij rust. 2 Bijna bewogen. broeder besluit; bijna getrokken, neen, stel niet uit. Hebt heden gij Gods Woord, uit Jezus' mond gehoord. Wanneer 't uw hart bekoort, haast u tot Hem. 3 Bijna bewogen, de Brui'gom komt; bijna getrokken, uw mond verstomt. Geen bijna troost of baat als d' oordeelsure slaat de Koning zegt: te laat! 't Is nu te laat!   Terug naar boven     LIED 22A: 1-4 1 Heer zie de wereldnood, o blijf ons dicht nabij; al 't schepsel zucht. ziet uit naar Uwe heerschappij. Heer, Uw Gemeente wacht, Uw volheid; maak haar vrij. Schenk haar nieuw leven en... o Heer, begin bij mij! 2 Zie Heer Uw kerk verscheurd, ach dat zij eenheid leer'! En van haar lauwheid zich tot U, o God, bekeer'. Dat z' als Uw Bruid de volheid van Uw Geest begeer'. En met verlangen wacht... op Uwe toekomst Heer! 3 Heer, zie Uw oogstveld aan, de tijd is kort van duur, veel schoven wachten nog op 't brengen in de schuur; o, stoot toch maaiers uit vol kracht, geloof en vuur, Heer, geef een wereldoogst nog in dit laatste uur! 4 Heer, schenk mij licht in Uwe volheid van gena, volle verzeek'ring dat 'k met U door 't leven ga, voll' onderwerping aan Uw Geest, waar 'k ga of sta volle verlossing door het bloed van Golgotha!   Terug naar boven     LIED 23: 1-3 1 Boven de starren en 's hemels boog. daar wordt het Kanan der rust gevonden, daar is geen smart, geen lijden, geen zonde, daar wist Gods hand de tranen van 't oog KOOR: Daar is het land het eerlijk oord dat mijn ganse hart bekoort. 2 Boven de starren is 't Vaderhuis, daar zal geen rouwe of smart meer wezen; eeuw' ige blijdschap, 't Lam zij geprezen, wacht daar de pelgrim na strijd en na kruis. KOOR: Dierbare Heiland, leid mijn schreên naar dat huis des Vaders heen. 3 Boven de starren, daar bij de Heer, juub'len en juichen de vrijgekochten. Zij, die op aard' de Heiland steeds zochten, zingen daar eeuwig Zijn lof en eer. KOOR: Geef toch, O Heer, dat in hun rij mijne plaats niet ledig zij.   Terug naar boven     LIED 24: 1-4 1 Buiten U, o Heer, kan mijn ziel niet leven, in U is mijn hart slechts voldaan: 'k laat de wereld los om m'aan U te geven, en tot de verloornen te gaan. (bis) 2 Als de golven slaan, en de stormen woeden, als de nacht zo somber mij schijnt; dan geef ik m' aan U. Gij zult mij behoeden, bij U zal ik veilig steeds zijn. (bis) 3 Waarom zou ik dan voor de offers vrezen, die de Heiland eist ook van mij? Wie een volgeling van de Heer wil wezen, drage 't kruis blijmoedig als Hij. (bis) 4 Aan Uw dienst, o Heer, wil ik mij verbinden dat niets van Uw kruis mij ooit scheid'! Daarin zal 'k mijn roem en vreugde vinden, kracht om te overwinnen altijd! (bis)   Terug naar boven     LIED 25: 1-4 1 Daar juicht een toon, daar klinkt een stem, die galmt door gans Jeruzalem. Een heerlijk morgenlicht breekt aan, de Zone Gods is opgestaan. 2 Geen graf hield Davids Zoon omkneld, Hij overwon, die sterke Held! Hij steeg uit 't graf door 's Vaders kracht, want Hij is God, bekleed met macht. 3 Nu jaagt de dood geen angst meer aan, want alles, alles is voldaan, die in 't geloof op Jezus ziet, die vreest voor dood en helle niet. 4 Want nu de Heer is opgestaan, nu vangt het nieuwe leven aan. Een leven door Zijn dood bereid, een leven in Zijn heerlijkheid.   Terug naar boven     LIED 26: 1-4 (wijze lied 25) 1 Juich, aarde, juicht alom de Heer, dient God met blijdschap. geeft Hem eer! Komt, nadert voor Zijn aangezicht; zingt Hem een vrolijk lofgedicht. 2 De Heer is God! Erkent, dat Hij ons heeft gemaakt (en geenszins wij) tot schapen, die Hij voedt en weidt, een volk, tot Zijne dienst bereid. 3 Gaat tot Zijn poorten in met lof, met lofzang in Zijn heilig hof; looft Hem aldaar met hart en stem, prijst Zijnen naam; verheerlijkt Hem! 4 Want goedertieren is de Heer! Zijn goedheid eindigt nimmermeer; Zijn trouw en waarheid houdt haar kracht tot in het laatste nageslacht.   Terug naar boven     LIED 27: 1-4 (wijze lied 25) 1 Geloofd zij 's Vaders een'ge Zoon, verhoogd tot 's hemels hoogste troon. Hij leeft, Die stierf op Golgotha; Halleluja! Halleluja! 2 O, welk een schone morgenstond, die opgaat over 't wereldrond! Gelijk de wachters in hun nood, zo vluchten nu ook hel en dood. 3 Geef, Heiland, als Gij wederkomt, en aller bozen mond verstomt, dat wij niet vluchten voor Uw licht, niet beven voor Uw aangezicht. 4 Maar, dat w' U blijde tegen gaan, en juichen: "Jezus heeft voldaan." Wij zijn verlost door Zijn genâ, Halleluja! Halleluja!   Terug naar boven     LIED 28: 1-3 1 Daal als in tijden van ouds op ons neer, Heilige Geest, Heilige Geest! Grif in ons hart Uwe wetten, o Heer! Heilige Geest, Heilige Geest! Zie, hoe naar U onze ziel heeft gesmacht, En op Uw komst met verlangen nu wacht; Geef ons een doop van Uw vuur en Uw kracht, Heilige Geest, Heilige Geest! 2 Geef ons den Geest, Die verlost en bevrijdt, Maak ons nu vrij, Maak ons nu vrij! Opdat ons al, heer, aan U zij gewijd, Maak ons nu vrij, Maak ons nu vrij! Laat nu bereek’ning en zelfzucht vergaan, Dat niets in ons Uwe stem moog’ weerstaan Of Uwen Geest zou bedroeven voortaan, Maar ons nu vrij, Maak ons nu vrij! 3 Geef mij Uw tweesnijdend zwaard in de hand, Machtige God, Machtige God! Geef mij een moed, tegen alles bestand, Machtige God, Machtige God! Maak mij volhardend, vol vuur, onversaagd, Zodat de zondaar geen uitstel meer waagt, Maar onverwijld om genade U vraagt. Machtige God, Machtige God!   Terug naar boven     LIED 29: 1-4 (wijze lied 28) 1 Heiland, door ’t bloed, eens gestort ook voor mij, Maakt Gij mij rein! Maakt Gij mij rein! Ik ben gebonden, Heer, maak mij nu vrij En houd mij rein! En houd mij rein! Dikwijls heb ik in ’t verleden gedwaald En door gebrek aan vertrouwen gefaald; Slechts in Uw kracht wordt de zege behaald! Heer, maak mij rein! Heer, maak mij rein! 2 Van alle zonden, die ‘k vaak heb beschreid, Maak mij nu rein! Maak mij nu rein! Steunend op U is mij zege bereid, Maak mij nu rein! Maak mij nu rein! ’t Is, Heer, op Uwe beloften, dat ‘k pleit; Gij hebt ook mij overwinning bereid; Nimmer zal ‘k struik’len, als Gij met mij zijt; Maak mij nu rein! Maak mij nu rein! 3 Van allen twijfel, die mij hield bekneld, Maak mij nu vrij! Maak mij nu vrij! Van alle vrees, die mij neerlaag voorspelt, Maak mij nu vrij! Maak mij nu vrij! Heiland, ofschoon ik ’t wellicht niet versta, ‘k Geef me in vertrouwen aan Uwe genâ En naar Uw woord zal ik, blijvend in U, Rein zijn reeds nu. Rein zijn reeds nu. 4 Van vrees voor ’t oordeel der mensen, o Heer, Maak Gij mij vrij! Maak Gij mij vrij! Van ’t aarz’len, dat ik getuig tot Uw eer, Maak Gij mij vrij! Maak Gij mij vrij! Sterk mij steeds meer met Uw liefde en kracht, U zij daarvoor steeds mijn loflied gebracht! Dit zal mijn lied zijn bij dag en nacht: Hij maakt mij vrij! Hij maakt mij vrij!   Terug naar boven     LIED 30: 1-3 1 Daar boven is een heerlijk oord, O zo schoon, o zo schoon! Daar wordt het Eng'lenlied gehoord, o zo schoon, o zo schoon! Geen zonde kent men daar omhoog. De blijdschap fonkelt in het oog, des zondaars, die voor Jezus boog, o zo schoon, o, zo schoon! 2 Geen donk're wolk bedekt de lucht, heerlijk land, heerlijk land! Geen boezem slaakt daar ooit een zucht, heerlijk land. heerlijk land! Daar gloeit de liefde in elk gemoed, de Heer is daar het hoogste goed, Hij Die vergoot Zijn dierbaar bloed. Heerlijk land, heerlijk land! 3 En schoon het hart is vol van schuld, Jezus stierf, Jezus stierf! Schoon vloek en smart en angst het vult, Jezus stierf, Jezus stierf! Komt, vallen we aan Zijn voeten neer, Hij kroont ons met Zijn liefde weer. En brengt ons in die plaats en eer, Jezus stierf, Jezus stierf!   Terug naar boven     LIED 31: 1-5 (Wijze lied 30) 1 Wij reizen naar des hemels kust; Wilt gij gaan? Wilt gij gaan? En zingen 's Heilands lof met lust; Wilt gij gaan? Wilt gij gaan? Miljoenen zijn reeds aan dat strand, waar God zelf alle leed verbant, kom, ga met ons naar 't hemels land! Wilt gij gaan? Wilt gij gaan? 2 In 't godd'lijk licht gaan wij daar voort; Wilt gij gaan? Wilt gij gaan? Hem prijzen wij daar ongestoord; Wilt gij gaan? Wilt gij gaan? De levenskroon op 't hoofd geplant en d'overwinnaarspalm ter hand, met al de vreugd van 't beet're land; Wilt gij gaan? Wilt gij gaan? 3 Wij zullen om Gods troon daar staan; Wilt gij gaan? Wilt gij gaan? Hem bieden w'onze lofzang aan, Wilt gij gaan? Wilt gij gaan? Daar zinkt de zon ook nimmermeer, De maan verbergt haar glans niet meer de rouwtijd keert daar nimmer weer; Wilt gij gaan? Wilt gij gaan? 4 Des Heren weg is recht en goed; Wilt gij gaan? Wilt gij gaan? God eist verand'ring van gemoed; Wilt gij gaan? Wilt gij gaan? Des Heilands roepstem klinkt tot u: "Neem op uw kruis en volg Mij nu! Verlossing, vrede schenk Ik u!" Wilt gij gaan? Wilt gij gaan? 5 O zondaar, zeg met hart en mond: "Ik wil gaan!" "Ik wil gaan!" Nog heden en in deze stond: "Ik wil gaan!" "Ik wil gaan!" Mijn oude makkers, 'k ga niet mee naar 't oord van eeuw'ge smart en wee! Ik kies nu Jezus en Zijn vree! "Ik wil gaan!" "Ik wil gaan!"   Terug naar boven     LIED 32: 1 1 Dat Here Jezus uw genâ, 's Vaders trouwe liefde, en de zaal'ge gemeenschap des Geestes, Blijve met ons allen, blijve met ons allen, met ons allen, amen. Blijve met ons allen, blijve met ons allen, met ons allen, amen.   Terug naar boven     LIED 33: 1-3 1 Daar ruist langs de wolken een lief'lijke Naam, die hemel en aarde verenigt tezaam. Geen naam is er zoeter en beter voor 't hart, Hij balsemt de wonden en heelt alle smart. Kent gij, kent gij, die Naam nog niet? Die Naam draagt mijn Heiland, mijn lust en mijn lied! 2 Die Naam is naar waarheid mijn Jezus ook waard, want Hij kwam om zalig te maken op aard; zo lief had Hij zondaars, dat Hij voor hen stierf, genade bij God door Zijn zoenbloed verwierf. Kent gij, kent gij die Jezus niet, die, om ons te redden, de hemel verliet? 3 Eens buigt zich ook alles voor Jezus in t stof, en d' Engelen zingen voortdurend Zijn lof. O mochten w'om Jezus verheerlijkt eens staan dan hieven wij juichend de jubeltoon aan: Jezus, Jezus, Uw naam zij d'eer, want Gij zijt der mensen en Engelen Heer!   Terug naar boven     LIED 34: 1-3 1 Dat ons loflied vrolijk rijze, dat het klinke tot Uw eer. Dat der kind'ren mond U prijze voor Uw gunst en goedheid Heer. KOOR: Looft de Heer! Looft de Heer! Halleluja! Halleluja! Halleluja! Zingt Zijn eer! 2 Boven bidden, boven denken, hebt Gij aan ons welgedaan; neen, wij kunnen U niets schenken, neem ons staam'lend lied slechts aan. KOOR 3 De Eng'len en der zaal'gen koren prijzen U in 't hemelhof. Ook naar kind'ren wilt Gij horen; uit hun mond bereidt G' U lof. KOOR   Terug naar boven     LIED 35: 1-7 1 De dierb're Heiland is nabij, de liefdevolle Jezus. Zijn woorden troosten u en mij, O, hoort de stem van Jezus. KOOR: Eng'lenkoren prijzen Hem, paren wij ook onze stem, zingen wij ter eer van Hem: Jezus dierb're Jezus. 2 Uw zonde droeg Hij aan het kruis, O, hoort de stem van Jezus! Een plaats, bereid in 's Vaders huis: een kroon, bereid door Jezus! 3 Hem zij de lof en heerlijkheid! Gelooft dan nu in Jezus; uw hart zij tot Zijn dienst bereid, verheerlijkt met mij Jezus. 4 Komt. broeders, komt nu al te zaam, en zingt ter eer van Jezus; komt, zusters, looft en prijst Zijn naam, ja, prijst de naam van Jezus! 5 Zijn naam verlost van zond' en schuld, geen and're naam dan Jezus, wordt, zondaars, met Zijn Geest vervuld, neemt aan het heil van Jezus. 6 Gij, kind'ren, beiden groot en klein, bemint de naam van Jezus; ook u maakt Hij het harte rein, dan leeft ook gij voor Jezus. 7 In 't hemels huis, voor ons bereid, daar zien wij onze Jezus; daar prijzen wij in eeuwigheid Zijn naam, de naam van Jezus.   Terug naar boven     LIED 36: 1-3 1 De Heer kent al de Zijnen, en wordt van hen gekend; Hij hoedt hen als Zijn schapen, aan Zijne trouw gewend. Geen wordt Hem ooit ontnomen, Hij is hun stok en staf; Zij blijven steeds de Zijnen, tot aan en over 't graf. Zij blijven steeds de Zijnen, tot aan en over 't graf. 2 Hij kent de schaar der Zijnen, die Hem wel niet aanschouwt, maar op de Ongeziene, als zag zij Hem, vertrouwt. Help ons, O Hemelvader! Help ons tot dat geloof; geef dat niets onze hope, niets onze liefde roov'. geef dat niets onze hope, niets onze liefde roov'. 3 En breekt de dag der dagen, de jongste dag eens aan, als alle mensen samen voor Uwe richtstoel staan, plaats ons dan Heer genadig aan Uwe rechterhand want dan ook kent Gij d'Uwen uit ieder volk en land. want dan ook kent Gij d'Uwen uit ieder volk en land.   Terug naar boven     LIED 37: 1 1 De genade onzes Heren Jezus Christus, en de liefde des Vaders, en de gemeenschap des Heil'gen Geestes, zij met u allen, met u allen, Amen.   Terug naar boven     LIED 38: 1-3 1 De Geest strijdt, O zondaar! En zoekt uw behoud; Hij klopt aan uw harte, zo hard en zo koud. Weersta dan die Geest niet, die heden nog staat; wellicht is het morgen, voor eeuwig te laat. 2 O, kind van Gods liefde! Verzwaar niet uw schuld, maar wordt met de vrede des Geestes vervuld. Bedroef dan die Geest niet; O, doe Hem geen pijn! Dat in u uw Heiland verheerlijkt moog zijn. 3 De tempel des harten, van schoonheid beroofd, en 't vuur van Gods liefde schier in u verdoofd; zie toe, dat die liefde weer brandende zij; en blus niet de Geest uit, want God is nabij!   Terug naar boven     LIED 39: 1-5 1 Geef uw lot in handen van uw Vader. laat uw toekomst over aan de Heer. Hart vol onrust, zie, Zijn licht komt nader, en de bergen werpt Zijn almacht neer. 2 Rust des hemels, nu door niets bewogen, hemelvreugde voor 't vermoeide hart; in deez' schuilplaats, aan haar zorg onttogen, vindt de ziele rust voor leed en smart. 3 Zij, die bidden, hebben niets te vrezen, schoon zij lopen, worden zij niet moe. Nooit zal 't strijden hun te moeilijk wezen, in de storm zendt God hun vrede toe. 4 Moet gij door een dal van tranen henen, grijpt uw harte soms ontroering aan, Zijn stem spreekt: wil niet langer wenen, houd steeds moed, want ik zal met u gaan. 5 Geef ook mij, Heer, deze diepe vrede, die ontspnngt van U, mijn Rots, alleen; dan voert nooit de vijand mij meer mede; nimmer wank'len zullen dan mijn schreen.   Terug naar boven     LIED 40: 1-2 1 U kan ik niet missen, U Jezus, mijn Heer! 'k Mis alles, wanneer ik uw bijzijn ontbeer, bij licht en bij duister, in droefheid en vreugd, in rijkdom en armoe, in grijsheîd en jeugd. Geen naam, die als d'Uwe mij vreugde bereidt, geen hand, die als d'Uwe zo zachijes mij leidt, geen stem die als d'Uwe mijn oor zo bekoort. Geen hart, dat als 't Uwe mijn smekingen hoort. U kan ik niet missen, U, Jezus, mijn Heer! 'k Mis alles, wanneer ik uw bijzijn ontbeer! 2 U kan ik niet missen, als 't sterfuur genaakt, wees Gij het, die dan aan mijn doodsponde waakt, verdrijf dan mijn twijfel, mijn vrees en mijn klacht, en voer mij naar 't licht door de duistere nacht! En ben ik, geleid door uw liefd'rijke hand, eens veilig in 'thuis van mijn Vader geland, dan grijp ik een cither en zing U het lied: "U kan ik niet missen, in eeuwigheid niet! U kan ik niet missen, U, Jezus, mijn Heer! Dank, lof en aanbidding, nooit mis ik U meer!"   Terug naar boven     LIED 41: 1-5 1 De nacht vlood heen, 't is helder dag! Er is blijdschap in mijn ziel! Mijn vrees is weg, Gods vreê woont daar, er is vreugde in mijn ziel! KOOR: Er is vreugde, hemelvreugde, hemelvreugde hier op aard. Te weten Jezus mint ook mij, is mij meer dan alles waard. 2 Mijn tranen droogde Jezus' hand, er is vreugde in mijn smart. k Ben pelgrim naar het hemels land, doch met blijdschap in mijn hart! KOOR 3 Eens was mijn hart vol duisternis, maar God sprak eens: "Daar zij licht!" Nu heb 'k een hemel reeds op aard en een hemel nog in 't zicht. KOOR 4 Door Jezus' macht, door Hem alleen, kan ik overwinnaar zijn; en waar ik kom, ik jubel luid: ja, des Heilands bloed maakt rein. KOOR 5 En is de weg soms ruw en steil, toch blijft blijdschap in mijn smart, want Jezus Zelf bestiert mijn weg, en houdt blijdschap in mijn hart. KOOR   Terug naar boven     LIED 42: 1-3 1 De Meester is wachtend op u, mijn vriend, de Meester is wachtend op u; O, gij dwaalde zo zeer, keer toch weer tot uw Heer, kom, keer tot de Heiland u nu! KOOR Kom, hoor de stem van uw Heiland, kom, hoor de stem van uw Heiland. Luister, luister, Hij roept u en wacht reeds zo lang, (zo lang.) 2 Hij roept door Zijn Heilige Geest ook u Zijn Geest roept uw hart tot Hem heen. O, geef Hem nu dat hart, en gedaan is uw smart. O, richt naar de hemel uw schreen! KOOR 3 Soms roept Hij langs wegen van donk're nacht, langs wegen, door u niet verstaan. Al drukt droefheid u neêr, laat uw hart zeggen: "Heer! O neem in genade mij aan!" KOOR   Terug naar boven     LIED 43: 1-4 1 Dierb're Heiland, mijn Verlosser. 'k Ben de Uwe, Godd'lijk Lam! In Uw bloed ben ik gereinigd, lof en ere zij het Lam. KOOR: Lof en ere, halleluja! Lof en ere zij het Lam! In Uw bloed ben ik gereinigd;   lof en ere zij het Lam! 2 Lang heb ik gezocht naar vrede, met een bang beklemd gemoed; nu heb ik de rust gevonden, slechts vertrouwend op Zijn bloed. KOOR 3 'k Leef nu slechts in stil vertrouwen want Uw bloed neemt weg mijn smart; 'k vind mijn kracht nu in de heilbron, vloeiend' uit mijns Heilands hart. KOOR 4 Aan Uw dienst gewijd voor eeuwig, leef en sterf ik aan Uw zij. Tot Uw eer zal 'k steeds betuigen Uw genade, rijk en vrij. KOOR   Terug naar boven     LIED 44: 1-4 1 Die hier om Jezus' wille verlaten, vader of moeder, huizen of land, ontvangen al wat ze eenmaal bezaten, honderdvoud weder uit Zijn hand; honderden kind'ren, vaders en moeders, zielen, gewonnen voor de Heer, eens diep gezonken, zusters en broeders, door hen gebracht tot Jezus weer. 2 Wie 't eigen leven wil verliezen, vindt 't ware leven in Hem alleen, 't leven, dat waard is om het te kiezen, liefde verspreidend om zich heen; aan de bedroefden brengend verblijding,   heling aan 't gebroken hart, aan de gebonden zielen bevrijding, en de bedroefden troost in hun smart. 3 Ik wil des Heilands volgeling wezen, spreken alom van Zijn liefd' en macht. Dat ook door and'ren Zijn naam geprezen, Hem aller lof en dank zij gebracht. Word ik dan ook gesmaad of geslagen, om Zijnentwil miskend, gehoond, voor Jezus wil ik alles graag dragen, daar mij Zijn liefde honderdvoud loont. 4 Moet ik een eenzaarn pad hier betreden, kost het mij dikwijls tranen en pijn, voert Gij naar Golgotha mijne schreden, moet angst en smart mijn deel hier zijn. 'k Blijf U vertrouwen, need'rig en stille, steunend op Uw belofte, O Heer! Wat ik verliet om Jezus' wille, geeft Gij mij honderdvoudig weer.   Terug naar boven     LIED 45: 1-3 1 Dochter Sions, wees verheugd! Juich van vreugd, Jeruzalem! Zie, uw Koning komt tot u! Ja, Hij komt, de Vredevorst! Dochter Sions, wees verheugd! Juich van vreugd, Jeruzalem! 2 Hosianna, Davids Zoon heil en zegen zij Zijn volk! Sticht nu, Heer, Uw eeuwig rijk; 't blij Hosanna komt U toe. Hosianna, Davids Zoon heil en zegen zij Zijn volk! 3 Ja, Hosanna, Davids Zoon! Wees gegroet, O Vredevorst! Eeuwig staat Uw zetel vast, eeuwig als Jehova's troon. Ja, Hosanna, Davids Zoon! Wees gegroet, O Vredevorst!   Terug naar boven     LIED 45A: 1-3 (wijze lied 45) 1 U zij de Glorie, opgestane Heer! U zij de victorie, nu en immermeer. Uit een blinkend stromen daald' een engel af, heeft de steen genomen van ‘t overwonnen graf. 2 Ziet Hem verschijnen, Jezus onze Heer! Hij brengt al de Zijnen in Zijn armen weer. Weest dan volk des Heren, blijd' en welgezind en zegt telkenkere: Christus overwint! 3 Zou ik nog vrezen, nu Hij eeuwig leeft, die mij heeft genezen, die mij vrede geeft. In Zijn Godd'lijk Wezen is mijn glorie groot, niets heb ik te vrezen in leven en dood.   Terug naar boven     LIED 46: 1-2 (wijze lied 45) 1 Halleluja! O verkondt het luid! Juicht, o Eng’lenreien! Roept Gods grootheid uit! Jezus komt op aarde, offert al Zijn eer, Laat Zijn hemelwaarde, daalt als mens ter neer. Halleluja, ziet, hoe Godes Zoon   ’t Mensdom te verlossen, laat Zijn hemeltroon! 2 Prijst Zijn genade met ontfermend oog Zag Hij op ons neder van den hemelboog! ’t Aardrijk was verloren, lag in nacht terneer; Jezus was geboren, Zonne schijn nu weer! Godd’lijke ontferming geeft ons juichensstof, Liefde zonder einde, U zij dank en lof!   Terug naar boven     LIED 47: 1-4 1 Is daar een hart vol verlangen, is daar een noodkreet, een schrei? Hoor dan de wondere tijding, Jezus gaat heden voorbij. KOOR: Jezus gaat heden voorbij ja heden voorbij Jezus gaat heden voorbij. Gaat heden aan u voorbij! 2 O, houd Hem staande, uw Heiland, Hij maakt van banden u vrij. Brengt Hem uw lasten, uw zorgen, Jezus gaat heden voorbij. KOOR 3 Hij wil vergeven uw zonden, maken uw harte zo blij, Hij kent uw leed en uw tranen, Jezus gaat heden voorbij. KOOR 4 Nog wordt één kans u gegeven, nog is de Heiland nabij, wijd Hem voor altoos uw leven, Jezus gaat heden voorbij. KOOR   Terug naar boven     LIED 48: 1 1 Ere zij God, ere zij God, in de hoge, in de hoge, in de hoge! Vrede op aarde, vrede op aarde, in de mensen een welbehagen. Ere zij God in de hoge, ere zij God in de hoge. Vrede op aarde, vrede op aarde, vrede op aarde, vrede op aarde, in de mensen, in de mensen een welbehagen, in de mensen een welbehagen, een welbehagen. Ere zij God, ere zij God in de hoge, in de hoge, in de hoge! Vrede op aarde, vrede op aarde, in de mensen een welbehagen. Amen. Amen.   Terug naar boven     LIED 49: 1-5 1 Dit is het Evangeliewoord, God roept tot mij, tot u. Tot ieder sterv'ling die het hoort: Jezus redt u nu. KOOR Jezus redt u nu, Jezus redt u nu; ja, Jezus redt u 't allen tijd; Jezus redt u nu. 2 God spreekt, die God, die nimmer liegt; geen twijfel meer, die 'k duld. 'k Geloof Zijn woord, dat nooit bedriegt, Jezus redt mij nu! KOOR 3 't Is niet mijzelf, waarop ik bouw, ik weet waar dit mij voert. 'k Zie uit mijzelf op Jezus' trouw, Jezus redt mij nu! KOOR 4 Waarom getwijfeld? Hij, die stierf, draagt thans de gloriekroon. Hij is 't, die alle macht verwierf; Jezus redt mij nu! KOOR 5 En eens, als in de paarlen poort ik aan Zijn voeten val. Dan klinkt mijn loflied altijd voort; Jezus redt mij nu! KOOR   Terug naar boven     LIED 50: 1-4 (wijze lied 49) 1 Een luister straalt van ’t bijbelblad, Volheerlijk als de zon; Schenkt licht op ieders levenspad Laaft uit d’ eeuw’ge bron. KOOR Lamp voor mijnen voet, Rust voor mijn gemoed, Hoe troostvol zijn uw woorden mij, In deez’ woestenij. 2 Gods Geest zweeft over ’t Vaderwoord, Zijn waarheid woont daarin, En wekt, waar ook Zijn schepsel ’t hoort, Nieuwen levenszin. KOOR 3 De Vaderhand, die uit genâ Zo’n trouwen gids ons gaf. Komt zwakken met haar kracht te stâ, Steunt hen als hun staf. KOOR 4 Heb dank, o God, Uw kostb’re gift Maakt rijk voor de eeuwigheid, Waar ’t Woord, in ’t hart diep ingegrift, Voor Uw komst bereidt. KOOR   Terug naar boven     LIED 51: 1-4 (wijze lied 49) 1 Uw woord, o God, is liefd' en licht, is heilig en volmaakt, en waar het hart en schreden richt, wordt Uw heil gesmaakt. KOOR Heilig Woord van God, Trooster in ons lot. Gij zult in deze aardwoestijn steeds ons richtsnoer zijn. 2 Heers daarom door Uw liefdewoord God, in ons hart altijd; ons hart, dat enig U behoort, zij U gans gewijd. KOOR 3 Uw heilsbeloften zijn ons brood, dat onze zielen voedt: Zijn levend water, dat uit nood ons herleven doet. KOOR 4 Daarvoor prijst nog U 't laatst geslacht met blij Halleluja, als 't roemt in Uw verlossingsmacht, en in Uw genâ. KOOR   Terug naar boven     LIED 52: 1-3 1 Ik wens te zijn als Jezus, Zo need'rig en zo goed; Zijn woorden waren vriend'lijk, Zijn stem was altijd zoet. Helaas! 'k ben niet als Jezus, dat ziet een elk aan mij; och, Heiland wil mij helpen en maak mij zo als Gij. 2 Ik wens te zijn als Jezus, In 't goeddoen nooit vertraagd. Dat men van mij kan zeggen: hij doet, wat God behaagt. Helaas 'k ben niet als Jezus, dat ziet een elk aan mij; och Heiland, wil mij helpen, en maak mij zo als Gij. 3 Ach neen, 'k ben niet als Jezus, mijn hart is vol van kwaad. Hoe zal ik ooit zo worden, waar vind ik hulp en raad? Mijn Heiland, wil mij helpen, maak mij van zonden vrij; dan zal 'k U eens aanschouwen en worden zo als Gij!   Terug naar boven     LIED 53: 1-6 (Dr. J.H. Gunning JHzn) 1 Ga niet alleen door 't leven, Die last is u te zwaar. Laat Een u sterkte geven, Ga tot uw Middelaar! Daar is zoveel te klagen, Daar is zoveel geween, en zoveel leed te dragen, Ga niet alleen! En zoveel leed te dragen, Ga niet alleen! 2 Ga niet alleen; uw Koning wil komen in uw hart. Ach geef het Hem ter woning, hoe stilt Hij dan uw smart! Wie kan er tranen drogen, als Jezus? Immers geen! Richt dan de treurend' ogen, naar Jezus heen! Richt dan de treurend' ogen, naar Jezus heen! 3 O armen, droeven, blinden, de hoofden opgericht! Laat u door Jezus vinden, Zijn last is zacht en licht. Daar is zoveel te dragen, daar is zoveel geween; ach, wilt dan niet vertragen! Naar Jezus heen! ach, wilt dan niet vertragen! Naar Jezus heen! 4 Wat klaagt gij om een wonde, die slechts erbarming sloeg? Wat zucht gij om de zonde, die uw Verlosser droeg? Wat staat gij angstig, droevig, als waart gij steeds alleen? Komt, gaat getroost, blijmoedig naar Jezus heen! Komt, gaat getroost, blijmoedig naar Jezus heen! 5 Welzalig, die 't ervaren, dat Hij hun alles is; dan kennen z' in gevaren bezorgdheid noch gemis. Hij draagt dan in Zijn armen, door alle nood hen heen. Wie steunt op Zijn ontfermen, is nooit alleen! Wie steunt op Zijn ontfermen, is nooit alleen! 6 En dan, als 't leed der aarde voor immer is gedaan; als in des hemels gaarde uw blijde voeten staan; dan ziet g'in 't zalig Eden slechts zaal'gen om u heen. Dan prijst g'in eeuwigheden uw Heer alleen! Dan prijst g'in eeuwigheden uw Heer alleen!   Terug naar boven     LIED 54: 1-4 1 Hoort, Jezus noodt u: komt tot het feest, komt, alle dingen zijn gereed. Voor arm en rijk is er plaats bereid, trek aan thans het bruiloftskleed. KOOR Elk die wil mag komen, gaat in de Koningszaal. O, zwakken en vermoeiden, daar 's plaats aan't Bruiloftsmaal. 2 Hoort, Jezus noodt u: komt tot het feest, kom, o mijn vriend nog is het tijd, ga binnen blijf toch niet buiten staan, voor u is ook plaats bereid. 3 Hoort, Jezus noodt u: komt tot het feest, 't licht straalt van ver u tegemoet, een ereplaats is voor elk bereid, die rein is door Jezus' bloed. 4 Hoort. Jezus noodt u: komt tot het feest, kom, arme zondaar stel niet uit, de Vader roept u een welkom toe, kom, neem nu een vast besluit.   Terug naar boven     LIED 55: 1-4 1 Ik buig m' aan Uwe kribbe nu, O Jezus, Gij, mijn leven! Nu 'k voor U kniel. nu geef ik U. wat Gij mij hebt gegeven. O! Neem het 't is mijn alles, Heer! Als ik 't U geef, ik heb niets meer; neem 't aan in welbehagen. 2 Ja, lang voor mijn geboortestond, waart Gij voor mij geboren. En voor ik U voor eeuwig vond, had Gij mij reeds verkoren. Eer 's Vaders hand m' in 't aanzijn bracht, had Hij goedgunstig reeds bedacht, hoe 'k zou tot d' Uwe worden. 3 Ik lag gehuld in eeuw'ge nacht; Gij werd mijn Zon, zo blijde; de Zon die mij heeft aangebracht recht en ontfenning beide. O, Zon! Gij bracht mij leven, licht, de glans der vreugd' op 't aangezicht. Hoe schoon zijn Uwe stralen! 4 Gij, door Wie 't al het aanzijn kreeg, is 't moog'lijk. grote Koning, dat Gij het hart. dat voor U neeg, kiest tot een eeuw'ge woning? Daal neer dan, heilig Hemelvorst, in 't hart, dat naar de liefde dorst, en geef het rust en vrede.   Terug naar boven     LIED 55A: 1-4 1 God in den hoog' alleen zij eer en dank voor zijn genade! Daarom dat nu en nimmer meer ons deren nood en schade. God toont Zijn gunst aan ons geslacht, Hij heeft de vrede weergebracht; de strijd heeft thans een einde. 2 Wij willen U ootmoediglijk om Uwe glorie loven, dat Gij, God Vader, eeuwiglijk regeert in 't rijk daarboven. Door Uw onmetelijke macht wordt, wat Gij wilt, terstond volbracht. Heil ons om zulk een Here! 3 O Jezus Christus, Zoon van God, des Vaders Eengeboren, die keert het droeve zondaarslot, verlost, die was verloren. Gij Godslam, heilig Hoofd en Heer, op ons gebed genâ vermeer,   erbarm U over allen. 4 O Heil'ge Geest, ons hoogste goed, ten Trooster ons gegeven, die hen voor satans macht behoedt, wien Christus schonk het leven door zijnen bangen bitt'ren dood: och, help ons in de droeve nood! Wij steunen op uw trouwe.   Terug naar boven     LIED 56: 1-3 1 Een trouwe Vriend wont in den hemel, Zoals de wereld die niet biedt; Want onder al dit aards gewemel Bestaat er zulk een vriendschap niet. Daarom, wie ook de wereld dient, Mijn Jezus is mijn beste Vriend. 2 De mensen zijn gelijk de baren, Maar Jezus’ trouw houdt eeuwig stand. Hij wil voor vallen mij bewaren, En leidt mij voort aan Zijne hand. Neen, wereld! ‘k Zeg uw vriendschap af, Mijn Jezus is mijn steun en staf. 3 Der wereld schijnbaar goede gaven, Zijn ’t deel van die haar ’t meeste geeft; Maar eenmaal zeker zien haar slaven, Hoe deerlijk zij bedrogen heeft. Neen, wereld! ‘k ben uw schijnschoon moê Mijn Jezus hoor ik eeuwig toe.   Terug naar boven     LIED 57: 1-3 1 Er komen stromen van zegen. Dat heeft Gods woord ons beloofd; stromen, verkwikkend als regen, vloeien tot elk die gelooft. KOOR: Stromen van zegen, komen als plasregens neer. Nu vallen drupp'len reeds neder, zend ons die stromen, O Heer. 2 Er komen stromen van zegen, heerlijk verkwikkend zal 't zijn: op de valleien en bergen zal er nieuw leven dan zijn. KOOR 3 Er komen stromen van zegen, Zend ons die Heilstroom nu neer! Geef ons die grote verkwikking; geef z' ons voortdurend, O Heer! KOOR   Terug naar boven     LIED 58: 1-4 (wijze lied 57) 1 Broeders, komt, bidden w' om zegen, God heeft het Zelf ons beloofd; plasregens zal hij doen dalen, zegen voor elk die gelooft. KOOR: Stromen van zegen, dat is 't waar 't harte naar smacht; stromen van Uwe genade, stromen van heil en van kracht. 2 Zend, Heer, Uw stromen van zegen, stromen op 't dorstige hart: heerlijk verfrissende regen, laaf'nis, verkwikking na smart. KOOR 3 Hebt gij reeds droppels van zegen, plasregens zullen er zijn; in de woestijn, op de heuv'len, groeien en bloeien zal 't zijn. KOOR 4 Ja, wij geloven voor zegen, dropp'len zijn nu reeds ons deel. Ja, wij geloven voor stromen, Heere, vervul ons geheel. KOOR   Terug naar boven     LIED 59: 1-3 1 In de hemel is het schoon, waar men zingt op blijde toon, met een altoos vrolijk harte, vrij van alle zorg en smarte; waar men juicht voor 's Heren troon, in de hemel is het schoon. 2 Lieve Jezus! Gij alleen brengt ons naar de hemel heen; want vergiffenis van zonden wordt slechts in Uw bloed gevonden; ware vreugde en zaligheên schenkt Gij, Heer, en Gij alleen. 3 Lieve Heiland! Zie ons aan, doe ons naar de hemel gaan, leer ons naar Uw stem te horen, anders gaan wij wis verloren. Leid ons op de rechte baan, dat wij naar de hemel gaan.   Terug naar boven     LIED 60: 1-3 1 'k Ben een koninklijk kind, door de Vader bemind, en 'k zal wonen in 's Konings paleis. In die stad nooit aanschouwd, met straten van goud: glorievol als een schoon paradijs. KOOR: 'k Ben een koninklijk kind door de Vader bemind, en Zijn oog rust zo teder op mij! Als de daag'raad straks gloort, de bazuin wordt gehoord, roept Hij mij om te staan aan Zijn zij! 2 'k Ben een koninklijk kind, niet slechts dienstknecht of vrind, 'k ben gekocht met het bloed van mijn Heer! En dat bloed geeft mij recht, meer te zijn dan een knecht, 'k ben Gods kind, dat verblijdt mij zo zeer. KOOR 3 'k Ben een koninklijk kind, dat zijn vreugd daar in vindt, God te loven met jub'lende stem! Tot ik sta voor de poort, van het hemelse oord, waar ik zijn zal voor eeuwig met Hem! KOOR   Terug naar boven     LIED 61: 1-4 (wijze lied 543) 1 Lang zwierf moed’loos op de bergen, Heer, Uw kudde in bange vrees, Angstig starend in het duister, Of niet haast haar ’t licht verrees. Heer, daar blinken d’ eerste stralen, Blijde gloed vervult het Ooste; Heer, heb dank, ’t is Uw genade, Die ons harte sterkt en troost. 2 Kracht’loos zijn wij in ons zelven, Zonder macht tot wederstaan; Maar Uw tucht deed door ’t kastijden Ons in Uwe wegen gaan. Zo leert Gij ons ’t zoete smaken Vader, van Uw heilsgebod. En Uw Geest maakt meer ons daag’lijks Plicht en kruis zelfs tot genot. 3 O, hoe zal ’t ons dan eens wezen Als volmaakt, in Christus één Wij, Uw met Uw bloed gekochten, Uwen hemel binnentreên; Als daar in Uw huis w’ aanschouwen Onzes Konings heerlijkheid, En de plaats, ons door Zijn trouwe, Vader in Uw huis bereid.   Terug naar boven     LIED 62: 1-3 1 Jezus, mijn Heiland, groot is Uwe liefde! Gij kwaamt op aarde tot redding der wereld, om haar van zonden eeuwig te bevrijden, dank, Here Jezus! 2 Jezus, mijn Heiland, groot is Uwe liefde! Gij gaaft Uw leven ten prijs onzer zielen: dies is geen vijand nu ooit meer te vrezen voor Uw verlosten. 3 Jezus, mijn Heiland, leer ons U te kennen leer ons te leven, te lijden, te wachten, om U voor eeuwig lof en eer te geven, U en de Vader.   Terug naar boven     LIED 62A: 1-5 1 Vader, zie Uw kind'ren naadren: smekend komen wij tot U, open toch de hemelvenst'ren; zend een Geestvernieuwing nu. 2 Werk aan de ongeredde zielen, zend het Woord dat hen geneest;   en verdrijf de mist der dwaling door de stormwind van Uw Geest. 3 Velen die zich Christen noemen, blijven nog van verre staan; wereldzin verslapt hun leven, Heer, zeg hun aan 't werk te gaan. 4 Gij toch zijt nabij, o Vader, Gij toch hoort Uw volk, o Heer, Vader, wil ons niet voorbijgaan, schenk ons een herleving weer! 5 Reinig ons, ook mij, van zonden, dat niets in mij U weersta, neem mij, breek mij, vul mij, zend mij! Dat 'k met kracht getuigen ga.   Terug naar boven     LIED 63: 1-5 1 Jezus neemt de zondaars aan! Roept dit troostwoord toe aan allen, die van 's levens rechte baan, op de dwaalweg zijn vervallen, 't rechte pad leert Hij hen gaan, Jezus neemt de zondaars aan. 2 Geen genade zijn wij waard maar in d' Evangeliebladen heeft ons God Zijn gunst verklaard; dat wij, hoe met schuld beladen, dan gelovig tot Hem gaan! Jezus neemt de zondaars aan! 3 Als een Herder wil Hij trouw, 't schaap in een woestijn aan 't dwalen, daar 't zich zelf verliezen zou van de doolweg wederhalen, brengen op de rechte baan: Jezus neemt de zondaars aan! 4 Komt gij allen, komt tot Hem! Zondaars, komt, wat zou u hind'ren? Jezus roept u, hoort Zijn stem Hij maakt zondaars tot Gods kind'ren; vrij moogt gij tot Jezus gaan: Jezus neemt de zondaars aan! 5 O! Dit geeft mij nieuwe moed bij de grootheid van mijn zonden: door Zijn Godd'lijk offerbloed heeft Hij mijn rantsoen gevonden: nu kan ik er vast op gaan, Jezus neemt de zondaars aan!   Terug naar boven     LIED 64: 1-4 1 Hand in hand met Jezus over 't ruwe pad, Jezus houdt vol liefde trouw mijn hand gevat. Onder blauwe hemel, onder stormgebruis, hand in hand met Jezus, kom ik veilig thuis. 2 Hand in hand met Jezus, steunend op Zijn kracht, zie 'k de sterren fonk'len in de zwarte nacht. Stormen mogen woeden, woest de golven slaan. Hand in hand met Jezus, kan ik veilig gaan. 3 Hij gaat aan mijn zijde, draagt met mij de last, nimmer kan ik wank'len, Jezus houdt mij vast. Hand in hand met Jezus, waar 'k mijn voet ook zet, naar mijn zwakke schreden, regelt Hij Zijn tred. 4 't Hart vervult met vreugde tors ik stil mijn kruis, 't zwaarste eind draagt Jezus, op de weg naar Huis. Daarom juicht mijn ziele, waar 's een Vriend als Hij? Hand in hand met Jezus, tot aan d' overzij.   Terug naar boven     LIED 65: 1-4 1 Overal met Jezus kan ik veilig gaan. In Zijn dierbaar licht wil ik voor altoos staan. Overal met Jezus leef ik in Zijn kracht, overal met Jezus is het nimmer nacht. KOOR Dicht bij Hem, dichtbij Hem, wil ik altoos staan overal met Jezus kan ik veilig gaan. 2 Overal met Jezus vrees ik storm noch nood. Jezus' trouw geleidt mij zelfs tot in de dood. Hij verstaat mijn wensen en verhoort mijn beê, overal met Jezus heb ik rust en vreê. KOOR 3 Overal met Jezus ben ik nooit alleen. Waar het Lam ook gaat, volg ik getrouw Zijn schreên. Want Zijn hand geleidt mij door het aards gedruis. Overal met Jezus voel 'k mij altijd thuis. KOOR 4 Overal met Jezus over land en zee. Voer ik zielen naar het land van liefd'en vree. 'k Zal Hem steeds aanbidden met mijn lof en prijs Overal met Jezus is het paradijs. KOOR   Terug naar boven     LIED 66: 1-5 (Wijze lied 63) 1 Jezus. mijn verlosser, leeft! En ook ik zal met Hem leven, dáár, waar Hij Zijn zetel heeft, wat zou mij dan nog doen beven, nu het Hoofd, reeds opgewekt, al de leden tot Zich trekt? 2 Door een onverbreekb're band ben ik aan dat Hoofd verbonden: mijn door God gegrepen hand worde in Zijn hand gevonden; en vergeefs grijnst dood en hel. 'k Zie op Jezus! 't Is mij wel. 3 Richt uw geest dan hemelwaarts, heft uw zielen op naar boven, van de lusten dezer aard, tot waar g'eeuwig wenst te loven. Woont met hoop en troost en zin, thans reeds bij uw Heiland in. 4 't Geen ik afleg is d' ellend': 't geen ik wachte, kracht en leven, 't leven, hier nooit recht gekend, wordt mij eeuwig dan gegeven: de aardse korrel wordt gezaaid. 't Hemels lichaam wordt gemaaid. 5 'k Zal dan wonen bij mijn Heer! Dit is mijn geloofsvertrouwen. Ik zal Jezus in Zijn eer, in Zijn koninkrijk aanschouwen, ik, ik-zelf, verlost van 't vlees, vrij van zonden, vrij van vrees.   Terug naar boven     LIED 67: 1-4 1 Neem, Heer, mijn beide handen in Uwe hand, opdat ik niet zal stranden in 's vijands land. Verzoeking lokt mijn schreden, naar 's afgronds steile rand. O, neem dan beî mijn handen in Uwe hand. 2 Met U slechts reis ik veilig, O, houd mij vast. De weg is vol gevaren, draag Gij mijn last. Verbreek, Heer, ied're afgod, ja, ied're zondeband, O, neem mijn beide handen in Uwe hand. 3 Tot wien kan ik mij wenden? Gij kent mijn hart, verstaat al mijn ellende, mijn zorg en smart. Geen sterv'ling kan mij redden, slechts Gij maakt nooit te schand', O, neem mijn beide handen in Uwe hand. 4 En als mijn ziel zal toeven in 't dodendal, dan weet ik, dat Uw hand mij geleiden zal naar 's hemels gouden kusten, in 't eeuwig vaderland. O, neem mijn beide handen in Uwe hand.   Terug naar boven     LIED 68: 1 1 Hij 's de Koning van mijn hart, mijn Jezus, mijn Jezus. Hij 's de Koning van mijn hart. Hij 's de Koning van mijn hart. Jezus, Jezus, Jezus, Jezus. Hij 's de Koning van mijn hart. Hij 's de Koning van mijn hart.   Terug naar boven     LIED 69: 1-6 1 Eens, als de bazuinen klinken, uit de hoogte, links en rechts, duizend stemmen ons omringen, ja en amen wordt gezegd, rest er niets meer dan te zingen, Heer, dan is Uw pleit beslecht. 2 Scheurt het voorhang van de wolken, wordt Uw aangezicht onthuld, vaart de tijding door de volken dat Gij alles richten zult: Heer, dan is de dood verzwolgen, want de schriften zijn vervuld. 3 Roep de doden tot getuigen dat Gij van oudsher regeert, roep hen die men dwong te zwijgen, die de wereld heeft geweerd, richt omhoog wat wist te buigen, kroon wat aanzien heeft ontbeerd. 4 Als de graven openbreken en de mensenstroom vangt aan om de loftrompet te steken en Uw hofstad in te gaan: Heer, laat ons dan niet ontbreken, want de traagheid grijpt ons aan. 5 Mensen, komt uw lot te boven, wacht na dit een ander uur, gij moet op het wonder hopen dat gij oplaait als een vuur, want de Geest zal ons bestoken, nieuw wordt alle creatuur. 6 Van die dag kan niemand weten, maar het woord drijft aan tot spoed, zouden wij niet haastig eten, gaandeweg Hem tegemoet, Jezus Christus, gist'ren, heden, komt voor eens en komt voor goed!   Terug naar boven     LIED 70: 1-4 1 Heerlijk klonk het lied der Eng'len, in het veld van Ephrata: ere zij God in de hoge, looft de Heer, Halleluja! KOOR Vrede zal op aarde dagen, God heeft in de mens behagen; zalig, die naar vrede vragen, Jezus geeft die, hoort Zijn stem. 2 Jezus kwam op aarde neder als een kindje klein en teer; maar, hoe arm Hij toen mocht wezen, Hij was aller Hoofd en Heer. KOOR 3 In een kribbe lag Hij neder, weldra werd een kruis Zijn troon; ja, om zondaars te verlossen, droeg Hij spot en smaad en hoon. KOOR 4 Leer ons bij Uw kribbe buigen, leer ons knielen bij Uw kruis, leer ons in Uw naam geloven, neem ons eens in 't Vaderhuis. KOOR   Terug naar boven     LIED 71: 1-4 1 Jezus, Hij is Koning. Jezus ,Hij is Koning. Koning van het gans heelal. Ja, diep in mijn hart leeft dit geloof: Jezus, Hij is Koning. 2 Jezus heeft ons vrijgekocht, Jezus heeft ons vrijgekocht, vrijgekocht door 't dierbaar bloed. Ja, diep in mijn hart leeft dit geloof: Jezus heeft ons vrijgekocht. 3 Wij zullen overwinnen, Wij zullen overwinnen, wij zullen overwinnaars zijn. Ja, diep in mijn hart leeft dit geloof: wij zullen overwinnaars zijn. 4 Jezus, Hij zal komen, Jezus, Hij zal komen, komen zal Hij met gejuich. Ja, diep in mijn hart leeft dit geloof: Jezus, Hij zal komen.   Terug naar boven     LIED 72: 1-5 1 Door een blik op het kruis is er leven en heil,   is er leven voor u en voor mij. Zie gelovig op Hem, wordt behouden en leef, want verlossing biedt Jezus u vrij. KOOR: Zie, zie, zie en leef. Door een blik op het kruis is er leven en heil, is er leven voor u en voor mij. 2 O, waarom droeg dan Jezus de zond' en de smaad, als uw schuld niet op Hem werd gelaân? O, waarom heeft het bloed uit Zijn zijde gevloeid, als uw schuld niet door Hem werd voldaan? KOOR 3 Niet uw tranen, gebeden, bekering, berouw, maar Zijn bloed wrocht verzoening voor u. Werp op Hem dan 't gewicht van uw zonde en schuld, vlied tot Jezus, o zondaar, vlied nu. KOOR 4 Neem nu aan in 't geloof en met vreugde het heil, neem het leven, dat Jezus u geeft; wees verzekerd, dat nimmer de dood u meer treft, daar de Heer, uw Gerechtigheid, leeft. KOOR 5 Weg dan, twijfel en vrees, want Gods woord heeft verklaard, dat uw Heiland het werk heeft volbracht; in de volheid der tijden kwam Jezus, de Heer, als het Lam, voor de zonde geslacht. KOOR   Terug naar boven     LIED 73: 1-4 1 Zie ons wachten aan de stromen, aan de oever der rivier: straks zal onze Bootsman komen, en wij varen af van hier. KOOR Hoe de storm ook moge woeden, op de reis naar d' eeuwigheid. Jezus is de trouwe Bootsman, die ons altijd veilig leidt. 2 Door de kille, kille stromen, gaan wij naar het Godspaleis; 't eng'lenlied klinkt uit de verte, en verkwikt ons op de reis. KOOR 3 Reeds zien wij de gouden straten, van de hemelstad, zo schoon; horen wij d' ontelb're schare juub'lend juichen voor Gods troon. KOOR 4 Velen, die wij hier beminden, zijn ons reeds vooruit gegaan; straks, vereend met hen voor eeuwig, zullen w' ook voor Jezus staan. KOOR   Terug naar boven     LIED 74: 1-4 (wijze lied 73) 1 Wat zou toch de kracht dier mannen, Wat de hoop dier vrouwen zijn, Die bij al de aards’ ellende, Toch zo kalm en rustig zijn? KOOR:   Hoe de storm ook moge woeden, Op de reis naar d’ eeuwigheid, Jezus is de trouwe Bootsman, Die hen altijd veilig leidt. 2 Velen hunner lijden smarten, And’ren wordt de ziel doorboord; Maar bij al dit bange strijden, Wordt geen klacht van hen gehoord. KOOR 3 Ja, zij kunnen alles dragen; Zelfs in d’ allergrootsten nood Zal hun Meester hen bewaren, Die verwon de hel en dood. KOOR 4 Wilt gij veilig gaan door ’t leven, Gaan ook door de doods-Jordaan? Komt tot Hem met al uw zonden, En gij zult in vrede gaan. KOOR   Terug naar boven     LIED 75: 1-5 1 Heilig heilig, heilig heilig, heilig heilig, Heer God almachtig. Als bewijs van onze liefde heffen wij ons hart tot U, heilig heilig, heilig heilig. 2 Onze Vader, door genade zijn wij kinderen van U voor eeuwig, Vader. Als bewijs van onze liefde heffen wij het hoofd omhoog. Onze Vader, onze Vader. 3 Heere Jezus, O, Heer Jezus, dank U wel dat U ons redde, Heer Jezus. Als bewijs van onze liefde heffen wij de handen op. Heere Jezus, O, Heer Jezus. 4 Geest zo heilig, heilig, heilig, kom en vul ons hart opnieuw met vuur zo heilig. Als bewijs van onze liefde, heffen wij dit loflied aan, Geest zo heilig, heilig, heilig. 5 Heilig, heilig, heilig, heilig, heilig. heilig, Heer God almachtig. Als bewijs van onze liefde, heffen wij ons hart tot U. Heilig. heilig, heilig, heilig.   Terug naar boven     LIED 76: 1-3 1 Zij raakte-alleen den zoom van Zijn kleed aan, Toen zij nabij Hem stond; En in ’t geloof kwam zij tot haar Heiland, En toen werd zij gezond. KOOR: Raak nu gelovig Zijn kleed aan, En gij ook wordt gezond; Zijn reddingskracht geeft leven weer, Ja, dit geeft Hij terstond. 2 Zij kwam bevreesd, schoorvoetend Hem nad’ren, Z’ erkende Hem als haar Heer; De kracht van God kwam toen tot haar stromen, Zij had geen krankheid meer. KOOR 3 Hij sprak tot haar: “Wees welgemoed, dochter, ‘k Heb uw geloof aanschouwd.” En vrede-en vreugd werd haar toen gegeven; ’t geloof was haar behoud. KOOR   Terug naar boven     LIED 77: 1-3 1 In God verborgen leven, met Christus zijn gedood, Hem alles overgeven, in alle strijd en nood. Zich vast op God verlaten, wat is dat zalig, zoet; Hem alles overlaten, dat is het hoogste goed. 2 Moog' alles mij ontzinken, Zijn trouw houdt eeuwig stand; Zijn Woord zal altijd klinken: "Ik vat u met Mijn hand!" Wat is 't een zalig leven, zo rustig, kalm en stil, zichzelf ten offer geven en doen des Vaders wil. 3 Wie deze vreê wil smaken, moet alles aan Hem kwijt, zijn eigen lust verzaken, zichzelf aan God gewijd. Zijn aardse leden doden, Zijn zin en wil aan 't kruis. Verbranden zijn afgoden, op weg naar 't Vaderhuis.   Terug naar boven     LIED 78: 1-3 (wijze lied 77) 1 Aan u zij, jongbekeerden, Ditmaal ons lied gewijd, Aan u, die ook eens leerden, Dat door gehoorzaamheid Het leven wordt verkregen In Jezus, onzen Heer; Leidt Hij als Gids uw wegen, Zo vreest dan thans niets meer. 2 Een blik op uw verleden, Uw leven toen of nu, Vervult uw ziel met vrede, Dat ook de Heiland u Verlost heeft van uw zonde, Dat gij nu door genâ Een ieder mag verkonden: Ik volk thans Jezus na. 3 En nu u zijn vergeven Uw zonden van weleer, Wijdt nu den Heer uw leven En zondigt nu niet meer. Blijft maar op Jezus bouwen, Daar Hij steeds hulpe biedt. De rots van uw betrouwen Bezwijkt of wankelt niet.   Terug naar boven     LIED 79: 1-3 (Wijze lied 77) 1 Op 't altaar in Gods woning leg ik mijn offer neer; gering zij 't voor mijn Koning, 'k weet toch: 't verheugt Hem zeer. ‘t Is al wat 'k heb te geven, het is mijn eigen wil! Voortaan wil 'k Hem slechts leven, ootmoedig, heilig, stil. 2 'k Behoef niet te versagen, al komt de lout'ringssmart, want alles kan ik dragen, mag 'k rusten aan Zijn hart, die voor mij gaf Zijn leven, mij reinigd' in Zijn bloed, zal Hij niet alles geven, wat heilzaam is en goed? 3 Ik wil niet angstig smeken: "Geef dit, bespaar mij dat." Niets goeds zal mij ontbreken op 't smalle levenspad. Zij ook de weg verborgen, die ik bewand'len moet, toch ben ik zonder zorgen; de Gids ken 'k immers goed!   Terug naar boven     LIED 80: 1-4 1 Elk uur, elk ogenblik, Steun ik op U; Uw woord alleen, o Heer, vertroost mij nu. KOOR Mijn ziel heeft U van node, elk uur, elk ogenblik! O zegen mij, mijn Heiland! Tot U kom ik! 2 Mijn ziel behoeft Uw hulp, in vreugd' en pijn; wil elke dag O Heer, nabij mij zijn. KOOR 3 Leer mij Uw wil te doen steeds meer en meer; wil aan mijn ziel Uw woord vervullen Heer! KOOR 4 Mijn ziel zucht steeds naar U. o heilig God! Ik ben Uw eigendom. volzalig lot! KOOR   Terug naar boven     LIED 81: 1-3 1 Zondaar, zoekt gij rust en vrede, levenslust en stervensmoed? Niets deelt u de wereld mede, alles vindt g'aan Jezus voet. KOOR Kom. O kom met al uw noden, vrede wordt u aangeboden; vlucht dan, eer gij sterven moet, met uw zonde aan Jezus' voet. 2 Daar is niemand weggezonden, die om schuldvergeving bad. Daar heeft ieder heil gevonden, alles wat hij nodig had. KOOR 3 Hoor, bij dagen en bij nachten roept de Heiland: "Kom tot Mij!" Waarom, waarom zoudt gij wachten?   Spoedig is Uw tijd voorbij. KOOR   Terug naar boven     LIED 82: 1-4 1 Zouden wij ook eenmaal komen, waar de levensstroom ontspringt, en aan d' altijd groene zomen, Christus' Kerk Zijn lof steeds zingt? KOOR Laat ons streven eens te komen, aan de zilv'ren, zilv'ren stromen, waar aan d' altijd groene zomen, Christus' Kerk 't Hosanna zingt. 2 Zalig, heerlijk zal 't ons wezen, daar, verlost van zonde en pijn, rein van alle smet genezen, meer dan d' englen Gods te zijn. KOOR 3 Laat ons in die hope leven; God, Die ons haar vreugde biedt, wil Zijn Geest als pand ons geven, dat genade ons is geschied. KOOR 4 Haastig spoedt ons leven henen, maar het uur breekt spoedig aan, dat, van hemelglans omschenen, saam voor Jezus' troon wij staan. KOOR   Terug naar boven     LIED 83: 1-4 1 Hoor des Heilands vriend'lijk noden; wilt gij tot Mijn akker gaan? d' Oogst is rijp en beidt de maaier, op zijn sikkel wacht het graan. Luid en dringend roept de Meester, en een vorst'lijk loon schenkt Hij. O, wie hoort Hem en zegt dankbaar: "Heer, hier ben ik, zend ook mij". 2 Kunt g'al niet aan verre stranden, heid'nen winnen, door uw woord. Zie, nabij u leven heid'nen in een nacht van zonde voort. Mist gij 's rijken goud en zilver, toch der weduw' penning niet; Jezus loont zelfs, wie vermoeiden slechts een beker water biedt. 3 Spreekt gij niet der eng'len talen, mist gij Paulus' gave en kracht, toch kunt gij in eenvoud zeggen, wat voor u de Heer volbracht. Derft gij 't woord. dat goddelozen voor Gods oordeel sidd'ren doet, toch kunt gij de kind'ren zeggen: "onze God is eind'loos goed". 4 Dekk' u nooit het woord der traagheid: "Wat zou ik, die niets vermag?" O, genoeg zij 't u dat Jezus vragend op u neder zag. Doe, wat Hij begeert, blijmoedig, dat Zijn werk uw vreugde zij: laat Hem blijde uw antwoord horen: "Heer, hier ben ik, zend ook mij!"   Terug naar boven     LIED 84: 1-5 1 Gij, die kroonjuwelen zoekt, Weet, dat dikwijls in het slijk Nog de beste paarlen zijn Voor des Meesters koninkrijk. KOOR: Kroonjuwelen, kostb’re zielen, Nog bedekt met stof en slijk, Zoeken wij als kostb’re zielen Voor des Meesters koninkrijk. 2 Zielen, ver verdwaald van God, Zielen, door de smart verscheurd, Zielen, zuchtend, roepen u, Moeten uit het slijk gebeurd. KOOR 3 Breng die diamanten Hem, Die Zijn bloed voor hen vergoot; En gewassen, zuiver, rein, Schitt’ren alleen, klein en groot KOOR 4 Diamanten der weostijn, Ongeslepen, zonder glans, Door Zijn bloed geheiligd, rein, Sieren Jezus’ krone thans. KOOR 5 En straks in de heerlijkheid, Als wij allen bij Hem zijn, Schitt’ren die juwelen schoon, Blinken in Gods zonneschijn. KOOR   Terug naar boven     LIED 85: 1-3 1 Vader, ik aanbid U, 'k leg mijn leven voor U. Halleluja. 2 Jezus, ik aanbid U, 'k leg mijn leven voor U. Halleluja. 3 Heil'ge Geest, ik aanbid U, 'k leg mijn leven voor U. Halleluja.   Terug naar boven     LIED 86: 1-4 1 In de hemel noch op d'aard, heeft een naam zo grote waard' als van Hem, Wiens dierbaar bloed ons voor d'eeuw'ge straf behoedt. Jezus, Jezus, Jezus! In het ganse wereldrond werd nooit schoner naam verkond; 't is de naam, die zalig maakt, waardoor men tot God genaakt, Jezus, Jezus, Jezus! 2   'k Vrees geen vloek van Horeb meer, Jezus bracht de zegen weer. O, hoe lieflijk klinkt die naam, Hij bracht God en mens te saâm. Jezus, Jezus, Jezus! Reeds bij 't eerste mensenpaar waart Gij in belofte daar; wet en profetie te saâm, alles spreekt van Jezus' naam. Jezus, Jezus, Jezus! 3 Wat de zondaar ook beraam', niets geeft ruste dan Uw naam, vrede, blijdschap voor 't gemoed; O, wat wordt die Naam hem zoet. Jezus, Jezus, Jezus! In de strijd met satans macht! Is Uw naam steeds onze kracht; daarom is 't, dat 'k mij niet schaam voor die zoete Jezusnaam: Jezus, Jezus, Jezus! 4 Help mij Heer, dat steeds mijn mond Uwe dierb're Naam verkondt, opdat mijn getuigenis velen nog tot zegen is. Jezus, Jezus, Jezus!   Ja, Uw heil'ge Naam is meer dan een dode vorm of leer; eng'len, mensen, stemt te saam, prijst die een'ge Jezusnaam. Jezus, Jezus, Jezus!   Terug naar boven     LIED 87: 1-3 1 Hoor naar Jezus' rede; word toch niet versaagd: Ik geef u Mijn vrede, opdat g'alles draagt. Vrede als waterstromen, meer dan goud u waard; wacht slechts, tot Ik kome, en u neem van d'aard'. 2 Wat de wereld geve, 't zal weldra vergaan; 't onvergank'lijk leven biedt Mijn vreed' u aan. Wat er ook geschiede, niets ontroer' uw hart; vrede zij u lieden, vrede ook in smart. 3 't Is naar deze vrede, dat ons harte smacht; deel haar ons ook mede, door Uw Geesteskracht. Heiland, wij geloven, dat Gij geven zult volle vreê van boven, die ons hart vervult.   Terug naar boven     LIED 88: 1-4 1 Tehuis, waar niets verand'ring kent, waar ied're last is afgewend. Vreemd aan de schaduw zelfs der smart, naar dit tehuis verlangt mijn hart. KOOR Wacht stil, zie op Hem, wanneer gij lijdt; wacht stil, Hij is met u in de strijd; wacht stil, wacht stil, God geeft tot dragen kracht. 2 Als onder 't lijden, dat mij trof mijn ziel al dieper buigt in 't stof, zucht naar uw rust als eind van 't kruis, mijn hart, O heerlijk Vaderhuis. KOOR 3 Tehuis, waar plaats mij is bereid. Waar k deel in Jezus' heerlijkheid; ik smacht naar U met heil 'ge dorst en naar 't aanschouwen van mijn Vorst. KOOR 4 Wat zijt g' in mij, mijn ziel, ontrust? Vindt in uws Meesters werk uw lust; al baart u 't kruispad daag'lijks pijn, te zoeter zal u 't rusten zijn. KOOR   Terug naar boven     LIED 89: 1-4 1 Heer, onze God, hoe heerlijk is Uw Naam, die U ons noemt door sterren, zon en maan. Hemel en aarde spreken wijd en zijd, tonen het wonder van Uw heerlijkheid. 2 Heer. onze God, die aard' en hemel schiep, zeeën en land met macht te voorschijn riep. Wat zijn wij, mensen, dat U aan ons denkt en ons Uw heerlijkheid en luister schenkt? 3 U komt ons, Heer, in Christus tegemoet. U geeft ons, Heer, verlossing door Zijn bloed. U roept ons, mensen, in Uw heerlijkheid: leven om Jezus' wil in eeuwigheid! 4 Daarom zal, Heer. ons lied een loflied zijn, dat in ons zingt met eindeloos refrein. Prijzend Uw liefde, heffen wij het aan: Heer, onze God, hoe heerlijk is Uw Naam!   Terug naar boven     LIED 90: 1-3 1 Heer, die onze Vader in de heem'len zijt, 't hele repertoire kent van onze strijd; nederlaag, verzoeking, zonde, die altijd, in dit donker leven alles begeleidt. 2 Kunt U ons vergeven, God, wij zijn de schuld dat Uw licht ons wezen nooit geheel vervult. Zie ons hier staan wachten, geef ons meer geduld, dat Uw wil geschiede en U komen zult. 3 Help ons, Vader, help ons, schrijf Uw heil'ge naam in de fundamenten van ons daags bestaan. Help ons te bemerken achter 't dor vermaan, dat wij in het zonlicht van Uw goedheid staan.   Terug naar boven     LIED 91: 1-4 1 In een donker graf gevangen, greep de dood Hem aan. Jezus brak de sterkste banden. Hij is opgestaan! KOOR Overwinnaar, Overwinnaar, Hij is verrezen, Hij is verrezen. Overwinnaar, Overwinnaar, Hij regeert in eeuwigheid. 2 Overweldigd door het duister, leek Hij neergeveld. Door Zijn bloed brak Hij de macht van zonde, dood en hel. KOOR 3 Niemand hoeft de dood te vrezen, liefde keert het tij. Wie gevangen zit in 't duister: Christus maakt u vrij! KOOR 4 Naar de hemel opgevaren draagt Hij nu Zijn kroon. Laat het door de wereld klinken: glorie voor Gods Zoon! KOOR   Terug naar boven     LIED 92: 1-3 1 Machtig God, sterke Rots, U alleen bent waardig. Aard' en hemel prijzen U, glorie voor Uw naam. 2 Lam van God, hoogste Heer, heilig en rechtvaardig, stralend licht, morgenster, niemand is als U. 3 Prijst de Vader, prijst de Zoon, prijst de Geest die in ons woont, prijst de Koning der heerlijkheid, prijst Hem tot in eeuwigheid.   Terug naar boven     LIED 93: 1-2 Jezus leeft in eeuwigheid. Zijn sjaloom wordt werk'lijkheid. Alle dingen maakt Hij nieuw. Hij is de Heer van mijn leven. 1 Straks als er een nieuwe dag begint, en het licht het van het duister wint, mag ik bij Hem binnengaan, voor Zijn troon gaan staan, hef ik daar mijn loflied aan. Jezus leeft in eeuwigheid. Zijn sjaloom wordt werkelijkheid. Alle dingen maakt Hij nieuw. Hij is de Heer van mijn leven. 2 Straks wanneer de grote dag begint, en het licht voor altijd overwint, zal de hemel opengaan, komt de Heer er aan. Heffen wij dit loflied aan: Jezus komt in heerlijkheid, zijn sjaloom wordt wereldwijd. Alle dingen maakt Hij nieuw. Hij is de Heer van ons leven.   Terug naar boven     LIED 94: 1-4 1 Heer. ik kom tot U, hoor naar mijn gebed. Vergeef mijn zonden nu en reinig mijn hart. 2 Met Uw liefde, Heer, kom mij tegemoet, nu ik mij tot U keer, en maak alles goed. 3 Zie mij voor U staan, zondig en onrein. O, Jezus raak mij aan, van U wil ik zijn. 4 Jezus op Uw woord, vestig ik mijn hoop. U leeft en U verhoort mijn bede tot U.   Terug naar boven     LIED 95: 1-4 1 Heil'gen, waakt, het tijdstip nadert, dat de Heer Zijn volk vergadert: houdt uw lampen brandend, vromen, haastig kan de Koning komen. KOOR: Ziet, Hij komt, Jezus, Hij komt; Hij verschijnt, om eeuwig leven, zaligheid Zijn volk te geven, eeuw'ge vreugd bij hunnen God. 2 Laat alom Zijn heil maar horen; bidt Hem, die in schuld verloren, roek'loos vreugd nog vindt in 't kwade, dat Hij achte op Gods genade. KOOR 3 Koninkrijken zijn gevallen; ondergang bedreigt ons allen; dringt dan tot de Rots te vlieden, die alleen behoud kan bieden. KOOR 4 Zondaars, hoort naar Jezus' bede; Zijn verzoening schenkt u vrede; door Zijn bloed, voor ons vergoten, is ons 't paradijs ontsloten. KOOR   Terug naar boven     LIED 96: 1- 3 1 Ik bouw op U mijn Schild en mijn Verlosser. Niet eenzaam ga ik op de vijand aan. Sterk in Uw kracht, gerust in Uw bescherming. Ik bouw op U en ga in Uwe Naam. (bis) 2 Gelovend ga ik, eigen zwakheid voelend en telkens meer moet ik Uw kracht verstaan. Toch rijst in mij een lied van overwinning, Ik bouw op U en ga in Uwe naam. (bis) 3 Ik bouw op U, mijn Schild en mijn Verlosser, Gij voert de strijd, de huld' is U gewijd. In 't laatste uur zal 'k zegevierend ingaan In rust met U, die mij hebt voortgeleid. (bis)   Terug naar boven     LIED 97: 1-3 1 Zoek, die daar roekeloos dwalen, zoek, die de zonde daar dient. leer de verdoolden te kennen, t hart van hun liefd'rijkste Vriend. Kniel, waar verstoten zij lijden, help met ontfermend geduld: leer hen de liefde van Christus. zeg hun: geboet is uw schuld. KOOR: Neen, niemand zwijg' stil, niemand zwijg' stil, niemand zwijg' stil. Neen, niemand verlooch'ne zijn Heiland, spreek en doe steeds naar Zijn wil. 2 Werk, hoe de vijand moog' lachen, hoe hij uw trouwe bespot; blijdschap, die nimmermeer eindigt, is dan uw deel eens bij God. Sta in 't gelove van Jezus, wacht van de hemel uw kroon; nooit zullen wijken of vallen, zij, die daar volgen Gods Zoon. 3 Offer uw hart op Gods altaar, u, niet uw hulp, vraagt de Heer. 't Lied, worde staam'lend gezongen, blijdschap en licht brengt het weer. Offer uw hart in uw zangen, toon, dat genâ u geschiedt; als gij voor Jezus moet lijden, roem tot het eind Hem uw lied. KOOR   Terug naar boven     LIED 98: 1-3 1 Samen in de naam van Jezus heffen wij een loflied aan, want de Geest spreekt alle talen en doet ons elkaar verstaan. Samen bidden, samen zoeken naar het plan van onze Heer. Samen zingen en getuigen, samen leven tot Zijn eer. 2 Heel de wereld moet het weten, dat God niet veranderd is. En Zijn liefde als een lichtstraal doordringt in de duisternis. 't Werk van God is niet te keren omdat Hij er over waakt, en de Geest doorbreekt de grenzen die door mensen zijn gemaakt. 3 Prijst de Heer, de weg is open naar de Vader, naar elkaar. Jezus Christus, Triomfator, mijn Verlosser, Middelaar. Vader, met geheven handen breng ik U mijn dank en eer. 't Is Uw Geest die mij doet zeggen: Jezus Christus is de Heer!   Terug naar boven     LIED 99: 1-4 (wijze lied 99A) 1 Er is uit dorre aarde een takje groen en teêr, doch van onschatb're waarde, gesproten, 't is de Heer! Daar in een beestenstal werd Hij als kind geboren, de Schepper van 't heelal. 2 Geen plaats in mensenwoning, Zijn ouders gans alleen. En toch was 't aller Koning, Die daar in 't vlees verscheen! Hij daalde van Zijn troon. En daar in Bethl'hems dreven werd Hij der mensen Zoon. 3 Ontelb're Eng'lenscharen vervulden 't hemelrond, terwijl de blijde mare weerklonk uit aller mond: "De hoge God zij eer! In mensen welbehagen! De vreed' op aard' keert weer!" 4 Die Heiland werd geboren, opdat Hij door Zijn kruis de mens, die was verloren, weer bracht in 't Vaderhuis. Prijst Jezus, onze Heer! Laat alle mensentongen Hem geven lof en eer!   Terug naar boven     LIED 99A: 1-4 1 Daar kwam een rijsje groeien Aan Jesse’s ouden stam. Die loot is stil gaan bleoien, Terwijl niet één ’t vernam; En heeft in kouden nacht, In ’t miden van den winter, Een bloempjen ons gebracht. 2 Maria heeft geboren Dat bloempj’ in ouden tijd, Zoals God eens tevoren Aan Isr’el had voorzeid. Als grootste liefdedaad Heeft God het ons geschonken, Naar Zijnen eeuw’gen raad. 3 Dat bloempj’ uit Bethl’ems dreven, Dat geurt zo zoet en rein, En brengt het licht en ’t leven, Waar dood en donker zijn. Het helpt ons in gevaar, Als allen ons begeven, En redt ons wonderbaar. 4 O, Jezus, tot wij scheiden Van uit deez’ aardwoestijn, Laat ons Uw hand geleiden Naar d’ eeuw’gen zonneschijn, Naar ’s Vaders zalig huis, Waar w’U eens eeuwig loven, O, God breng ons daar thuis!   Terug naar boven     LIED 100: 1-2 1 Abba, Vader, U alleen, U behoor ik toe. U alleen doorgrondt mijn hart, U behoort het toe. Laat mijn hart steeds vurig zijn. U laat nooit alleen. Abba, Vader, U alleen, U behoor ik toe. 2 Abba, Vader, laat mij zijn, slechts voor U alleen. Dat mijn wil voor eeuwig zij d' Uwe en anders geen. Laat mijn hart nooit koud zijn, Heer. Laat mij nimmer gaan. Abba, Vader, laat mij zijn slechts van U alleen.   Terug naar boven     LIED 101: 1-4 1 Bouw op God en wacht Zijn zegen, bouw op God in elke nood: altoos kan Hij uitkomst geven, redding van een wisse dood. KOOR: Bouw op Hem Die wondt en heelt,  Die ons goed en kwaad bedeelt, ons door lief en leed bereidt voor de vreugd der eeuwigheid.   2 God zal nimmer hem begeven, die op Zijn belofte bouwt, en zich in de naam van Jezus, gans en al Hem toevertrouwt. KOOR 3 Aardse vriendschapsbanden breken, deze wereld gaat voorbij; Gods genade alleen is duurzaam, staat ten eind toe ons ter zij. KOOR 4 Bouw op God: de Rots der eeuwen, biedt uw voet een vaste grond: bouw op God en gij hebt vrede tot uw jongste levensstond. KOOR   Terug naar boven     LIED 102: 1-4 1 Ontwaak, gemeente, richt uw oog, uw lofzang hemelwaarts; ontwaak, Gods eerkroon wacht omhoog, scheur los uw hart van d' aard', scheur los uw hart van d' aard'. 2 Als door 't gebergt' de woudstroom spoedt met altijd sneller loop, zo nadert ijlings onze voet, Ook d' eindpaal onzer hoop. Ook d’ eindpaal onzer hoop 3 Onzeker, weinig uren licht, en 's Heeren engel wenkt; en 't heilsoord rijst voor ons gezicht, eeuwig ruste schenkt. Eeuwig ruste schenkt. 4 Spoedt jaren, dagen: Gods gemeent' is zich haar heil bewust; in Christus met haar God hereend, beidt zij Gods sabbatsrust. Beidt zij Gods sabbatsrust.   Terug naar boven     LIED 103: 1-4 1 In Gods overwinning trekken wij ten strijd, samen in Zijn leger Hem ten dienst gewijd. Christus onze Koning stelt zich aan het hoofd. Hij heeft ons de zege in de strijd beloofd. Hij heeft ons de zege in de strijd beloofd. 2 Als een machtig leger, vol van geest en kracht, gaan wij achter Jezus, die ons 't leven bracht. Nergens heerse tweedracht. Eén geloof één Heer, één in hoop en liefde, juichend Hem ter eer. Één in hoop en liefde, juichend Hem ter eer. 3 Tronen, machten, krachten zullen dra vergaan, waar de heil'gen samen vastgeworteld staan. Niets kan ons weerhouden. Jagend naar het eind, Glorie voor de Schepper, nu en voor altijd. Glorie voor de Schepper, nu en voor altijd. 4 Volg uw Meester, kind'ren, sluit u vast aaneen. Heft het schild, als pijlen suizen om u heen. Hem zij eer, aanbidding, roem en heerlijkheid. Zingen wij tot glorie Hem in eeuwigheid. Zingen wij tot glorie Hem in eeuwigheid.   Terug naar boven     LIED 104: 1-3 1 Geprezen zij de Heer die eeuwig leeft. Die vol ontferming ieder troost en alle schuld vergeeft. Die al het aards gebeuren vast in handen heeft. KOOR: Hem zij de glorie, want Hij die overwon, zal nooit verlaten wat Zijn hand begon. Halleluja, geprezen zij het Lam, dat de schuld der wereld op Zich nam. 2 Verdreven is de schaduw van de nacht. En wie Hem wil aanvaarden, wordt eens veilig thuisgebracht. Voor hem geldt ook dit wonder: alles is volbracht. KOOR 3 Hij doet ons dankbaar schouwen in het licht dat uitstraalt van het kruis, dat eens voor ons werd opgericht. En voor ons oog verrijst een heerlijk vergezicht. KOOR   Terug naar boven     LIED 105: 1-3 1 Zoekt eerst het Koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, en dit alles ontvangt u bovendien. Hallelu, halleluja. KOOR: Halleluja, halleluja, halleluja, hallelu halleluja. 2 Gij kunt niet leven van brood alleen, maar van ieder woord. dat door de Heer gesproken wordt. Halleluja, halleluja. KOOR 3 Bidt en u zal gegeven zijn, zoekt en gij zult het zien, klopt en de deur zal voor u opengaan. Halleluja, halleluja. KOOR   Terug naar boven     LIED 106: 1-3 1 Voorwaarts, Christenstrijders, drukt uws Konings spoor. Met Zijn heil'ge kruisvaan gaat ons Jezus voor. Weest voor Zijn bevelen, wat u dreigt, nooit doof. Toont, hoe bang 't u worde, in Zijn woord geloof. KOOR: Voorwaarts, Christenstrijders, drukt uws Konings spoor; met Zijn heil'ge kruisvaan gaat ons Jezus voor. 2 't Was Zijn woord bij 't scheiden: volg Mij onvervaard. Ook u wordt verdrukking, smaadheid niet gespaard. Maar Ik heb verwonnen 's werelds vorst; Zijn macht zal uw trouw beproeven. Waakt! Strijdt in Mijn kracht. KOOR 3 Voorwaarts, opwaarts, broeders, werpt Zijn sterkte neer; velt wie tegenstreven, 't geldt uws Konings eer. Hij heeft overwonnen, heerst op 's Vaders troon; strijdt, volhardt ten einde. 't Geldt Zijn eer, uw kroon. KOOR   Terug naar boven     LIED 107: 1-4 1 Prijs, mijn ziel, der heem'len Koning, val aanbiddend Hem te voet, die u uit Zijn heil'ge woning vrede schenkt en eeuwig goed. KOOR: Looft Hem met bazuinen, looft de Heer met harpen, looft met tromm'len en blijde vreugdezang; looft Hem met de luiten, looft Hem met de snaren, voor al Zijn goedgunstigheden! KOOR 2 Meld en loof Zijn gunst en hoede, onze vaad'ren eens betoond; hoe Hij hunner haat'ren woede heeft verijdeld, hen verschoond. KOOR 3 Als een Vader wil Hij schragen 't hart dat acht geeft op Zijn woord; dat met need'rig welbehagen gaarne naar Zijn stemme hoort. KOOR 4 Eng'len, voor Zijn troon gebogen, gaat ons met uw zangen voor; leert ons, bij 't Gods naam verhogen, volgen in uw heilig spoor. KOOR   Terug naar boven     LIED 108: 1-3 1 Leid mij, Heer, o machtig Heiland, door dit leven aan Uw hand. Ik hen zwak, maar Gij zijt machtig, wees mijn gids in 't barre land. Gij, mijn sterkte, Gij, mijn Leider, vul mij met Uw Geest steeds meer. Vul mij met Uw Geest steeds meer. 2 Laat mij zijn een Godsgetuige, sprekend van U meer en meer. Leid mij steeds door Uwe liefde, groeiend naar Uw beeld, o Heer. Brood des levens. Brood des hemels. Voed mij dat ik groei naar U. (bis) 3 Laat door mij Uw levend water vloeien als een klare stroom. O, Heer Jezus, 't wordt steeds later dat Uw Geest over allen koom'. Machtig Heiland, mijn Verlosser, kom, Heer Jezus, in Uw kracht. (bis)   Terug naar boven     LIED 108A: 1-3 1 Woord van God, dat in 't verleden moed gaf aan ons voorgeslacht en dat duizenden bepaalde bij het wonder van Zijn macht. Alles wagend nooit vertragend hebben zij door storm en nacht glorieus de loop volbracht. 2 Woord van God, dat ook in 't heden mensen nog ten diepste raakt en temidden van vervlakking die bestemming nooit verzaakt. Blijf ons leven zó omgeven, dat de kracht in ons ontwaakt, die het menszijn zinvol maakt. 3 Woord van God. dat in de toekomst nooit verandert of bezwijkt en als Gids naar 't ware leven werk'lijk onvervangbaar blijft. 't Wordt al klaarheid, als Uw waarheid eens de hele aard bestrijkt. 't Heil heeft dan zijn doel bereikt.   Terug naar boven     LIED 109: 1-6 1 Ziet Gij die overgrote schaar? Wat wonder brengt haar bij elkaar? Wat doet haar komen elke dag? Zeg mij wat dit beduiden mag. Een zachte stem roept uit de rij: "Jezus van Nazareth gaat voorbij!" Een zachte stem roept uit de rij: "Jezus van Nazareth gaat voorbij!" 2 Wie is die Jezus? Zeg het mij, wat brengt de menigte aan Zijn zij? Een reizend vreemd'ling, heeft Hij macht, om 't volk te trekken door Zijn kracht? De stem klinkt weder even blij: "Jezus van Nazareth gaat voorbij!" De stem klinkt weder even blij: "Jezus van Nazareth gaat voorbij!" 3 't Is Jezus, Die het doornenpad der smart voor U en mij betrad; men bracht de kranken uit tot Hem; de doven hoorden op Zijn stem; de blinden juichten, waren blij: "Jezus van Nazareth gaat voorbij!" de blinden juichten, waren blij: "Jezus van Nazareth gaat voorbij!" 4 Ziet! Hij komt weer! Wij volgen Hem van plaats tot plaats op Zijne stem. Betreedt Hij onze drempel, ja dan blijft Hij bij ons vroeg en spa. Dan juichen wij, dan roepen wij: "Jezus van Nazareth gaat voorbij!" Dan juichen wij, dan roepen wij: "Jezus van Nazareth gaat voorbij!" 5 Beladen zondaars met uw kroost, komt nu tot Hem om vrede en troost; gij, die van Hem zijt weggegaan, keert weder, neemt Zijn heilswoord aan. Beproefden, uitkomst is nabij: "Jezus van Nazareth gaat voorbij!" Beproefden, uitkomst is nabij: "Jezus van Nazareth gaat voorbij!" 6 Maar zo gij naar Zijn stem niet hoort, Zijn zondaarsliefde u niet bekoort, dan klinkt Zijn streng verwijt in 't end: "Gaat weg! Ik heb u niet gekend." "Te laat!" roept gij, "te laat voor mij! Jezus van Nazareth is voorbij!" "Te laat!" roept gij, "te laat voor mij! Jezus van Nazareth is voorbij!"   Terug naar boven     LIED 110: 1-4 1 Als de vijand komt gelijk een woeste stroom, en de legerplaats omringt, o dan vat mijn hand met kracht de kruisbanier, wijl de krijgsbazuin weer klinkt. KOOR Heft omhoog de banier van Jezus' dierbaar kruis, strijdt voor uwe Heer, en geeft Hem eer, en heft omhoog de kruisbanier! 2 Valt een ziektemacht onze aardse tempel aan, Jezus stierf voor u en mij. Door Zijn striemen werd genezing ons gewrocht. Nu zijn wij van krankheen vrij. KOOR 3 Twijfel niet, maar kniel nu neder aan Zijn voet, kom tot Hem met al uw schuld. Jezus droeg uw zonde en ziekte aan het kruis met oneindig stil geduld. KOOR 4 Rust in Hem met al uw zorgen en uw nood. Geef uw leven in Zijn hand. Slechts 't vertrouwen op het Bloed van Golgotha, maakt u vrij van ied're band KOOR   Terug naar boven     LIED 111: 1-3 1 U nabij, U altijd nader trekk' ons, Heer. Uw naam en kruis; wees onz' Leidsman tot de Vader, op de weg naar 't Vaderhuis. KOOR: U nabij, U nabij, nader, nader, immer meer; tot verlost, Heer, door Uw kruis, haast w' U zien in 't Vaderhuis. 2 Gij alleen kunt ons verlossen, als de vijand ons belaagt; maar wat hij besta, blijkt ijdel, als Uw hand ons, zwakken, schraagt. KOOR 3 Doe ons in Uw kracht volharden; maak ons in Uw heilsnaam groot; leer ons U, als Leidsman, volgen; trouw U houdend tot de dood. KOOR   Terug naar boven     LIED 112: 1-5 1 Ik weet niet waarom Gods genâ aan mij ook werd betoond, en Hij mij, gans onwaardig mens, steeds zoveel liefde toont. KOOR: Maar ik weet, in Wie 'k geloofd heb, en ben verzekerd: mijn Heer is machtig, dat Hij het pand, Hem toevertrouwd, tot die dag bewaart voor mij. 2 Ik weet niet, hoe 't geloof in mij door God werd ingewerkt, of hoe Hij door Zijn Heil'ge Geest mij vrede in 't harte werkt. KOOR 3 Ik weet niet, hoe Gods geest de mens van zonde ook overtuigt en Jezus openbaart aan 't hart, dat voor Hem nederbuigt. KOOR 4 Ik weet niet hoe mijn weg zal zijn, die Hij voor mij bereidt; wat kruis ik draag, voordat ik Hem zal zien in heerlijkheid. KOOR 5 Ik weet niet, wen mijn Heer weêrkomt, of waar ik Hem begroet, of dat 'k moet sterven voordat ik Hem in de lucht ontmoet. KOOR   Terug naar boven     LIED 113: 1-5 1 Ik weet, dat mijn verlosser leeft Dit is het, wat mij troost hier geeft. Hij leeft, die voor mij stierf. Hij leeft! Dit maakt mij altijd blij. Hij leeft! Mijn Heiland, die voor mij een levenskroon verwierf. KOOR: Hij leeft! Hij leeft! Ik weet, dat mijn Verlosser leeft. Hij leeft! Hij leeft! Ik weet, dat mijn Verlosser leeft. 2 Hij leeft in majesteit omhoog. Hij leeft! Op Hem rust steeds mijn oog. Mijn Heiland pleit voor mij! Zijn liefde vult mijn kinderhart. Hij leeft! Dit neemt weg al mijn smart. Mijn Heiland leeft voor mij. KOOR 3 Hij leeft! Verrezen uit het graf! Hij leeft! Die 't leven voor mij gaf! Ik zing van Hem, Die leeft. Hij leeft. Die mij zo teer bemint. Hij leeft! Die mij, Zijn dierbaar kind. het eeuwig leven geeft. KOOR 4 Hij leeft! Waar Hij ons plaats bereidt. Haast komt Hij weer in heerlijkheid. Dit geeft tot juichen stof. Wat vreugd' is die verzeek'ring mij, dat mijn Verlosser leeft voor mij; Zijn naam zij eeuwig lof. KOOR 5 Gij, die nog niet voor Jezus leeft, neemt aan het leven, dat Hij geeft. Geen leven zonder Hem! Hij leeft! Hij roept u: "Komt tot Mij!" Hij leeft! o, vlucht nu aan Zijn zij, dan leeft ook gij voor Hem. KOOR   Terug naar boven     LIED 114: 1-5 1 Er is een overheerlijk land, een land van zuiver licht, waar vreugde al ons leed verbant, de nacht voor eeuwig zwicht, de nacht voor eeuwig zwicht. KOOR: Een kroon zeer schoon wacht ons aan gindse kust: voor u, voor mij wacht een kroon aan gindse zij, wacht een kroon aan gindse zij. 2 Daar zien wij 's Heren heerlijkheid en wacht ons eens de rust; de smalle doodsrivier slechts scheidt ons van die zaal'ge kust. (bis) KOOR 3 Daar zien wij onze dierb'ren weer, die ons zijn voorgegaan, en loven saam verheugd de Heer, als w' om Zijn troon daar staan. (bis) KOOR 4 Voor u ook heeft Hij plaats bereid in 't Vaderhuis omhoog, en wie hier voor de Heiland strijdt, aanschouwt Hem daar met 't oog. (bis) KOOR 5 O, volgt de Heiland op Zijn stem, Hem, die voor zondaars stierf! Komt, laat ons leven hier voor Hem, die 't leven ons verwierf. (bis) KOOR   Terug naar boven     LIED 115: 1-3 1 Kroont Hem, kroont Hem, Jezus, de dierb're Verlosser! Stem, o aard', met al de verlosten saam! Eng'lenmonden roemen Zijn heerlijke liefde. Looft, gij aarde, die zoete Jezusnaam. Jezus, Jezus, wie kan Uw liefde vatten? Boven alles zijt Gij uitnemend schoon! Lieflijk, Jezus, zijt Gij ons onder tienduizend. Dat heel d'aarde nu hare Schepper kroon'! 2 Hemelvreugde zal onze harten vervullen, als Gij d' arbeid van Uwe ziel zult zien; wij gaan heen om vissers van mensen te wezen, die we als paarlen U, onze Koning, bien. Trouwe Herder, neem Gij ons in Uw hoede. In Uw armen blijven wij wel bewaard. Ons vertrouwen is, Heer, in Uwe belofte: "Ik ben met u tot aan het eind der aard!" 3 Weldra komt Hij! Dan zullen schaduwen vlieden voor de glans der blinkende Morgenster. Zalig zij, die Hem in dit leven beminden, zie ze als priesters komen van heinde en ver. Hij zal komen, komen als Vorst der aarde, dan zal ieder Hem in Zijn schoonheid zien. Kroont Hem! Kroont Hem! Roemt Zijn uitnemende liefde, laat die Koning de aarde nu hulde bien!   Terug naar boven     LIED 116: 1-4 1 Is uw scheepje gestrand op de levenszee? O, grijp vast de doorboorde hand! Zoekt gij liefde en geluk, rust en zielevree! O, grijp vast de doorboorde hand! KOOR: O, grijp vast de doorboorde hand! O, grijp vast de doorboorde hand! Hij Die stierf aan het kruis, brengt u veilig thuis. O, grijp vast de doorboorde hand! 2 Zwerft gij doelloos en eenzaam op aarde rond? O, grijp vast de doorboorde hand! Heeft een smartelijk lijden uw hart gewond? O, grijp vast de doorboorde hand! KOOR 3 Wilt gij off'ren uw wil aan de hoge God? O, grijp vast de doorboorde hand! Geef uw leven aan Hem; Hij bestuurt lot! O, grijp vast de doorboorde hand! KOOR 4 Laat u leiden door Jezus. Hij stierf voor u. O, grijp vast de doorboorde hand! Sluit een eeuwig verbond met uw Heiland nu. O, grijp vast de doorboorde hand! KOOR   Terug naar boven     LIED 117: 1-4 1 Hij zal komen! De Man van smarten, nu verhoogd in glorie; Hij zal komen met Zijn eng'lenheir, komen in victorie. KOOR Hij zal komen, halleluja, komen in victorie! En wij staan rondom Hem, als Hij komt in Zijn glans en glori. 2 Hij zal komen, mijn dierb're Heiland. Hij, het Lam ons geslacht! in de heerlijkheid van onze God wordt de Heiland verwacht. KOOR 3 Hij zal komen met kracht en ere, onze grote Koning. In Zijn schoonheid zien wij dan de Heer, als Hij komt ter kroning. KOOR 4 Dan vergadert Hij al de Zijnen: Hij kent hunne namen. De verlosten uit elk volk op aard' brengt Hij dan te zamen. KOOR   Terug naar boven     LIED 118: 1-5 1 Hoor, het dondert! Zie, wat bank zet daar in ’t west Zich zwart en droevig vast? ’t Zijn de wolken, dreigend saam geperst, En met vuur en storm belast. KOOR: Kom tot redding! Kom tot redding! Feller dreigt d’ orkaan; Komt tot redding! Kom tot redding! Red ze, of zij vergaan. Drenkelingen op de rots der zonde, Drenkelingen, bijna dood; Roei de reddingsboot des evangelies En breng hen uit den nood. 2 Hoor de storwind. Hoet hij raast! De nacht is zwart, Het schip jaagt pijlsnel voort. Bange schrik vervult des scheep’lings hart, Dat den Heer nog niet behoort. KOOR 3 Zie, een rots! Hoe rijst ze daar, zo hoog en zwart, Een donker, gapend graf Wacht een elk en perst aan ’s zondaars hart Wilde Vrezekreten af. KOOR 4 Zie, o zie! Een licht gaat wieg’lend langs de baar, Wat kreet strijdt met den vloed? Hoor, houd moed! De reddingsboot is daar, Ja, zij komen, moed, houd moed! KOOR 5 Klaag, o zondaag, Klaag aan Jezus slechts uw nood, Wees in Zijn trouw gerust; Want Zijn liefd’ is onze reddingsboot, Die ons brengt tot veil’ge kust. KOOR   Terug naar boven     LIED 119: 1-4 1 Vat mijne hand, ik ben zo zwak en hulp'loos. Zonder Uw hulpe durf 'k alleen niet gaan. Vat mijne hand, en dan, o dierb're Heiland, kan in Uw kracht, ik elke storm weerstaan. 2 Vat mijne hand en trek mij nader tot U. Dicht aan Uw hart is 't veilig voor Uw kind. Vat mijne hand, opdat ik niet verdwale; steun mij o Heiland, die mijn ziel bemint! 3 Vat mijne hand, de weg ligt donker voor mij, zo niet Uw aanschijn mij is toegewend. Licht wordt mijn pad, gaat Gij slechts met mij mede, Gij, die alleen mijn zorg en moeite kent! 4 Vat mijne hand en leid mij door dit leven. Straks ook bij 't trekken door de doods-Jordaan laat hemels licht, mij arme, dan bestralen, tot ik de gouden poort mag binnen gaan!   Terug naar boven     LIED 120: 1-3 1 Heer, ik geef me aan U volkomen; ‘k Leg mijn al hier voor u neer, Opdat Gij in mij zoudt wonen Met Uw Geest, o Heer! Al de liefde van mijn harte Zij U voortaan toegewijd! ‘k Vrees gee moeite meer of smarte, Daar Gij met mij zijt. KOOR: Glorie, glorie, halleluja! ‘k Leg mijn al aan Jezus’ voet, En nu is mijn heil volkomen Door het dierbaar bloed. 2 Heer, mijn wil leg ‘k voor U neder, Neem hem aan nu voor altijd; Dat niets kwaads hem immer weder Van den Uwen scheid’! Heer tot U breng ik mijn leven, Hoor nu mijn geloften aan; ‘k Heb mijn al aan U gegeven, Neem het, Heiland aan. KOOR 3 Heer, mijn God, bestuur mijn wegen, Strijden wil ik slechts voor U! Jezus’ bloed kocht ook mijn leven, Hem behoor ik nu. Openbaar U zelf aan mij, Heer, Als mijn eeuwig trouwe Vriend! Tot in ’t stervensuur bewaar mij, Voor altijd Uw kind. KOOR   Terug naar boven     LIED 121: 1-4 1 Ga mij niet voorbij, o Heiland ga mij niet voorbij! Wijl Gij and'ren zegent, Heiland! Zegen nu ook mij. KOOR: Jezus, Heiland, wees mij nu nabij! Wijl Gij and'ren zegent, Heiland, ga mij niet voorbij! 2 Voor Uw troon geknield, o Heiland, bid ik in 't geloof! Doe mij troost en uitkomst vinden, houd u niet als doof! KOOR 3 Op Uw zoenbloed pleit ik, Heiland, voor des Vaders troon; daar wilt Gij mijn Midd'laar wezen. Hoor mij, Gij. Gods Zoon! KOOR 4 Gij zijt al mijn troost, o Heiland! Ja, mijn troost geheel; in de hemel en op aarde blijft Gij steeds mijn deel. KOOR   Terug naar boven     LIED 122: 1-3 1 'k Gaf mijn alles op voor Jezus, al het and're acht ik scha; wereldvreugd verdwijnt in' t duister bij het licht van Golgotha! Door mijn vrienden werd 'k verlaten, en de wereld wierp mij uit, maar mijn beste Vriend is bij mij, als de paarlen poort ontsluit. KOOR: Mijn stervensure nadert, En de avondklok, zij luidt; Maar mijn harte kent geen droefheid, Als(/Dat) de paarlen poort ontsluit. 2 Als ik Zijne stem zal horen en ik sta op 's levens rand, dan zal ik op Jezus leunen, en Hij leidt mij aan Zijn hand. Hij spreekt dan tot mij die woorden, ja, Hij spreekt ze zachtkens uit: "Vrees geen kwaad, want Ik ben bij u, als de paarlen poort ontsluit". KOOR 3 Aan des Jordaans overzijde, aan zijn immer groene zoom, daar ruist 't eeuwig Halleluja en daar vloeit de levensstroom. In dat land van volle blijdschap, in die stad van zaligheid, daar zijn d'engelen op mij wachtend, tot die paarlen poort ontsluit. KOOR   Terug naar boven     LIED 123: 1-3 (wijze lied 379) 1 De zeven Geesten voor de troon,   zij met de Vader en de Zoon, aanbidding, lof en ere! Het Zevengeestental is Een, oneindig in verscheidenheên, maar steeds één Geest, één Heere! Bij donderslag en stemgeluid schiet Hij in zeven stralen uit op d'allerhande scharen! Van Hem is 't vloeib're olijvengoud, dat d'eeuw'ge lichtglans onderhoudt der zeven kandelaren! 2 Ontzettende geheimenis! Die was, Die wezen zal, Die is, is Een en Drie te gader! God is de Geest, Die niemand zag, geen schepsel immer naad'ren mag. Lof zij d'onzicht'bre Vader! God is in 't vlees geopenbaard, gehoord, gezien, getast op aard. Hosanna onze Heere! God is een God, die 't al behoudt met Geest en leven zevenvoud; de Heil'ge Geest zij de ere! 3 O Geest, geleid ons tot de Zoon! Breng ons, o Heer, voor 's Vaders troon! Schenk ons de Geest, o Vader! Bij deez' verborgen wenteling in Uwe goddelijke kring koom 't hart U immer nader, totdat we, ontheven van dit stof, uitgalmen in Uw hemelhof met al Uw dienaars samen; de zeven Geesten voor de troon zij, met de Vader en de Zoon, lof en aanbidding! Amen!   Terug naar boven     LIED 124: 1-5 1 Gezegende Jezus, Uw leven in 't hart, Uw kracht tot genezing, die zoek ik met smart; verbreek ied're afgod! Al 't oude verdwijn'; O, was mij en witter dan sneeuw zal ik zijn. KOOR: Witter dan sneeuw, ja witter dan sneeuw! O, was mij, en witter dan sneeuw zal ik zijn. 2 Gezegende Jezus, Uw priesterlijk bloed verdrijf elke smet uit mijn zondig gemoed. God ziet slechts het reine, maakt Gij mij dan rein! O was mij en witter dan sneeuw zal ik zijn. KOOR 3 Gezegende Jezus, let op mijn geschrei; vertoef niet, kom schep een nieuw hart ook in mij. Nooit zegt Uw mond neen, of het soms ook zo schijn', O, was mij en witter dan sneeuw zal ik zijn. KOOR 4 Gezegende Jezus, dit smeek ik van U: "Ik wacht aan Uw voeten, o geef het mij nu! 't Geloof ziet Uw bloed als de zegenfontein. O was mij en witter dan sneeuw zal ik zijn." KOOR 5 Nu rust mijn geloof, ik verheug mij in God; volmaakt in de liefde, wat zegenrijk lot! Mijn Jezus verlost mij van twijfel en pijn: Hij wast mij, en witter dan sneeuw zal ik zijn. KOOR: Witter dan sneeuw, ja witter dan sneeuw! Heer Jezus, Uw bloed maakt mij witter dan sneeuw   Terug naar boven     LIED 125: 1-3 1 Heer, Gij zijt mijn eeuwig erfdeel meer dan 't leven zijt Gij mij. Laat mij op mijn pelgrimsreize altijd wand'len aan Uw zij. KOOR: Aan Uw zij, dicht nabij, Aan Uw zij dicht nabij; Alles, alles wil ik lijden, Mag 'k slechts wand'len aan Uw zij. 2 Heer, ik vraag geen aardse schatten, 'k vraag geen eer of heerschappij; wat ik bid, het is genade, om te wand'len aan Uw zij. KOOR 3 Draag mij door de zee des levens, draag mij door het dodendal, tot ik kom in 's hemels zalen, waar 'k U eeuwig loven zal. KOOR   Terug naar boven     LIED 126: 1-3 1 Als ik Hem maar Kenne, Hem de mijne weet, als mijn hart zich Hem gewenne, nimmermeer zijn trouw vergeet, vrees ik niet voor lijden, voel slechts deemoed, liefde en verblijden. 2 Alles laat ik varen, waar Hij mij behoort. Als een pelgrim door gevaren trek ik met mijn Heiland voort. Nu gaan al mijn wensen boven 't licht en bont gewoel der mensen. 3 Waar ik Hem mag leven, is mijn vaderland. Elke gave, mij gegeven, valt als erfdeel in mijn hand. Broeders, lang verloren, vind ik in zijn jongeren herboren.   Terug naar boven     LIED 127: 1-4 1 God gaf zijn Zoon voor mij, liefd' o zo groot! Maakte van schuld mij vrij, liefd' o zo groot! Groot was mijn zondental, onpeilbaar diep mijn val, maar Hij vergaf mij 't al; liefd' o zo groot! 2 Jezus voldeed mijn schuld, liefd' o zo groot! Hij heeft de wet vervuld, liefd' o zo groot! Groot was mijn zondental, onpeilbaar diep mijn val, maar Hij vergaf mij 't al; liefd' o zo groot! 3 Daar aan Gods rechterzij, liefd' o zo groot! Pleit Jezus steeds voor mij, liefd' o zo groot! Hij houdt mijn harte rein, in Hem kan 'k veilig zijn, trots moeite, zorg en pijn, liefd' o zo groot! 4 Hij wou genâ mij bien, liefd' o zo groot! Straks zal 'k Zijn aanschijn zien, liefd' o zo groot! 'k Vind dan mijn dierb'ren weer, die leefden voor de Heer; daar zingen wij Zijn eer! Liefd' o zo groot!   Terug naar boven     LIED 128: 1-4 1 Gij, die treurt, kom met uw smart, Daar is plaats bij 't kruis. Breng uw leed, stort uit uw hart aan de voet van 't kruis. Klaag daar, want uw Heiland hoort: hoe ook 't leed uw ziel doorboort, Jezus troost u door Zijn woord, Daar is plaats bij 't kruis. 2 Kom tot Jezus om genâ, Daar is plaats bij 't kruis; vlied, o vlied tot Golgotha! Daar is plaats bij 't kruis. Wordt uw ziel gekweld door smart, is 't, dat u de zonde tart, Jezus troost u door Zijn woord, Daar is plaats bij 't kruis. 3 Vlied, o zondaar, o vlied nu, Daar is plaats bij 't kruis. Jezus gaf Zich ook voor U, Daar is plaats bij 't kruis. Levensstromen uit Zijn zij vloeien steeds voor u en mij; rijk of arm, komt allen vrij, Daar is plaats bij 't kruis. 4 Heerlijk nieuws voor iedereen, Daar is plaats bij 't kruis. Daar is redding, daar alleen, Daar is plaats bij 't kruis. Stromen van genâ en vreê vloeien uit Gods liefdezee; zondaars, komt, brengt and'ren me‚, Daar is plaats bij 't kruis.   Terug naar boven     LIED 129: 1–3 1 Gij vraagt mij, wat mij doet zingen, Doet jub’len en juichen zo blij. ‘k Heb Jezus, mijn heiland, gevonden, Die Heiland, Hij redde zelfs mij! ’t Is waar, ‘k ben op aard slechts een pelgrim Op doortocht naar ginds’ schone kust. Maar als pelgrim en reizend kan ‘k zingen Van Jezus, mijn Koning en lust KOOR Kom, reis naar de hemel met mij, Kom, reis naar de hemel met mij; De weg naar de hemel is Jezus, Kom, reis naar de hemel met mij! 2 Wilt gij weten, hoe ‘k Hem heb gevonden? ’t Was eigenlijk: Jezus vond mij. En Hij vond mij vermoeid en beladen, En sprak teder: “Kom, moede, tot Mij!” Hij sprak woorden van troost en vergeving, Van een woning, voo rmij daar bereid; En eer ik het wist, was ‘k mijn harte Aan die liefd’rijken Heiland gans kwijt. KOOR 3 Nu strijdend op aard voor mijn Heiland, Breng ‘k de boodschap: “In Zijn bloed is kracht.” En de hel en haar legermacht siddert Voor Zijn overwinnende macht. Ja, Zijn liefd’ is nog immer dezelfde, In Zijn arm is nog kracht als voorheen, En nog nooit zei de vriend’lijke Heiland Tot een enkelen zondaar: “Ga heen!” KOOR   Terug naar boven     LIED 130: 1-4 (wijze lied 129) 1 Een vrouw van Tyrus en Sidon Kwam schreiend tot Jezus gevlucht. Zij riep: “Zone Davids! Ontferm U En hoor mijn gekerm en gezucht. Mijn dochter is deerlijk bezeten, Ach, toon ook aan haar Uwe kracht!” Maar Jezus, Hij zweeg, tot dez’ moeder Haar eigene zonde gedacht. KOOR: O, Jezus, ontferm U ook mij! O, Jezus, ontgerm U ook mij! O, reinig mijn ziele en lichaam; O, Jezus, ontgerm U ook mij! 2 Dan sprak Hij: “Ik kwam slechts voor Israël, En breng zijn verlorenen weer”. Hoe trof haar dit woord in het harte! Van shcul overtuigd knielt zij neer. Is dat niet de Heer aller Heeren, Die haar in het harte kon zien? Hoe dringt het haar Hem nu te eren En hoopvol tot Jezus te vliên. KOOR 3 “Het zou niet betamelijk wezen” Zo ging Jezus ernstig door, “Het brood van de kind’ren te nemen En werpen ’t den hondekens voor”. Waar moet zij, Heidin, nu toch henen? Is al hare hoop nu verstoord? Neen, zie het geloof zich verheffen, En hoor het aangrijpende woord: KOOR 4 “Ja, Heer: doch de hondekens eten Toch ook van der kinderen brood, Dat valt van de tafel huns heeren, Uw liefd’ is toch eindeloos groot”. “Groot is uw geloof”, sprak toen Jezus; “Ga heen, uw gebed is verhoord; De kwaal heeft uw dochter verlaten, Uw harte is rein door Mijn woord”.   Terug naar boven     LIED 131: 1- 6 1 O, niets te zijn, gans niets te zijn, Slechts zittend aan Zijn voet, Wat wordt men daar ontzegg’lijk klein Bij Zijnen liefdegloed! KOOR: Heer, verbreek mij nu! Maak m’ een vat voor U, Opdat ‘k, in volle afhank’lijkheid, Niets dan Uw eer verbreid. 2 O, niets te zijn in daad en woord, Opdat des hemels schat All’ ere krijgt, zoals ’t behoort, In ons verbroken vat! KOOR 3 O, niets te zijn, o, help mij, Heer, Ook als men mij bespot; Verborken ook, als ’t geldt mijn eer! Schenk mij dat zalig lof! KOOR 4 O, niets te zijn, als broeder mij Miskennen, zonder schuld! Verbreek mij dan, maak mij gans vrij! Heer, geef mij Uw geduld. KOOR 5 O, niets te zijn, slechts instrument, Verborken in Uw hand, Niet meer vertrouwend op talent, Op kennis of verstand. KOOR 6 O, niets te zijn, slechts Uwe kracht Word’ in mijn zwakheid, Heer, Tot ’s mensen heil in mij volbracht! Uw naam alleen zij d’eer! KOOR   Terug naar boven     LIED 132: 1-6 1 Heer! Ik hoor van rijke zegen, die Gij uitstort keer op keer; laat ook van die milde regen dropp'len vallen op mij neer; ook op mij, ook op mij, dropp'len vallen ook op mij. 2 Ga mij niet voorbij, o Vader, zie, hoe mij mijn zonde smart; trek mij met Uw koorden nader, stort Uw liefd' ook in mijn hart. Ook in mij, ook in mij, stort Uw liefde ook in mij. 3 Heil'ge Geest, wil niet voorbij gaan: Gij geeft blinden de ogen weer! Wil, o wil nu bij mij stilstaan, werk in mij met kracht, o Heer! Ook in mij, ook in mij, werk ook door Uw kracht in mij! 4 Wil me, o Heiland, niet voorbij gaan. Doe mij leven U nabij; zie mij zuchtend aan Uw zij staan. Roept' Gij and'ren, roep ook mij. Ja, ook mij, ja ook mij; roept Gij and'ren, roep ook mij. 5 Liefde Gods, zo rein, zo krachtig, bloed van Jezus, rijk en vrij, Gods genade, sterk en machtig, O, verheerlijk U in mij. Ook in mij, ook in mij, O, verheerlijk U in mij. 6 Ga mij niet voorbij, o Herder! Maak mij gans van zonden vrij; vloeit de stroom van zegen verder, zegen and'ren, maar ook mij. Ja, ook mij, ja ook mij, zegen and'ren, maar ook mij.   Terug naar boven     LIED 133: 1-5 (Muziek van D.B. Towne) 1 Hij die rustig en stil zich steeds voegt naar Gods wil, Hem in alles vertrouwt en gelooft, die slechts hoort naar Zijn stem, zich geheel geeft aan Hem, smaakt een vreugde die nimmer verdooft. KOOR: Zie slechts op Hem, volg gehoorzaam Zijn stem; blijf maar rustig vertrouwen. Altijd ziende op Hem. 2 Loeit de levensorkaan, komt er zorg op ons aan: 't is Zijn glimlach, die alles verdrijft. Klagen, zuchten, geween, vrees en twijfel gaan heen, als wij rustig vertrouwen in Hem. KOOR 3 Wordt u moeite en strijd door de mensen bereid: zie op Hem; slechts Zijn blik schenkt ons moed! Hij draagt u, ook uw kruis, brengt straks veilig u thuis, zorgt dat alles hier meewerkt ten goed'. KOOR 4 Blijf getrouw tot de dood, zorg in voorspoed of nood, dat toch nimmer het vuur in u doov'! Wat Hij zegt, moet gedaan, waar Hij zendt, moet gij gaan, geen bezwaren; vertrouw en geloof. KOOR 5 O, hoe groot is 't genot, als men wandelt met God, hier door 't leven gaat, eerlijk oprecht, als in droefheid of vreugd, men in Hem zich verheugt, en zijn al op 't altaar heeft gelegd. KOOR   Terug naar boven     LIED 134: 1-6 1 Neem mijn leven, laat het, Heer, toegewijd zijn aan Uw eer. Maak mijn uren en mijn tijd tot Uw lof en dienst bereid. 2 Neem mijn handen, maak ze sterk door Uw liefde tot Uw werk. Maak, dat ik mijn voeten zet op de wegen van Uw wet. 3 Neem mijn stem, opdat mijn lied U, mijn Koning, hulde bied'. Maak, o Heer, mijn lippen rein, dat zij Uw getuigen zijn. 4 Neem mijn zilver en mijn goud, dat ik niets daarvan behoud'. Maak mijn kracht en mijn verstand tot een werktuig in Uw hand. 5 Neem mijn wil en maak hem vrij, dat hij U geheiligd zij. Maak mijn hart tot Uwen troon, dat, o Heer, Uw Geest er woon'. 6 Neem ook mijne liefde, Heer; 'k leg voor U haar schatten neer. Neem mij zelf; en t' allen tijd ben ik aan U toegewijd.   Terug naar boven     LIED 135: 1-3 1 Werk, want de nacht zal komen werk van de morgen aan; laat niet in ijd'le dromen 't ochtenduur vergaan. Tijd weet van slaap noch rusten; zie 't zonlicht op zijn baan, en laat u niets gelusten, voor gij hebt gedaan. 2 Werk, want de nacht zal dalen en eer uw hart 't vermoedt; werk door dan, ook bij 't stralen van de middaggloed. Uit al uw macht gedurig volbracht, wat gij ook doet; een geest, getrouw en vurig, maakt uw arbeid zoet. 3 Werk, want het rustuur nadert: zie, hoe het westen wacht, van gouden glans dooraderd, haast komt nu de nacht. Zo keert ons licht tot duister, wordt macht'loos onze kracht! Maar 't werk houdt eeuwig luister; in de Heer volbracht.   Terug naar boven     LIED 136: 1-4 1 Mijn geest, mijn ziel, mijn lichaam geef 'k, Heiland, gans aan U; gebruik het tot Uw ere, Heer Jezus, doe het nu! KOOR: Mijn al is op het altaar, o, welk gezegend uur! Jezus, Heiland, 'k wacht daar, verteer mij door Uw vuur. 2 Mijn liefste wens is, Heiland, dat Gij door Uwe Geest, mij losser maakt van d' aarde en 'k U bemin het meest. KOOR 3 Geef liefde tot 't verloorne, maak mij van mensen vrij; help mij mijzelf verlooch'nen, stort Uwe Geest in mij. KOOR 4 En daar G' als Hogepriester thans in de hemel zijt, laat, Heer, ook mij daar eenmaal een woning zijn bereid. KOOR   Terug naar boven     LIED 136A: 1-4 1 Mijn geest, mijn ziel, mijn lichaam, Jezus, geef ik aan U; ‘t Zij U gewijd ten offer, ‘k Ben eeuwig d’ Uwe nu. KOOR: Mijn al is op het altaar, En wachtend op het vuur; Wachtend, wachtend, wachtend, Ja, Wachtend op het vuur. 2 O Jezus, sterke Heiland, Die mijn gelofte hoort, Gij zult mij heilig maken Door Uw onfeilbaar Woord. KOOR 3 Uw vuur daal’ neêr in ‘t harte, Dat gans U toebehoort; Gij zult mij zalig maken, ‘k Verlaat mij op Uw woord. KOOR 4 ‘k Ben d’ Uwe, dierb’re Jezus! ‘k Ben d’ Uwe, zalig lot! Dat mij Uw’ Geest verzeeg’le Ten dienst van mijnen God! KOOR   Terug naar boven     LIED 137: 1-3 1 Hoort de hemelzangen! Daar is heden vreugd, want een ziel keert weder tot de troon. Ziet, de Vader drukt hem aan Zijn hart verheugd en begroet Zijn eens verloren zoon. KOOR: Glorie! Glorie! Hoort der eng'len stem! Glorie! Glorie! Hoort, zij loven Hem! De verlosten juichen met der eng'len heir en de weerklank hoort men heind' en ver. 2 Hoort de hemelzangen! Daar is heden vreugd! Vijand wordt er door genâ een vrind; ja, een ziel keert weder op het pad der deugd en de Vader noemt hem weer Zijn kind. KOOR 3 Hoort de hemelzangen! In triomfgeschal prijzen d' eng'len daar der heren Heer, klinkt het heug'lijk feestlied door het gans heelal, want een ziel leeft nu haar God ter eer. KOOR   Terug naar boven     LIED 138: 1-6 1 Maakt, o zondaars, plaats voor Jezus, die aan 't kruishout stierf voor U: Jezus klopt nu aan uw harte, zondaars, biedt Hem ingang nu. KOOR: Plaats voor Jezus, Vredekoning! Haast u, zondaars, hoort Zijn stem! Hij zoekt in uw hart een woning. O, ontsluit dat hart voor Hem! 2 Plaats voor zaken en vermaken, plaats voor wat het vlees bezint; is er dan geen plaats in 't harte voor de Heiland Die u mint? KOOR 3 Hebt gij zelfs geen tijd voor Jezus, Die nu roept en wachtend staat? D' aangename tijd is heden, morgen is 't wellicht te laat! KOOR 4 Jezus biedt u 't eeuwig leven, Zondaars, neemt dit heil nu aan; ziet, Hij klopt steeds aan uw harte, o, laat Hem niet buiten staan. KOOR 5 Vliedt, o vliedt dan nu tot Jezus, maakt nu plaats voor Hem in 't hart. Eer de tijd niet meer zal wezen, dan hebt Gij slechts eeuw 'ge smart. KOOR 6 Geeft uw hart, uw tijd aan Jezus, voor de dood dat hart versteent; weet, het oordeel Gods is nader, nader, zondaars, dan gij meent. KOOR   Terug naar boven     LIED 139: 1-4 1 Mannen, broeders! Ziet het teken, wapp'rend in de lucht: uw versterking komt van boven; weest dan niet beducht. KOOR: "Houdt steeds aan, totdat Ik kome," roept u Jezus na; zendt Hem 't antwoord naar de hemel: "Door genade, ja!" 2 Ziet een vrees'lijk leger naad'ren, satan aan het hoofd; houdt steeds aan, schoon helden vallen, kracht is u beloofd. KOOR 3 Broeders! Hoort de Godsbazuinen, klinkend in de lucht: Jezus komt, Hij drijft de vijand sidd'rend op de vlucht. KOOR 4 Lang en hevig is nu 't strijden, d' ogen hemelswaarts! Haast komt Jezus ons verblijden; moed gevat! Voorwaarts! KOOR   Terug naar boven     LIED 139A: 1-4 (wijze Lied 139) 1 Kameraden, ziet het teken, Wapp’ren in de lucht! Nu versterking op komt dagen, Voor geen macht beducht! KOOR: “Houdt het fort nog, Ik ben naad’rend”, kondigt Jezus aan; Wuift het antwoord naar den hemel: “Nu dan, Heer, wij staan!” 2 Is de macht, die op ons aandringt, Nauw’lijks te weerstaan; Wordt er telkens bres geschoten, Helden vullen z’ aan. KOOR 3 Ziet de roemrijke banieren, Hoort ’t trompetgeschal; Bij het naad’ren van den Veldheer Staan Zijn troepen pal. KOOR 4 Nog een wijl met moed gestreden, Eer de vijand valt; Maar de Veldheer is verschenen, En ‘t “hoera” weerschalt. KOOR   Terug naar boven     LIED 140: 1-4 1 Ik zie een poort wijd open staan, waardoor het licht komt stromen van 't kruis, waar 'k vrijlijk heen mag gaan om vrede te bekomen. KOOR: Genade Gods, zo rijk en vrij! Die poort staat open ook voor mij! Voor mij! Voor mij! Staat open, ook voor mij. 2 Die open poort laat d' ingang vrij, aan wie komt binnen vlieden; aan rijk en arm, aan u en mij komt Jezus vrede bieden. KOOR 3 Die open poort leidt tot Gods troon:   gaat door, laat niets u hind'ren; neemt op uw kruis, aanvaardt de kroon, die God biedt aan Zijn kind'ren KOOR 4 In 't hemelrijk, voor Jezus' troon daar leidt het kruis tot zegen; daar dragen wij voor kruis een kroon door Jezus' bloed verkregen. KOOR   Terug naar boven     LIED 141: 1-4 1 Zie Ik, de Heer, sta aan de deur; kom, open Mij de deur uws harten; merk op, hoezeer Ik u bemin, o laat Mij in, o laat Mij in. KOOR: 'k Heb kloppend reeds zo lang gewacht aan ‘t koude hart bij dag en nacht. Weersta de zucht naar aards gewin, ontsluit M' uw hart en laat Mij in. 2 'k Verliet voor u Mijn heerlijkheid, en werd hier in een stal geboren; die kribbe was mij niet te min, o laat Mij in, o laat Mij in. KOOR 3 Mijn leven gaf Ik aan het Kruis. 'k Heb daar uw zonde en schuld gedragen; Ik deed dit al, omdat 'k u min, o laat Mij in, o laat Mij in. KOOR 4 'k Verwon voor u de dood in 't graf en keerde weder tot de Vader; o vriend, geef Mij uw harten zin, en laat Mij in, en laat Mij in. KOOR   Terug naar boven     LIED 142: 1-3 1 Jezus Christus mint u, dat zegt u Zijn woord, Jezus Christus roept u, hebt gij 't niet gehoord? Blijf niet wederstreven, hoor toch nu Zijn stem; vind in Hem uw leven, kom nu tot Hem. KOOR: Ja de Heiland mint u, hoor toch naar Zijn stem! En Zijn Geest zegt: kom nu, kom nu tot Hem! 2 Jezus Christus helpt u in de zwaarste strijd; Jezus Christus troost u, als g' in droefheid zijt. Blijf niet wederstreven, hoor toch naar Zijn stem; geef uw hart en leven geheel aan Hem. KOOR 3  J ezus Christus leidt u voort tot heiligheid; Jezus Christus brengt u steeds in veiligheid. D' aarde zal straks beven, maar wie hoort Zijn stem, zal met Jezus leven; kom nu tot Hem. KOOR   Terug naar boven     LIED 142A: 1-3 1 Jezus Christus mint u en Hij wacht op u blijf Hem niet verwerpen. Zondaars, Hij roept u: wilt niet langer wachten, komt nu aan Zijn zij! Hij heeft lang op u gewacht, waarop wacht gij? KOOR: Ja, de Heiland mint u, komt nu aan Zijn zij! Hij heeft lang op u gewacht, waarop wacht Gij? 2 Met een stem, zo teder, roept Hij zondaars nu; zijn uw zonden vele? Vrij vergeeft Hij z'u. Wilt in Hem geloven en Hij spreekt u vrij; Hij wacht aan uw hart steeds voort, waarop wacht gij? KOOR 3 Jezus blijft steeds wachten. Zondaars, toeft niet meer! Vliedt nu in Zijn armen, komt nu tot uw Heer! Wilt op Hem vertrouwen, vrede en vreugd geeft Hij. Ziet! Hij wacht geduldig voort, waarop wacht gij? KOOR   Terug naar boven     LIED 143: 1 1 Jezus, dierb're Heiland, ja. Gij hebt mijn hart gans en al gereinigd en verlost van smart! 'k Wil U voortaan dienen, breng' 't mij smaad of eer, tot 'k U mag aanschouwen, aller heren Heer. KOOR: Heel mijn hart zij, Heiland U gewijd voor altijd!   Heel mijn leven geef 'k U, dat ik voor U strijd. 2 Van de schaam'le kribbe volg ik in Uw spoor; 'k volg U door de woestenij, want Gij gaat mij voor. Zelfs tot in Uw kruisdood volg ik gaarn' U na om van U t' ontvangen ene kroon hierna. KOOR 3 In mijn strijd en moeiten blijf ik aan Uw zij; gaarne draag ik tegenspoed, want 't is goed voor mij. Geef mij, dierb're Heiland, Uwe heil'ge moed, dat ik zondeslaven brenge tot Uw bloed. KOOR 4 Zielen gaan verloren! Sterk mij tot de strijd! Help mij brengen 't heerlijk nieuws, dat Gij hun Redder zijt. Feller wordt de worst'ling, tot de satan vall' en w' op aard' U kronen, Koning van 't heelal. KOOR   Terug naar boven     LIED 144: 1-4 (wijze lied 143) 1 Overal met Jeuzs, roept mijn ziel verblijd, ‘k Kan alleen niet leven, ‘k blijf bij Hem altijd. Zonder Jezus val ik, met Hem sta ik vast, Overal met Jezus, Hij draagt dan mijn last. KOOR: Overal met Jezus, Steeds is Hij aan mijn zij: Overal met Jezus, Hij is dicht nabij. 2 Overal met Jezus, thuis en in de kerk, Of ik slaap of wake, doe mijn daag’lijks werk, ‘k Kan Hem alles zeggen, vragen steeds om raad, Overal met Jezus, waar mijn weg ook gaat. KOOR 3 Overal met Jezus, ook in zielestrijd, Sta en strijd, zo zegt Hij, waak en bid altijd. Ben ik soms in ’t duister, ‘k zie op Hem alleen, Overal met Jezus, zelfs door diepte heen. KOOR 4 Overal met Jezus, niet alleen op aard, Want dan was het leven al dien strijd niet waard; Maar als wij verlost zijn van de sterf’lijkheid, Overal met Jezus in Zijn heerlijkheid. KOOR   Terug naar boven     LIED 145: 1-5 (wijze lied 143) 1 Vroeger was ’t de zegen, Nu is het de Heer; Vroeger zien en voelen, Nu geloof, niets meer. Vroeger was ‘t de gave, Nu de Gever ‘t meest, Vroeger de Genezing, Nu HIJ, Die geneest. KOOR: Christus al in alles, Hij alleen, daar wil ‘k heen: Enig alles Jezus, Jezus, Hij alleen. 2 Vroeger was ’t een pogen, Nu een rust in Hem; Vroeger twijf’lend dralen, Nu volg ik Zijn stem. Vroeger hiel ik Jezus, Nu houdt Hij mij vast; Vroeger agnstig zorgen, Nu draagt Hij mijn last. KOOR 3 Vroeger was ’t mijn werken, Nu Zijn werk in mij; Vroeger hàlf gebonden, Nu volkomen vrij. Vroeger eigen plannen, Nu alleen Zijn wil; Vroeger vaak vreesachtig, Nu gerust en stil. KOOR 4 Vroeger anstig vragen, Nu steeds dankbaarheid: Vroeger trots op ere, Nu slechts need’righeid. Vroeger hielp ik Jezus, Nu gebruikt Hij mij; Vroeger vast in vormen, Nu volkomen vrij. KOOR 5 Vroeger op hem hopen, Nu heb ‘k zekerheid; Vroeger was ik slaap’rig, Nu ’s mijn lamp bereid. Vroeger wilde ik sterven, Nu verwacht ‘k Hem dra, Vroeger zuchtend klagen, Nu Halleluja! KOOR   Terug naar boven     LIED 146: 1-4 1 Jezus, roept zondaars, o komt nu tot Hem Nog is het tijd, nog is het tijd: sluit niet uw harte, maar hoort naar Zijn stem, Hij heeft reeds lang u verbeid! KOOR: Jezus roept u, zondaars komt nu; Hij gaf Zijn leven voor allen, dus 't is ook voor u. 2  Jezus roept zondaars:  zet twijf'ling opzij;  o, luistert toch, o luistert toch.  Komt, gij vermoeiden,  komt allen tot Mij.  'k Heb door Mijn bloed u gekocht. 3  Jezus roept zondaars,  Zo riep Hij ook mij.  O blijde stond, o blijde stond.  'k Had lang gezocht,  maar opeens werd ik vrij,  toen 'k in 't gelove Hem vond. 4  Jezus roept ook tot  het afgedwaald kind:  o keer toch weer, o keer toch weer.  Zijt g' ook gevallen,  weet, dat Hij u mint.  Keer toch terug tot uw Heer!   Terug naar boven     LIED 147: 1-4 1 Is Jezus' bloed voor mij gestort? Gaf Hij Zijn bloed voor mij? Ja, 'k ondervond dat in mijn ziel. Hij maakte mij gans vrij. KOOR: Help mij, o Heiland, geef genâ, blijf dicht maar aan mijn zij. En als verzoeking tot mij komt. o Heiland. bid voor mij. 2 Zijn bloed betaald' voor zond' en schuld, bracht vrede door het kruis; en nu Hij alles heeft vervuld, wacht Hij in 't Vaderhuis. KOOR 3 Zijn bloed blijft daag'lijks nog de kracht In ziels- en lichaamsstrijd; daarvoor vliedt satan met zijn macht en overwint g' altijd. KOOR 4 Komt, vrienden, die nog verre zijt, komt, komt toch onder 't bloed; het redt u voor de eeuwigheid en maakt u 't leven zoet. KOOR   Terug naar boven     LIED 147: 1-5 (Wijze Lied 147) 1 Is Jezus' bloed voor mij gestort? Gaf Hij Zijn leven vrij? Gaf Hij voor mij Zijn dierbaar bloed, Zijn levensbloed voor mij? KOOR: Help mij, o Heiland, geef genâ, blijf daag'lijks mij nabij; en nu Gij tot de Vader bidt, o Heer, gedenk aan mij. 2 Heeft Hij om mijne zonde en schuld gezucht, gekermd aan 't hout? O liefde zonder paal en perk, Zijn dood is mijn behoud. KOOR 3 Geen wonder, dat de zonneglans Zich met de nacht omhult, als Godes Zoon aan 't vloekhout sterft voor 's werelds zonde en schuld! KOOR 4   Ook ik dek mijn gelaat van schaamt', als ik Zijn kruis aanschouw; mijn ogen zijn dan gans gevuld met tranen van berouw. KOOR 5 Geen tranen kunnen ooit voldoen mijn zondeschuld voor God; zie, Heer! Ik geef mijzelf aan U, Uw dienst is waar genot. KOOR   Terug naar boven     LIED 148: 1-4 1 Zwart was de nacht en kil de grond, waar Jezus knield' en streed. Mijn Heiland! Dat ik deze stond Uws lijdens nooit vergeet. KOOR: O Heer, wat is Uw liefde groot, oneindig Uw genâ, dat Gij U zelf gaaft in de dood en stierf op Golgotha. 2 "O Vader, is het moog'lijk, laat deez' angst Mij zijn bespaard!" Zo bad Hij, en van Zijn gelaat viel 't bloedig zweet ter aard. KOOR 3 Doch niet Mijn wil, O God, geschied'! Kan het niet anders zijn: spaar, Vader, Mij dan 't lijden niet, "en laat Mij in Mijn pijn." KOOR 4 Zo bad Gij, Heer; o stort ook mij dien Geest des biddens in; en heilig, van elk willen vrij mij tot Uw kinderzin. KOOR   Terug naar boven     LIED 149: 1-2 1 Groot is Uw trouw, o Heer, mijn God en Vader. Er is geen schaduw van omkeer bij U. Ben ik ontrouw, Gij blijft immer dezelfde, die Gij steeds waart. Dat bewijst Gij ook nu. KOOR: Groot is Uw trouw, o Heer; groot is Uw trouw, o Heer, iedere morgen aan mij weer betoond. Al wat ik nodig had, hebt Gij gegeven, groot is Uw trouw, o Heer, aan mij betoond. 2 Gij geeft ons vrede, vergeving van zonden en Uw nabijheid, die sterkt en die leidt, kracht voor vandaag, blijde hoop voor de toekomst, nu geeft Gij 't leven der eeuwigheid. KOOR   Terug naar boven     LIED 150: 1-3 1 Welk een vriend is onze Jezus, die in onze plaats wil staan! Welk een voorrecht, dat ik door Hem, altijd vrij tot God mag gaan. Dikwijls derven wij veel vrede, dikwijls drukt ons zonde neer juist omdat wij 't al niet brengen in 't gebed tot onze Heer. 2 Leidt de weg soms door verzoeking, dat ons hart in 't strijduur beeft, gaan wij dan met al ons strijden tot Hem die verlossing geeft. Kan een vriend ooit trouwer wezen dan Hij, die ons lijden draagt? Jezus biedt ons aan genezing; Hij alleen is 't , die ons schraagt. 3 Zijn wij zwak, belast, beladen en ter neêr gedrukt door zorg. Dierb're Heiland, onze Toevlucht, Gij zijt onze Hulp en Borg! Als soms vrienden ons verlaten, gaan wij biddend tot de Heer; in zijn armen zijn wij veilig, Hij verlaat ons nimmermeer.   Terug naar boven     LIED 151: 1-4 (wijze lied 150) 1 Moet ik gaan met lege handen zo mijn Heiland tegemoet? Zonder één verloste zondaar mee te brengen aan Zijn voet? Moet ik gaan met lege handen, moet ik zo mijn Heiland zien? En als loon voor al Zijn liefde Hem geen dank'bre vruchten bien? 2 Neen, het is geen angst voor 't sterven, Jezus is 't die mij behoudt; maar te gaan met lege handen. Dat is 't, wat mijn ziel benauwt. O, te gaan met lege handen zo mijn Heiland tegemoet! Zonder één verloste zondaar neer te leggen aan Zijn voet! 3 Hoeveel jaren die 'k verspilde, kwamen zij nog eenmaal weer, 'k zou ze wijden aan mijn Heiland, dankbaar leven tot Zijn eer! Maar 'k moet gaan met lege handen, 'k sloeg geen acht op Jezus' stem: 'k kan geen enk'le vrucht Hem tonen, 'k deed nog nimmer iets voor Hem. 4 Wees toch wakker, volk des Heren! Werk, zo lang uw pols hier slaat; win toch zielen voor uw Heiland, eer 't voor eeuwig is te laat. Wilt gij gaan met lege handen zó uw Heiland tegemoet zonder één geredde zondaar, neergelegd aan Jezus' voet?   Terug naar boven     LIED 152: 1-3 1 In den strijd dreigt u de moed ’t ontzinken; Vindt gij ’t pad soms al te ruw en doornig? Zou geen ster meer aan uw hemel blinken, ’t Hindert niet ga voort! Leg uw vrees af, treed den strijd slechts tegen. In God kracht, dan schenkt Hij wis Zijn zegen! Wie u ook tot wijken wou bewegen, ’t Hindert niet ga voort! KOOR: Als wij gaan op ’t ruwe pad, Denken wij daaraan, Dat wij in des Heilands kracht Altijd kunnen staan! Schoon de strijd ons zwaar soms val, Laat ons motto zijn: ga voort, Ga voort, tot zegepraal. 2 Wees getrouw, steeds willig om te volgen, Waar Hij leidt, zij ’t ook door moeite en zorgen; Wordt de strijd ook groter, ied’ren morgen, ’t Hindert niet ga voort! Wees blijmoedig, ’t zal uw last verlichten Een blij hart doet veler zorgen zwichten. Ziet gij lafaards soms den strijd ontvlcutehn, ’t Hindert niet ga voort! KOOR 3 Zijt gij moed’loos, zie dan op tot Jezus, Die voor u Zijn leven heeft gelaten, Zeg, wanneer de wereld u zou haten, ’t Hindert niet ‘k ga voort! Doe uw best om voor uw God te strijden, Moet g’ om Zijnentwil ook smaadheid lijden. Ziet g’ een makker wank’len aan uw zijde, ’t Hindert niet ga voort. KOOR   Terug naar boven     LIED 153: 1-5 1 Lof zij de Heer, de almachtige Koning der ere! Dat aard' en hemel de lof Zijner glorie vermere! Meng in 't geklank, ziel, uw aanbiddende dank: zing al wat ademt de Here! 2 Lof zij de Heer, die de werelden dacht, en zij waren, die al de dropp'len geteld heeft der golvende baren, die met Zijn staf heerst van de weg tot het graf: psalmzing' uw hart met de snaren! 3 Lof zij den Heer, die U bootst' uit vergank'lijke aarde, maar al zijn volheid uw eeuwige geest openbaarde! Hij had u lief, die tot zijn kind u verhief, hoger dan d' eng'len in waarde. 4 Lof zij den Heer, van wiens leiding de sterren gewagen, die ook uw leven op adelaarswiek heeft gedragen: breed en geducht was zijn aanbidd'lijke vlucht, ruisend met machtige slagen! 5 Lof zij den Heer, die uw bevende vrees zal beschamen! Noem Hem uw Vader, de kroon van Zijn heerlijke namen! Dwars door de dood neemt Hij u op in zijn schoot; loof Hem in eeuwigheid! Amen!   Terug naar boven     LIED 154: 1-2 1 Stilte over alle landen in deze nacht. Vouwen wij tezaam de handen voor deze nacht. Welke zonden wij bedreven, wil ze, Here, ons vergeven. God wil goede rust ons geven in deze nacht. 2 Stilte over alle landen in deze nacht. Vouwen wij tezaam de handen voor deze nacht. God zal voor ons allen zorgen tot het dagen van de morgen. Veilig en bij Hem geborgen zijn wij vannacht.   Terug naar boven     LIED 154A: 1-3 1 Een weet alles van ons leven: God onze Heer. Een slechts kan u vrede geven: God onze Heer. Een kent zelfs uw kleinste zorgen, houdt u in Zijn Hand geborgen leidt u naar een eeuw'ge morgen: God onze Heer. 2 Een kan niemand ooit begrijpen: God onze Heer! Daarom moet vertrouwen rijpen in God de Heer. Een kunnen wij biddend vragen pijn en zorgen helpen dragen, sterkt ons als wij zijn verslagen: God onze Heer. 3 Een heeft al uw schuld vergeven: God onze Heer. Als ge in geloof wilt leven: God onze Heer. Een liet Jezus voor u sterven om genade te verwerven, eeuw'ge zaligheid te erven: van God uw Heer.   Terug naar boven     LIED 155: 1- 3 1 Komt dank nu allen God, Met hart en mond en leven;   Hij stuurt en schikt ons lot, Waar wij ons heen begeven. Hij geeft ons arbeidskracht,, Behoedt ons dag en nacht, Geeft kleding, spijs en drank, Brengt Hem daarvoor uw dank. 2 Wil, o Alzegenaar, Een vrolijk hart ons geven, Opdat wij met elkaar, In vrede immer leven. Behoed ons land en volk Voor elke oorlogswolk; Geef steeds een wijs beleid Aan macht en overheid. 3 Den Vader zij al de eer In hemel en op aarde; En Jezus, onze Heer, Verheft Hem naar Zijn waarde. Kom, Heil’ge Geest en leer Uw naam steeds meer en meer Te roemen ’t allen tijd, Tot in der eeuwigheid.   Terug naar boven     LIED 156: 1-3 (wijze Lied 155) 1 Dankt, dankt nu allen God met blijde feestgezangen! Hij stuurt en schikt ons lot, waar wij ons heen begeven. Hij ziet in Christus ons altijd genadig aan, en heeft ons dag aan dag met goedheid overlaân. 2 Hij, d' eeuwig rijke God, wil ons reeds in dit leven Zijn vreed' en heilgenot door hartsvernieuwing geven. Hij zal ons door Zijn Geest vermeerd'ren licht en kracht, en ons uit alle nood verlossen door Zijn macht. 3 Lof, eer en prijs zij God, door aller scheps'len tongen op Zijne hemeltroon aanbiddend toegezongen: de Vader en de Zoon, die met de Heil'ge Geest, Drieënig God, steeds blijft, en immer is geweest!   Terug naar boven     LIED 157: 1 (wijze Lied 155) 1 Komt, laat ons in den Geest Om ’s Heeren goedheid bidden, Dat op dit huw’lijksfeest Hij wone in ons midden Zijn tegenwoordigheid Maakt ons eerst recht verblijd. Hij voeg’ in Jezus’ naam. Hier Bruid en Bruidegom saam. 2 Uw liefde strekt ten borg Van milde zegeningen; Wil met Uw trouwe zorg Hen eeuwiglijk omringen. Uw vriend’lijk aangezicht Bestraal’ hen met Uw licht, Opdat zij veilig gaan Langs ’s levens kronkelpaân. 3 Leer, Hemelbruidegom, Ons, als Uw bruid, verwachten. Dat ‘t “Heere Jezus, kom!” Steeds blijv’ in de gedachten. Leer door dit huw’lijksfeest Ons bidden allermeest: Stort, Heer! Uw Geest nu uit! Bereid ons, Uwe bruid!   Terug naar boven     LIED 158: 1-3 1 Looft, looft de Heer! Verheft nu Zijn eer! Want Zijn genade en goedertierenheid blijft in der eeuwigheid, blijft in der eeuwigheid, blijft in der eeuwigheid. 2 Liefde is de Heer! Hij mint ons zo teer! Zijn grote liefde, Zijn trouw en wijs beleid, blijft in der eeuwigheid. (3x) 3 Dankt, dankt de Heer! Geeft lof Hem en eer! Al 't schepsel prijst Hem en Zijne heerlijkheid, blijft in der eeuwigheid. (3x)   Terug naar boven     LIED 159: 1-4 1 Mij is erbarming wedervaren door Zijn gena in schuld vemeêrd; mijns Heilands gunst deed mij 't ervaren, hoewel mijn hart 't niet had begeerd. Nu ben ik in mijn heil verblijd en roem ik Gods barmhartigheid, en roem ik Gods barmhartigheid, en roem ik Gods barmhartigheid. 2 'k Heb niets verdiend dan vloek te horen; toch wil mij God genadig zijn; met God verzoend en nieuw geboren, maakt Hij door 't bloed Zijns Zoons mij rein. Vanwaar mij dit? Hoe is 't geschied? Erbarming is 't en anders niet. (3x) 3 Zo mag ik mij in God beroemen; 'k spreek daarvan, als een mens 't mij vraagt; ik kan het slechts erbarming noemen, waarvan geheel mijn hart gewaagt; ik buig mij neer en ben verblijd en roem in Gods barmhartigheid. (3x) 4 Dat laat ik mij door niemand roven, daarin beroem ik mij alleen: in Gods erbarming blijf ik geloven, daar pleit ik op in mijn gebeên; opdat erbarmen duld ik nood en daarop hoop ik in de dood. (3x)   Terug naar boven     LIED 160: 1-5 1 Wij gaan naar het land van de reinen van harte: het huis des geluks en der liefde omhoog. O, gij, die daar omdoolt in zonde en smarte. Ei zeg, wilt gij gaan naar het Eden omhoog? KOOR: Wilt gij gaan? Wilt gij gaan? Wilt gij gaan? Wilt gij gaan? Ei zeg, wilt gij gaan naar het Eden omhoog? 2 Daar ginds in dat land is geen kommer of smarte, geen nevel van droefheid bewolkt daar het oog. Gij, wien 's levens last vaak heeft verbrijzeld het harte, ei zeg, wilt gij gaan naar het Eden omhoog? KOOR 3 Geen armoede heeft daar de ziel ooit te vrezen. In God is zij rijk, en Hem ziet daar het oog! Geen ziekte of dood zal daar immermeer wezen; ei zeg, wilt gij gaan naar het Eden omhoog? KOOR 4 Bereid is de plaats voor hen, die geloven, eer dat nog de geest aan de aarde ontvlood; voor u is er plaats in het Vaderhuis boven! Ei zeg, wilt gij gaan naar het Eden omhoog? KOOR 5 Dringt voort, zaal'ge strijders, het land komt reeds nader en spoedig verzadigt zijn schoonheid ons oog. Eerlang zijn wij thuis bij de hemelse Vader en smaken 't geluk van het Eden omhoog! KOOR: Ja, wij gaan (4x) Triomf! Ja, wij gaan naar het Eden omhoog!   Terug naar boven     LIED 161: 1-4 (wijze Lied 160) 1 Wij reizen steeds voort naar het huis van de Vader, het Eden van reinheid, van liefd' en genot. En iedere dagreis brengt hoopvol ons nader de sabbat des vredes, ons wachtend bij God. KOOR Volgt gij mee? Volgt gij mee? Volgt gij mee? Volgt gij mee? Naar 't Eden van liefd' en van eeuwige vreê? 2 In 't land der beloften wist God alle tranen, geen zonde, geen rouwe, geen dood is daar meer; wij volgen het pad, dat Gods Zoon wilde banen en geven, Hem volgend als Leidsman, de eer. KOOR 3 Gewassen in 't bloed, ons vergoten ten leven, gekleed in een priesterlijk sneeuwwit gewaad, zal daar lof en dank Zijn Gemeente Hem geven, de ontelb'ren, verlost naar Gods eeuwige raad. KOOR 4 Gemeente, laat luid hier uw reislied'ren horen, de lied'ren des opgaans naar 't Sion omhoog; haast klinken zij reiner, gemengd in de koren ter eer van de Held, Die 't verderf ons onttoog. KOOR   Terug naar boven     LIED 162: 1-3 1 't Licht straalt van verre, zeeman, hulp is nabij. Zie door de woeste baren, 't land nadert gij. Zwaar was uw lijden, zeeman, ver van het strand. Veilig in de reddingsboot, o roei naar het land. KOOR: Roei naar het land, zeeman, roei naar het land. Vrees voor geen golven, zeeman, roei, rep de hand; Nu in de reddingsboot, o zeeman, wees gerust. Haast u van 't gestrande wrak en roei naar de kust. 2 Hoop op de reddingsboot, wat u ook begeeft Hoe ook de golven rollen, hoe gij ook beeft! Vrees voor geen stormwind meer, hoe fel hij ook loei'. Zie de held're morgenster! o roei, zeeman, roei! KOOR 3 Schoon schijnt de zon nu, zeeman, hef op uw oog! Zie, hoe de wolken vlieden, hoog naar omhoog. Vrij in de reddingsboot, o zing dan met lust: Glorie, glorie, Halleluja! roei naar de kust. KOOR   Terug naar boven     LIED 163: 1- 4 1 Geen versagen, geen versagen, schoon in 't heetst van de strijd! Geen versagen, geen versagen, schoon in 't heetst van de strijd! Als de loeiend' orkaan zich verheft, dan vermeert onze moed. Dan vermeert onze moed Door het kruis, door het kruis! 2 Wij verwinnen, wij verwinnen door het bloed van het Lam! Wij verwinnen, wij verwinnen door het bloed van het Lam! Schoon de dood ons bedreigt, strijden wij. tot de zege is behaald, (bis) Door het kruis! (bis) 3 Ja. wij rijzen! Ja, wij rijzen en de vijanden vliên! Ja. wij rijzen! Ja, wij rijzen en de vijanden vliên! Luid verheffe zich nu 't blijde lied: 'Na de strijd wacht ons 't loon (bis) Door het kruis!" (bis) 4 Als wij sterven , als wij sterven Door Zijn arm onderschraagd. Als wij sterven , als wij sterven Door Zijn arm onderschraagd. Dan draagt ons het geloof naar omhoog, Naar 't paleis onzes Gods, (bis) Door het kruis! (bis)   Terug naar boven     LIED 164: 1-5 1 Zingen wij van Zijn liefde nog eens, van de liefde, die nimmer vergaat, van het bloed van het Lam eens geslacht, tot de heerlijklieidsure ons slaat. KOOR: Ik geloof: Jezus redt!   En Zijn bloed maakt mij witter dan sneeuw! Ik geloof: Jezus redt! En Zijn bloed maakt mij witter dan sneeuw. 2 Er is reiniging voor iedereen, die gelovig zich werpt in die vloed. Er is volle verlossing en heil, die men zeker verkrijg door Zijn bloed. KOOR 3 Reeds nu, van de zonde verlost hebben wij volle vreugde in Hem; doch heerlijker is het omhoog. Daar rijst, Hem ter eer, onze stem. KOOR 4 Dies gaan wij nu voort tot de strijd, in gehoorzaamheid aan Zijn Woord, tot waar Hij tehuis ons ontvangt en het vredelicht immer gloort. KOOR 5 Met wapp'rende vaandels vooruit; Onze leuze is: heiligheid! De kroon blinkt ons toe in 't verschiet bij de Koning der heerlijkheid. KOOR   Terug naar boven     LIED 165: 1-3 (wijze Lied 164) 1 'k Zie het land, waar de zon nimmer daalt En de Eng'len in blinkend gewaad Door Gods liefde en Zijn licht omstraald, Waar het Lam als geslacht voor mij staat. KOOR: Naar dat land, vol van licht, is de weg van Zijn kind'ren gericht. Naar dat land, vol van licht, is de weg van Zijn kind'ren gericht. 2 In dat land is geen zonde of smart, Geen verzoeking of boosheid in 't hart; Onbekend is daar ziekte en pijn, O, wat zal 't overheerlijk daar zijn! KOOR 3 In dat land is geen honger of dorst, Overvloeiend de levensfontein; Zorgen worden daar niet meer getorst, Christus alles in allen zal 't zijn. KOOR   Terug naar boven     LIED 165A: 1-3 (wijze Lied 164) 13 1 'k Zie dat land, waar de zon nimmer daalt, waar de woning des Vaders ons wacht; in 't geloof zien wij 't licht, dat daar straalt. In dat land heerst geen zonde, geen nacht. KOOR: In dat land van Gods heil zullen wij voor Gods troon juichend staan. In dat land van Gods heil zullen wij voor Gods troon juichend staan. 2 In het land zingen wij eeuwig voort 't heerlijk lied van verlossing en vreê; in dat land, waar geen zucht wordt gehoord zijn wij vrij van verdrukking en wee. KOOR 3 Tot de Vader, zo mild en zo goed, rijst ons loflied op dankbare toon; ja, wij prijzen Hem voor Jezus' bloed, voor het heil, ons gewrocht door Gods Zoon. KOOR   Terug naar boven     LIED 166: 1-3 1 Grijp toch de kansen, door God u gegeven! Kort is uw zijn hier, de tijd snelt daarheen. Wat toch blijft over, o zeg, van dit leven? D' arbeid der liefde, gedaan om u heen. KOOR: Niets is hier blijvend, niets is hier blijvend, alles, hoe schoon ook, zal eenmaal vergaan; maar wat gedaan werd uit liefde tot Jezus. dat houdt zijn waard' en zal blijven bestaan. 2 Geef dan uw tijd niet aan ijdele zorgen; help hen, die vielen, breng troost in hun smart! O, laat uw licht schijnen, blij als de morgen; wijs op de Heiland, die rust geeft voor 't hart! KOOR 3 Weet: al uw arbeid, uw lijden voor Jezus, 't wordt door Hemzelve geschat naar zijn waard'. En eens daarboven, daar vinden we weder vruchten van 't zaad, dat wij strooiden op aard. KOOR   Terug naar boven     LIED 167: 1-4 (wijze Lied 166) 1 Vrede in ’t geloven aan ‘t woord van mijn Heiland, O welk een kracht, als wij staan op die rots; Geen macht ter wereld kan ons dat ontwoven, Maak u vertrouwd met de uitspraken Gods. KOOR: Vrede in ’t geloven, niets gaat daar boven, Zalige rust voor het angstig gemoed; Vrede in ’t geloven, geen mens kan ‘t ontroven, Geef Jezus eer, hij gaf daarvoor Zijn bloed. 2 Vrede in ’t geloven, al is het soms duister; Houd ’t oog maar steeds op den Heiland gericht. Straks schijnt de zon weer in al haren lsuiter, Blijf steeds geloven en wandel in ’t licht. KOOR 3 Vrede in ’t geloven als mensen u haten, Hem heeft men ‘t eerder dan u reeds gedaan. Zelfs van Zijn vrienden werd Jezus verlaten, Blijf Hem getrouw, ook als men u laat staan. KOOR 4 Vrede in ’t geloven, in strijd tegen zonde; Komt ook verzoeking met kracht op u aan, Geef nimmer toe, maar zie op naar Zijn wonden, Sta in ’t geloof en de satan zal gaan. KOOR   Terug naar boven     LIED 168: 1-4 1 Jezus, Gij mijn kracht en leven, maak een eeuw'ge scheiding nu tussen mij en deze wereld; 'k Wens te zijn geheel voor U, 'k wens te zijn geheel voor U. KOOR: Jezus, Gij mijn kracht en leven! Jezus, Gij mijn kracht en leven! Jezus, Gij mijn kracht en leven, 'k zal met U verwinnaar zijn. 2 Overstroom geheel mijn harte, Heiland, met Uw liefdevuur! Laat de liefde brandend blijven in mijn ziel van uur tot uur. (bis) KOOR 3 Vaste rots van mijn betrouwen, schuilplaats in de felste strijd, rekenend op Uw beloften, ben 'k verwinnaar t' allen tijd. (bis) KOOR 4 O, aanbidd'lijke Verlosser, 'k wijd mijzelve gans aan U! Gij hebt recht op heel mijn leven, U alleen behoor ik nu! (bis) KOOR   Terug naar boven     LIED 169: 1-4 1 Hoe zalig, verlost te zijn door Jezus' bloed! Ik werp mij nu neˆr in die heilige vloed: van zonde en van oordeel ben ik nu gans vrij. Mijn Jezus geeft vrede, Hij stierf ook voor mij. KOOR: O prijst nu Zijn liefdemacht! Prijst nu Zijn liefdemacht! Prijst nu Zijn liefdemacht, die ons verlost. 2 Hoe zalig, verlost te zijn door Jezus' bloed! Ik vrees nu geen oordeel meer, 'k heb goede moed. Ik ken nu mijn Heer; Hij, Die zondaars geneest. bestraalt ook mijn ziel met het licht van Zijn geest. KOOR 3 Hoe zalig, verlost te zijn door Jezus' bloed.' Hij reinigt mijn ziel, Hij maakt alles weer goed. Bedrukten, vermoeiden geeft Jezus steeds rust; elk leed, elke droefheid wordt door Hem gesust. KOOR 4 O Jezus, gekruist, 'k zing Uw lof t' allen tijd. Mijn dierbare Heiland, Gij maakt mij verblijd! Met U overwin ik de dood en het graf, met U, Die door 't sterven het leven mij gaf. KOOR   Terug naar boven     LIED 170: 1-4 1 Hoe zalig, verlost te zijn door Jezus' bloed, hoe groot is die ruste voor 't need'rig gemoed. Van zonde en slavernij ben ik thans vrij, en juich nu van zaal' ge vreugd: Hij stierf voor mij. KOOR: O, prijst nu zijn liefdemacht! Prijst nu zijn liefdemacht! Prijst steeds zijn liefdemacht, die ons verlost. 2 Hoe zalig, verlost te zijn door Jezus' bloed, ik heb thans geen vreze meer, 'k heb goede moed. Ik was in de duisternis, doch door gena mag 'k wandelen in 't licht voortaan, Halleluja! KOOR 3 Hoe zalig, verlost te zijn door Jezus' bloed, het maakt vrij van zorg en pijn, 't maakt alles goed. 't Gaat soms door de diepte heen, doch: prijst de Heer! Ik lach door mijn tranen heen, Hem zij al d' eer. KOOR 4 Hoe zalig, verlost te zijn door Jezus' bloed! Gij, zondaar, nog ongered, kom aan Zijn voet, 't geeft vrede en blijdschap voortdurend op aard, doch 't schoonste van alles wordt boven bewaard.   Terug naar boven     LIED 171: 1-4 1 Laat m' U minnen! Gij, Heer, vraagt mij al de liefde van mijn hart. 'k Wil U heel mijn leven schenken, volgen U in vreugd en smart; want geen last des levens drukt mij, en geen droefheid ken 'k of pijn, als ik weet, dat Gij 't mij oplegt, als ik slechts Uw kind mag zijn. KOOR: Laat mij, Heer, U minnen, neem mijn hart voor immer! Niets dan Uwe liefde, o Heer, kan mijne ziel voldoen. 2 Laat m' U minnen! Heer, ontdek mij al Uw liefde en genâ! Help mij beter te beseffen, wat Gij leed op Golgotha; hoe Ge uit liefde mijne zonden hebt gedragen aan het kruis, door Uw dood mij vrijgekocht hebt, plaats mij geeft in 't Vaderhuis. KOOR 3 Laat m' U minnen! 'k Ben 't gelukkigst als ik heel mijn hart U geef, en in blijdschap of in droefheid slechts in U is 't, dat ik leef! Maar wanneer ik U moest derven, 't leven had geen waarde meer! Zonder U voor mij geen vreugde, zonder U geen vrede. Heer! KOOR 4 Laat m' U minnen! Liefde is machtig! Geef mij kracht voor woord en daad. Help mij recht voor U te leven, wie mij hier ook tegenstaat. Liefde zal de smart verzachten, maakt de zorg en lasten licht. Helpt me U volgen zonder aarz'len: liefde is 't, waarvoor alles zwicht. KOOR   Terug naar boven     LIED 172: 1-4 1 Hoort het troostwoord, gij, Godskindren, reizend naar de stad omhoog; 't is Gods woord wie zal 't verhind'ren? "'k Zal u leiden met Mijn oog! " KOOR: 'k Zal u leiden, 'k zal u leiden, 'k Zal u leiden met Mijn oog! 't Is Gods Woord, wie zal 't verhind'ren? 'k Zal u leiden niet Mijn oog! 2 In beproeving en in lijden, als de nood klimt hernelhoog; laat Zijn troostwoord u verblijden: "'k Zal u leiden met Mijn oog!" KOOR 3 Is schier al uw hoop verdwenen als een wolk of regenboog? Ziet op Mij, houdt op met wenen. "'k Zal u leiden met mijn oog!" KOOR 4 Wordt het donker om u henen, werpt uw blik dan naar omhoog; is uw stervensuur verschenen, "'k Zal u leiden met Mijn oog!" KOOR   Terug naar boven     LIED 173: 1-4 1 O blijde dag, o zaal'ge stond, toen 'k Jezus als mijn Heiland vond. Om Zijn genade, mij geschied, juicht steeds mijn ziel in dankbaar lied. KOOR: Blijde dag, zaal'ge stond, toen 'k Jezus als mijn Heiland vond,   toen voor mijn slavenboei en kleed, Zijn vrijheid Hij mij kennen deed. Blijde dag, zaal'ge stond, toen 'k Jezus als mijn Heiland vond. 2 'k Weet, dat 'k de Zijne nu mag zijn en eeuwig, eeuwig is Hij mijn; Hem ingeplant en met Hem één, ben 'k eeuwig met Hem lotgemeen. KOOR 3 O zaligheid. waarvan geen tong naar hartelust in volheid zong; zij werd om niet mijn deel, mijn schat, door Hem, die mij heeft liefgehad. KOOR 4 O blijde dag, o zaal'ge stond, als eens ik voor Zijn troon verkond met reiner, heil'ger feestgeklank, dat aan mijn Jezus 't al ik dank. KOOR   Terug naar boven     LIED 174: 1-2 1 Jezus Christus, ik aanbid U, heilig is Uw naam, Jezus Christus, ik aanbid U, heilig is Uw naam. Heilig is Uw naam, heilig is Uw naam. Heilig, heilig, heilig is Uw naam. 2 Jezus Christus, ik verwacht U, vul mij met Uw Geest. Jezus Christus, ik verwacht U, vul mij met Uw Geest. Vul mij met Uw Geest, vul mij met Uw Geest. Vul mij, vul mij, vul mij met Uw Geest.   Terug naar boven     LIED 175: 1-4 1  Op Golgotha, op Golgotha, daar moest de Heiland lijden om 't afgedwaalde mensenkind van zonde te bevrijden. Mijn Jezus stierf daar aan het kruis, ontsloot daardoor mij 't Vaderhuis. Op Golgotha, op Golgotha, daar moest de Heiland lijden. 2 Op Golgotha, op Golgotha stierf Jezus voor mijn zonden; daardoor heb ik, o zielevreugd, gena bij God gevonden. O Jezus door Uw dierbaar bloed hebt Gij mijn schuld bij God geboet! Op Golgotha, op Golgotha stierf Jezus voor mijn zonden. 3 Op Golgotha, op Golgotha heeft Godes Zoon geleden; verbroken werd daar satans kracht, de zwaarste strijd gestreden. O Jezus, uit der zonde macht redt ons Uw woord: "Het is volbracht!" Op Golgotha, op Golgotha heeft Godes Zoon geleden. 4 O Jezus, van Uw Hemeltroon, daal neder in ons midden; vervul ons hart met dankbaarheid, verhoor ons smekend bidden. O, brand' in ons steeds 't liefde vuur, wees bij ons in ons stervensuur, en leid, naar Uw beloftenis, ons eens Uw Hemel binnen.   Terug naar boven     LIED 176: 1-4 1 O, wat schaam ik mij met smarte bij 't herdenken van de tijd, toen mijn trots, weerspannig harte aan de wereld was gewijd. Zij was alles, Jezus niets. Zij was alles, Jezus niets. 2 Maar Zijn liefde wou mij vinden, toonde mij mijn zondig hart; tevens, hoe Hij mij beminde. 'k Kreeg daarover bitt're smart. Ik werd minder, Jezus wies. (bis> 3 Eind'lijk viel ik aan Zijn voeten, 'k gaf mij in 't geloof aan Hem. 'k Kon Hem als Zijn kind begroeten, 'k werd gehoorzaam aan Zijn stem. Steeds werd Jezus meer in mij. (bis> 4 Daag'lijks liet 'k mij door Hem leren, onderrichten door Zijn Woord, 't vlees te doden, Hem te eren, Hem te dienen, zo 't behoort. Halleluja! 'k Ben nu vrij, Jezus leeft nu gans in mij.   Terug naar boven     LIED 177: 1-3 1 Laat mij slapend op wachten, o, dan slaap ik zo gerust; geef mij heilige gedachten en wees in de droom mijn lust. 't Lichaam slaapt, maar 't harte waakt, daar het zich in U vermaakt. Mag ik dicht bij Jezus wezen, o dan slaap ik zonder vrezen. 2 't Zij ik slaap' of wake, Heere, blijve Gij mij steeds ter zij; dan alleen kan niets mij deren, heeft geen zonde vat op mij. 'k Maak, o lieve Heiland, staat op Uw trouw. die nooit vergaat: neen, die zal mij nooit begeven, hier zo min als na dit leven. 3 Lieve Jezus, houd mijn harte dicht bij 't Uw' in elke strijd. Help mij, dat door vreugd en smarte 'k rijpen moog voor d' eeuwigheid. Slaap 'k dan voor het laatst hier in, wordt dit mij tot groot gewin; want dan zal ik altoos waken en mijn heil steeds zien volmaken.   Terug naar boven     LIED 178: 1-3 (wijze lied 177) 1 Lieve Heiland, diep verslagen, Leg ik m’ aan Uw boezem neer, Gij zult in Uw arm mij dragen, Wil mij troosten, dierb’re Heer. Wat mij ooit op aard ontvall’, Wie mij ooit verlaten zal, Wat mij hier ook ooit doe beven, Jezus zal mij nooit begeven. 2 Welk een troost! Als in de smarte Jezus onze Leidsman is; Welk een lafenis voor ’t harte, Welk een licht in duisternis! Ja, Hij is in nood en smart Steeds het rustpunt van ons hart; Welk gevaar ons mogg’ genaken, Hij blijft altijd voor ons waken. 3 Hebt gij , vrienden, in dit leven Ook zo’n Helper aan uw zij? Wilt gij ruste, zoekt gij vreugde? Wilt gij vrij zijn, vrij en blij? Neemt uw toevlucht dan tot Hem, Hoort naar Jezus’ liefdestem. Hij voorziet in al uw woorden, Daar wordt vrede u geboden.   Terug naar boven     LIED 179: 1-2 (wijze lied 177) 1 Dierb' re Heiland, onze zangen Stijgen tot Uw troon omhoog. Wat wij ook op aard ontvangen, waar w' ook staren met het oog, Immer slaakt de geest een zucht, dringende door wolk en lucht, naar die reine hemelzalen, waar Uw bruid met U zal pralen. 2 Daar, aan Uwe zij gezeten, deelt z' eens in een heilgenot, dat hier niet is af te meten, eeuwig met haar Heer en God. Als z' aanbiddend nederzinkt, waar het eeuwig halleluja klinkt. Dierb're Heiland, Heer en Koning, wij verlangen naar die woning.   Terug naar boven     LIED 179A: 1-2 (wijze lied 177) 1 Dierb’re Heiland, ons verlangen, Stijgt tot Uwen troon omhoog; Wat wij ook op aard’ ontvangen, Waar zich richt ons zoekend oog, Immer slaakt de ziel een zucht, Onvoldaan door aards genugt. Tot de hemel reikt haar streven, Dáár slechts vindt zij heil en leven. 2 Dáár wil zij tot Hem genaken, Die eens stierf En zie Hij leeft. Déér zal zij een vreugde smaken, Die de aard niet kent of geeft. Dáár zinkt zij aanbiddend neer Aan de voeten van haar Heer! Dierb’re Heiland! Heer en Koning! Wij verlangen naar die woning.   Terug naar boven     LIED 180: 1-4 1 Jezus, Die mijn ziel bemint 's levens stormen loeien, Heer. O, beveilig mij, Uw kind, leg mij aan Uw boezem neer. Als de golven woedend slaan tegen rotsen op en neer, laat mij aan Uw zij dan staan, tot de storm voorbij is, Heer. 2 And're toevlucht ken ik geen; hulp'loos kom ik tot U vliˆn; laat, o laat mij niet alleen, wil mij steeds Uw hulpe bien! Als de zondelast mij drukt, zend mij Uw verlossing neer; ben ik zwak en neergebukt, schenk mij dan Uw kracht, o Heer! 3 Gij, o Heiland, zijt mijn kracht, Gij mijn hoog vertrek, o Heer; Gij sterkt zwakken door Uw macht, Gij geeft blinden d' ogen weer. Heilig, driemaal heilig, Gij! Zie ontfermend op mij neer; niets dan zwakheid vindt G' in mij, schenk mij Uw genaad', o Heer. 4 Volheid van genade, Heer, woont steeds in Uw priesterhart. Stort de stroom des levens neer in mijn ziel, neem weg mijn smart. Gij zijt 's levens Heilfontein, Gij geeft zondaars zaligheid; was mij, Heer! En houd mij rein, nu en tot in eeuwigheid.   Terug naar boven     LIED 181: 1-4 1 Geprezen zij des Heilands naam, aanbidt Hem, geeft Hem eer! Laat Eng'len, scheps'len al te zaam, Hem kronen, kronen, kronen, kroont Jezus, aller Heer. KOOR: En kroont Hem aller Heer, aanbidt Hem, geeft Hem lof en eer; verbreidt Zijn naam steeds meer en meer, Halleluja! Hem zij al d' eer. 2 Looft alles, wat slechts adem heeft, aanbidt Hem, geeft Hem eer! Laat alles, wat op aarde leeft, Hem kronen, kronen, kronen, kroont Jezus, aller Heer. KOOR 3 Zijt gij nog niet verlost van schuld? Val voor zijn voeten neer. Hij wacht u reeds met ongeduld, dat kroont Hem. kroont Hem, kroont Hem, kroont Jezus, aller Heer. KOOR 4 O, hoe zal 't zijn in d' eeuwigheid, daar in die zaal'ge sfeer, waar 't koor, door harpen begeleid. klinkt: kroont Hem, kroont Hem, kroont Hem, kroont Jezus aller Heer. KOOR   Terug naar boven     LIED 182: 1-2 1 Here der heren, Koning der koningen, U wil ik eren. U wil ik lof zingen. Rots aller eeuwen, U bent mijn vesting, mijn vaste burcht, bij wie ik schuil. Eer aan de Vader, eer aan de Zoon, eer aan de Geest. U heb ik lief, halleluja, halleluja, halleluja, halleluja. 2 Eer aan de Vader, die alle dingen schiep. Eer aan de Zoon, die mij tot leven riep. Eer aan de Geest, U maakt ons samen één, U alleen, U heb ik lief. Eer aan de Vader, eer aan de Zoon, eer aan de Geest. U heb ik lief, halleluja, halleluja, halleluja. halleluja.   Terug naar boven     LIED 183: 1-2 1 God en Vader, hoog verheven, Schepper van het groot heelal, Gij schenkt vreugde in ons leven, zegeningen zonder tal. Maar ook als Gij and're wegen met Uw kinderen wilt gaan, leer ons dan in voor en tegen steeds Uw roepstem te verstaan. 2 Eens hebt Gij Uw Zoon gezonden, die Uw heilsplan heeft vervuld. Door Zijn striemen, door Zijn wonden nam Hij weg de zondeschuld. Wil in ons t geloof bewerken, neem ons in genade aan. Zodat wij in al Uw werken ook Uw tekenen verstaan.   Terug naar boven     LIED 184: 1-3 1 Komt voorwaarts in de heil'ge strijd, komt, broeders, niet versagen: met Jezus kunnen wij altijd de felste worst'ling wagen. Steeds het oog (steeds het oog) op Hem gericht, steeds het oog (steeds het oog) op Hem gericht, dan zullen wij altijd overwinnen. 2 Wij strijden niet met vlees en bloed, maar tegen helse machten. Doch, hoe de strijd ook brandt en woedt, Hij sterkt steeds onze krachten. Houdt steeds aan en wijkt toch niet, wederstaat, opdat hij vliedt. Houdt moed, Jezus' bloed geeft overwinning. 3 Wij strijden tevens in 't geloof voor hen, die nog verloren, voor 't heerlijk evangelie doof, nog niet zijn weergeboren. Komt tot Hem, kiest Jezus nu, door Zijn bloed redt Hij u nu. Hij wil heden u ook zalig maken.   Terug naar boven     LIED 185: 1-4 1 'k Moet de Heiland met mij hebben, want ik kan alleen niet gaan; maar met Hem meer dan verwinnaar durf ik ied're storm weerstaan. KOOR: O, dan vreest mijn ziel geen kwaad, waar mijn weg ook henen gaat! Ik wil volgen zonder vragen, waar mijn Meester gaat of staat. 2 'k Moet de Heiland met mij hebben, dan is ied're last mij licht. 'k Ken geen bange vrees of zorgen, 'k wandel voor Zijn aangezicht. KOOR 3 'k Moet de Heiland met mij hebben, daar, waar in der zonde macht harten breken, slaven zuchten en men op Zijn boodschap wacht. KOOR 4 'k Moet de Heiland met mij hebben, als de vijand mij ontmoet en 'k Hem door het Bloed des kruises als "verwonnene" begroet. KOOR   Terug naar boven     LIED 186: 1-5 (wijze lied 185) 1 Al mijn twijfel geef ik Jezus, want 'k heb uit Zijn woord gehoord: "Kind, Ik heb voor u gebeden", en 'k vertrouw op Jezus' woord. KOOR: Ik vertrouw op Jezus' woord, ik vertrouw op Jezus' woord: "Kind, Ik heb voor u gebeden." Ik vertrouw op Jezus' woord. 2 Al mijn zonden geef ik Jezus. Hij maakt door Zijn bloed mij rein: "k Zal zo wit als sneeuw ze maken, waren ze ook als karmozijn". 3 Al mijn lasten geef ik Jezus, Hij draagt immers heel de aard'. "Ik geef uwe ziele ruste." Waarom dan nog zo bezwaard? 4 Al mijn vreugde geef ik Jezus, wereldvreugd voert af van God; "Dat mijn blijdschap in u blijve". Welk een blijvend, rein genot! 5 Al mijn ik geef ik aan Jezus, lichaam, ziel en geest geheel. "Die zich geeft, zal 't leven vinden". Zaligheid is dan zijn deel.   Terug naar boven     LIED 187: 1-3 1 O God, die mij hebt vrijgekocht en door Uw bloed gered, Die, wat de duivel ook vermocht, mij voorleidt, tred voor tred; Die trouw mij voorgaat op de weg, al is mijn pad ook ruw, o wijs mij steeds de rechte weg, maak mij een beeld van U. KOOR: Maak mij een beeld van U, maak mij een beeld van U, zo vol van ootmoed, liefde en trouw, maak mij een beeld van U. 2 Want vol van zwakheid is mijn ziel, toch ben 'k door U gered; wanneer de strijd soms zwaar mij viel, Gij hoorde mijn gebed. Sterk, o mijn God, mij meer en meer, ja, help en steun mij nu: leid aan Uw hand mij, trouwe Heer, maak mij een beeld van U. 3 Ja, Heer, hervorm mij naar Uw beeld, 't is al wat mij bekoort; gedoog niet, dat de zonde leeft in 't hart, dat U behoort. Blijf met Uw liefde zo nabij, dat ik de zonde schuw'; dat steeds Uw wil de mijne zij, maak mij een beeld van U.   Terug naar boven     LIED 188: 1-3 1 Jezus, zielevriend in nood, Leen mij schuilplaats in Uw schoot. Als op 's levens oceaan dreigend hoog de golven gaan, geef dan aan mijn ziele rust in het bange noodgetij, tot Uw hand behouden mij landen doet aan 's hemels kust. 2 Buiten U, waar zou ik gaan? Hulp'loos hangt mijn ziel U aan; laat mij naar mijn smeekgebeen, machtig Helper, niet alleen. Als de laatste lichtster dooft, 'k neerzink zonder tegenweer, dek dan met Uw vleug'len, Heer, Gij mijn arm en weerloos hoofd. 3 Meer dan alles, Heer, is mij Uw genade en medelij. Gij, Die, in hun angst en nood reddelozen redding bood. Redd'loos ben 'k door eigen schuld, maar Gij, zonder vlek of smet, hebt des Vaders heil'ge wet ook voor mij geheel vervuld.   Terug naar boven     LIED 189: 1-4 1 Heerlijk Evangeliewoord: "Jezus neemt de zondaars aan!" Hoe ver ook verdwaald van God, vrij mag elk tot Jezus gaan. KOOR: Roept dit woord aan allen toe: "Jezus neemt de zondaars aan!" Roept verblijd aan allen toe: "Jezus neemt de zondaars aan!" 2 Komt tot Hem, Hij geeft u rust, blijft niet langer verre staan; dat u niets weerhoud' van Hem, Jezus neemt u, zondaars aan. 3 Ja, ook mij, zoals ik ben, maakt Zijn bloed van zonden vrij; en mijn ziel is gans verblijd, want de Heiland redt ook mij. 4 En als ik Hem eens zal zien en ik voor Zijn troon zal staan, zal mijn lied voor eeuwig zijn: Jezus nam m' als zondaar aan.   Terug naar boven     LIED 190: 1-4 1 Nader tot U, o Heer, nader tot U; drukt mij de zorg ter neer, ik kom bij U. In al mijn pijn en smart wens ik met heel mijn hart dichter bij U te zijn, nader tot U. 2 Is 't wel eens nacht voor mij, weet ik geen raad, wordt 't duister om mij heen, ik vrees geen kwaad. Hoe bang het mij ook zij, Gij zegt: "Vertrouw op mij"; dus ook door tegenspoed: nader tot U. 3 Wordt soms de zondelust wakker in mij, Uw woord: "Ik overwon" brengt m' aan Uw zij. Hoe ook de satan tart, 'k klem m' aan Uw liefdehart, steeds dichter bij U, Heer; nader tot U. 4 Weldra is 't einde daar van d' aardse strijd. Wat ook mijn deel hier zij, voor korte tijd, Gij, Heer, hebt mij bereid eeuwige zaligheid; nader, mijn God tot U ...... eeuwig met U.   Terug naar boven     LIED 190A: 1-5 (wijze lied 190) 1   Nader tot U, o Heer, nader tot U Drukt mij soms kommer neer, ik zeg het U; Toch zal, trots kruis en pijn, dit steeds mijn wachtwoord ijn: Nader, mijn God, tot U, Nader bij U! 2 Komt soms een donk’re nacht over mij heen, Vind ik tot peluw slechts een harden steen; Wakend en slapend, Heer, wens ik toch altijd meer: Nader, mijn God, tot U, Nader tot U! 3 Gaat soms het smalle pad opwaarts wat steil: ’t Voert toch ten hemel op, ’t leidt mij tot heil. Engelen, heerlijk schoon, wenken reeds van Uw troon: Nader, mijn God, tot U, nader tot U. 4 Haast is de nacht voorbij, dan schijnt de zon; Ik wijd mij U opnieuw, o Goedheidsbron. ‘k Bouw U een Bethel, Heer! En smeek daar altijd meer: Nader tot U, o Heer; Nader, o Heer! 5 Is som de weg versperd, eenzaam en rus, Word’ slechts mijn wens vervuld: Nader tot U Eindigt mijn pelgrimsloop, dan wordt vervuld mijn hoop: Nader mijn God, tot U… eeuwig met U.   Terug naar boven     LIED 191: 1-3 1 Was mij, o Lam van God, Zie op mijn eer! Maak mijne kleding wit, Machtige Heer! Heer, schenk uw reinheid mij, Dat die steeds in mij zij, Dat die vervulle mij, Machtige Heer! 2 Was mij, o Lam van God, Zie op mij neer! Reinig van vreze mij, Machtige Heer! Heer, schenk Uw vrede mij, Dat die steeds in mij zij, Dat die vervulle mij, Machtige Heer! 3 Was mij, o Lam van God, Zie op mij neer! Dat ik tot zegen zij, Machtige Heer, Heer, schenk Uw blijdschap mij, Dat die steeds in mij zij, Dat die vervulle mij, machtige Heer!   Terug naar boven     LIED 192: 1-4 1 Ik lees; geen enk'le zondaar, Wie hij ook zij, Wordt door de Heer verworpen. Geldt dat ook mij? KOOR: Is dat voor mij? Ja, dat geldt mij; voor allen is verlossing, dus dat geldt ook mij. 2 Zijn bloed is wonderdadig, Zijn liefd' is vrij. De Heer vergeeft genadig, Geldt dat ook mij? KOOR 3 Ja, Jezus stierf voor ieder Op Golgotha; Zijn kruisdood bracht verlossing Voor elk genâ. KOOR 4 Ik lees, hoe na dit sterven Aan d' overzij, Wij met Hem zullen leven. Geldt dat ook mij? KOOR   Terug naar boven     LIED 193: 1-3 (Wijze lied 447) 1 Ga, vlied met uw smarte, waar niemand haar ziet; Of heeft ieder harte Zijn bitterheid niet? Houd, wat uw moog’ kwellen, Steeds rust in ’t gemoed. Ga, zeg het aan Jezus, Hij maakt alles goed. 2 Ga, zeg het aan Jezus, Hij kent al uw leed; Hij zal u vertroosten, Hij staat al gereed. Ga, let op het goede Dat gij nog bezig; Kracht geeft Hij den moede, Bid, treurende, bid. 3 O, hoevele harten, Nog zwaarder gedrukt, Door bitterder smarten Ter neder gebukt! Toon niemand uw droefheid, Dat niemand ze weet’! Breng and’ren uw vreugde, Breng Jezus uw leed.   Terug naar boven     LIED 194: 1-3 1 Stille nacht, heil'ge nacht! Davids Zoon, lang verwacht. Die miljoenen eens zaligen zal, wordt geboren in Bethlehems stal, Hij der schepselen Heer, Hij der schepselen Heer. 2 Hulp'loos kind, heilig kind, dat zo trouw zondaars mint! Ook voor mij hebt G' U rijkdom ontzegd, werd G' op stro en in doeken gelegd. Leer m' U danken daarvoor. Leer m' U danken daarvoor. 3 Stille nacht, heil'ge nacht! Vreed' en heil wordt gebracht aan een wereld verloren in schuld, Gods belofte wordt heerlijk vervuld. Amen, Gode zij d' eer! Amen, Gode zij d' eer!   Terug naar boven     LIED 195: 1-6 1 Vol van pracht, vol van pracht schijnt een ster in d' oosternacht, wijzen leidt zij met haar gloren, daar, waar Jezus is geboren. Hier is 't heil, door hen verwacht. 2 Bethlehem, Bethlehem, hoort gij daar die eng'lenstem! Vrede op aarde, lof de Here, 's mensen heil is Godes ere, alle heem'len loven Hem. 3 Hulp'loos kind. hulp'loos kind, dat gij in een kribbe vindt. Hij is 't. Die deez' Eng'len prijzen; Hij, gezocht door de Oosterwijzen, wordt Hij ook door u bemind? 4 Hij is 't waard, Hij is 't waard, Die zichzelf niet heeft gespaard, om het eeuwig, zalig leven aan verloornen weer te geven, schoon 't Hem 't bitterst lijden baard'! 5 't Is de Heer, 't is de Heer! Laat ons zingen Hem ter eer. 't Kerstfeest moge ons vrolijk maken, 's Heeren vriend'lijkheid doen smaken; dat Zijn Heil'ge Geest 't ons leer'? 6 Zingt verblijd, zingt verblijd lied'ren aan de Heer gewijd. Laat aanbiddend ons herdenken, wat Hij ons heeft willen schenken, wat Hij schenkt in eeuwigheid!   Terug naar boven     LIED 196: 1-3 (wijze Lied 195) 1 O wanneer, o, wanneer Zal ik zijn bij mijnen Heer? Vrij gekocht door Zijn erbarmen, Wens ik eeuwig Hem te omarmen En te zingen tot Zijn eer. 2 Heerlijk licht, heerlijk licht, Voor welks glans de nevel zwicht! Wanneer zal ik daarheen komen, Waar ik eens met alle vromen, Zie Gods vriend’lijk aangezicht? 3 Hoe zal ’t zijn, hoe zal ’t zijn, Als in Salem ik verschijn’! In die stad met gouden tronen… Heer, mijn God! Bij U te wonen, Wat zal dat een vreugde zijn!   Terug naar boven     LIED 197: 1-4 1 Volle verzeek'ring, Jezus is mijn! Wat schenkt dat rust aan 't volgzaam gemoed. In Hem zal 'k zalig, zalig steeds zijn, wedergeboren door Jezus' bloed. KOOR: Dit is mijn vreugde, altoos te zijn in mijnen Heiland; Jezus is mijn! Dit is mijn vreugde. altoos te zijn in mijnen Heiland; Jezus is mijn! 2 Voll' onderwerping, Zijn eigendom, in Hem te rusten, heerlijk genot! 't Eigen ik doden, Zijn wil alleen; rijk in mijn Heiland, leven voor God. KOOR 3 Volle verlossing, gans vrij te zijn, 'k mag alles leggen in Zijne hand; 't harte naar boven, 't oog hemelwaarts; zo Jezus volgen naar 't Vaderland. KOOR 4 Volle bewustheid; Hij leeft voor mij! Dit geeft mij blijvend, heerlijk genot! 'k mag altijd wand'len aan Jezus' zij, 'k mag nu steeds leven voor mijnen God. KOOR   Terug naar boven     LIED 198: 1-4 1 Onze Vader, die in de Heem'len zijt, U is 't gebed en ons lied gewijd. Heilig is Uwe naam tot in der eeuwigheid. Onze Vader. die in de Heem'len zijt. Amen. 2 Onze Vader, eens komt de grote dag dat dan Uw koninkrijk komen mag. Uw wil geschiede, nu en te allen tijd. Onze Vader. die in de Heem'len zijt. 3 Onze Vader, die ons geeft daag'lijks brood en zelfs voor ons stierf de bitt're dood. Gij scheldt door Uw genƒ steeds onze schulden kwijt. Onze Vader, die in de Heem'len zijt. 4 Onze Vader, geef mij Uw steun en kracht om mij te weren der bozen macht. U is het koninkrijk, kracht en de heerlijkheid. Onze Vader, tot in der eeuwigheid. Amen.   Terug naar boven     LIED 199: 1-4 1 Eens zal op de grote morgen klinken het bazuingeschal, dan zal Jezus wederkomen als de Rechter van 't heelal. KOOR: Wie zal op die grote morgen buigen voor die Majesteit? Wie zal op die grote morgen vluchten voor die heerlijkheid? 2 Eens zal op de grote morgen 't mensdom zwijgen, eind'lijk stil: dan zal Jezus Christus vragen: "Wat deed u om Mijnentwil?" 3 Eens zal op de grote morgen Jezus macht worden erkend: dan zal ieder mens beseffen, dat Gods woord geen leugens kent. 4 Eens zal op de grote morgen blank en bruin worden vereend: kleur of ras is niet belangrijk, maar Gods gunst aan ons verleend   Terug naar boven     LIED 200: 1-4 1 O, welk een macht heeft Uwe liefde, door Jezus mij geopenbaard, die Hij hoe snood men Hem ook griefde, aan haat 'ren zelfs niet heeft gespaard. In plaats van aan mijzelf te denken, wil 'k U geheel mijn leven schenken. 2 Hoe wordt mijn wil door U bewogen! Ja, zo verlangt Uw hart naar mij, dat Gij mij trekt van uit de Hoge, opdat ik gans Uw eigen zij. Wat heerlijk lot is mij beschoren, Uw liefde heeft mij uitverkoren. 3 O Jezus. breng m' Uw naam te binnen, ja, schrijf hem diep in mijne ziel: Uw naam, zo waard om te beminnen, Uw naam, waarvoor ik nederkniel. In woord en werk en gans mijn wezen, Zij, Heiland, slechts Uw naam geprezen. 4 ‘k Moet U ten eigendom verkiezen, want buiten U, Heer, is er geen; 'k wil niet in 't schepsel mij verliezen, bij U is rust, bij U alleen. Bij U is rust, bij U verblijden. Aan U wil ook mijn hart zich wijden.    Johan de Heer lied 200 t/m 400 Zangbundel ten dienste van huisgezin en samenkomsten 833 liederen en koren geschikt voor orgel, piano of gemengd koor Driebergen, voorjaar 1955 LIED 200: 1-4 1 O, welk een macht heeft Uwe liefde, door Jezus mij geopenbaard, die Hij hoe snood men Hem ook griefde, aan haat 'ren zelfs niet heeft gespaard. In plaats van aan mijzelf te denken, wil 'k U geheel mijn leven schenken. 2 Hoe wordt mijn wil door U bewogen! Ja, zo verlangt Uw hart naar mij, dat Gij mij trekt van uit de Hoge, opdat ik gans Uw eigen zij. Wat heerlijk lot is mij beschoren, Uw liefde heeft mij uitverkoren. 3 O Jezus. breng m' Uw naam te binnen, ja, schrijf hem diep in mijne ziel: Uw naam, zo waard om te beminnen, Uw naam, waarvoor ik nederkniel. In woord en werk en gans mijn wezen, Zij, Heiland, slechts Uw naam geprezen. 4 ‘k Moet U ten eigendom verkiezen, want buiten U, Heer, is er geen; 'k wil niet in 't schepsel mij verliezen, bij U is rust, bij U alleen. Bij U is rust, bij U verblijden. Aan U wil ook mijn hart zich wijden. Terug naar boven LIED 201: 1-4 1 Wij geven het niet over voor geld of eer of goed, dat licht op onze paden. die lamp voor onze voet; wij laten ons niet nemen dat heerlijk Woord van God; die kostelijke Bijbel rooft ons geen tijd of lot. 2 De staf is 't voor de grijsaard, de gids voor onze jeugd, een zon, die met haar stralen ons jong gemoed verheugt: een sterk en machtig wapen, in strijd met zonde en lust; en in de stervensure een peluwe der rust. 3 't Is 't eigen Woord des Heeren, dat van genaad' ons spreekt, dat als een sterke hamer de hardste harten breekt; dat als een zachte balsem 't gewond gemoed geneest. 't Is 't zaad der weêrgeboorte, dat strooit de Heil'ge Geest. 4 O, schrijf 't in onze harten Uw heilig Woord, o Heer! Dan vrezen wij geen satan, geen dood of oordeel meer: want bergen zullen wijken, de wereld zal vergaan, maar 't Woord, het Woord des Heeren, zal eeuwiglijk bestaan. Terug naar boven LIED 202: 1-4 1 Wij geven het niet over Voor geld of eer of goed, Dat licht op onze paden, Die lamp voro onze voet; Wij laten ons niet nemen, Dat heerlijk Woord van God; Die kostelijke bijbel Rooft ons geen tijd of lot. 2 De staf is ‘t voor den grijsaard, De gids voor onze jeugd, Een zon, die met haar stralen, Ons jong gemoed verheugt; Een sterk en machtig wapen In strijd met zonde-en lust; En in de stervensure Een peluwe der rust. 3 ’t Is ’t eigen Woord des Heeren, Dat van genaad’ ons spreekt Dat als een sterke hamer, De hardste harten breekt; Dat als een zachte balsem ’t Gewond gemoed geneest; ’t Is ’t zaad der weêrgeboorte, Dat strooit de Heil’ge Geest. 4 O, Schrijf ’t in onze harten, Uw heilig Woord, o Heer! Dan vrezen wij geen satan, Geen dood of oordeel meer; Want bergen zullen wijken, De wereld zal vergaan; Maar ’t Woord, het Woord des Heeren, Zal eeuwiglijk bestaan. Terug naar boven LIED 203: 1-4 (wijze Lied 202) 1 Mijn Jezus, ik min U, ik weet, Gij zijt mijn, En ik wil voor eeuwig de Uwe ook zijn! Mijn dierb’re Verlosser, mijn kracht is in U! Als ‘k ooit U beminde, dan is het, Heiland, nu. 2 Ik min U, want Gij, Heer, Hebt ’t eerst mij bemind, En leedt ook voor mij eens, Uw afgedwaald kind; Gij droegt, ook voor mij, eens die doornen, zo ruw; Als ‘k ooit U bemind, dan is het, Heiland, nu. 3 Ik wil U steeds minnen, in leven en dood, En prijzen, o Heiland, uw liefde, zo groot! In ’t stervensuur, Heer, is mijn kreet nog tot U; Als ‘k ooit U beminde, dan is het, Heiland, nu. 4 En eenmaal daarboven, dan juich ik altijd En zal U, Heer, prijzen in alle eeuwigheid; ‘k Zal zingen, als ‘k daar eens een kroon ontvang van U: Als ‘k ooit U beminde, dan is het, Heiland, nu. Terug naar boven LIED 204: 1-4 1 Nog is er plaats, het feest in ’s Koningszaal Is toebereid; ook u wacht Zijn onthaal. Hoort nu, hoort nu, nog is er plaats voor u. 2 De bruiloftszaal stroomt voller met elk uur, Nog is er plaats, maar tijd is kort van duur. Hoort nu, hoort nu, Nog is er plaats voor u. 3 Nog is er plaats, nog is de toegang vrij, En nodigt u uw Koning: “Kom tot Mij” Hoort nu, hoort nu, Nog is er plaats voor u. 4 O kom, kom nu, opdat niet eens de Heer Tot u ook zegt: “Voor u geen plaatse meer!” Vrees’lijk vonnis, voor u geen plaats, te laat. Terug naar boven LIED 204A: 1-9 (wijze lied 204) 1 Nog is er plaats, de feestzaal is bereid, Zie, d’ eng’len noden u tot heerlijkheid KOOR Plaats, plaats, nog plaats, Nog is er plaats voor u! 2 De dag verdwijnt, de zon daalt haastig neêr. De schaduw groeit, het licht schijnt straks niet meer. KOOR 3 Zie, ’t feest brengt reeds de gasten bij elkaar; Ga door de poort, de Bruigom wacht u daar. KOOR 4 De zaal stroomt vol, ja voller wordt zij nu! Maak haast, maak haast, er is nog plaats voor u! KOOR 5 Nog is er plaats, steeds open staat de poort; De noding tot het feest gaat nog steeds voort! KOOR 6 Eng’len staan daar; met vreugde roepen zij: “Hoor naar het woord van Jezus: “Kom tot Mij!” KOOR 7 Zij wenken voort; hun noden houdt steeds aan; Toef langer niet, gij kunt nu binnen gaan! KOOR 8 Vriend’lijk en luid klinkt nu hun roepstem weêr: “O, kom nu, kom! En plaats u bij den Heer!” KOOR 9 Kom, eer de nacht de poorten sluiten gaat: De stem, die nu nog roept, klinkt dan: “Te laat!” KOOR: “Geen plaat, geen plaats! Voor u geen plaats, Te laat!” Terug naar boven LIED 205: 1-4 1 Rijst op, rijst op voor Jezus, gij helden van het kruis! Verhoogt Zijn krijgsbanieren te midden van 't gedruis. Door strijd tot d'overwinning leidt Jezus keer op keer, tot ied're vijand valle voor Zijne voeten neer. 2 Rijst op, rijst op voor Jezus, nu 't krijgsgeschal gehoord! Begeeft u in het strijdperk! Ziet, Jezus leidt u voort. Gij strijders, zijt dan moedig, weerstaat de boze macht; hij kan niet overwinnen, want Jezus geeft u kracht. 3 Rijst op, rijst op voor Jezus, steun op Zijn kracht alleen: uw eigen arm is macht'loos, hoe groot uw kracht ook scheen. Doet aan Gods wapenrusting en waakt en bidt en strijdt; roept plicht u in gevaren, gehoorzaamt t' allen tijd. 4 Rijst op, rijst op voor Jezus, de strijd is kort van duur; na al het krijgsgekletter komt 't overwinningsuur. Aan hen, die overwinnen, geeft Hij de zegekroon; zij zullen met Hem heersen voor eeuwig in Zijn troon. N.B. Dit lied kan ook gezongen worden op de melodie van lied 206 met refrein: KOOR: Rijst op voor Jezus, belijdt Zijn naam steeds fier: straks komt de nacht, en ‘t mensdom smacht naar Jezus', naar Jezus' kruisbanier Terug naar boven LIED 206: 1-4 1 Komt, maaiers, 't is nu oogsttijd, ziet aarz'lend niet in 't rond: de tijdstroom kent geen rusten en haast naar d' avondstond. Al zijn de maaiers weinig, de Heer zorgt voor Zijn zaak. Hij roept u slechts als knechten, elk tot zijn eigen taak. KOOR: Waak op, gij christen, wees in uw Heer verblijd! De wereld lijdt, koop uit uw tijd; voor Jezus, voor Jezus is de strijd! 2 Wacht niet tot and'ren komen, maar vat de sikkel aan. En bindt tot volle schoven het rijpend goudgeel graan. De Meester roept! Welaan dan, u aan Zijn dienst gewijd, met d' u betrouwde gaven gewoekerd, nog is 't tijd. 3 Rept, maaiers, dan de handen: hoe klein gij zijt in tal, gelooft, dat God u sterke en nooit begeven zal. Hij is de Heer des oogstes. Het geldt Zijn schat en eer; daarom, vreest niet, verblijdt U! U sterkt der heren Heer. 4 Zijn liefd' in Christus dring' u tot werken zonder rust, ziend' op de eeuw'ge vreugde, die wacht aan gindse kust. 't Is hier een tijd van zwoegen, van droefenis en pijn: doch straks zult gij bij Jezus voor eeuwig zalig zijn. Terug naar boven LIED 207: 1-3 1 Leg heel je hart bij Jezus neer, zo luidt de oproep van God. Vraag Hem om hulp, bij wat je doet. Liefde dat is Zijn gebod. KOOR: Vermoeide ziel, vertrouw op God, Leg al je zorg bij de Heer. Hoe zwaar ook je kruis, hoe dreigend je lot, je Heiland verlaat je niet meer! Vermoeide ziel, vertrouw op God, Jezus blijft altijd je Heer!! 2 Vertrouw op Hem, die 't al regeert, 't Uitspansel dat Hij eens schiep. Bidt, dat je hart zich tot Hem keert, hoe ook je leven verliep. 3 Vertrouw op Hem! Zijn wakend oog ziet heel je levensweg toe. Hij, die verlost, Hij houdt je hoog, is al het zorgen nooit moe! Terug naar boven LIED 208: 1-3 1 Er klinkt een lied van hemelglorie; lied van Goddelijke klank. Het is een lied vol vreugd' en harmonie, 't is een lied vol lof en dank! KOOR: In mijn hart weergalmt een melodie. een mooie melodie, met warme harmonie. 't Is een melodie vol hemelklank; een melodie vol liefd' en dank!! 2 Kom laat die melodie maar klinken, klinken voor de Heer die leeft. Hij is de Bron waar 'k uit mag drinken, Bron, Die levend water geeft! KOOR 3 Ik zou wel eeuwig willen zingen met engelen in koor, want wij zijn straks de hemelingen. Daar gaf Hij Zijn leven voor! KOOR Terug naar boven LIED 209: 1-3 1 Diep in mijn hart voel ik blijdschap, blijdschap om Jezus, mijn Heer; prijs ik de naam van mijn Heiland, zing ik een lied tot Zijn eer! Refr. Waarom zong ik over Jezus? Is Hij zo dierbaar voor mij? Omdat Hij mij ook wil redden! Stervend maakt Hij mij vrij. 2 Hij is het Woord en het Leven! Wie tot hem bidt, neemt Hij aan, Hij wil je zonden vergeven, wat je ook ooit hebt misdaan! 3 Kracht van genade, mijn Heiland, heilstroom uit hemelse bron, die nooit het werk heeft begeven, dat Hij aan mij ooit begon! Terug naar boven LIED 210: 1- 3 1 Kom tot uw Heiland, toef langer niet. Kom nu tot Hem, Die redding u biedt, die ook voor u de hemel verliet. Hoor naar Zijn roepstem kom! KOOR: Heerlijk, heerlijk klinkt de vreugdetoon van de zaal'gen, juichend bij Gods Zoon; als zij vergaad'ren rondom de troon, daar waar de eng'len staan. 2 "Laat kind'ren komen", zo klonk Zijn stem. Spring op van vreugd, verblijd u in Hem; o, luister naar die lief'lijke stem: toef langer niet, maar kom! KOOR 3 Wil toch bedenken: Hij is nabij: volg dan Zijn stem, ook u maakt Hij vrij. Luister, Hij spreekt tot U en tot mij: "Komt tot Mij, zondaars, komt!" KOOR Terug naar boven LIED 211: 1-3 1 U geldt de zaak, Uw roem en eer de zaak waarvoor wij staan; en daarom strijden wij te meer, steeds door U voorgegaan. Maar wensen wij de oogst zeer groot, dan moeten wij gans in de dood. Ziet maar op 't land naar 't tarwegraan; het sterft, om daarna op te staan; door onze dood wordt d' oogst van zielen groot. 2 Uw voorbeeld, Heiland, spoor' ons aan. Door lijden tot de troon; dit is de weg, door U gegaan: geen kruis, dan ook geen kroon. Welaan dan, broeders, in 't geloof, houdt hart en oor voor wereld doof; weerstaat des vleeses lust en macht; o sterft! Uw Heer en Heiland wacht! En door uw dood wordt d' oogst van zielen groot. 3 Hij Zelf, het ware tarwegraan, ging voor ons in het graf: verheerlijkt is Hij opgestaan tot Die, Die Hem ons gaf. Komt, broeders, wordt dan Hem gelijk. Wint zielen voor Zijn koninkrijk; uw eigen leven telt niet meer, vraagt naar Gods wil, naar Jezus' eer; en door uw dood wordt d' oogst van zielen groot. Terug naar boven LIED 211A: 1-3 (wijze lied 211) 1 Het geldt Uw zaak, Uw roem, Uw eer, de zaak, waarvoor wij staan. En juist omdat z' Uw zaak is, Heer, kan zij niet ondergaan. Toch weten wij, het tarwegraan kan niet gerijpt in 't zonlicht staan, tenzij het eerst gestorven zij, van d' eerste dorre windsels vrij; door sterven vrij. van d' eerste windsels vrij. 2 Gij zelf, Heer Jezus, Heer en Hoofd, won door het kruis de kroon, en voert ook ieder, die gelooft, langs d' eigen weg ten troon. Welaan! Ook ons een deel bereid aan lijden en aan heerlijkheid; geleid ons door der graven schoot, naar 't eeuwig, zalig morgenrood. Naar 't morgenrood, naar 't eeuwig morgenrood. 3 Zelf stierf G' eens als het tarwegraan en zonk voor ons in 't graf: herschepend zijt Gij opgestaan, en wierp ons doodskleed af. Zend boden, Heer! In ieder land: Uw Naam weerklink van strand tot strand, Uw naam vol heil en zaligheid; ook zijn wij tot uw dienst bereid, in kamp en strijd, kom haast in heerlijkheid! Terug naar boven LIED 212: 1-3 (wijze lied 211) 1 Al rolt de zee, al loeit de wind in t holle van de nacht, 't geloof weet, waar het hulpe vindt, van Wie het bijstand wacht. Al licht geen maan, al blinkt geen ster, de trouwe Helper is nooit ver. Wij zijn in 't worst'len nooit alleen, Hij leidt ons eenmaal huiswaarts heen, ja huiswaarts heen. Hij leidt ons huiswaarts heen. 2 Zo dreigend hoog klimt nooit de nood, of sterker is Gods hand; bij Hem is uitkomst in de dood, Hij doet Zijn Woord gestand. Al woedt d' orkaan ook nog zo fel, met Jezus is ons alles wel: waar 't, dat nooit zon ons pad bescheen, God leidt ons zeker huiswaarts heen, ja, huiswaarts heen, ons zeker huiswaarts heen. 3 Wie sidd're en beev' als zonder hoop, Gods kind'ren vrezen niet; Zij weten wie der waat'ren loop, der stormen kracht gebiedt. Licht al geen maan en blinkt geen ster, nooit is hun trouwe Helper ver; nooit zijn in 't worst'len zij alleen, Hij leidt hen eenmaal huiswaarts heen, ja huiswaarts heen, Hij leidt hen huiswaarts heen. Terug naar boven LIED 213: 1-3 1 't Scheepke onder Jezus' hoede, met de kruisvlag hoog in top, neemt als arke der verlossing allen, die in nood zijn, op. KOOR: Al staat de zee ook hol en hoog En zweept de storm ons voort, wij hebben 's Vaders Zoon aan boord en 't veilig strand voor oog. 2 Zonne, bied dat scheepj' uw glanzen, koeltjes, stuwt het zacht vooruit; golven, steunt gebed en psalmgzang niet uw zilv'ren maatgeluid. KOOR 3 Arme zondaar, zie de kruisvlag wapp'rend langs de oceaan. Weet, de Heer is in het scheepje. Kom, neem uw verlossing aan! KOOR: "Dies rijst een lied tot God omhoog, ruist vol een dankakkoord. Wij hebben 's Vaders zoon aan boord en 't veilig strand voor oog". Terug naar boven LIED 214: 1-5 1 Reeds lang verwacht Uw bruid, o Heer, de dag van Uw verschijnen. Daarnaar verlangt zij; ach, wanneer zal al haar leed verdwijnen? Door Uwer toekomst zaligheid, wanneer komt die verkwikkingstijd? KOOR: Kom haast'lijk, Here Jezus! Kom haast'lijk, Here Jezus! 2 Wel zijt Gij reeds te allen stond in Uwer jong'ren midden: Uw vreugdegroet komt uit Uw mond en Gij verhoort hun bidden. Maar Heer, wij zijn niet gans voldaan; wij blikten graag U zelve aan. KOOR 3 Ons grieft en smart der haat'ren spot, die Uwe naam versmaden, die U, o wonderbare God, verlooch'nen en verraden. Kom, toon de volken wijd en zijd Uw rijk en Uwe heerlijkheid! KOOR 4 O laat ons waken, laat en vroeg; laat elk zijn lamp bereiden, zodat hij olie heeft genoeg; laat niets van U ons scheiden, opdat eens bij de blijde schal "De Bruigom komt!" een echo vall'. KOOR 5 Zo staan wij in Uw bruidskleed schoon, en wachten met verlangen, op U, Die ons voor Uwe troon ter bruiloft wil ontvangen; en vrolijk zien wij opwaarts, Heer, en 't hart roept luider telkens meer. KOOR Terug naar boven LIED 215: 1-4 1 Mijn Heiland heeft Zijn bloed geplengd voor zondaars, snood als wij, en met dat dierbaar bloed besprengd, zijn wij van zonden vrij! KOOR: Dies juicht mijn hart en klinkt mijn lied: "Mijn Heiland stierf voor mij. Mijn Jezus maakt mij door Zijn bloed van zonden rein en vrij". 2 Nog heeft, o Heer, Uw kostbaar bloed De zelfde waarde en kracht; nog wordt er elk onrein gemoed, tot reinheid door gebracht! KOOR 3 Die op U bouwt, in U gelooft, Zijn oog zal eens U zien. Door niets wordt hem het heil ontroofd, dat Gij hem aan zult biên! KOOR 4 O, neem mijn hart, het is onrein en was het in Uw bloed. Was Gij dan in mij, maak mij klein, ja, heilig mijn gemoed! KOOR Terug naar boven LIED 216: 1-4 1 Ik zag Hem hangen aan het kruis in doodsstrijd en in bloed. Toch keek Hij liefdevol naar mij; zo schonk Hij mij nog moed! KOOR: Hij stierf uit liefde voor de mens, zo stierf Hij ook voor mij en al wat zondig aan mij is, verbloedt Hij, ook voor mij! 2 Tot aan mijn laatste zucht zie ik dat kruishout voor mij staan. Hij, Die mijn last teneinde droeg, heeft Zelf nooit iets misdaan! 3 Mijn hart klaagt mijne zonden aan en wanhoop snoert mijn keel. Ik zag Zijn bloed om mijnentwil; mijn God, wat is dát veel! 4 Zijn ogen spraken liefdetaal: "Ik reken jou niets aan" "Mijn bloed is voor jouw schuld de prijs, Ik sterf voor jouw bestaan"! Terug naar boven LIED 217: 1-4 1 Koning van hemel, zee en aard', nimmer het luist' ren moe, U hebt Uw leven niet gespaard, stond zelfs de kruisdood toe. KOOR: Laat mij het nooit vergeten, Heer, Uw lijden gaf mij 't leven weer, Uw liefde is zó groot voor mij; maakt mij voor eeuwig vrij. 2 Koning, Die diep vernederd is, van alle glans ontdaan, van alle hulp verstoken is, tot in het graf gegaan. 3 Dankbaar voor al Uw liefd' en trouw, wil ik U dienen Heer, brengen mijn gaven vol berouw, maar 't zijn slechts schulden Heer! 4 Als ik probeer mijn eigen last zelf eens te dragen, Heer, zegt U en houdt mijn handen vast: "Leg dat maar bij Mij neer!" Terug naar boven LIED 218: 1-3 1 Wij gaan voorwaats, roemend in des Heilands kracht, Zijn banier bevrijdt ons van des satans macht. Hoe de wereld ons bespot of ook belacht, Wij gaan voort tot zegepraal. KOOR: Heft nu aan! Heft nu aan! ’t Jubelkoor, Hij gaat voor. Jezus’ bloed Geeft steeds moed, Altijd strijdend voort te gaan. 2 Wij gaan voorwaats, tot de Heiland wederkeert En deez’ aarde in gerechtigheid regeert; Tot al ’t schepsel onzen Koning eeuwig eert, Wij gaan voort tot zegepraal. KOOR 3 Wij gaan voorwaats, en wij winnen voet voor voet Op den vijand door de kracht van Jezus’ bloed. Komt, gij zondaars, sluit u aan bij dezen stoet, Wij gaan voort tot zegepraal. KOOR Terug naar boven LIED 219: 1-4 1 Spreek mij van Jezus, mijn Heiland, 'k luister zo graag naar Zijn woord; zing mij het lied der verlossing, nimmer werd schoner gehoord. Zeg mij, hoe juub'lende koren zongen verblijd in den nacht, toen Hij voor ons werd geboren, Die ons het heil heeft gebracht. (bis) 2 Zeg mij, hoe Jezus, mijn Heiland, honger verduurd heeft en pijn; hoe de verzoeker Hem kwelde in de verlaten woestijn. Laat van Zijn liefde mij horen, spreek van Zijn lijden voor mij. Hij was veracht en verworpen, arm en verlaten voor mij. (bis) 3 Spreek van het kruishout der schande, waar Hij Zijn leven eens gaf; hoe in triomf en in glorie Jezus verrees uit het graf. Groot was Zijn liefde voor zondaars, wie heeft ons ooit zo bemind? Spreek mij dan meer van mijn Heiland, Hij is mijn tederste vrind. (bis) 4 Eens zal mijn Heiland weer komen, komen als Koning der aard"! Dan zullen eng'len weer juichen, rondom de Heiland geschaard. Zullen ook wij al te zamen zingen die Heiland ter eer? Zullen ook wij met de zaal'gen eeuwig dan zijn bij de Heer? (bis) Terug naar boven LIED 220: 1-2 1 Zijn er twee of drie tezamen in de naam van Jezus de Heer, is Hij zelf daar in hun midden, daalt Zijn Geest in allen neer. Daar zal Jezus' liefde wonen zoals in Zijn woord staat vermeld, zal Hij met Zijn zegen lonen wie zich voor Hem openstelt. 2 Zusters, broeders, dank Uw Heiland dat Zijn liefde u heeft gekocht. Hij heeft met Zijn eigen leven al Zijn schapen vrijgekocht. Dank de Bruidegom, Die weerkomt, vol van liefde voor ons, Zijn bruid, dat Hij ons wil blijven leiden tot in 't Vaderhuis! Terug naar boven LIED 221: 1-3 1 Zalig in Jezus! Zalig in Jezus! Hij is mijn leven en lust. Door Zijn verzoening werd mij voldoening, vrede geschonken en rust. Door Zijn genade, rijke genade, vond ik al wat ik begeer. Hij is de mijne ik ben de Zijne, Jezus, mijn Heiland en Heer. KOOR: Zalig in Jezus! Zalig in Jezus! Hij is mijn leven en lust. Door Zijn verzoening werd mij voldoening, vrede geschonken en rust. 2 'k Leef nu voor Jezus! Enkel voor Jezus! Hij is mijn steun en mijn staf. Zijn welbehagen zal mij ook dragen, viel heel de wereld van mij af. Hij zal mij geven 't eeuwige leven, reinigt mijn harte geheel: Hij maakt mij heilig, 'k weet mij nu veilig. Hij is mijn Rots en mijn deel. KOOR 3 'k Volg dan nu Jezus! Achter mijn Jezus reis ik mijn weg welgemoed. Hij zal mij leren, 't kwaad van mij weren, Hij geeft mij krachten en moed. 'k Mag mij verblijden, vreugde na lijden heeft Hij Zijn jong'ren bereid. 'k Zal Hem belijden, mij aan Hem wijden, Hij is mijn blijdschap altijd. KOOR Terug naar boven LIED 221A: 1-3 1 Veilig bij Jezus, veilig bij Jezus, daar is geen onrust en zorg; 't is mijn begeren daar te verkeren, dicht bij mijn Heiland en Borg. Daar in Zijn armen vind ik erbarmen, balsem en troost voor mijn smart; in al mijn noden tot Hem gevloden, vind ik steeds rust aan Zijn hart. KOOR: Veilig bij Jezus, veilig bij Jezus, daar is geen onrust en zorg; 't is mijn begeren daar te verkeren, dicht bij mijn Heiland en Borg. 2 'k Zie steeds op Jezus, 'k zie steeds op Jezus, als mij de vijand ontmoet; Hij kan bestrijden, Hij kan bevrijden, 'k weet, dat Hij steeds mij behoedt. Vol mededogen rusten Zijn ogen op ieder hulpzoekend kind; hemelse machten sterken mijn krachten, Hij is mijn tederste vrind. KOOR 3 Strijden voor Jezus, strijden voor Jezus. 't volgen van Hem is mijn keus; Voor Jezus buigen, van Hem getuigen, wereld voor Jezus mijn leus! Waarom zou 'k klagen? Hij toch wil schragen, draagt alle zorgen voor mij; Hij geeft mij vrede, reeds hier beneden, Zijn dienst maakt zalig en blij. KOOR Terug naar boven LIED 222: 1-3 (Wijze: Wien Neerlands bloed) 1 Wat zorg en onrust hier beneên, Wat sloven vroeg en laat; Wat zwoegen soms, acht! En alleen Om wat toch straks vergaat. Komt, langer niet aan d’ aard’ gewijd, Zoekt naar het blijvend goed; Bedenkt, dat spoedig komt de tijd, Gij ’t al verlaten moet, Het al verlaten moet. 2 Mijn ziele, geef uw kracht en tijd Toch nimmer aan dez’ aard; Gij zijt een kind der eeuwigheid, ’t Is al uw zorg niet waard. Daar is wat beters u bereid, Een vast en blijvend goed; Het si de eeuw’ge zaligheid, Die hier reeds juichen doet, Die hier reeds juichen doet. 3 De Zoon van God stierf aan het kruis, Hij daalde in het graf; Hij kocht ons door Zijn offerbloed, Zich zelven stond Hij af. En nu mag ieder tot Hem gaan, Hoe neergedrukt hij zij; Den last des levens neemt Hij weg, Van zonde maakt Hij vrij, Van zonde maakt Hij vrij. Terug naar boven LIED 223: 1-4 1 Vrienden rondom ons, die zoeken naar rust, smachten naar vrede aan veilige kust. Ik ken de weg, die voor hen is bereid, dat is de Heer, Die van druk ons bevrijdt! KOOR: Jezus, de Redder, Hij roept nu! Bidt dan tot Hem, Hij kent je stem. Hij wil je zonden vergeven; Hij is de weg naar nieuw leven! 2 "Waarom, o, waarom?" verzucht menig hart; "waarom al dat lijden. de mens verward?; Is er dan niemand, die troost geeft of moed?" Kom tot Uw Heiland Die wonderen doet! KOOR 3 Hij gaf Zijn leven en stierf aan het kruis, maakt voor ons plaats in het Vaderhuis. Hij is getrouw die in eeuwigheid leeft, dat Hij aan zondaars de schulden vergeeft! KOOR 4 Waar heel de wereld vandaag zo naar smacht, heeft de Heer Jezus aan't kruishout volbracht. Hij overwon zelfs de dood en het graf, neemt zo de Zijnen de doodskleed'ren af! KOOR Terug naar boven LIED 224: 1-4 1 Uw kleed moet wit zijn als de sneeuw, bereid u tot Gods komst! Weldra verschijnt ons Juda's Leeuw, bereid u tot Gods komst! KOOR: Bereid mij, bereid mij, Heer! Bereid mij om voor Uw troon te staan! 2 Was u van uwe zonden rein, bereid u tot Gods komst! Gij moet door Hem gereinigd zijn, bereid u tot Gods komst! KOOR 3 Bereid mij hier, bereid mij nu om voor Uw troon te staan, dat 'k zonder een'ge vrees voor U voor Uwe troon mag staan. KOOR 4 Heer, reinig Gij mijn hart en zin om voor Uw troon te staan. Mijn trots mijn zelfzucht overwin, dat 'k voor Uw troon mag staan. KOOR Terug naar boven LIED 225: 1-2 (wijze lied 224) 1 Mijn Heiland, stort Uw geest in mij, zie in Uw gunst mij aan, dat ik U gans behaaglijk zij, U eer door woord en daân. KOOR: Bereid mij, bereid mij, Heer! Bereid mij om voor Uw troon te staan! 2 Dat in geheel mijn leven, Heer, Uw wil geschieden mag; dat is 't, wat vurig ik begeer. dat zoek ik nacht en dag. KOOR Terug naar boven LIED 226: 1-5 1 Zwak en moede, arm, ellendig, roep ik tot Hem: waar is nu de goede Meester? 'k Hoor reeds Zijn stem. KOOR: Als 'k de zoom van Zijn kleed maar aanraak als 'k de zoom van Zijn kleed maar aanraak, als 'k de zoom van Zijn kleed maar aanraak, maakt Hij mij gewis gezond. 2 Ziet, hoe allen tot Hem komen, hoort boe Hij noodt: "Wilt nu allen tot Mij komen, komt, klein en groot." KOOR 3 Kranken, kreup'len, blinden, doven, raakt Jezus aan! Ziet, hoe allen, die geloven, leven voortaan. KOOR 4 Ook ik mag met mijne zonden tot Jezus gaan. Hoe verstrikt en hoe gebonden, 'k roep Hem nu aan. KOOR 5 Hij geneest nu aller wonden, reinigt ook u. 'k Heb in Hem mijn al gevonden, 't is ook voor u. KOOR: Als de Heer slechts uw ogen aanraakt, als de Heer slechts uw oren aanraakt, als de Here uw hart slechts aanraakt, maakt Hij u gewis gezond. Terug naar boven LIED 227: 1-4 1 Klaag toch nimmer over wegen, waarin God uw schreden leidt; twijfel nimmer! Heeft niet Jezus Zijn genâ u toegezeid? KOOR: Ja, God is genoeg voor mij, al wat mijn lot of weg ook zij; leidt naar Golgotha Hij henen, daar's genâ genoeg voor mij. 2 Klaag niet, als beproeving nadert; daarin spreekt tot u Gods stem, wil daarin opnieuw u tonen: daar's genâ genoeg in Hem. KOOR 3 Klaag toch niet, wanneer de wereld met verachting op u ziet; steun alleen op Zijn genade, Zijn genâ begeeft u niet. KOOR 4 Denk er aan in nood en lijden: Zijne kracht wordt slechts volbracht, waar men, eigen zwakheid kennend, alles van gena verwacht. KOOR Terug naar boven LIED 228: 1-4 (wijze lied 227) 1 Zullen we eens elkaar ontmoeten in dat land van zaligheid, waar wij altijd met de Heiland zijn van alle leed bevrijd? KOOR: Zult ge er zijn, zult ge er zijn? Zult ge er zijn, zult ge er zijn? Zullen we eens elkaar ontmoeten, waar geen scheiding meer zal zijn? 2 Zullen we in die veil'ge haven ank'ren na volbrachte reis en na doorgestane stormen rusten in het paradijs? KOOR 3 Zullen we onze dierb'ren weerzien, die ons zijn vooruit gegaan? Zullen wij hun stem weer horen, hun gelaat weer gadeslaan? KOOR 4 Zullen we eens elkaar ontmoeten om te scheiden nimmermeer, waar wij eeuwig zullen juichen tot des Heilands lof en eer? KOOR Terug naar boven LIED 229: 1-6 1 Wat gaf mij rust in het hart? Niets dan het bloed van Jezus! Wat vertroost mij in mijn smart? Niets dan het bloed van Jezus! KOOR: Al d'aardse schatten zijn waard'loos en ijd'le schijn! Niets maakt van zonde rein dan 't dierbaar bloed van Jezus! 2 Wat toch gaf mij hoop en vreê? Niets dan het bloed van Jezus! Wat maakt stil mij en gedwee? Niets dan het bloed van Jezus! KOOR 3 Wat verlost van zondemacht? Niets dan het bloed van Jezus! Wat geeft overwinningskracht? Niets dan het bloed van Jezus! KOOR 4 Ach! Wat geeft mij broedermin? Niets dan het bloed van Jezus! Wat verlost van eigenzin? Niets dan het bloed van Jezus! KOOR 5 Wat maakt toch mijn ziel zo blij? Niets dan het bloed van Jezus! Wat maakt in 't getuigen vrij? Niets dan het bloed van Jezus! KOOR 6 Wat kan voor Gods troon bestaan? Niets dan het bloed van Jezus! Leer of vorm of ijd'le waan? Niets dan het bloed van Jezus! KOOR Terug naar boven LIED 230: 1-4 1 Hoe zalig is 't, o dierb're Heer, als op Uw arm ik leun; en als verzoeking me overvalt, zijt Gij mijn kracht, mijn steun. KOOR: Werp dan vrij op Hem al uw zorg. Werp dan vrij op Hem al uw zorg. Werp dan vrij op Hem al uw zorg, want Hij zorgt, ja, Hij zorgt ook voor u. 2 En wilt Gij, Heer, dat ik mijn zorg, op U steeds werpen zal? Ik kom tot U met al mijn leed, tot U breng ik mijn al. KOOR 3 Gij wilt, dat ik vertrouwen zal op U alleen, o Heer, opdat Gij mij vertroosten kunt en sterken meer en meer. KOOR 4 Waarom, o ziel, buigt g' u dan neer? Uw Heiland is nabij. Wat mij ook wacht, dit troost mij steeds; mijn Heiland zorgt voor mij! KOOR Terug naar boven LIED 231: 1-4 1 O, denk aan het huis bij de Heer, aan het oord, waar geen nacht is of leed, waar Gods heil'gen hun Koning ter eer in het smetteloos wit zijn gekleed. KOOR: Bij de Heer, bij de Heer, O denk aan het huis bij de Heer, Bij de Heer, bij de Heer, bij de Heer, O denk aan het huis bij de Heer, 2 O loof nu uw Heiland en Heer, die ons voor is gegaan tot Gods troon, waar nu 't loflied de Koning ter eer, Jezus dank zegt op juub'lende troon. KOOR 3 In 't land onzer rust wacht de Heer, wachten eng'len en Serafs ook mij, ja, ook ik zing mijn Koning ter eer, eerlang in de zalige rei. KOOR 4 Hoe goed, o hoe zalig, mijn hart, dat de tijdstroom ten einde haast spoedt dat 'k onsterf'lijk, ontworsteld aan smart, U dan heilig en zalig ontmoet. KOOR Terug naar boven LIED 232: 1-4 1 "Waarheen, pelgrims, waarheen gaat gij, 't oog omhoog en hand in hand?" Wij gaan op des Konings roepstem naar ons huis en Vaderland. Over bergen en door dalen gaan wij naar die blijde zalen, gaan wij naar die blijde zalen van Gods huis in 't Vaderland. Gaan wij naar die blijde zalen van Gods huis in 't Vaderland. 2 "Storm en duisternis bedreigt u; zijt daartegen gij bestand?" Waarom zou ons harte vrezen, wand'lend aan des Heren hand? Jezus Zelf zal voor ons strijden en door Storm en nacht ons leiden, en door Storm en nacht ons leiden, naar Gods huis in 't Vaderland. en door Storm en nacht ons leiden, naar Gods huis in 't Vaderland. 3 "Zegt ons pelgrims, wat verwacht gij als uw deel aan 't beet're strand?" Koningskroon en priesterkleding wacht ons uit des Heilands hand. God de Heil'ge Ongeziene zullen wij met d' eng'len dienen, zullen wij met d' eng'len dienen, in der eng'len huis en land. zullen wij met d' eng'len dienen, in der eng'len huis en land. 4 "Pelgrims, zegt ons, mogen wij ook met u trekken naar dat land?" Komt, weest welkom, volgt ons allen, 't oog omhoog en hand aan hand. Bij der eng'len vreugdezangen zal ons Jezus Zelf ontvangen, zal ons Jezus Zelf ontvangen, in Gods huis in 't Vaderland. zal ons Jezus Zelf ontvangen, in Gods huis in 't Vaderland. Terug naar boven LIED 233: 1-3 (Wijze lied 232) 1 Waarheen vriende, waarheen trekt gij? Welk is ’t einddoel van uw tocht? Wat zal straks de toekomst geven, Waarin hebt g’ uw heil gezocht? Jezus Christus wil u geven. Overvloed en ’t eeuwig leven Overvloed en ’t eeuwig leven Jezus heeft u vrij gekocht Overvloed en ’t eeuwig leven Jezus heeft u vrij gekocht 2 Wilt toch even stilstaan, vriende, O, bedenk: waar reis ik heen? Alles wat u hier behaagde, Laat bij ’t scheiden u alleen. Jezus Christus komt u vragen: Wilt Mij toch uw noden klagen, Wilt Mij toch uw noden klagen. Nimmer laat Ik u alleen. Wilt Mij toch uw noden klagen. Nimmer laat Ik u alleen. 3 Wilt niet langer doelloos dwalen, Wentelt uwen weg op hem Jezus stierf voor uwe zonden, Jezus rieot u, hoort Zijn stem. Dan zult gij met ons Hem praijzen, Hem uw eer en dank bewijzen. Hem uw eer en dank bewijzen In het nieuw Jeruzalem. Hem uw eer en dank bewijzen In het nieuw Jeruzalem. Terug naar boven LIED 234: 1-3 1 Keer, arme zwerver, keer Naar ’t hart des Vaders weêr, Hij wacht op u. Komt, twijf’laar, moed gevat; Betreed het rechte pad, Volg Jezus nu. KOOR: Het heerlijk bruiloftsmaal Wacht in de hemelzaal; ’t Is alles reeds gereed. Kom, kies uw kleed. 2 Zijn trouw wijst niemand af, Kom tot Hem, Die zich gaf Voor u en mij, Al zijt g’ ook gans onrein, Zijn bloed maakt zondaars rein, Maakt vrij en blij. KOOR 3 Komt, vrienden, kiest het kruis, ’t Brengt u in ’t Vaderhuis, Aan ’s hemels kust, Verzet u langer niet, Daar Hij u ’t leven biedt, Van vrede en rust. KOOR Terug naar boven LIED 235: 1-3 1 Hebt gij in de Heer geloofd? Daar moet meer op volgen. Daalde zegen op uw hoofd! Meer zal daarop volgen. O, de Vader heeft genâ! Daar moet meer op volgen; en die geeft Hij vroeg en spâ, meer zal daarop volgen. KOOR: Meer en meer, meer en meer, altijd meer te volgen, groot de liefde van de Heer, Die steeds meer laat volgen. 2 Hebt gij Jezus lief gehad? Daar moet meer op volgen. Volgt g' in vreugde steeds Zijn pad? Meer moet daarop volgen. O, Zijn liefde is rijk en groot! Daar moet meer op volgen; ja, Hij mint u tot de dood; meer zal daarop volgen. KOOR 3 Hebt Gij 's Geestes kracht bemerkt? Daar moet meer op volgen. Heeft die Geest in u gewerkt? Meer moet daarop volgen. O, voorwaar, Hij toont Zijn macht! Daar moet meer op volgen. Gaarne schenkt Hij u Zijn kracht; meer moet daarop volgen. KOOR Terug naar boven LIED 236: 1-3 1 Dankt nu de Heer voor al Zijn zegeningen, Zijne nabijheid verkwikte ons weer. Laten wij nu Hem ter eer een loflied zingen. Komt, staat nu op en geeft Jezus al d'eer! Komt, staat nu op en geeft Jezus al d'eer! 2 O, welk een blijdschap geeft God Zijne kind'ren in het vergaad'ren en bidden reeds nu: zorgt, dat die blijdschap bij 't heengaan niet vermind're, want Zijn belofte is " 'k Ben altijd met u". want Zijn belofte is " 'k Ben altijd met u". 3 O, wat zal 't zijn als nimmermeer wij scheiden. eeuwig te samen zijn met onze Heer: Hij ging reeds voor om ons plaats te bereiden. Komt, broeders, zusters, geeft Jezus al d' eer! Komt, broeders, zusters, geeft Jezus al d' eer! Terug naar boven LIED 237: 1-3 1 'k Ben gered! Vergeven is mijn schuld! Christus zelf heeft dat voor mij gedaan. Mijn gebed, om liefde vol geduld, hoort de Heer in Zijn genade aan. KOOR: Jezus leeft! Maar niet alleen voor mij! Hoor, Hij roept, Hij wil ook jou er bij! Kom, sluit je bij de rijen aan van hen die biddend tot Hem gaan, want Zijn beloften en Zijn trouw zijn ook voor jou! 2 'k Ben gered door Zijn genaad' alleen! Zijn genade geldt als recht voortaan. Zoals Jezus is er immers geen, die voor mij de kruisdood heeft doorstaan. KOOR 3 'k Ben gered! Mijn ziel verheft Gods eer! 'k Zing mijn lied tot lof van God, de Heer. Heer, ik bid om liefde en geduld, tot de aard' is van Uw woord vervuld. KOOR Terug naar boven LIED 238: 1-5 1 Geeft Jezus eer! Hem, de Hope der zondaars, heerlijke naam, der verloornen behoud! Komt zonder aarz'len, treedt allen nu nader! Hij toont ons God als een liefhebbend Vader. Geeft Jezus eer! Geeft Jezus eer! Geeft Jezus eer! Geeft Jezus eer! 2 Geeft Jezus eer! Waar Zijn naam wordt verheven, vlieden de duiv'len en vallen ter neêr; Zijn heerlijk licht, waar al d'englen in leven, doet alle werkers der duisternis beven. Geeft Jezus eer! Geeft Jezus eer! Geeft Jezus eer! Geeft Jezus eer! 3 Geeft Jezus eer! Is de kreet van mijn ziele, Hem te vertrouwen beschaamt nimmermeer; Hem wens ik voortaan geheel te behoren, Zijn stem alleen kan mijn harte bekoren. Geeft Jezus eer! Geeft Jezus eer! Geeft Jezus eer! Geeft Jezus eer! 4 Geeft Jezus eer! 'k Wil mijn leven Hem wijden, 'k leef nu voor Hem, voor mijzelve niet meer. Hem wil ik volgen, voor Hem wil ik strijden, breng' 't mij ook smaadheid. vervolging of lijden. Geeft Jezus eer! Geeft Jezus eer! Geeft Jezus eer! Geeft Jezus eer! 5 Geeft Jezus eer! In de strijd aan Zijn zijde heb ik Zijn glimlach. Wat wens ik nog meer? Hoe ook de helmacht moog' tegen mij woeden, Hij zal mijn voet zelfs voor struik'len behoeden. Geeft Jezus eer! Geeft Jezus eer! Geeft Jezus eer! Geeft Jezus eer! Terug naar boven LIED 239: 1-2 1 Hij vergaf mijn schuld in Jezus naam, heeft mijn hart vervuld in Jezus' naam; en in Jezus' naam deel ik met jou Zijn liefde, zoals Hij het wou; KOOR: Hij zei: "Geef het maar, geef het maar, geef het om niet, geef het maar, zoals Ik geef; ga in Mijn naam en omdat je gelooft, weet iedereen dat Ik leef." 2 Hij heeft alle macht in Jezus' naam, alles is volbracht in Jezus' naam; en in Jezus' naam deel ik met jou Zijn grote kracht, zoals Hij het wou; KOOR Terug naar boven LIED 240: 1-3 1 Een zegen voor u, wilt g' hem nemen? Kies heden nog! Een woord uit uw hart, wilt ge 't spreken? Kies heden nog! Wilt gij geloven of Jezus weerstaan? Wilt g' Hem ontvangen of Hem laten gaan? Denk' Voor gij antwoordt, zwijg stil en denk na! Kies heden nog! 2 De dood komt weldra, waarheen gaat ge? kies heden nog! Een stem die u noodt, vriend, verstaat ge? Kies heden nog! Eng is de weg en zeer nauw is de poort. Kom nu, mijn broeder, en hoor Jezus' woord: tot hiertoe heeft u de zonde bekoord. Kies heden nog! 3 Het kruis van uw Heer, wilt ge 't dragen! Kies heden nog! Het eeuwige leven Hem vragen? Kies heden nog! Ras is de tijd van het kiezen gedaan, dan dringt Gods Geest u niet langer tot staan; ver van de hemel zult g' eeuwig vergaan. Kies heden nog! 4 De keet'nen der zonde, verbreek nu. Kies heden nog! De liefde van Christus, zij smeekt u: kies heden nog! Veilig in d' armen van Jezus, mijn vrind, veilig aan 't harte van Hem, Die u mint, Die tot vergeven u steeds is gezind, kies heden nog! Terug naar boven LIED 241: 1-4 1 Waar zult gij zijn in d' eeuwigheid? Ernstige vraag in deze tijd. Hebt gij uw antwoord reeds bereid? Waar zult ge zijn in d' eeuwigheid? KOOR: In d' eeuwigheid. In d' eeuwigheid. Waar zult gij zijn in d' eeuwigheid? 2 O, kies voor Jezus heden nog; vlied toch de zond' en haar bedrog. Jezus vraagt Zelf met tederheid: "Waar zult ge zijn in d' eeuwigheid?" KOOR 3 Gij dwaalt steeds door op 't brede pad. Denk eens, hoe steeds uw moeder bad? Speel toch niet met uw kostb're tijd! Waar zult ge zijn in d' eeuwigheid? KOOR 4 Keer tot de Heer, Hij stierf voor U; steun op des Heilands redding nu. Dan zegt gij blij, van schuld bevrijd: "Ik ben gered voor d' eeuwigheid." KOOR: Voor d' eeuwigheid, voor d' eeuwigheid ik ben gered voor d' eeuwigheid. Terug naar boven LIED 242: 1-3 1 O teder en zacht was des Meesters stem, Toen liefdevol Hij tot mij zei: “Kom, zondaar, tot mij, ’t Is niet meer dan één stap, Kom over de lijn nu tot Mij.” KOOR: Over de lijn, ’t is een stap slechts voor u; Kom tot uw Heiland, vind vrede in Hem nu! Over de lijn, waarom zoudt gij zijn Slechts door één stap verwijderd van Jezus? 2 Zijn groot uwe zonden; ’t geloof nog klein? Hoor ’t vriendelijk antwoord tot u: “Vertrouw slechts op Mij, Ik bewaar u dan rein; Kom over de lijn nu tot Mij.” KOOR 3 Hoe donker de weg ook, Hij is nabij. Met iederen stap helpt Hij u. Hij biedt u Zijn liefdehand, neem die toch vrij, Zeg Hem: “Heere, ik waag het met U!” KOOR: Over de lijn, ja ‘k zal komen tot U; Gij neemt mij aan en verzegelt mij nu; Over de lijn, ‘k wil langer niet zijn. Slechts door één stap verwijderd van Jezus! Terug naar boven LIED 243: 1-3 1 Aan des Heilands voeten, luist'rend naar de Heer, zette zich Maria van Bethanië neer. Zij verkoos het goede deel, wat ontving zij Godd'lijk veel! KOOR: Aan mijns Heiland voeten vindt mijn hart steeds vree. Van des hemels schatten deelt Hij mij daar mee. 2 Aan des Heilands voeten, zalvend haren Heer, lag Maria neder, d' olie stroomde neer. Jezus zag het vriend'lijk aan, want uit liefde was 't gedaan. KOOR: Aan mijns Heilands voeten, dienend mijnen Heer, leg 'k mijzelve gaarne met mijn alles neer. 3 Aan des Heilands voeten bad Maria aan, toen zij uit de doden Hem zag opgestaan. Daar zei Jezus: "Zeg het voort, wat gij zag en hebt gehoord." KOOR: Aan mijns Heilands voeten zal mijn hart en mond zijn genade prijzen tot mijn laatste stond. Terug naar boven LIED 244: 1-4 1 God zij steeds met u tot wederzien; dat Zijn rechterhand u leide en uit doodsgevaar bevrijde. God zij steeds met u, tot wederzien. KOOR: Nu tot wederzien, nu tot weêrzien, Zij het hier of aan de Godsrivier. Nu tot wederzien, nu tot weêrzien. God zij met u, nu, tot wederzien. 2 God zij steeds met u tot wederzien; als de levensstormen woeden, zal Zijn liefde u behoeden; God zij steeds met u, tot wederzien. KOOR 3 God zij steeds met u, tot wederzien; blijf op Zijn genade bouwen en op Jezus steeds vertrouwen; God zij steeds met u tot wederzien. KOOR 4 God zij steeds met u, tot wederzien: stel uw toekomst in Zijn handen; Hij zal veilig u doen landen, God zij steeds met u tot wederzien. KOOR Terug naar boven LIED 245: 1–2 1 Zij zullen het niet hebben, ons oude Nederland; het bleef bij alle ellende Gods en der vaad'ren pand. Zij zullen het niet hebben, de goden van de tijd. Niet om hun erf te wezen heeft God het ons bevrijd; Niet om hun erf te wezen, heeft God het ons bevrijd. 2 Met al hun schone woorden, met al hun stout geschreeuw, zij zullen ons niet hebben, de goden dezer eeuw. Tenzij het woord des zwijgers moedwillig werd verzaakt: 'k Heb met de Heer der heren een vast verbond gemaakt. 'k Heb met de Heer der heren een vast verbond gemaakt. Terug naar boven LIED 246: 1-4 1 Strijders, heft de stem naar boven, prijst gij de Heer! Daar ook d' eng'len Hem steeds loven, prijst gij de Heer! Prijst de Heer, terwijl gij reist naar het land van eeuw'ge ere, dat elk harte Hem steeds prijz'; prijst gij de Heer! 2 Voor de hoop, elk volk ontsloten, prijst gij de Heer! Voor Zijn heil, ons uitgegoten, prijst gij de Heer! Jezus stierf voor u en mij, droeg de last van onze zonden en maakt ons van zonde vrij; prijst gij de Heer! 3 Zondaars, gij moogt met ons gaan: prijst gij de Heer! Laat het kwaad gelovig staan; prijst gij de Heer! Nu is het tijd voor u, haast u naar het kruis dan henen: en geloof in Jezus nu! Prijst gij de Heer! 4 Halleluja! God met ons, prijst gij de Heer! Hoe de wereld om ons gonz', Prijst gij de Heer! Voorwaarts ga het! Voorwaarts snel! Voorwaarts in de naam des Heren; w' overwinnen dood en hel! Prijst gij de Heer! Terug naar boven LIED 247: 1-6 1 Jezus, zie mij aan Uw voet; niets dan Uw bloed kan redden. Geef mij rust voor 't bang gemoed: niets dan Uw bloed kan redden. KOOR: Neen, neen, niets breng ik, o Heer! Maar in 't geloof klem ik mij aan Uw kruis, o Lam van God! Niets dan Uw bloed kan redden. 2 Zie mij, vol van schuld en smart! Niets dan Uw bloed kan redden. Geef Uw vrede mij in 't hart, niets dan Uw bloed kan redden. KOOR 3 Duister was mijn bang verleên; niets dan Uw bloed kan redden. Laat, o laat mij niet alleen! Niets dan Uw bloed kan redden. KOOR 4 Zoals 'k ben, kom ik tot U; niets dan Uw bloed kan redden. Heiland, hoor mij smeken nu! Niets dan Uw bloed kan redden. KOOR 5 Eigen pogen baat mij niet; niets dan Uw bloed kan redden. Anders niets, dat redding biedt; niets dan Uw bloed kan redden. KOOR 6 'k Werp me op Uw genade. Heer! Niets dan Uw bloed kan redden. Geef mijn ziel het leven weer! Niets dan Uw bloed kan redden. KOOR Terug naar boven LIED 248: 1-4 1 O land, waar mijn Heiland in hemelse pracht als Koning Zijn dienaars tot heerlijkheid wacht: hoe zalig zal 't wezen te zingen mijn lied in 't koor der verlosten, dat hulde Hem biedt. KOOR: Land van vreed' en licht, op u is mijn oog en mijn harte gericht. 2 Tehuis der verlosten, de haven der rust, waar 't eind is der worst'ling met wereldse lust; geen lijden of smarte wordt daar meer gedoogd, uw God heeft er zelve hun tranen gedroogd. KOOR 3 Daarheen ging, gemeente, uw Koning vooruit; uw Bruigom, Die haast u ontvangt als Zijn bruid. Hij wacht u in liefde: komaan dan, gewaakt, en stoorloos genieten wordt door u gesmaakt. KOOR 4 Heb dank, o mijn Heiland, Die mij ook bereidt een eerplaats in 't huis, waar Uw liefde mij beidt. Hebt gij Uw beloften gestaafd met Uw bloed, ik steun op Uw heilswoord met vrolijke moed. KOOR: Heer, Gij mijn sterkte en licht, met U is mijn tocht naar de Godsstad gericht. Terug naar boven LIED 249: 1-5 1 Duizend vragen komen boven als ik naar de hemel kijk. Zal ik daar mijn Heiland loven in dat heerlijk koninkrijk. 2 Duizend vragen komen boven als ik aan mijn Heiland denk. 'k Weet: Hij is voor mij gestorven en dat mij genade schenkt. 3 Duizend vragen komen boven als ik naar de wolken zie, die mijn Heiland zullen dragen op de dag der profetie. 4 Duizend vragen komen boven als ik al die mensen hoor, die maar jagen en maar vragen naar de geest die t al verstoort. 5 Daarom houdt u vast aan 't Godswoord, dat u altijd helpen zal. Nooit zal Hij uw trouw beschamen, God de Schepper van 't heelal. Terug naar boven LIED 250: 1-3 1 Heer, ik kom met al mijn noden voor Uw heilig aangezicht. 'k Vraag U Heer: Wil in mij doden wat de satan heeft gesticht. KOOR: Kom, o Heiland, Heer en Koning, met Uw heil'ge Pinkstervlam. Neem mijn harte als Uw woning; kom, opdat ik leven kan. 2 'k Vraag U Heer: wil mij toch helpen iets voor anderen te zijn Wil mijn eigen vroomheid stelpen, U alleen, en 't ik verdwijn'. KOOR 3 Bron van liefd' en hemelvreugde, dat bent U alleen, o Heer. Maak mij één der milde deugden, stel mijn leven tot Uw eer. KOOR Terug naar boven LIED 251: 1-3 1 "Vrees niet, 'k ben met u", dat heeft Jezus beloofd. Zijt g' ook eenzaam, verlaten, werd u 't al ontroofd? Dit zal u vertroosten, sterken in de strijd; nooit zal Hij u verlaten, Hij is met u t' allen tijd. KOOR: Neen, nimmer alleen, neen, nimmer alleen; Hij zal u nimmer verlaten. nimmer laat Hij u alleen. Neen, nimmer alleen, neen, nimmer alleen; Hij zal u nimmer verlaten. nimmer laat Hij u alleen. 2 Rozen zij verwelken, leliën, zij vergaan. Wat op aarde schittert, ach 't blijft niet bestaan. Jezus, Roos van Saron, bloeit in eeuwigheid; wat op aard verdwijne, Hij is met u t' allen tijd. KOOR 3 Wat u ook bedreige, welk gevaar u wacht, hoe de storm moôg' loeien, vrees geen donk're nacht. Zaligheid en vrede, rust en veiligheid geeft u Zijn belofte: "Ik ben met u t' allen tijd". KOOR Terug naar boven LIED 252: 1-3 1 O, matten en moeden, begeeft u de kracht bij 't zien op het woeden der wereldse macht? Waarheen ook uw pad leidt, de Heer zal voorzien, in ziekte of droefheid zal hulpe Hij bién. KOOR: De Heer zal voorzien, de Heer zal voorzien; geloof de belofte: de Heer zal voorzien. 2 Verlaten door vrinden, gehaat om uw deugd, in God zult ge vinden Uw vriendschap en vreugd. Hij zal voor u zorgen, Zijn woord blijft gestand: Op nacht volgt de morgen, o, grijp Zijne hand. 3 Zij donker 't vooruitzicht, toch komt straks de tijd, dat Jezus u voorlicht en 't hart u verblijdt. Gedenk dus in droef'nis wie hulp u wil biên: de Heer zal, als 't goed is, in alles voorzien. Terug naar boven LIED 253: 1-4 1 Heer, wij komen voor Uw troon, danken U voor Uwen Zoon, voor Zijn dood aan 't harde kruis. Brengt ons, Heer, in 't Vaderhuis. 2 Heer, wij knielen voor U neer, danken U als onze Heer, voor Uw schepping, voor Uw kracht. Geef dat liefde wordt betracht. 3 Heer, wij buigen voor Uw troon ondanks spot en ondanks hoon. Komen wij tot U, o Heer, geeft Gij ons het leven weer. 4 Vader, Zoon en Heil'ge Geest, U bent altijd hier geweest. Geef ons redding, geef ons kracht, zoals U het kruis volbracht. Terug naar boven LIED 254: 1-4 1 Jeruzalem, o eeuw'ge gouden stad Stad van het licht, waar iedereen op wacht. De gouden zon, de heuvels in het rond, de heilge stede, stad van Gods verbond. 2 Jeruzalem, geef dat wij door uw poort komen tot u en leven naar Gods woord. De stad waar droefheid niet meer zal bestaan. Jeruzalem, laat mij naar binnen gaan. 3 Jeruzalem, de stad waar liefde woont, de plaats waar God in licht en glorie troont. Geen rouw, geen nood, geen onrust en geen haat. Breng ons, o Heer, daar waar Uw stede staat. 4 Jeruzalem, 'k aanschouw met eigen oog eens uw contouren aan de hemelboog. Als ik verlost en horend naar Gods stem zal ingaan tot het nieuw Jeruzalem. Terug naar boven LIED 255: 1-3 1 Als trouwe oogstliên gaan wij voort, En zaam’len ’t graan van oord tot oord. Langs berg en dal gaan wij verblijd En oogsten vrucht voor d’ eeuwigheid. Wij zingen steeds tot Jezus’ eer, Van ’t oogstveld toch is Hij de Heer; Hij was het, Die dit heil verwierf, Daar Hij als tarwegraan eens stierf. KOOR: Spoed U naar het oogstveld heen, Want de Meester roept u; Werk is er voor iedereen, Haast u, d’ avond valt nu. Spoedig ijlt de tijd voorbij. D’ oogsttijd komt voor u en mij, Voorwaarts, voorwaarts in des Heeren naam. 2 Wij zaam’len immer moedig voort, Gedachtig aan des Meesters woord: Weest steeds getrouw en altijd waar, Want oogstliên zijn er weinig maar. Aanschouw het wuivend korenveld, Dat neigend u Gods grootheid meldt, En hoor des Heeren stem tot u: Ga werken op Mijn akker nu. KOOR 3 Merk, hoe de tijd daar henen vliedt; Het oogsten is weldra geschied. Kom, leen den arbeid ook uw hand, Uw loon wacht u in ’t Vaderland! Waarom toch zoudt gij ledig staan Wijl d’ uren snel daar henen gaan? Kom, sla dan meê den sikkel aan, Breng in de schuur het goudgeel graan. KOOR Terug naar boven LIED 255A: 1-5 (wijze lied 133) vrij naar het Engels van J. Chalmers Lyon 1 Lees getrouw elke dag Met eerbiedig ontzag Uit uw Bijbel een hoofdstuk per dag! Wilt ge Gods weg verstaan, En Zijn wil doen voortaan, Lees tenminste een hoofdstuk per dag. REFREIN: Lees met ontzag Een hoofdstuk per dag; En ge zult dra ervaren, Wat het Godswoord vermag. 2 Wat een ander ook zegt, Of men ’t goed vindt of slecht, Lees Gods Woord, ’t brengt u altijd terecht. ’t Is een lamp voor uw voet, ’t Leidt u veilig en goed ’t Leer u wandelen heilig, oprecht. REFREIN 3 Lees Gods Woord, ’t is een kracht, ’t Maakt het hardste hart zacht, ’t Geeft u licht in den donkersten nacht. ’t Wijst den weg u naar ’t kruis, ’t Spreekt van ’t hemels tehuis, Waar de eeuwige vreugde u wacht. REFREIN 4 Wie op Gods Woord vertrouwt, En zijn hoop daarop bouwt, Vindt een vrede die nimmer berouwt. ’t Brengt vertroosting in smart, ’t Zingt een lied u in ’t hart, ‘t Is meer waard dan al ’t zilver en goud. REFREIN 5 Lees Gods Woord, en ge vindt Hoe God zondaars bemint, Hoe een vijand kan worden Gods vrind. Die gelooft wat er staat En zijn twijfel verlaat, Krijgt de macht om te worden Gods kind. REFREIN Terug naar boven LIED 256: 1-4 1 Als op 's zee de stormwind om u loeit, als ge tevergeefs uw arme hart vermoeit, tel uw zegeningen, tel ze één voor één, en ge zegt verwonderd: Hij liet nooit alleen. KOOR Tel uw zegeningen, tel ze één voor één, Tel ze allen en vergeet er geen. Tel ze, tel ze alle noem ze één voor één, en ge ziet Gods liefde dan door alles heen. 2 Drukken 's levens zorgen u soms zwaar ter neer, schijnt het kruis te zwaar u, zeg het aan de Heer. Tel uw zegeningen, wil op Jezus zien, dan zal 't harte zingen en de zorgen vliên. KOOR 3 Als ge ziet op and'ren met veel geld en goed, weet, uw Hemelvader geeft u overvloed. Tel uw zegeningen, voor geen geld te koop, schatten in de hemel zijn uw blijde hoop. KOOR 4 Zo in alle moeiten, zorgen zonder tal, wees toch nooit ontmoedigd, God is overal. Tel uw zegeningen, eng'len luist'ren toe, troost en hulp schenkt Hij u, volg dan blij te moe. KOOR Terug naar boven LIED 257 1-4 1 Wie koos 's Heeren zijde? Wie werd vrij? Koos gij 't pad ten leven? Waar staat gij? KOOR Kiest het pad ten leven, kiest het pad ten leven; blijft God niet weêrstreven. Hij maakt vrij. Wilt de Heiland kiezen, wilt de Heiland kiezen; Winnen of verliezen. Wat wilt gij? 2 Koos gij reeds de Heiland, hier op aard? Heeft Hij reeds uw harte? Hij is 't waard. KOOR 3 Blijft niet staan van verre, komt tot Hem; wilt toch tot Hem naad'ren, hoort Zijn stem. KOOR 4 Geeft de Heer uw leven, heel uw lot; immers is Hij Midd'laar tot uw God. KOOR Terug naar boven LIED 258:1-4 1 Kom in mijn hart, kom in mijn hart, o kom in mijn hart, Heer Jezus. Breng keer op keer Uw ware leer opnieuw in mijn hart, Heer Jezus. 2 Blijf in mijn hart, blijf in mijn hart, o, blijf in mijn hart, Heer Jezus. Blijf op mijn vraag vanaf vandaag voorgoed in mijn hart, Heer Jezus. 3 Leef in mijn hart, leef in mijn hart, o, leef in mijn hart, Heer Jezus. 'k Ben dan Uw kind dat U bemint vanuit mijn hart, Heer Jezus. 4 Woon in mijn hart, woon in mijn hart, o, woon in mijn hart, Heer Jezus. Hier is Uw huis, Uw eigen thuis, ja, hier is mijn hart, Heer Jezus. Terug naar boven LIED 259: 1-4 1 Gij biedt, Heer Jezus, rust mij aan, Gij maakt van zonden vrij! Gij zegt gebond’nen vrijheid aan. Dat deedt Gij ook aan mij. 2 Mijn zonden last, zo bang, zo zwaar, Bracht mij in duist’ren nacht. De nood steeg hoog, maar Hij was daar, Die op ons roepen wacht. 3 Het werd een worst’len in ’t gebed, Een pleiten op Zijn Woord: “Och Heer, och wierd mijn ziel gered’, En Hij heeft mij verhoord. 4 Ja, God is goed, dat Hij Zijn Zoon Voor mij op aarde zond; Nu juicht mijn ziel op blijden toon, Dat ‘k in Hem ruste vond. Terug naar boven LIED 260: 1-4 1 Wij weten het uur niet, dat Jezus ziet keren; toch kunnen de teek'nen der tijden ons leren, dat dra komt de dag van des Konings regeren: maar Zijn tijd weet niet één. KOOR: Ziet. Hij komt! Laat ons toezien en waken, Ziet, Hij komt! Halleluja! Halleluja! Heil, dan zullen de Zijnen de bruiloftsvreugd smaken, maar Zijn tijd weet niet één. 2 Zijn licht straalt op hen, die hun Koning erkennen; meer licht zal in teek'nen der tijden Hij zenden voor hen, die Zijn werk in geloof hier volenden: maar Zijn tijd weet niet één. KOOR 3 Blijft waken en bidden en steeds Hem verbeiden: blijft steunen op 't Woord, dat Hij sprak, bij Zijn scheiden; laat elk dan zich wakend en biddend bereiden; maar Zijn tijd weet niet één. 4 O, blijf dan toch steeds op uw Koning hier wachten, Hij geeft Zijn getrouwen vernieuwing van krachten; Zijn licht straalt hun toe in de donkere nachten; maar Zijn tijd weet niet één. KOOR Terug naar boven LIED 261: 1-3 1 Jezus is wachtend, o zondaar op u, roept u zo vriendelijk: "Kom tot Mij nu", biedt u verlossing en troost in uw smart. Kom nu, verdwaald' en geef Hem nu uw hart. KOOR: Vlied tot Hem nu, Hij wacht reeds op u; ga zo niet verder, maar kom tot Hem nu. Jezus is wachtend, wachtend op u; stel het niet langer uit, kom, doe het nu. 2 Zondaar, uw weg lijkt wel vrolijk en breed, somber het pad, dat de Christen betreedt; maar gij vergist u, want zonnig is 't pad, dat voert ten leven naar d' eeuwige stad. KOOR 3 Kom dan tot Jezus, Zijn liefde geldt u; kom tot de Heiland, want Hij roept u nu; haast u tot Hem, Hij verlost en maakt vrij. Wellicht, mijn vriend, is uw einde nabij. KOOR Terug naar boven LIED 262:1-4 1 Zing een danklied tot de Heer, jubel Uwe God ter eer. Dank Hem voor het groen gewas, voor de bomen en het gras, voor de groei van al het fruit. Zingt en speel met groot geluid, breng de schoven aan Zijn voet, dank Hem voor de overvloed. 2 Heel de wereld is Gods veld, alles onder Hem gesteld. Tarwegraan, zo vroeg gezaaid, wordt in heerlijkheid gemaaid. Eerst het blad en dan de aar zijn nu voor het oogstfeest klaar. Witte velden overal, wachtend tot Hij komen zal. 3 Bij het komen van de Heer leggen wij de arbeid neer, midden op het ruime veld, zonder prijs en zonder geld. Drinken wij de wijn en melk uit Zijn overwinningskelk, looft dan God uit alle macht, prijs Zijn grootheid heil en kracht. 4 Daarom Heer, voltooi Uw werk, kom toch haastig tot Uw kerk. Al het koren is gereed, wachtend in het bruiloftskleed. Vrij van zorg en vrij van rouw en omgeven door Uw trouw, zingen wij met d'eng'len mee, eeuw’ge blijdschap. Eeuw’ge vree. Terug naar boven LIED 263: 1-3 1 Er is nog plaats tot ank'ren in de haven der eeuw'ge rust, waar stormen nooit u dreigen, geen zee u ooit ontrust. Hoe heerlijk klinkt de zwerveling des Heren woord alom: "Er is nog plaats tot ank'ren. Kom, zwerv'ling, kom!" KOOR Nog plaats voor u, nog plaats voor u. Nog plaats voor u, nog plaats voor u! Er is nog plaats tot ank'ren. Kom, zwerv'ling kom! 2 Er is nog plaats tot redding, de boot ligt nog steeds gereed, de boot des evangelies, die menig reis reeds deed. Kom, wil uw wrak verlaten, eer 't naar de diepte gaat; stap in en laat u redden, straks is 't te laat. KOOR 3 Al kookt en bruist de branding, de reddingsboot ligt goed vast. Geen storm kan haar doen wank'len, is nog zo zwaar haar last. Laat Jezus Bootsman wezen in 't machtig golfgedruis; welaan dan, laat u redden. Hij brengt u thuis. KOOR Terug naar boven LIED 264: 1–3 1 't Zij vreugde mijn deel is, of smart mij verteert. en stormwind en nacht mij verschrikk'. Gij hebt mij, mijn Heiland, te roemen geleerd: 't is mij goed, wat mijn God mij beschikk'. KOOR: 't Is mij goed, wat God doet: 't is mij goed, wat mijn God mij beschikk'. 2 Uw deel, hoeveel zwaarder is 't hier niet geweest! Hoe spande niet satan zijn strik! En ziend' op Uw kruis roemt in mij ook mijn geest: 't is mij goed, wat mijn God mij beschikk'. KOOR 3 Heer, laat in mijn sterven Uw troost mij nabij, dat mij dan Uw liefde verkwikk'; dan dank ik hoe bang mij de doodsstrijd ook zij: 't is mij goed wat mijn God mij beschikk'. KOOR Terug naar boven LIED 265: 1-4 1 In wat tijd, hoe groot en heerlijk, zagen wij het levenslicht; is dit niet het eind der eeuwen, voorboô van het Godsgericht! Zie, de natiën ontwaken, Israël vraagt naar zijn Heer, 't schepsel zucht! Spreekt niet reeds alles, Jezus, van Uw wederkeer? 2 Gord, gemeent', uw wapenrusting om de leên tot feller strijd; helm en harnas, schild en slagzwaard, toon' Wiens erf en deel gij zijt. Als uw Vorst Zijn heirmacht monstert, zie Hij 't ieder onzer aan. Dat het eer ons is en vreugde, onder Zijn banier te staan. 3 Ook de boze spitst ten krijg zich; 't voorgevoelen van zijn val doet hem worst'len tot vermeerd'ren van zijn slinkend strijd'rental. Machtigen lokt hij met vleitaal, zwakken wint hij door zijn list; waak, gemeente, 't is uw ere, als de hel haar doelwit mist. 4 Waak, gemeente, toon' uw' strijden, wiens banier en naam gij draagt; dat 't nabij zijn van uw Koning de eer die gij 't vurigst vraagt! Hoor' elk onzer 't van Zijn lippen, als eens voor Zijn troon wij staan: "Wees Mij welkom, gij getrouwe, wat gij deed. was welgedaan". Terug naar boven LIED 266: 1-4 1 Vader 'k wil U danken voor wat Gij hebt gegeven. Ik dank U voor Uw liefde zo wonder groot, dat U bent gekomen op aard voor onze zonden, dat U toen bent gestorven de bitt're dood. 2 Dank u voor het leven, dat Gij ons hebt gegeven. Het is zo onbegrijp'lijk en zo veel waard. Heel Uwe schepping vol kleuren en vol leven, dat jubelt van Uw grootheid op deze aard. 3 Dank U voor de kind'ren, in liefde ons geboren. Laat ze U toebehoren door 't leven heen. Wil U ze geleiden tot 't eind van alle tijden; dan zijn ze door Uw liefde nooit meer alleen. 4 Als 'k dit wond're leven eens aan U t'rug moet geven, ben 'k niet bevreesd te sterven, als Gij bij mij zijt. Dat 'k mag binnenkomen in 't land van gouden stromen en dat 'k U lof mag zingen in eeuwigheid. Terug naar boven LIED 267: 1-4 1 Mijn Verlosser hangt aan 't kruis, hangt ten spot van snode smaders, Zoon des Vaders, waar is toch Uw almacht thans, waar Uw Goddelijke glans? 2 Mijn Verlosser hangt aan 't kruis en Hij hangt er mijnentwegen, mij ten zegen. Van de vloek maakt Hij mij vrij en zijn sterven zaligt mij. 3 Mijn Verlosser hangt aan 't kruis. Zou ik dan in droeve dagen troostloos klagen? Als ik naar Zijn kruis mij richt, valt mijn eigen last mij licht. 4 Mijn Verlosser hangt aan 't kruis. 'k Heb mij, Heer, in dood en leven U gegeven. 'k Leef in vreugd en tegenheen. 'k Leef en sterf voor U alleen. Terug naar boven LIED 268: 1-3 1 Ik zeg het allen dat Hij leeft, dat Hij verrezen is, dat Hij te midden van ons leeft en eeuwig bij ons is. 2 Verzonken in de diepe zee is 't vrezen voor de dood en elk kan schouwen boven 't wee der toekomst morgenrood. 3 Hij leeft en zal nabij ons zijn, waar alles ons verlaat en zo zal deze dag ons zijn een hemeldageraad. Terug naar boven LIED 269: 1-3 1 Het oordeel is daar, Gods boek ligt ontsloten; wat zal het deel zijn, dat ons beidt, als ied're daad en woord en denken 't lot beslist voor d' eeuwigheid? KOOR: Wat zal het lot zijn. dat ons beidt? Hoe zijn wij voor die stond bereid? Behoren w' onrein nog ons zelven, of rein de Heer voor d' eeuwigheid? 2 Werd Jezus' verlossing 't deel onzer harten? Zijn van verzoening w' ons bewust? Is 't Vaderhart, de liefde des Vaders, weer ons deel; wacht ons zijn rust? KOOR 3 Klem vast dan aan 't kruis met dankbaar geloven, broeders, ons geldt ook Jezus' bloed, dat ons bereidt de hoop des levens, die in God ons roemen doet. KOOR Terug naar boven LIED 270: 1-3 1 Heft, Christ'nen, heft uw lofzang aan, roemt deze schoonste aller dagen. De Heer is waarlijk opgestaan, 't geschonden Godsrecht is voldaan, de laatste vijand ligt verslagen. 2 O Jezus, doe ons meer de kracht van Uw verrijzenis ervaren, opdat w' ontrukt aan satans macht uit duisternis tot licht gebracht met U altijd verbonden waren. 3 Welzalig die U toebehoort, die kan geen dood of graf doen beven, die gaat zijn weg bemoedigd voort, daar hij zich vasthoudt aan Uw woord. "Die Mij gelooft, zal eeuwig leven". Terug naar boven LIED 271: 1-3 1 Neem mijn leven, laat het Heer, halleluja, toegewijd zijn aan Uw eer, halleluja. Laat mijn dagen en mijn tijd, halleluja, lovend U zijn toegewijd, halleluja. 2 Neem mijn handen maak ze sterk, halleluja, bruikbaar voor Uw liefdewerk, halleluja. Neem mijn voeten, maak ze licht, halleluja, lieflijk voor Uw aangezicht, halleluja. 3 Neem mijn stem, opdat ik zing, halleluja, buigend voor mijn koning, halleluja. Neem mijn vrienden, laat ze Heer, halleluja, zingend dansen tot Uw eer, halleluja. Terug naar boven LIED 272: 1-4 1 Daar staat iemand aan de deur, laat Hem in, laat Hem in, stel de Heiland niet teleur, laat Hem in, o, laat Hem in. KOOR: Hoor Hem kloppend buiten staan, wil Zijn roepstem niet versmaân, wil niet ledig henen gaan, laat, o laat Hem in, o laat Hem in. 2 Zondaar, open toch uw hart, laat Hem in. Al uw wachten doet Hem smart, laat Hem in. KOOR 3 Hij zoekt steeds des mensen heil, laat Hem in. Zelfs gaf Hij Zijn leven veil, laat Hem in. KOOR 4 Wilt gij blijdschap, liefd' en vreê? Laat Hem in. Hij deelt u dit gaarne meê, laat Hem in. KOOR Terug naar boven LIED 273: 1-5 1 'k Wil zingen van mijn God en Heer, die steeds Zijn zegeningen weer over mensen uitstort telkens weer, waarvan ik mag getuigen. Over mensen uitstort telkens weer waarvan ik mag getuigen. 2 De Naam van Vader, Zoon en Geest, Drie-enig God geducht, gevreesd. Geef ons ook op dit Pinksterfeest Uw Goddelijke zegen. Geef ons ook op dit Pinksterfeest Uw Goddelijke zegen. 3 O Vader, die vol scheppingskracht de wereld schiep met al haar pracht. Hoe groot en heerlijk is Uw macht, waarvan wij mogen zingen. Hoe groot en heerlijk is Uw macht, waarvan wij mogen zingen. 4 Heer Jezus, die op aarde kwam en onze zonden op Zich nam, voor ons geslacht werd als een lam hoe groot is Uwe liefde! voor ons geslacht werd als een lam hoe groot is Uwe liefde! 5 Daal Heil'ge Geest, daal tot ons neer en geef ons steeds Uw zegen weer zodat gesterkt door U steeds meer wij U een loflied zingen. zodat gesterkt door U steeds meer wij U een loflied zingen. Terug naar boven LIED 274: 1-3 1 Hoe zal 't ons zijn, als eenmaal wij verkeren aan 't einde van de lang gestreden strijd en wij naar 't Vaderland des Vaders keren, naar 't land van licht en eeuw'ge heerlijkheid? Als wij het laatste stof van onze voeten, het laatste zweet verwijd'ren van 't gelaat en daar de heil'gen van eertijds begroeten. Wie heeft er woorden voor die toekomststaat? 2 Hoe zal 't ons zijn, als wij met helle stralen van 't Godd'lijk licht als overgoten zijn en, o wat vreugde, dan ten eersten male te zijn als Hij, in waarheid vlekk'loos rein? Hoe wij, door geen onreinheid uitgesloten, versierd zijn met de gouden Koningskroon, als hemelburgers, Godes huisgenoten, voor eeuwig juichen om des Heren troon? 3 Hoe zal 't ons zijn, als Jezus eens zal roepen: "Komt, gij gezegenden, komt meê in 't licht!" en voor de troon met duizend Eng'lengroepen Hem zien van aangezicht tot aangezicht? Die ogen zien, die eens van tranen vloten vanwege 's mensen ongerechtigheid. De wonden, die het kostb're bloed vergoten, dat ons van dood en hel nu heeft bevrijd? Terug naar boven LIED 274A: 1-5 (wijze lied 274) 1 Hoe zal 't ons zijn na alle leed beneden en aan het einde van de aardse strijd, wanneer wij daar het Vaderhuis betreden, verlost en vrij in 's Heren heerlijkheid; het laatste stof geschud is van de voeten, de laatste traan gedroogd is voor Gods troon en wij elkander daar vereend ontmoeten, in 't eeuwig licht ontvangen 't zaligst loon? 2 Hoe zal 't ons zijn. als wij daar van de stralen van 't eeuwig licht geheel doordrongen staan? O, welk een vreugd, de wond'ren te verhalen, waardoor wij zijn verlost en ingegaan, als al 't gebrek voor goed is uitgesloten. Geen schaamt' van schuld of zond' ons meer omgeeft, als hemelburgers en als huisgenoten verkeren bij de Heer, Die eeuwig leeft. 3 Hoe zal 't ons zijn, als wij de liefdekoorden, waardoor wij zijn getrokken tot Gods Zoon, dan onvermengd gevoelen in die oorden, met vrij geworden ziel voor 's Heren troon? Als elke wolk voor 't oog zal zijn verdwenen gelijk een nevel voor het zonnelicht en 't Lam van God ons allen is verschenen in heerlijkheid voor 's Vaders aangezicht? 4 Hoe zal 't ons zijn, als Hij tot ons zal spreken: "Komt in, gezegenden, in heerlijkheid!" en wij voor eeuwig drinken uit die beken, waaruit wij hier gelaafd zijn in de strijd en d' ogen zien, die hier van tranen vloten om zielenood en 's harten hardigheid, die wonden, die het dierbaar bloed vergoten, dat ons van dood en zonde heeft bevrijd? 5 Hoe zal 't ons zijn, als, wat geen oog aanschouwde, geen oor gehoord heeft op deez' arme aard, ons oog zal zien, waar 't hart op Hem betrouwde, in 't vaderland om Jezus' troon geschaard? Welaan, dan nu het steile pad betreden. Het is ons zweet en alle moeite waard. En, moet het zijn: om Zijnen Naam geleden! Die, als Hij leed, ons allen heeft gespaard. Terug naar boven LIED 275: 1-2 1 Genade Gods! Wat sterv'lingsmond prijst ooit U naar waardij; verloren was 'k, toen Gij mij vond, een slaaf en nu ben 'k vrij. 'k Was blind voor 't waar en enig goed; Gij deed Uw heil mij zien, deed mij besprenkeld met Uw bloed, een wis verderf ontvliên. 2 Aan Jezus' hand nu voortgeleid, ken ik geen vreze meer, maar jubel in mijn zaligheid, 'k zing steeds Zijn lof en eer. De wereld toch gaat straks voorbij met haar begeerlijkheid, maar d' erf'nis wordt bewaard voor mij bij God in heerlijkheid. Terug naar boven LIED 276: 1-4 1 Door Jezus' sterven gaf Hij de mens macht, 't vlees steeds te doden door Zijns Geestes kracht; door Zijn verrijzenis kan de mens weer, zonde bestrijdend, bestaan tot Gods eer. KOOR: Laat ons dus steeds met vrijmoedigheid gaan, Hij laat geen zondaar ooit troosteloos staan; zie slechts op Jezus, Die 't al heeft volbracht; zie slechts op Hem, want geloven geeft kracht. 2 Zijt gij in strijd, gij zijt nimmer alleen; steeds heeft Hij voor Zijne kind'ren gestreên. Hij geeft Zijn woord als een tweesnijdend zwaard, zalig hij die dit altijd bewaart. KOOR 3 Wordt gij verzocht, och, geloof dan maar vrij, Hij is in alles verzocht zoals wij; geef de verzoeker geen plaats, doch weersta, dan moet hij vlieden voor Zijne genâ. KOOR 4 Hebt gij veel zorgen, vervolging, verdriet, weet, dat bij al, wat het leven u biedt, Jezus kan helpen, daar Hij alles weet en, meer dan gij, al die smarten eens leed. KOOR Terug naar boven LIED 276A: 1-5 (wijze lied 276) 1 Stervend met Jezus, Zijn vloekdood mijn eer; levend met Jezus in Godd'lijk verkeer; opziend tot Jezus, wiens glorie 'k begeer, polsslag bij polsslag ben 'k d' Uwe steeds, Heer! KOOR: Polsslag bij polsslag weegt liefde mijn lot, polsslag bij polsslag is 't leven uit God; opziend tot Jezus, wiens glorie 'k begeer; polsslag bij polsslag ben 'k d' Uwe steeds, Heer! 2 Nooit kamp ik eenzaam, waar 'k strijd voor Gods recht, nooit kroont me een zege, die Hij niet beslecht: 't kruis is Zijn standaard, Zijn pleit reeds beslecht, polsslag bij polsslag maakt waar, wat Hij zegt. KOOR 3 Nooit komt beproeving of Jezus is dáár, drukken mij zorgen, Hij torst mijn bezwaar; dreigen mij noden, Hij hoedt voor gevaar; polsslag bij polsslag maakt kracht openbaar. KOOR 4 Nooit smaakt de ziele miskenning en hoon; nooit slaakt z' in kommer een droevige toon; nooit gaat z' in 't rouwkleed of ginds op Zijn troon, polsslag bij polsslag, verkwikt haar Gods Zoon. KOOR 5 Nooit voel 'k een zwakheid, waar Hij niet in deelt; nooit lijd 'k aan krankheid, waar Hij niet van heelt. Jezus, mijn Heiland, geen troost, die zó streelt, polsslag bij polsslag vervult mij Uw beeld. KOOR Terug naar boven LIED 277: 1-3 1 Heer, blijf dicht bij mij, daar d' avond snel daalt; 'k ben slechts daar veilig, waar Gij mij omstraalt. Blijf daarom dicht met Uw licht mij nabij, licht Gij mij voor, blijf, Heer Jezus, met mij. KOOR: Heer, blijf met mij, daar het noodweer steeds klimt; waar hulp'loos mij het gevaar reeds begrimt, rest hoop en moed mij alleen aan Uw zij, houd Gij mijn hand, blijf, Heer Jezus, met mij. 2 Blijf Gij met mij, dan klopt 't hart gerust; slechts in Uw spoor ben 'k mij zeker bewust, breng mij toch veilig aan d' andere zij, blijf mij ook dan nog, Heer Jezus, nabij. KOOR Terug naar boven LIED 278: 1-4 1 Wij roepen luid: "Halleluja!" en ontplooien de vaan van 't kruis. Voorwaarts gaan w' in de kracht des Heren, straks wacht rust ons in 't Vaderhuis. KOOR: Strijdend aan Zijn zij overwinnen wij, steeds de vijand achterna, broeders in de rij, zusters, zij aan zij, achter Jezus. Halleluja! 2 Wij roepen luid: "Halleluja!" want de Bruidegom is nabij; steeds de lampen gevuld en brandend, wachten, waken en bidden wij. KOOR 3 Wij roepen luid: "Halleluja!" satans einde is haast nabij, hel en dood weldra overwonnen; broeder. zuster, zeg, waar staat gij? KOOR 4 Wij roepen luid: "Halleluja!" Onze harten, zij kloppen snel! Jezus zal weldra wederkeren. looft en prijst Hem, Immanuel. KOOR Terug naar boven LIED 279: 1-3 1 Heil'ge Jezus, trouwe Vriend, Die mij in liefde dient, houd mijn zwakke hand gevat op het ruw en eenzaam pad, dat zo steil mij opwaarts leidt; 't hart, dat Uw vertroosting beidt, gaat verkwikt, bemoedigd voort, als het maar Uw fluist'ren hoort. KOOR: Leid mij op het enge pad. Leid mij, leid mij telken stond; houdt Gij mijne hand gevat, nimmer, nimmer ga 'k te grond. 2 Vriend, Die ons alom verzelt en aan 't hart, door angst gekneld, bij 't al worst'lend opwaarts gaan, 's Vaders liefde doet verstaan, sterk, vermeer mijn zwak geloof, en wat ooit mijn moed verdoov', fluister binnen mij altijd; "Ik ben met u in de strijd". KOOR 3 En is eens de reis volbracht, heeft dan 't hart nog enkel macht tot een laatste zucht en beê, sterk dan in mijn ziel de vreê, die 't geloof in Jezus' bloed als zijn anker smaken doet. Fluister zacht dan ook in mij: Wijkt het al, Ik blijf u bij". KOOR Terug naar boven LIED 280: 1-4 1 't Is middernacht en in de hof, buigt, tot de dood bedroefd, in 't stof de Levensvorst; in Zijn gebeên doorworstelt Hij Zijn strijd alleen. 2 't Is middernacht, maar hoe Hij lijdt, Zijn jong'ren slapen bij die strijd; en derven, afgemat in rouw, de aanblik op des Meesters trouw. 3 't Is middernacht, maar Jezus waakt, en 't zielelijden, dat Hij smaakt, bant uit Zijn hart de bede niet: "Mijn Vader, dat Uw wil geschied". 4 't Is middernacht, en 't Vaderhart sterkt en verstaat de Man van smart, Die 't enig lijden, dat Hij torst, ten eind doorstrijdt als Levensvorst. Terug naar boven LIED 281: 1-3 1 't Kan zijn in de morgen, bij 't zwichten van 't duister, als t zonlicht de neev'len verdrijft door haar luister, dat Jezus terugkeert en Hij ied're kluister der Zijnen voor altijd verbreekt. KOOR: Jezus, Heiland, hoe lang, hoe lang, Eer U ons feestgezang tegenjubelt: Halleluja! Halleluja! Amen. Halleluja! Amen. 2 't Kan zijn op de middag of als reeds bij 't dalen de zon 't west verguldt met haar gloedrode stralen, dat Jezus Zijn grens stelt aan 't zwoegen en dwalen Zijns volks, en hun ruste bereidt. KOOR 3 O, blijdschap, dan dreigt ons geen smart meer of sterven, dan zullen Gods strijders hun eerkroon verwerven, als God met Zijn Zoon ons de vreugde doet erven, die 't kruis onzes Konings bekroont. KOOR Terug naar boven LIED 282: 1-3 1 Hoor, hoor, mijn ziel, hoor om ons eng'len zingen! Met helder blij gezang en stil gebed zijn dienaars, die des Vaders troon omringen. altijd ook daar, waar ik mijn schreden zet. KOOR: Eng'len van Jezus houden de wacht, zingen hun welkom den pelgrims in de nacht. 2 Zingt, eng'len zingt! Straks zult g' ons welkom heten omhoog waar ons de hemel vreugde biedt, waar strijd en dood en rouw zal zijn vergeten. O, zingt ons van de hemel in uw lied. KOOR 3 Als soms op aard' de wolken 't licht verduist'ren, dan zien wij op tot Hem, die 't al gebiedt. Zijn eng'len zingen! Laat ons naar Hem luist'ren. De Heer is God, Hij doet de nacht teniet. KOOR Terug naar boven LIED 283: 1-4 1 Vaste Rots van mijn behoud, als de zonde mij benauwt, laat mij steunen op Uw trouw, laat mij rusten in Uw schaûw, waar het bloed door U gestort, mij de bron des levens wordt. 2 Jezus, niet mijn eigen kracht, niet het werk door mij volbracht, niet het offer dat ik breng, niet de tranen die ik pleng, schoon ik ganse nachten ween, kunnen redden, Gij alleen. 3 Zie, ik breng voor mijn behoud U geen wierook mirr' of goud; moede kom ik, arm en naakt, tot de God die zalig maakt, die de arme kleedt en voedt, die de zondaar leven doet. 4 Eenmaal als de stonde slaat, dat dit lichaam sterven gaat, als mijn ziel uit d'aardse woon opklimt tot des rechters troon, Rots der eeuwen, in Uw schoot berg mijn ziele voor de dood. Terug naar boven LIED 284: 1- 4 1 Waak Christen, wees wakker, de Heer roept ten strijd de trouwe, die hart Hem en zwaard heeft gewijd. De vijand dreigt tartend het erf van uw Vorst; ga, toon als een held uw gelaat hem en borst. KOOR: Toon als een held, toon als een held, toon als een held uw gelaat hem en borst. 2 Hoe groot ook 't gevaar zij, versaag niet in moed; uw Koning heeft recht op uw liefd' en uw bloed. Keer palstaand de boze in de naam van uw Vorst en toon als een held uw gelaat hem en borst. KOOR 3 De strijd voor uw Koning is wettig en schoon; Hij vraagt voor Zijn liefde uw liefde tot loon. Bekamp dan de satan, wees trouw aan uw Vorst en toon als een held uw gelaat hem en borst. KOOR 4 Ga moedig, uw Helper, de Heer is nabij. Waar 't strijden het heetst is, daar, Christen, is Hij. De vijand vliedt immer bij 't zien van uw Vorst, ja, toon als een held uw gelaat hem en borst. KOOR Terug naar boven LIED 285: 1-5 1 Uw Koning staat, wacht voor de poort; Hebt gij Zijn kloppen niet gehoord? Gij hoordet wel, maar draalt en toeft: Och, dat ge wist, hoe ’t Hem bedroeft. 2 Zijn liefde biedt u meer dan goud. Een sneeuw-wit kleed, dat nooit veroud. Een koningsnaam en priester rang. Hoe draalt en toeft gij dan zo lang? 3 Wat wilt gij meer, daar Hij om niet U ’t godd’lijk leven eeuwig biedt? Hoe hinkt g’ op twee gedachten nog, Na al der zonde wreed bedrog? 4 Draal langer niet, eens is vervuld De maat ook van Zijn teêr geduld; Wee u, wanneer Hij verder gaat, En u ook geldt Zijn droef: Te laat! 5 O, dat dit aller vrees’lijkst woord Toch nimmer van u wordt gehoord; Kom, spoed u, laat met dankb’ren zin, Nu ’t tijd nog is, uw Koning in. Terug naar boven LIED 286: 1-3 1 Wie is het, die de wijnpers in Gods kracht heeft getreên, die zich geheel voor allen gaf, Zijn strijd streed gans alleen? 't Is de Heer, Die voor ons leed; door liefdemacht, 't offer, dat met God verzoent, voor ons volbracht. KOOR: Zijn liefdemacht, die 't al volbracht, Zijn liefdemacht heeft aan 't kruis op Golgotha het al volbracht. 2 De strijd zag Hem verwinnaar, Hij heeft Zijn volk verlost: maar 't heeft een strijd, als niemand streed, aan 't kruishout Hem gekost. Door een elk verlaten stierf Hij in de nacht, toen aan 't kruis als Priestervorst Hij 't al volbracht. KOOR 3 Heer, Offerlam, ons Pascha, voor ons aan 't kruis gedood, U klink' ons lied, die 't Vaderhuis en hart ons weêr ontsloot. Lof en dank zij toegebracht Uw liefdemacht, die ons aan Gods Vaderhart heeft weêrgebracht. KOOR Terug naar boven LIED 287: 1-5 1 Vreugde, vreugde, louter vreugde is bij U van eeuwigheid. Schepper, die 't heelal verheugde, bron van eeuw'ge vreugde zijt. Gij, die woont in licht en luister, drijft de schaduwen uiteen. Hij, die zoekend doolt in 't duister, vindt het licht bij U alleen. 2 In de harmonie der sferen klinkt een loflied U gewijd. Sterren, eng'len, allen eren U, de Heer der heerlijkheid. Velden, wouden, beken, bergen, stromen, zeeën, alles juicht. Vogels, bloemen en fonteinen, 't werk, dat van Uw vreugd getuigt. 3 Duizend lichten, duizend kleuren zijn de weerglans van Uw pracht: daarmee wilt Gij mensen beuren uit hun zorgen uit hun nacht. Op een zee van licht en zangen voert Gij ons tot U omhoog. Gij, Heer, zijt ons hoogst verlangen: doof niet voor Uw licht ons oog. 4 Open nu ook onze ogen voor het ware vreugdelicht, opdat wij Uw naam verhogen, juichend voor Uw aangezicht. Want in Christus komt Gij nader hem, die onder zonde zucht. Ieder wilt Gij zijn een Vader, die in Jezus tot U vlucht. 5 Wil van ons Uw vreugde geven, hef ons op tot U omhoog, Gever van onsterf'lijk leven, die tot ons U nederboog. Dan gaan wij hier zingend voorwaarts, onbevreesd in smart en pijn. Laat ons Heer, door Uwe liefde eeuwig in Uw vreugde zijn. Terug naar boven LIED 288: 1-5 1 Maranathaklokken luiden door al d' eeuwen overal; luide roepend, vriend'lijk nodend, vreugde gevend zonder tal. Ja, de wederkomst des Heren gaf de eerste Christ'nen moed en de hoop op Zijn verschijning zet ook onze ziel in gloed. 2 Maranathaklokken luiden; welk een heerlijk vreugdakkoord! Zalig hij, die wakend, biddend acht geeft op 't Profetisch Woord. Wet, profeten en ook psalmen spreken allen van dit feit; 't Woord leert van begin tot einde: Jezus komt in heerlijkheid. 3 Maranathaklokken luiden: Christ'nen op! Uit slaap en sleur! Gordt de lend'nen, vult de lampen, stelt uw Bruigom niet teleur! Dienaars, predikt 's Heren toekomst! 't Is de spijs te rechter tijd. Laat de boodschap helder klinken: Jezus komt, zijt gij bereid? 4 Maranathaklokken luiden: Gij, Gods kind'ren. hoort Zijn stem! Reinigt u, wordt vol des Geestes, wandelt waardiglijk in Hem, maakt u los van zonde en wereld, sterkt u in 't gebed en 't Woord, dient elkander in de liefde, blijft in Hem, gaat moedig voort. 5 Maranathaklokken luiden, Tot aan 's werelds verste end. Volken, natiën en tongen worden met Zijn komst bekend. Helpt toch mee de klokken luiden, eer 't geluid voor goed verstomt, heel de wereld moet het weten, dat weldra haar Koning komt. De laatste vier regels van het 5e couplet kunnen bij elk vers als refrein worden gezongen. Terug naar boven LIED 289: 1-4 1 God zij met ons tot ons wederzien, Hij, de Heer der legerscharen, Hij zal uwe gang bewaren; God zij met u tot ons wederzien. 2 God zij met u tot ons wederzien. Ga met God en wees een zegen, voorspoed geev Hij op uw wegen; God zij met u tot ons wederzien. 3 God zij met u tot ons wederzien. Hij zal uwe arbeid lonen en uw werk met zielen kronen; God zij met u tot ons wederzien. 4 God zij met u tot ons wederzien, hier op aard of eens daarboven, waar wij na de strijd Hem loven! God zij met u tot ons wederzien. Terug naar boven LIED 290: 1-4 1 Ver boven alle sterren, daar is Gods Vaderhuis. Daar klinkt in alle zalen der eng'len harpgeruis. Daar springen de fonteinen in Edens nieuwe hof en zingen alle zaal'gen hun psalmen tot Gods lof. 2 Daar zijn de paarlen poorten en straten van fijn goud. Daar bloeit een eeuw'ge lente en jeugd, die nooit veroudt. Daar waaieren Gods palmen en blinkt het eeuwig licht. Daar glanst de zaal'ge vreugde op ieders aangezicht. 3 Ver boven alle sterren staat Gods geducht paleis en 't wacht ons aan het einde van onze aardse reis. Daar is geen leed, geen moeite, geen ziekte, geen verdriet. Daar is het eeuwig vrede en zegt God: "Kind, geniet!" 4 Naar 't huis boven de sterren gaat mijn verlangen uit. Nog zijn wij in de moeite, maar toch zijn wij Gods bruid. Eens zal Zijn kerk daarboven vergaderd zijn in 't licht en zal mijn stem Hem loven, als 't feest wordt aangericht. Terug naar boven LIED 291: 1-3 1 Ik was een dwalend schaap, ik zag de kudde niet, Ik hoorde niet des Herders stem, zo vaak ik Hem verliet. Ik was een dwalend kind, ik zag de ander niet, Ik hoorde niet des Vaders stem, ik deed Hem slechts verdriet. 2 De herder zocht zijn schaap, de Vader zocht Zijn kind. Hij zocht het in het donk're dal, waar men geen hulp meer vindt. Hij vond mij in mijn nood, zover van 't Vaderhuis. Hij gaf mij aan de dood niet prijs, Hij bracht mij veilig thuis. 3 Nu zing ik Davids lied: mijn Herder is de Heer! Hij voert mij in een grazig land, Hij draagt mij telkens weer. Voortaan vrees ik geen kwaad en ik zal voor altijd verblijven in des Heren huis, ja, tot in eeuwigheid! Terug naar boven LIED 292: 1-3 1 Heere onze God en Vader, O hoe heerlijk is Uw naam, heel Uw schepping, gans de aarde looft en prijst U altezaam. Leer ons knielen voor Uw grootheid, maak ons dankbaar, keer op keer. Alles wat wij niet verdienen, krijgen w' uit Uw hand steeds weer. 2 Kijk ik, Heer, naar wat U maakte, naar de sterren en de maan, wie ben ik dan toch, o Heere, dat U met mij bent begaan. Toch hebt Gij de mens, o Heere, bijna Goddelijk gemaakt. Heer, ik dank U, dat Uw liefde nu ook mij heeft aangeraakt. 3 Laat ons met Uw schepping leven, die zo zuiver is en goed, dat wij al het goede geven, zoals Uw natuur dat doet. Leer ons knielen voor Uw grootheid, maak ons dankbaar, keer op keer. Alles wat wij niet verdienen, krijgen w' uit Uw hand steeds weer. Terug naar boven LIED 293: 1-4 1 Waak op mijn hart, mijn tong, stem aan: zing God' een dankbaar lied; de Heer heeft bij mij welgedaan, mij is genâ geschied. 2 Zijn goedheid heeft mij vreugd verwekt; 'k was gans onrein en naakt. Zijn liefde heeft mijn schuld bedekt, mij weer Zijn kind gemaakt. 3 Juicht, heilsgenoten, met mij mee en roemt in Christus' kruis; Zijn offer schenkt ons hart Zijn vreê en deel in 't Vaderhuis. 4 Ons halleluja juub'le blij tot eer van Gods genâ; In Jezus zijn wij rein en vrij, looft God, halleluja! Terug naar boven LIED 294: 1-3 1 Heer, geef mij meer reinheid, meer kracht van omhoog; meer losheid van 't aardse, richt opwaarts mijn oog. Geef lust tot de waarheid, meer vrucht dan voorheen, meer zien op mijn Heiland, op Jezus alleen. 2 Meer dankbaarheid geef mij, meer trouw, o mijn God; meer innige liefde, meer rust in mijn lot. Meer tranen van meêlij, meer deelnaam' in smart, meer zachtheid en teerheid, meer ootmoed in 't hart. 3 Meer heiligheid geef mij, meer ijver en lust; meer leed over zonde, meer vrede en rust. Meer blijven in Jezus, meer sterkte van U, meer lust U te dienen, Heer, geef mij dit nu! Terug naar boven LIED 294A: 1-3 1 Meer heiligheid geef mij, meer teerheid van hart, meer leed om de zonde, om al wat U smart; meer vrijheid in 't bidden, meer ingaan op 't woord. Meer, Heiland, 't vertrouwen in U, ongestoord. 2 Meer dankbaarheid geef mij, meer stilt' in de Heer, meer pijn om 't Hem smaden, meer vreugd' in Zijn eer. Meer gloed voor mijn Koning, meer kracht in de strijd, meer lof voor elk' uitkomst, meer kalmt', als ik lijd. 3 Meer zegepraal geef mij, meer opwaarts het oog, meer vrijheid van 't aardse, meer zucht naar omhoog. Meer hemelse rijpheid, meer d' Uwe onverdeeld, meer vreugd U te dienen, meer, Heiland, Uw beeld. Terug naar boven LIED 295: 1-6 1 Hoe zoet, Heer Jezus, klinkt Uw naam, in 't U gewijd gemoed. Gij bond weer aard en hemel saam door 't off'ren van Uw bloed. 2 Geen hart werd ooit zo diep gewond, zo afgemat in rouw, dat Gij zijn leed niet helen kondt door Uw genaad' en trouw. 3 De rots, waarop onwankelbaar in nood en strijd ik sta, is tot in 't allerbangst gevaar, mijn Heiland, Uw genâ. 4 Mijn Koning, Midd'laar, Herder, Vriend, mijn alles, Heer, zijt Gij; een Meester, die Zijn dienaars dient, Behouder, zijt G' ook mij. 5 Nooit breng ik U naar waarde dank, als ik Uw kruis aanschouw; hoe koud en zwak toch blijft de klank mijns loflieds op Uw trouw. 6 Maar eenmaal, van dit vlees ontdaan, verheerlijkt voor Uw troon, hef ik dan ook een loflied aan, rein als Uw gunstbetoon. Terug naar boven LIED 296: 1-3 1 Waak, want uw tijd is kort; haast is uw dag voorbij; waak, want uw vijand loert, spiedend uw zwakke zij, zwak zijn uw' vlees en wil; zoek bij de Heer uw kracht; enig door Hem weerstaat, Christus, gij 's vijands macht. KOOR: O, waak en bid, o, waak en bid; O, waak en bid, o, waak en bid; O, waak in het duister en waak in licht; Christen waak en bid. 2 Geef aan geen sluim'ring toe, vrees twijf'lend ongeloof; hoe ook de vijand vleit, houd hart en oren doof. Waak, Christen, waak en bid: voor u waakte eens de Heer; denk aan Gethsemané; uw trouw zijn is Zijn eer. 3 Houd Jezus' hand gevat, in Hem is veiligheid; Hij heeft in 't Vaderhuis u plaats en vreugd bereid. Ga, volg des Herders spoor, Hij baande 't met Zijn bloed, en schenkt, wie waakt en bidt, eens 's hemels eeuwig goed. KOOR Terug naar boven LIED 297: 1-3 1 Jezus, hoor ons bidden, zie in liefd' ons aan; wilt Gij in ons midden met ons verder gaan. Gij wilt ons omringen met Uw liefd' en zorg; leer ons dankend zingen, Jezus, onze Borg. 2 Gij waart ons ten Herder op 't betreden pad; leid ons nu ook verder naar Gods vredestad. Zonder U wordt dwalen, struik'len hier ons deel; met U zegepralen wij tot 't eind geheel. 3 Dus is ons verwachten op Uw hulpe, Heer; heilig onze krachten, sterk ze daag'lijks meer, tot w' als 's Vaders zonen, met Uw Geest bedeeld, ons in waarheid tonen dragers van Uw beeld. Terug naar boven LIED 298: 1-4 1 Dreigend woeden wind en golven Om mijn ranke boot; In der branding schuim bedolven, Klimt gestaâg mijn nood. KOOR: Vrees niet, vrees niet, zie uw Heiland, Zie uw Heiland is nabij. Vrees niet, vrees niet, zie, uw Heiland, Uw Heiland, Jezus, is nabij, Ja, vrees niet, vrees niet, zie, uw Heiland, Uw Heiland, Jezus, is nabij. 2 Nooit verlaten of begeven Heeft Zijn liefde mij; Hij, de bron van kracht en leven, Staat getrouw ter zij. KOOR 3 Heer, laat nooit in mij verdoven ’t Klemmen aan Uw woord; Opdat ‘k altijd blijv’ geloven, Dat Gij zijt aan boord. KOOR 4 Blijft dan woeden, wind en baren, In Hem ben ‘k gerust; ‘k Zal de haven haast ontwaren, Ginds aan d’ eeuw’ge kust. KOOR Terug naar boven LIED 299: 1-3 1 De Heer zal komen, ja weldra, wees voor Zijn komst bereid; ontvang Zijn volheid van genâ, wees voor Zijn komst bereid. Rechtvaardig, heilig is de Heer, getrouwen kroont Hij eens met eer: als hun Verlosser komt Hij weer, wees voor Zijn komst bereid. KOOR: Zult gij gereed zijn, als de Bruigom komt? Zult gij gereed zijn. als de Bruigom komt? Is uw lamp bereid voor Hem? "Zult", klinkt haast de jubelstem, "gij ook gereed zijn, als de Bruigom komt?" 2 Wat om u heen verdwijn' of vall', Hij komt in heerlijkheid: wat ook verzink' of sterven zal, Hij komt in majesteit. De Zoon des mensen van omhoog komt weder op de wolkenboog; aanschouwen zal Hem aller oog, Hij komt in heerlijkheid. KOOR 3 Waak dan en bid en wees bereid, wees wachtende op Hem, let op de teek'nen van de tijd, wees wachtende op Hem. "Alleen de Vader weet die stond", zo sprak eertijds des Heren mond; Zijn wederkomst is ons verkond: wees wachtende op Hem. KOOR Terug naar boven LIED 300: 1 1 Geest van God, maak in dit uur al Uw kind'ren vrij. Schenk nieuw leven kracht en vuur, schenk het ook aan mij! Neem mij, breek mij, vul mij, zend mij! Schenk nieuw leven kracht en vuur, schenk het ook aan mij! Terug naar boven LIED 301: 1-3 (wijze lied 300) 1 Heer, eer van hier wijgaan, Bevestig ons, versterk Ons in ’t geloof en doe ons staan, Bestand in strijd en werk. 2 Geef vrede in ons huis, Ook liefd’ en broederzin; Dan worden zorgen, ziekt’ en kruis Tot zegen en gewin. 3 Waarheen op ’t levenspad Uw hand ons ook geleidt, Wij rijpen voor de vredestad En voor haar zaligheid. Terug naar boven LIED 302: 1-3 1 Mijn ziel verlangt naar U; Heer Jezus, red mij nu uit al mijn nood. Ik wil niet langer gaan op ijd'le zondenpaân: 'k vat Uwe hand voortaan, die Gij mij bood. KOOR: Aan U mij toevertrouwend, geef ik U geheel mijn hart; op Uw belofte bouwend, rust mijn ziel van smart. 2 Lang heb ik U weerstaan; door eigen gang te gaan, was 'k bijna dood. Maar Uwe liefde, Heer, zocht mij weer ied're keer; 'k leg mij nu voor U neer, red m' uit de nood. KOOR 3 Ja, Heer, ik neem het aan, Gij laat geen zondaar staan, 't hart heeft nu rust. Jezus, Gij zijt mijn Heer, 'k leef voortaan tot Uw eer; woon in mij daag'lijks meer, mijn vreugde en lust. KOOR Terug naar boven LIED 303: 1-4 1 Jezus, leven van mijn leven, Jezus, dood van mijne dood, Gij hebt U voor mij gegeven, Zelf U off'rend voor mijn nood, opdat ik niet redd'loos sterven, maar Uw heerlijkheid zou erven, voor dit heil aan mij geschied, prijz' U eeuwiglijk mijn lied. 2 Hoe U smaad en spot mocht honen, Gij zweeg bij al 't last'ren stil; liet Uw hoofd met doornen kronen, 'k weet het, Heer, om mijnentwil, om mij, die Gods beeld moest derven, weer Zijn beelt'nis te doen erven; voor dit heil, aan mij geschied, prijz' U eeuwiglijk mijn lied. 3 Heer, Verzoener mijner zonden, Heiland, Die mij hebt gezocht, Die mijn boeien hebt ontbonden, hebt voor God mij vrijgekocht. Ik, onrein, in schuld verloren, ben in U opnieuw geboren. Voor dit heil, aan mij geschied, prijz' U eeuwiglijk mijn lied. 4 Heer, ik zal Uw lof verbreiden voor Uw weldaân zonder tal; wil door mij ook and'ren leiden, goede Herder, tot Uw stal. Voeg, tot eer van Uw genade, onze harten, vroeg en spade, om Uw weldaân ons geschied, saam in 't eeuwig vreugdelied. Terug naar boven LIED 304: 1-4 1 Looft den Heere, prijst Zijn daden, zingt Uw God een dankbaar lied, Die eens woonde bij de mensen en Zijn eeuwig huis verliet. KOOR: Zing maar blij, zing maar blij, zing maar blij, want groot is Hij! 2 Al Zijn oorden zijn waarachtig, want volkomen is de Heer. Hoger dan het blauw des hemels ziet Hij op Zijn scheps'len neer. KOOR 3 Hij verbreekt de raad der bozen en verheft wie nederviel, Hij versterkt, wie op Hem bouwen, daarom juicht het in mijn ziel. KOOR 4 Laat de vrede in mij dalen, Heer, vergeef mij elke dag. Dat ik eens bij Uw verschijnen eeuwig bij U wonen mag. KOOR Terug naar boven LIED 305: 1-3 1 Zie, o Jezus, ons bijeen om ons door Uw woord te stichten; dat Uw Geest ons kracht verleen' om ons naar Uw wil te richten. Laat geen aardse zorg ons krenken, nu w' aan 't hemels heilgoed denken. 2 Heer, verlicht ons zwak verstand, nog met nevelen omtogen; schenk, op reis naar 't Vaderland, Uwe kracht ons uit de hoge; zo de mens iets goeds zal werken, moet Gij Zelf hem daartoe sterken. 3 Glans van 's Vaders heerlijkheid! Licht van licht, uit God geboren! Maak ons tot Uw dienst bereid! Open hart en mond en oren! Onze beden, onze zangen, wil die, Heer, in gunst ontvangen! Terug naar boven LIED 306: 1-3 1 Op bergen en in dalen en overal is God! Waar wij ook immer dwalen of toeven daar is God! Waar mijn gedachten zweven of stijgen daar is God! Omlaag en hoog verheven, ja, overal is God! 2 Zijn trouwe Vaderogen zien alles van nabij! Wie steunt op zijn vermogen, die dekt en Zegent Hij! Hij hoort de jonge raven, bekleedt met gras het dal, heeft voor elk schepsel gaven, ja, zorgt voor gans 't heelal! 3 Roem, Christen, aan mijn linker en rechterzijd' is God! Waar 'k machtbos nederzinke of bitter lijd', is God! Waar trouwe vriendenhanden niet redden, daar is God! In dood en doodse banden, ja, overal is God! Terug naar boven LIED 307: 1-3 1 Loof God met alle krachten, verhef Zijn naam, zo groot! Wie hulp van Hem verwachten, verlost Hij uit hun nood. Gedenk, mijn ziel, Zijn daden, vergeet er zelfs niet één, Hij heeft U overladen met goedheid, Hij alleen. 2 Al wat gij hebt misdreven, hoe veel het ook mag zijn, wil Hij in gunst vergeven, ook stilt Hij al uw pijn. Barmhartig en genadig, vol liefde telkens weer, lankmoedig en weldadig is Isr'els God en Heer. 3 Kortstondig is ons leven, als bloemen op het veld, niets doet hen meer herleven, wanneer de wind hen velt. Maar over wie Hem vrezen, is 's Heren gunst altijd. Hij zal dezelfde wezen, nu en in eeuwigheid. Terug naar boven LIED 308: 1-3 1 God is goed, die in Zijn almacht alle hulp op aarde geeft. Wat u kwelt door smart of lijden, Jezus zegent al wat leeft. Want Hij hoort op heel de aarde, waar wij wonen, elke bee, gaat als Heer van recht en waarheid in Zijn liefde met ons mee. 2 Vrees niet voor de dag van morgen, volg gewillig Zijn gebod. Want hoe vluchtig ook ons leven, eeuwig is de Here God. Leg maar alles in Zijn handen, die de dood is ingegaan, maar vanuit de schoot der aarde glorierijk is opgestaan. 3 Vrede zal er dan weer wezen, als de Heer komt in mijn ziel en ik in mijn schuld en onmacht diep gebogen nederkniel. Want de Here, hoog verheven, wendt zich van geen zondaar af, die zich hulp'loos en verlaten aan de Heiland overgaf. Terug naar boven LIED 309: 1-3 1 Heere God, ik wil U prijzen voor Uw goedheid al den dag, dat ik leef in Uw bescherming en Uw troost ervaren mag. KOOR: Heer in de hemel, maak mij rein en wil mijn trouwe Leidsman zijn, wil mijn trouwe Leidsman zijn, een Leidsman zijn op weg naar Huis. 2 Blijf mij bij door Uw' genade, dat ik weten mag, o Heer, Gij alleen, en niemand anders, ziet vol liefde op mij neer. KOOR 3 Wees niet bang, maar leg uw lasten en uw twijfel voor Hem neer, Die de weg is en het leven, Wiens verlossing ik begeer. KOOR Terug naar boven LIED 310: 1-4 1 Heil'ge bijbel, woord mijns Gods, boek, veracht door 's werelds trots, meer dan 't heerlijkst goed op aard'. Zijt g' als Gods geschenk mij waard, zijt g' als Gods geschenk mij waard. 2 Hartespiegel is m' Uw blad, raadsman op mijn levenspad; zwaard, welks scherpte niets weerstaat, veilig schild voor 't dreigendst kwaad. veilig schild voor 't dreigendst kwaad. 3 Trooster in het bangst der smart, woord mijns Gods, heers in mijn hart; werp Uw' Geest er, trouwe Heer, al, wat U weerstreeft, ter neer. al, wat U weerstreeft, ter neer. 4 Heilig woord, woord van mijn God, borg vanaf mijn kinderlot, Gij zult ook in stervenspijn licht mij in het doodsuur zijn. licht mij in het doodsuur zijn. Terug naar boven LIED 311: 1-4 (wijze nr. 310) 1 Dreunen zal eens ‘t feestgeluid, Als zich ‘t luchtgewelf ontsluit, En d’ archangel doet verstaan: Jezus komt, Zijn dag breekt aan Jezus komt, Zijn dag breekt aan. 2 Dan meldt, bij ’t bazuingeschal, ’t Lied der eng’len aan ’t heelal, Dat Gods Zoon in ’t eeuwig licht, Zich het rijk des vredes sticht. Zich het rijk des vredes sticht. 3 Zalig, zie Zijn reddend Woord Tot behoud en vrede hoort; ’s Konings komst in majesteit, Kroont ook Hem met heerlijkheid. Kroont ook Hem met heerlijkheid. 4 Juicht, verlosten door Gods Zoon, Zijn genâ schenkt u de kroon, En in ’t nieuw Jeruzalem, Heerscht voor eeuwig gij met Hem. Heerscht voor eeuwig gij met Hem. Terug naar boven LIED 312: 1-3 1 Leg maar stil je hand in Zijn handen, zeg maar stil amen op Zijn woord. Laat Zijn licht in je hart zo branden voor Hem, die je ja heeft gehoord. REFREIN: Leg maar stil je hand in Zijn handen. Zeg maar stil amen op Zijn woord op de weg naar hemelse landen, naar de stad met gouden poort. 2 Kom maar steeds met moeilijke vragen tot de God, die het antwoord weet. Hij, die jouw lasten ook wil dragen, is het, die je nimmer vergeet. REFREIN: 3 Geef Hem maar je volste vertrouwen, weet ook, dat je Zijn kind mag zijn. Je mag Zijn kerk mee helpen bouwen, zing maar mee heel zacht het refrein. REFREIN: Terug naar boven LIED 313: 1-3 1 Neem mijn leven, laat het, Heer, toegewijd zijn aan Uw eer. Maak mijn uren en mijn tijd tot Uw lof en dienst bereid. 2 Neem mijn handen, maak ze sterk, trouw en vaardig tot Uw werk. Maak, dat ik mijn voeten zet op de wegen van Uw wet. 3 Neem mijn stem, opdat mijn lied U mijn Koning hulde biedt. Maak, o Heer, mijn lippen rein, dat zij Uw getuigen zijn. Terug naar boven LIED 314: 1-3 1 Heiland, wij zijn hier vergaârd om Uw dierbaar woord te horen. Slechts Uw woord kan op deez' aard ons de ziel en 't hart bekoren. Dat leert zond' ons overwinnen en vernieuwt ons hart en zinnen. 2 Al ons weten en verstand is door duisternis bevangen. tenzij uit Uws Geestes hand wij het zuiv're licht ontvangen. Goed te denken, doen en dichten moet Gij zelf in ons verrichten. 3 Glans van 's Vaders heerlijkheid, Licht van 't Licht, uit God geboren, maak ons al te saam bereid; open Gij ons hart en oren! Leer ons zingen, spreken, bidden. Heer, wees Zelf nu in ons midden. Terug naar boven LIED 315: 1-8 1 Eén Vader, die ons noemt Zijn kind, één Zoon, die ons zo teer bemint, één Geest, die ons door 't leven leidt, één lichaam, dat Zijn licht verspreidt. 2 Eén Trooster, die geen wezen laat, één Bruigom, die te komen staat, één Bron, die onze ziel verkwikt, één God, die al ons lot beschikt. 3 Eén Koning, die het al regeert, één Meester, die Zijn wil ons leert, één Tempel, waar w' een Steen van zijn, één aan de dis van brood en wijn. 4 Eén kruis, waar God verzoening wrocht, één Heiland, die met bloed ons kocht, één stad, waar 't moede oog naar staart, één erfenis voor ons bewaard. 5 Eén Woord van God geïnspireerd, één waarheid, die ons 't goede leert, één fundament in Jezus' bloed, één vrede voor 't ontrust gemoed. 6 Eén hemel, die ons allen trekt, één taak, die ons tot arbeid wekt, één in de liefde voor de Heer, één in het loflied tot Zijn eer. 7 Eén met die ons zijn voorgegaan, één met die in de strijd nog staan, één in het dragen van het kruis, één op de weg naar 't Vaderhuis. 8 Eén in 't geloof, één Heer en doop, één Levensdoel, één zaal 'ge hoop, één in het bloed op Golgotha, lof zij de Heer, Halleluja! Terug naar boven LIED 316: 1-5 1 Het graf is leeg! Gods Zoon, Hij leeft! De Christus is verrezen! Gij, die Hem zoekt, weest niet bevreesd, Zijn wonden zijn genezen. 2 Hij, die de dood is doorgegaan, troost in Zijn sterven armen, al wie Hem zoekt, wie eenzaam is, in eindeloos erbarmen. 3 De stoet vermoeiden, die Hem volgt, verkrijgt steeds nieuwe krachten en nadert licht van voet en blij hen, die de strijd volbrachten. 4 Dan zingen zij hun vreugde uit: juicht bergen, zeeën, dalen. Laat heel Gods schepping vrolijk zijn, zingt het in alle talen. 5 Het graf is leeg! Gods Zoon, Hij leeft! De Christus is verrezen! De aarde zal opnieuw Gods tuin en hof van vreugde wezen. Terug naar boven LIED 317: 1-3 1 Buigt niet voor verzoeking; wie 't kwade weerstaat, steunt als overwinnaar door voorbeeld en raad zijn broeders in 't strijden. Volheerlijk is 't loon; zie immer op Jezus, 't geldt leven en kroon. REFREIN: Zoek uw steun bij de Heiland, heb vertrouwen op Jezus; blijf volharden tot 't einde, zie, dan wankelt gij niet. 2 Vlied immer de spotters, daar 't gif van hun tong reeds menige zwakke tot Godslast'ring dwong. Steun niet op u zelve, zoek geen eigen eer; schuil in Zijn armen, blijf dichtbij uw Heer. REFREIN 3 In elke verzoeking is Jezus nabij, daar ook Hij zelve verzocht is als wij. Zo kan Hij ons troosten, steunen door Zijn hand, tot ons Zijn genade brengt in 't Vaderland. REFREIN Terug naar boven LIED 318: 1-3 1 Als gij 's avonds rustig neerligt, moe en afgetobd, hoort gij dan niet, hoe uw harte dikwijls zwoegend klopt? Denk dan niet: "O, 't is een polsslag". Neen, 't heeft dieper zin; Jezus klopt dan aan uw harte, roepend: "Laat Mij in!" 2 Eenmaal komt het uur van sterven, denk daaraan eens, vrind! Als de dood, doch zonder kloppen, u van d' aard ontbindt. Daarom blijft de Heiland roepen: "Stel mij niet teleur! Laat M' uw moede hart verkwikken, open toch de deur!" 3 O, blijf toch uw hart niet sluiten voor die trouwe Vriend; heeft Hij dat voor al Zijn liefde wel aan u verdiend? Wee u! Als gij handenwringend voor Zijn richtstoel staat en diezelfde stem dan uitroept: "Weg van Mij, te laat!" Terug naar boven LIED 319: 1-3 1 Als hier op aarde mijn werk is gedaan en ik kom veilig aan 's hemels kust aan, o, dan zal daarin mijn vreugde bestaan, dat ik heel dicht naast mijn Heiland mag gaan. KOOR: O, dat maakt mij zalig en blij. (bis) Als ik het Lam zie, geslacht ook voor mij, dat maakt voor eeuwig mij zalig en blij. 2 Als 'k eens de plaats, in de hemel bereid, en reeds zo lang door mij biddend verbeid, binnentreed, aan Zijne hand voortgeleid, zal 'k bij Hem wonen tot in eeuwigheid. KOOR 3 Als 'k daar mijn vrienden van vroeger ontmoet, al mijne dierb'ren daar juichend begroet en 'k hoor de stemmen der Engelenstoet, dan zal ik prijzen de kracht van Zijn bloed. KOOR Terug naar boven LIED 319A: 1-3 (Wijze lied 319) 1 Als hier al 't werk voor de Heer is volbracht, voeren mij d' Eng'len tot Hem, Die mij wacht; 'k zal Hem dan zien. Die aan 't voor mij stierf en door Zijn dood mij de hemel verwierf. KOOR: O, dat maakt mij zalig en blij. Dat ik Hem zien zal, Die stierf ook mij, dat maakt voor eeuwig mij zalig en blij. 2 Als 'k daar zal zijn in mijn hemels Tehuis, zal 'k eerst beseffen de grootheid van 't kruis; dán eerst naar waarde Hem hulde daar biên, als ik mijn Heer in Zijn glorie zal zien. KOOR 3 'k Vind daar mijn dierb'ren in Jezus dan weer, juub'lend de lof van hun Redder en Heer; maar bovenal is de vreugd, die mij wacht: eeuwig met Jezus, Die 't al heeft volbracht. KOOR Terug naar boven LIED 320: 1-4 1 Uw naam, o Heiland, zij al d'eer, voor 't offer, dat Gij bracht; tot 's Vaders troon bracht Gij ons weer, groot was Uw liefdemacht. KOOR Geen and're pleitgrond hebben wij, die Naam alleen maakt vrij. Komt vrienden, komt, geeft Jezus eer, Hij is ons aller Heer. 2 Gij legde Zelf Uw leven af en vond Uw dood aan 't kruis; verwon voor ons de dood en 't graf, en ging ons voor naar huis. KOOR 3 O, heilig Lam, Uw kostbaar bloed behoudt zijn waarde en kracht, bewaart nog daag'lijks mijn gemoed, 't besprengt mij dag en nacht. KOOR 4 Heer Jezus, U zij lof en eer, als straks d' ontelb're schaar U hulde brengt aan 't glazen meer met dankb're stem en snaar. KOOR Terug naar boven LIED 321: 1-3 1 Heer Jezus, neem mijn handen en leid mij voort langs steile afgrondsranden naar 't hemels oord. 'k Kan zonder U niet leven, niet gaan of staan; als Gij mij zoudt begeven zou 'k ras vergaan. 2 Al wat U eertijds griefde, verzoend door 't bloed, verborgen in Uw liefde, is 't mij thans goed. Ik zit nu aan Uw voeten zo kalm en stil: daar leer ik U ontmoeten, verstaan Uw wil. 3 Behoed mij voor verkoelen door satans macht; doe mij Uw hand gevoelen in donk're nacht. Heer Jezus, neem mijn handen in Uwe hand, om veilig aan te landen in 't Vaderland. Terug naar boven LIED 321A: 1-3 (? wijze lied 321) 1 Wil aan Uw hand mij leiden, Heer, in genâ, tot aan mijn zalig scheiden en ook daarna. Alleen kan ik niet wand'len, niet éne schreê; waar Gij zult gaan en hand'len, neem mij daar mee. 2 Hul in Uw teer erbarmen mijn zwakke hart; draag liefd'rijk mij in d' armen in vreugd en smart. Troost met Uw rijke zegen Uw arme kind: dan volg ik langs Uw wegen, gewillig, blind. 3 Al voel ik hier niet immer Uw grote macht, Gij, Gij verlaat mij nimmer, ook in geen nacht. Ik weet, Gij zult mij leiden, Heer, in genâ, tot aan mijn zalig scheiden en ook daarna. Terug naar boven LIED 322: 1-3 1 ’t Gebeurt soms, als ‘k mijn weg hier ga, Dat ‘k nauwlijks Vaders stem versta; Een nevel dekt Hem dan geheel, En twijfel is mijn droevig deel. KOOR Dan Hem vertrouwd! Dan Hem vertrouwd! 2 Als ’t duister dagelijks vermeert, Mijn ziel in donkersheid verkeert, Als ‘k vreesm dat Hij mijn stem niet hoort, En ‘k twijfel aan Zijn dierbaar woord, KOOR: 3 Vertrouw in ieder uur van smart, Vertrouw, al is ’t met angstig hart! Hij is’t, Die ’t kromme recht weer maakt, En zelfs de sterkste banden slaakt. KOOR: Slechts Hem vertrouwd! Slechts Hem vertrouwd! Terug naar boven LIED 323: 1-4 1 O, wat smart en bit’re wroeging! Dank’re tijd, nu lang voorbij, Toen mijn hoogmoed Jezus afwees, Niets van Hem was, t’ al voor mij. KOOR: Niets van Hem was, t’ al voor mij. Niets van Hem was, t’ al voor mij. Toen mijn hoogmoed Jezus afwees, Niets van Hem was, t’ al voor mij. 2 Maar ’t werd anders, toen ik opzag. Tot Zijn wreed doorstoken zij; ‘k Werd verteederd door Zijn liefde, Iets van Hem en iets van mij. KOOR: Iets van Hem en iets van mij. Iets van Hem en iets van mij. ‘k Werd verteederd door Zijn liefde, Iets van Hem en iets van mij. 3 Dag aan dag kreeg Uw ontferming De-overmacht, Heer, over mij. En ik stamelde aan Uw voeten: “Dood mijn Ik, Heer, leef in mij.” KOOR: “Dood mijn Ik, Heer, leef in mij.” “Dood mijn Ik, Heer, leef in mij.” En ik stamelde aan Uw voeten: “Dood mijn Ik, Heer, leef in mij.” 4 Heil mij, Gij hebt overwonnen; Zalig is m’ Uw heerschappij. Zalig is ’t mij, niets te wezen: Heer, mijn al zijt enig Gij. KOOR: Heer, mijn al zijt enig Gij. Heer, mijn al zijt enig Gij. Zalig is ’t mij, niets te wezen: Heer, mijn al zijt enig Gij. Terug naar boven LIED 324: 1-6 1 Jezus is het Brood des levens! Uit de hemel neergedaald, schenkt Hij krachten, geeft Hij vreugde, waar geen and're vreugd bij haalt. 2 Jezus is de Weg, die zondaars, afgedwaald van 't rechte pad, voert uit hunne donk're doolhof naar de heil'ge hemelstad. 3 Jezus is de Bron, die water aan het dorstend harte schenkt; wie aan Hem om laaf'nis smeken, heeft Hij immer mild gedrenkt. 4 Jezus is de goede Herder; aangerand door 't snoodst geweld, heeft Hij voor Zijn zwakke schapen tot een offer Zich gesteld. 5 Jezus is het vlekk'loos Godslam; 't is alleen Zijn dierbaar bloed, dat gemeenschap met de Vader ons in waarheid kennen doet. 6 Jezus is de Rots der eeuwen, Die geen wank'ling vreest noch val en, wat hier bezwijk', Gods kind'ren tot een Toevlucht wezen zal. Terug naar boven LIED 325: 1-3 1 Er is nog plaats, gaat uit in struik en heg, opdat ook d' armste 't weet. Verkondt het luid aan d' uitgang van de weg. De dis staat nog gereed! Gaat, nodigt hen, die willen horen, al zijn ze nog zo diep verloren: er is nog plaats, er is nog plaats! 2 Het is nog tijd! Zijn liefde roept u nog, Zijn dienaars noden u. Nog onbekeerd? Kom, zondaar, haast u toch; hoor naar Zijn roepstem nu! Wordt één van Zijne disgenoten, de deur is thans nog niet gesloten. Het is nog tijd, het is nog tijd! 3 Straks is 't te laat, de tijd vliegt snel daarheen, o, kom nu toch gezwind! Daar g' anders straks, trots al uw droef geween, de deur gesloten vindt. De Bruigom komt, geen tijd verliezen, Hem spoedig als uw Heiland kiezen! Straks is 't te laat, straks is 't te laat. Terug naar boven LIED 326: 1-3 1 Schoon als de hof was van Eden, pas uit des Makers hand, zó zal de wildernis bloeien, spreidend haar geur door 't land. KOOR: Kom, o gij dag aller dagen, lang door Gods volk verbeid; hoe dikwerf te midden der moeiten hijg ik naar Uw zaligheid. 2 Kreupelen zullen dan springen, doven weer spraak verstaan; blinden de lichtglans aanschouwen, blijde in 's Heren daân. KOOR 3 Dan zal de tonge des stommen zingen een jubellied; allen hun danktoon doen horen, ere zij Gods gebied. KOOR Terug naar boven LIED 327: 1-3 1 Wie bouwt op de Rots, de Zone Gods, heeft stortvloed noch storm te vrezen; het uur van gevaar toont 't Godswoord waar: Ik zal uw toevlucht wezen. KOOR Ons heil is de Rots, is de vaste Rots. ons heil is de Rots, is de vaste Rots: ons heil is de Heer, is de Zone Gods; Hij is der eeuwen Rots. 2 Maar allen, wier hand hier bouwt op zand, zij zullen te laat aanschouwen, wat uitkomst hem beidt, die schijn verleidt op 's werelds grond te bouwen. KOOR 3 Ons heil is de Rots, de Zone Gods. Wat bergen en heuv'len wijken: de Rots, door Gods hand in Hem geplant, zal nimmermeer bezwijken. KOOR Terug naar boven LIED 328: 1-3 1 Waarom schuilt gij niet bij Jezus, o zondaar, verloren en blind? Waarom keert ge niet weer tot de Vader, Die smacht naar Zijn roekeloos kind? Waarom voedt g' u met draf dan nog langer, bekleedt slechts een zwijnhoederspost? Gij hoort toch, hoe Jezus u nodigt: "Bekeer u en gij zijt verlost." REFREIN: Schuil dichter, ja dichterbij Jezus, de weg is zo duid'lijk vermeld; o, raak door 't geloof slechts Zijn kleed aan en gij zijt terstond weer hersteld. 2 Waarom schuilt gij niet dichter bij Jezus, o Christen? Versta toch uw plicht, moet een Koningskind niet altijd wand'len als Jezus in 't hemelse licht? Schoon de satan u somtijds nog aanvalt, 't geloof nu en dan wel eens daalt: o, schuil dan opnieuw aan Zijn boezem, door Hem wordt verwinning behaald. 3 Waarom schuilt gij niet dichterbij Jezus? Zijn hulp heeft nog nimmer gefaald; ook voor al onze krankheên en smarten heeft Hij aan het kruishout betaald, ook als Heelmeester is Hij Dezelfde, Zijn hand strekt zich uit u ten baat; geloof vrij, uw volle genezing volgt dan, als g' op Hem u verlaat. Terug naar boven LIED 329: 1-3 1 Zondaar, heeft een stem daar binnen nooit zacht fluist'rend u gezegd: "Wil opnieuw met God beginnen, Die genade u schenkt voor recht?" Nog kunt gij ook d' eerkroon winnen, voor 't gelove weggelegd. 2 Waarom blijft gij wederstreven, van Gods heilgoed afgekeerd? Ga, door dankb're hoop gedreven, uit tot Hem, Die niemand weert: wiens genade u Gode leven en gerust u sterven leert. 3 Zondaar, moog'lijk roept al spoedig u de Heil'ge voor Zijn troon. Jezus heeft voor u gebeden, droeg voor u een doornenkroon. Hoor nu als voor 't laatst de beden, die u trekken tot Gods troon. Terug naar boven LIED 329A: 1-7 1 De voetstap des Konings, men hoort zijn geluid in 't oorlogsrumoer van de volken. De tronen der wereld, zij worden zijn buit, als Jezus straks komt op de wolken. 2 De voetstap des Konings, verneemt gij hem niet in allerlei teek'nen der tijden? De wereld, zij siddert bij 't droevig verschiet; doch die Hem verwachten, zijn blijde. 3 De voetstap des Konings brengt lsr'el naar 't land, dat thans weer als nieuw wordt herboren. God mint alle volken; daarom heeft Zijn hand 't volk Isr'el als werktuig verkoren. 4 De voetstap des Konings spreekt luid tot Gods kerk: "Ontwaak, 't is geen tijd meer tot dromen. Ga heen in Mijn wijngaard en werk daar Mijn werk, doe handeling, totdat Ik kome." 5 De voetstap des Konings vraagt ernstig gehoor; Hij noopt ons tot waken en bidden. Gemeente van Christus, bereid u toch voor, want weldra staat Hij in uw midden. 6 De voetstap des Konings dringt door tot het graf; d' in Christus gestorv'nen verrijzen, dan valt ook het reiskleed de levenden af, in eenheid zal alles Hem prijzen. 7 De voetstap des Konings, trilt hij in uw ziel? Verwacht gij de dag Zijner Kroning? Zo niet, buig nog heden uw harte en kniel voor Jezus, Uw Redder en Koning. Terug naar boven LIED 330: 1-4 1 Leer mij Uw weg, o Heer, leer mij Uw weg. Schenk van Uw kracht mij meer, leer mij Uw weg. Houd mij in evenwicht, dat 'k voor Uw aangezicht, wandel in 't volle licht, leer mij Uw weg. 2 Als vrees soms 't hart benauwt, leer mij Uw weg. Als zorg mijn dank verflauwt, leer mij Uw weg. Help mij in vreugd en pijn, noodweer of zonneschijn steeds blij in U te zijn, leer mij Uw weg. 3 Hoe ook mijn toestand wordt, leer mij Uw weg. 't Leven zij lang of kort, leer mij Uw weg. Is dan mijn loop volbracht, vrees ik geen dood of macht, daar mijn ziel U verwacht, leer mij Uw weg. 4 Wat ook dit leven brengt, Hij is nabij. 't Zij 't vreugd of droefheid schenkt, Hij is nabij. Hoe sterk ook satans macht, Jezus geeft licht en kracht ieder, die Hem verwacht; Hij is nabij. Terug naar boven LIED 331: 1-2 1 Komt, laat ons samen Isr'els Heer, de rotssteen van ons heil met eer, met Godgewijde zang ontmoeten! Laat ons Zijn gunstrijk aangezicht met een verheven lofgedicht en blijde psalmen juichend groeten! 2 Want Hij is onze God en wij zijn 't volk van Zijne heerschappij, de schapen, die Zijn hand wil weiden. Zo gij Zijn stem dan heden hoort, gelooft Zijn heil en troostrijk woord; verhardt u niet, maar laat u leiden. Terug naar boven LIED 332: 1-3 1 Vorst des levens, 't is Uw dood die een schuilplaats mij ontsloot, die voor zond' en doodsgeweld mij, verloorne, veilig stelt: mij, melaatse, die Uw bloed reinigt en herleven doet. 2 Offerbloed noch 't best metaal, dat voor onze schuld betaal', 't wist de minste onreinheid niet; maar, Lam Gods, wie op U ziet, wordt van zondenslavernij, door Uw zoenbloed gans'lijk vrij. 3 Heer, Uw kruis, Uw stervenspijn zal alleen tot steun mij zijn, als hier alles mij begeeft; Heer, in Wien mijn ziele leeft, Gij alleen, en Gij geheel, zijt mijn hoop, mijn eeuwig deel. Terug naar boven LIED 333: 1-6 1 O God, die droeg ons voorgeslacht in nacht en stormgebruis, bewijs ook ons Uw trouw en macht, wees eeuwig ons tehuis! 2 Gevlucht naar Uwen vasten troon, vindt ieder schuil en schut, waar eeuwig hij beveiligd woon', verstoken in Uw hut. 3 Gij zijt, van vóór Gij zee en aard hebt door Uw woord bereid, altijd dezelfde, die Gij waart, de God der eeuwigheid! 4 En duizend jaar gaan als de dag van gist'ren voor U heen, een schaduw', een gedachte vaag, een nachtwaak, die verdween. 5 De tijd draagt alle mensen voort op zijn gestage stroom; ze zijn als gras, door zon verdord, vervluchtigd als een droom. 6 O God, die droeg ons voorgeslacht in tegenspoed en kruis. wees ons een gids in storm en nacht en eeuwig ons tehuis! Terug naar boven LIED 334: 1-3 (? wijze lied 332) 1 Rots der eeuwen, troost in smart, vaste grond voor 't wank'lend hart, goed bestand voor storm en vloed, Jezus, is m' Uw dierbaar bloed; daarin vond 'k steeds al mijn kracht, zelfs in d' allerbangste nacht. 2 Die op eigen kracht vertrouwt, heeft op losse grond gebouwd. Eigen werken baten niet. Slechts die tot de Rotssteen vliedt, komt gewis aan 's hemels kust. Jezus geeft alleen de rust. 3 Vaste rots in elke nood, schuilplaats, zelfs tot in de dood, G' ondersteunt, die wank'lend viel. Trooster der bedroefde ziel, Jezus, Heiland, Zone Gods, ja, Gij zijt der eeuwen Rots. Terug naar boven LIED 335: 1-3 1 O blijde dag, als 't Woord des Heren tot in de diepste graven wordt gehoord en wij de Koning weer zien keren om ons te brengen in het zalig oord. KOOR: O blijde dag, die biddend afgewacht, de strijd verzoet en pijn en leed verzacht. 2 O blijde dag, wanneer onz' aarde als eens bij 't allereerste morgenrood, weer prijkt in al haar pracht en waarde, zoals zij zich voor d' eerste mens ontsloot. KOOR 3 O blijde dag, als alle monden eens Christus prijzen in hun zang en lied en alle scheps'len dan verkonden: Hij is het waard, dat men Hem hulde biedt. KOOR Terug naar boven LIED 336: 1-4 1 Waak op, gij geest der eerste boden, der trouwen, die sterk in des Heren macht, met liefdesdrang de volken noden, door geen geweld tot moed'loosheid gebracht. Hun ijver is 't, waardoor in 't wereldrond nu Jezus' naam ten leven wordt verkond. 2 O mocht het vuur, door hen ontstoken, met sneller gang tot 's aardrijks grenzen gaan; en waar het woord reeds werd gesproken. het dieper steeds in 't hart zijn wortels slaan. Zie op ons, Heer des oogstes, helpend neer, maak door Uw geest Uw knechtental steeds meer. 3 Gij Zelf, Heer, leerdet ons, te bidden om meerd'ring van Uws Vaders knechtental; maar wein'gen zelfs, met U in 't midden, wie is 't, die ons tot zwijgen dwingen zal? Als U ons oog, bekleed met almacht, ziet, zegt ons geloof: "Spreek, Heer, en 't is geschied!" 4 Doe spoedig, Heer, die heilstond naad'ren, dat er geen oord op 't wereldrond meer zij, waar Uw belijders niet vergaad'ren, in U van 't juk der zond' en wereld vrij. Dan roemt haast met de volken Isr'el mee in 't heilgenot van waarheid, liefd' en vreê. Terug naar boven LIED 337: 1-5 {Psalm 118:1, 7, 11, 12 en 14) 1 Laat ieder 's Heren goedheid loven, want goed is d' Oppermajesteit; Zijn goedheid gaat het al te boven; Zijn goedheid duurt in eeuwigheid. Laat lsr'el nu Gods goedheid loven en zeggen: "Roemt Gods Majesteit! Zijn goedheid gaat het al te boven: Zijn goedheid duurt in eeuwigheid." 2 De Heer is mij tot hulp en sterkte, Hij is mijn lied, mijn psalmenzang; Hij was het, Die mijn heil bewerkte, dies loof ik Hem mijn leven lang. Men hoort der vromen tent weergalmen van hulp en heil, ons aangebracht! Daar zingt men blij met dankb're psalmen: Gods rechterhand doet grote kracht. 3 De steen die door de tempelbouwers veracht'lijk was een plaats ontzegd, is tot verbazing der beschouwers, van God ten hoofd des hoeks gelegd. Dit werk is door Gods alvermogen, door 's Heren hand alleen geschied. Het is een wonder in onz' ogen; wij zien het maar doorgronden 't niet. 4 Dit is de dag, de roem der dagen, die Isr'els God geheiligd heeft: laat ons verheugd, van zorg ontslagen, Hem roemen, Die ons blijdschap geeft. Och, Heer! Geef thans Uw zegeningen! Och Heer! Geef heil op deze dag! Och, dat men op deez' eerstelingen een rijke oogst van voorspoed zag. 5 Gij zijt mijn God, U zal ik loven, verhogen Uwe majesteit. Mijn God, niets gaat Uw roem te boven; U prijs ik tot in eeuwigheid! Laat ieder 's Heren goedheid loven, want goed is d' Oppermajesteit! Zijn goedheid gaat het al te boven: Zijn goedheid duurt in eeuwigheid. Terug naar boven LIED 338: 1-3 (? wijze lied 337) 1 Wat ook het oog aanschouw’ beneden, ’t Is der verderfenis nabij; De ganse schepping zucht naar vrede: Onze openbaring maakt haar vrij. Wij zuchten mee, zien vol verlangen Naar U, o dierb’re Jezus! uit. Reeds hebben wij den Geest ontvangen, Die met ons roept: “Kom tot U Bruid!” 2 Door U, o Jezus! Is het leven. D’ onsterf’lijkheid aan ’t licht gebracht; Gij zult ons eens met eer omgeven, Gij deelt met ons Uw troon en macht. Is ’t Vaderhuis dra onze woning, Dan zullen wij U zelf daar zien, En, bij het feest van Uwe kroning, U onze dank’bre hulde biên. 3 Die hope kan alleen ons geven Volharding in den aardsen strijd. Mocht onze blik steeds zijn geheven Tot U, o Heer der heerlijkheid! Versterk toch ons geloofsvertrouwen; Gij gaaft Uw Geest ten onderpand; ’t Geloof verwissel’ in aanschouwen, Doe, Jezus! Haast Uw woord gestand. Terug naar boven LIED 339: 1-3 (? wijze lied 337) 1 Vertroost, o Jezus, onze harten Door Uwe Geest, Die in ons woont; Dan gaan wij blij door strijd en smarten, Naar ’t land, waar Gij den pelgrim loont, Uw liefde kweekt bij ons ’t verlangen Naar Uwe komst in heerlijkheid: Kom dan, o Heer! Kom ons ontvangen Uw komst toch eindigt allen strijd. 2 Wat zalig lot, U eens te aanschouwen, Dáár, in Uws Vaders heerlijkheid; U - vaste Rots van ons vertrouwen, – U – Oorzaak onzer zaligheid! Hoe zalig is ‘t, U aan te hangen En U te volgen t’ aller tijd! Kom dan, o Heer! Kom ons ontvangen, Uw komst toch eindigt allen strijd. 3 “Ja, komt!” zo roepen thans de Zijnen Hier van hun aardse pelgrimsbaan. “Hoe zalig maakt ons Uw verschijnen, Als wij, o Jezus! Tot U gaan. O Heiland! Kom, stil ons verlangen, Voleindig onze zaligheid! Ja kom, o Heer! Kom ons ontvangen, Uw komst toch eindigt allen strijd!” Terug naar boven LIED 340: 1-3 (? wijze lied 337; Psalm 98:1, 3 en 4) 1 Zingt, zingt een nieuw gezang de Heere, die grote God, Die wond'ren deed! Zijn rechterhand, vol sterkt' en ere, Zijn heilig' arm wrocht heil na leed. Dat heil heeft God nu doen verkonden, nu heeft Hij Zijn gerechtigheid zo vlekkeloos en ongeschonden voor 't heidendom ten toon gespreid. 2 Doe bij uw harp de psalmen horen, uw juichstem geev' de Heere dank; laat klinken, door uw tempelkoren, trompetten en bazuingeklank! Dat 's Heeren huis van vreugde druise voor Isr'els grote Opperheer; de zee met hare volheid bruise; de ganse wereld geev' Hem eer! 3 Laat al de stromen vrolijk zingen, de handen klappen naar omhoog; 't gebergte vol van vreugde springen en hupp'len voor des Heeren oog! Hij komt, Hij komt om d'aard te richten, de wereld in gerechtigheid; al 't volk, daar 't wreed geweld moet zwichten, wordt in rechtmatigheid geleid. Terug naar boven LIED 341: 1-2 (? wijze lied 337; Gez. 181:1 en 3) 1 O goedheid Gods! Nooit recht geprezen! Heet hij een mens, dien Gij niet treft? Hoe snood ondankbaar moet hij wezen, Die ’t hart niet vrolijk tot U geeft! Neen! Alles aan God dank te weten, Zij steeds mijn plicht, mijn werk, mijn lied! De Heer heeft nimmer mij vergeten; Vergeet, mijn ziel, den Heer ook niet! 2 Sla ’t oog, mijn ziel! Op ’t ander leven, Uw toegewezen erfenis, Waar gij, met heerlijkheid omgeven, God eeuwig ziet, gelijk Hij is. Die hoop mag u met recht verblijden, ’t Is u ten duren prijs gekocht; Want daarom moest de Christus lijden, Opdat gij zalig worden mocht. Terug naar boven LIED 342: 1-3 (? wijze lied 337; Gez. 244:2, 4 en 6) 1 Eens zullen wij met Jezus leven, Dan voelt, dan kent men geen verdriet: Dat uitzicht moet ons nooit begeven: Zij, die geloven, haasten niet. Reeds hier wil Hij ons vrede schenken, Vertroosten, leiden door Zijn staf; Zelfs zonder vrees aan ’t graf te denken, Is ook een vrucht, die ‘t kruis ons gaf. 2 Nooit kan ’t geloof te veel verwachten, Des Heilands woorden zijn gewis; ’t Faalt aardse vrienden vaak aan krachten, Maar nooit een vriend als Jezus is. Wat zou ooit Zijne macht beperken? ’t Heelal staat onder Zijn gebied; Wat Zijne liefde wil bewerken, Ontzegt Hem Zijn vermogen niet. 3 Die hoop moet al ons leed verzachten; Komt, reisgenoten ’t hoofd omhoog Voor hen, die ’t heil des Heeren wachten, Zijn bergen vlak en zeeën droog. O zaligheid, niet af te meten! O vreugd, die alle smart verbant! Daar is de vreemd’lingschap vergeten; En wij, wij zijn in ’t vaderland! Terug naar boven LIED 343: 1-4 (Psalm 121:1-4) 1 'k Sla d' ogen naar 't gebergte heen, vanwaar ik dag en nacht des Hoogsten bijstand wacht. Mijn hulp is van de Heer alleen, die hemel, zee en aarde eerst schiep en sinds bewaarde. 2 Hij is, al treft u 't felst verdriet, uw Wachter, Die uw voet voor wankelen behoedt; Hij, Isr'els Wachter, sluimert niet. Geen kwaad zal u genaken, de Heer zal u bewaken. 3 Zijn wacht, waarop men hopen mag, zal, daar zij u bedekt en u ter schaduw strekt, de maan bij nacht, de zon bij dag, in koud' en gloed vermind'ren, opdat zij u niet hind'ren. 4 De Heer zal u steeds gadeslaan, opdat Hij in gevaar uw ziel voor ramp bewaar'; de Heer, 't zij g' in of uit moogt gaan en waar g' u heen moogt spoeden, zal eeuwig u behoeden. Terug naar boven LIED 344: 1-3 (Psalm 81:1, 2 en 12) 1 Zingt nu blij te moê 't machtig Opperwezen ene lofzang toe. Om ons heilgenot worde Jakobs God, met gejuich geprezen. 2 Zingt een psalm en geeft trommels aan de reien. Wat in Isr'el leeft, roep' Zijn grootheid uit; harp en zachte luit moet Zijn roem verbreien! 3 Opent uwe mond, eist van Mij vrijmoedig op mijn trouw verbond! Al wat u ontbreekt, schenk Ik, zo gij 't smeekt, mild en overvloedig. Terug naar boven LIED 345: 1–6 (Psalm 103:1, 2, 6, 7, 8 en 9) 1 Loof, loof de Heer, mijn ziel, met alle krachten; verhef Zijn naam, zo groot, zo heilig t' achten. Och, of nu al, wat in mij is, Hem preez'! Loof, loof mijn ziel, de Hoorder der gebeden; vergeet nooit één van Zijn weldadigheden; vergeet ze niet, 't is God, die z' u bewees. 2 Loof Hem, Die u al wat gij hebt misdreven, hoeveel het zij, genadig wil vergeven; uw krankheên kent en liefderijk geneest; die van 't verderf uw leven wil verschonen; met goedheid en barmhartigheid u kronen, die in de nood uw redder is geweest. 3 Zo hoog Zijn troon moog' boven d' aarde wezen, zo groot is ook voor allen die Hem vrezen de gunst, waarmee Hij hen wil gadeslaan. Zo ver het west verwijderd is van 't oosten, zo ver heeft Hij om onze ziel te troosten van ons de schuld en zonden weggedaan. 4 Geen vader sloeg met groter mededogen op teder kroost ooit Zijn ontfermend' ogen dan Isr'els Heer op ieder, die Hem vreest. Hij weet, wat van Zijn maaksel is te wachten, hoe zwak van moed, hoe klein wij zijn van krachten; en dat wij stof van jongs af zijn geweest. 5 Gelijk het gras is ons kortstondig leven, gelijk een bloem, die op het veld verheven, wel sierlijk pronkt, maar kracht'loos is en teer. Wanneer de wind zich over 't land laat horen, dan knakt haar steel, haar schoonheid gaat verloren, men kent en vindt haar standplaats zelfs niet meer. 6 Maar 's Heeren gunst zal over Die Hem vrezen, in eeuwigheid altoos dezelfde wezen; Zijn trouw rust zelfs op 't late nageslacht, dat Zijn verbond niet trouweloos wil schenden, noch van Zijn wet afkerig d' oren wenden, maar die naar eis van Gods verbond betracht. Terug naar boven LIED 346: 1-5 (Psalm 25:2, 4, 5, 6 en 7) 1 Heer, ai, maak mij Uwe wegen door Uw woord en Geest bekend; leer mij, hoe die zijn gelegen en waarheen G' Uw treden wendt. Leid mij in Uw waarheid; leer ijv'rig mij Uw wet betrachten; want Gij zijt mijn heil, o Heer! 'k Blijf U al de dag verwachten. 2 's Heeren goedheid kent geen palen; God is recht, dus zal Hij door onderwijzing hen, die dwalen, brengen in het rechte spoor, Hij zal leiden 't zacht gemoed in het effen recht des Heeren; wie Hem need'rig valt te voet, zal van Hem Zijn wegen leren. 3 Lout're goedheid, liefdekoorden, waarheid zij des Heeren paân hun, die Zijn verbond en woorden als hun schatten gadeslaan. Wil mij, Uwe naam ter eer, al mijn euveldaân vergeven; ik heb tegen U, o Heer, zwaar en menigmaal misdreven. 4 Wie heeft lust de Heer te vrezen, 't allerhoogst en eeuwig goed? God zal Zelf zijn Leidsman wezen, leren, hoe hij wand'len moet. 't Goed, dat nimmermeer vergaat, zal hij ongestoord verwerven en zijn Godgeheiligd zaad zal 't gezegend aard'rijk erven. 5 Gods verborgen omgang vinden zielen, daar Zijn vrees in woont; 't Heilgeheim wordt aan Zijn vrinden naar Zijn vreêverbond getoond. D' ogen houdt mijn stil gemoed opwaarts om op God te letten; Hij, Die trouw is, zal mijn voet voeren uit der boze netten. Terug naar boven LIED 347: 1-3 (Psalm 73:12, 13 en 14) 1 'k Zal dan gedurig bij U zijn in al mijn noden, angst en pijn: U al mijn liefde waardig schatten, wijl Gij mijn rechterhand woudt vatten. Gij zult mij leiden door Uw raad, o God, mijn heil, mijn toeverlaat, en mij, hiertoe door U bereid, opnemen in Uw heerlijkheid. 2 Wie heb ik nevens U omhoog? Wat zou mijn hart, wat zou mijn oog op aarde nevens U toch lusten? Niets is er, daar ik in kan rusten. Bezwijkt dan ooit in bitt're smart of bange nood mijn vlees en hart, zo zult Gij zijn voor mijn gemoed mijn rots, mijn deel, mijn eeuwig goed. 3 Wie ver van U de weelde zoekt, vergaat eerlang en wordt vervloekt. Gij roeit hen uit, die afhoereren en U de trotse nek toekeren. Maar 't is mij goed, mijn zaligst lot nabij te wezen bij mijn God! ' k Vertrouw op Hem geheel en al; de Heer, Wiens werk ik roemen zal. Terug naar boven LIED 348: 1-3 (Psalm 89: 1, 7 en 8) 1 'k Zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheên, Uw waarheid 't allen tijd vermelden door mijn reên; ik weet, hoe 't vast gebouw van Uwe gunstbewijzen naar Uw gemaakt bestek in eeuwigheid zal rijzen; zo min de hemel ooit uit zijne stand zal wijken, zo min zal Uwe trouw ooit wank'len of bezwijken. 2 Hoe zalig is het volk, dat naar Uw klanken hoort! Zij wand'len, Heer, in 't licht van 't godd'lijk aanschijn voort. Zij zullen in Uw Naam zich al de dag verblijden. Uw goedheid straalt hun toe, Uw macht schraagt hen in 't lijden; Uw onbezweken trouw zal nooit hun val gedogen, maar Uw gerechtigheid hen naar Uw woord verhogen. 3 Gij toch, Gij zijt hun roem, de kracht van hunne kracht; Uw vrije gunst alleen wordt d' ere toegebracht! Wij steken 't hoofd omhoog en zullen d' eerkroon dragen door U, door U alleen om 't eeuwig welbehagen: want God is ons ten schild in 't strijdperk van dit leven, en onze Koning is van Isr'els God gegeven. Terug naar boven LIED 349: 1-5 (Psalm 119: 3, 5, 17, 53 en 65) 1 Och, schonkt Gij mij de hulp van Uwen Geest! Mocht Die mij op mijn paân ten Leidsman strekken, 'k hield dan Uw wet; dan leefd' ik onbevreesd; dan zou geen schaamt' mijn aangezicht bedekken wanneer ik steeds opmerkend waar' geweest, hoe Uw geboôn mij tot Uw liefde wekken. 2 Waarmede zal de jongeling zijn pad, door ijdelheên omsingeld, rein bewaren? Gewis, als hij het houdt naar 't heilig blad. U zoekt mijn hart, mijn oog blijft op U staren: laat mij van 't spoor, in Uw geboôn vervat, niet dwalen, Heer! Laat mij niet hulp'loos varen. 3 Leer mij, o Heer, de weg door U bepaald, dan zal ik die ten einde toe bewaren; geef mij verstand, met godd'lijk licht bestraald; dan zal mijn oog op Uwe wetten staren; dan houd ik die, hoe licht mijn ziel ook dwaalt; dan zal zich 't hart met mijne daden paren. 4 Uw woord is mij een lamp voor mijne voet, mijn pad ten licht om 't donker op te klaren; Ik zwoer en zal dit met een blij gemoed bevestigen in al mijn levensjaren, dat ik Uw wet, die heilig is en goed, door Uw genâ bestendig zal bewaren. 5 Hoe wonderbaar is Uw getuigenis! Dies zal mijn ziel die ook getrouw bewaren; want d' op'ning van Uw woorden zal gewis. gelijk een licht, het donker op doen klaren! Zij geeft verstand aan slechten, wie 't gemis van zulk een glans een eeuw'ge nacht zou baren. Terug naar boven LIED 350: 1-4 (Psalm 33: 7 en 10) 1 De grote Schepper aller dingen ziet uit het ongenaakbaar licht het gans gedrag der stervelingen. Niets is bedekt voor Zijn gezicht. Uit Zijn vaste woning, daar Hij heerst als Koning, daar Zijn lof Zijn eer klinkt door alle bogen, zien Zijn godd'lijk' ogen op al 't mensdom neer. 2 Zijn machtig' arm beschermt de vromen en redt hun zielen van de dood. Hij zal hen nimmer om doen komen in dure tijden hongersnood. In de grootste smarten blijven onze harten in de Heer gerust. 'k Zal Hem nooit vergeten, Hem mijn Helper heten, al mijn hoop en lust. 3 Zingt vrolijk, heft de stem naar boven, rechtvaardigen, verheft den Heer Het past oprechten God te loven, zingt Zijne grote naam ter eer! Prijst Hem in uw psalmen met de schoonste galmen, roept Zijn weldaân uit! Laat de keel zich paren met de klank der snaren, looft Hem met de luit! 4 Roemt nu met nieuwe lofgezangen de nieuwe blijken van Zijn gunst! Het speeltuig moet die toon vervangen, heft vrolijk aan, wijdt Hem uw kunst. Alles moet Hem eren, want het Woord des Heeren, 't richtsnoer zijner daân, is volmaakt rechtvaardig, al onz' achting waardig: eeuwig zal 't bestaan! Terug naar boven LIED 351: 1-6 (Psalm 42:1-6) 1 't Hijgend hert der jacht ontkomen, schreeuwt niet sterker naar 't genot van de frisse waterstromen dan mijn ziel verlangt naar God. Ja mijn ziel dorst naar de Heer: God des levens! Ach, wanneer zal ik naad ren voor Uw ogen, in Uw huis Uw' naam verhogen? 2 'k Heb mijn tranen onder 't klagen tot mijn spijze dag en nacht, daar mijn spotters durven vragen: "Waar is God, Dien gij verwacht?" Mijn benauwde ziel versmelt, als zij zich voor ogen stelt, hoe ik onder stem en snaren feest hield met Gods blijde scharen. 3 O mijn ziel wat buigt g' u neder, waartoe zijt g' in mij ontrust? Voed het oud vertrouwen weder, zoek in 's Hoogsten lof uw lust, want Gods goedheid zal uw druk eens verwiss'len in geluk. Hoop op God, sla 't oog naar boven, want ik zal Zijn naam nog loven. 4 'k Denk aan U, o God, in 't klagen uit de landstreek der Jordaan. Van mijn leed doe 'k Hermon wagen, 'k roep van 't klein gebergt' U aan. 'k Zucht, daar kolk en afgrond loeit, daar 't gedruis der waat'ren groeit, daar Uw golven, daar Uw baren mijn benauwde ziel vervaren. 5 Maar de Heer zal uitkomst geven. Hij, die 's daags Zijn gunst gebiedt. 'k Zal in dit vertrouwen leven en dat melden in mijn lied: 'k zal Zijn lof zelfs in den nacht zingen, daar ik Hem verwacht en mijn hart, wat mij moog' treffen, tot den God mijns levens heffen. 6 O mijn ziel, wat buigt g' u neder, waartoe zijt g' in mij ontrust? Voed het oud vertrouwen weder, zoek in 's Hoogsten lof uw lust! Menigwerf heeft Hij uw druk doen verand'ren in geluk. Hoop op Hem, sla 't oog naar boven. Ik zal God. mijn God, nog loven! Terug naar boven LIED 352: 1-4 (Psalm 124:1-4) 1 Dat Israël nu zegge, blij van geest: "Indien de Heer, die bij ons is geweest, indien de Heer, die ons heeft bijgestaan, toen 's vijands heir en aanval werd gevreesd. niet had gered, wij waren lang vergaan." 2 Dan hadden zij ons levendig vernield: hun hete toom had ons gewis ontzield, bedolven in een diepe jammervloed: dan had een stroom, die niemand tegenhield. ons gans versmoord, had God het niet verhoed. 3 Dan had geen mens naar onze klacht gehoord, dan had een zee van rampen ons versmoord. Geloofd zij dies de Heer, die redt van 't graf, die ons, schoon wreed vervolgd van oord tot oord, tot ene roof niet in hun tanden gaf. 4 W' ontkwamen haast des vogelvangers net, de loze strik, tot ons bederf gezet: de strik brak los en wij zijn vrij geraakt. De Heer is ons tot hulp op ons gebed, die God, die aard, en hemel heeft gemaakt. Terug naar boven LIED 353: 1-3 (Psalm 122:1-3) 1 Ik ben verblijd, wanneer men mij godvruchtig opwekt: "Zie wij staan gereed, om naar Gods huis te gaan. Kom, ga met ons en doe als wij!" Jeruzalem, dat ik bemin, wij treden uwe poorten in; daar staan, o Godstad, onze voeten. Jeruzalem is wel gebouwd, wel saamgevoegd: wie haar beschouwt, zal haar voor 's bouwheers kunstwerk groeten. 2 De stammen, naar Gods naam genoemd, gaan derwaarts op waar elk zich buigt naar d' ark, die van Gods gunst getuigt, waar elk Zijn naam belijdt en roemt. Want d' achtb're zetel van 't gericht is daar voor Davids huis gesticht, de rechterstoelen staan daar binnen. Bidt met een algemene stem om vrede voor Jeruzalem. Het ga hun wel, die u beminnen. 3 Dat vreed' en aangename rust en milde zegen u verblij', dat welvaart in uw vesting zij, in uw paleizen vreugd' en lust. Om vriend en broed'ren spreek ik nu: "De vrede zij en blijv' in u, nooit moet haar nijd of twist verkloeken. Om 's Heeren huis in u gebouwd, waar onze God Zijn woning houdt, zal ik het goede voor u zoeken." Terug naar boven LIED 354: 1-3 (? wijze lied 351; Gez. 75: 1, 5 en 6) 1 't Oog omhoog, het hart naar boven! Hier beneden is het niet: 't ware leven, lieven, loven is maar, daar men Jezus ziet. Wat men hoor' of zie op aard, is ons kost'lijk hart niet waard: wil men leven, lieven, loven, 't oog omhoog, het hart naar hoven! 2 Jezus, bron der hemelvreugde, die ons hart eens smaken zal; wat ons ooit op aard verheugde, Gij verheugt ons boven al! Daar Gij ons reeds hier bereidt voor des hemels heerlijkheid, waar w' U eeuwig lieven, loven, Jezus, trek ons hart naar boven! 3 Och, dat aller mensentongen, aller Eng'len zang, o Heer, samenstemden, samen zongen eeuwig tot Uw lof en eer! Zonder einde geeft Uw lof, Jezus, ons de rijkste stof: trek tot U ons hart naar boven, dat w' U eeuwig lieven, loven. Terug naar boven LIED 355: 1-3 (Psalm 21: 1, 5 en 13) 1 O Heer, de Koning is verheugd om Uw geducht vermogen; Uw heil zweeft Hem voor d' ogen; en met wat blijde zielevreugd zal Hij door al Uw daân verrukt ten reie gaan! 2 Hoe groot en schitt'rend is Zijn eer. door 't heil aan Hem bewezen! Hoe is Zijn roem gerezen! O alvermogend Opperheer, wat glans, wat majesteit hebt Gij die Vorst bereid! 3 Verhoog, o Heer, Uw naam en kracht: zo zal ons vrolijk zingen door lucht en wolken dringen: zo wordt Uw heerschappij en macht door ons nog eeuwenlang, geloofd met psalmgezang. Terug naar boven LIED 356: 1-3 1 Geef vrede, Heer, geef vrede, Laat het altijd vrede zijn. De wereld ligt verloren en zucht in angst en pijn. O, mochten alle mensen elkaar verdragen gaan. Dan wordt deez' aard' een paradijs, een paradijs voortaan. Dan wordt deez' aard' een paradijs, een paradijs voortaan. 2 Laat heel de wereld weten, wat Gij voor boodschap bracht van vrede hier op aarde, eens in de heil'ge nacht. Een boodschap voor de aarde, voor iedereen op aard', dat alle mensen broeders zijn, dat is het meeste waard. (bis) 3 Laat christenen en joden, de arabier, de griek elkaar, o Heere, eens verstaan, dan wordt het echt uniek. Dat alle mensen hier op aard' elkaar leren verstaan en aan het eind van alle tijd Uw vrede binnengaan. (bis) Terug naar boven LIED 357 1-6 (Psalm 84:1-6) 1 Hoe lief'lijk, hoe vol heilgenot, o Heer, der legerscharen God, zijn mij Uw huis en tempelzangen! Hoe branden mijn genegenheên om 's Heeren voorhof in te treên, mijn ziel bezwijkt van sterk verlangen; mijn hart roept uit tot God, die leeft en aan mijn ziel het leven geeft! 2 Zelfs vindt de mus een huis, o Heer! De zwaluw legt haar jongskens neer in 't kunstig nest bij Uw altaren. Bij U, mijn Koning en mijn God, verwacht mijn ziel een heilrijk lot, geduchte Heer der legerscharen! Welzalig hij, die bij U woont, gestaâg U prijst en eerbied toont. 3 Welzalig hij, die al zijn kracht en hulp alleen van U verwacht, die kiest de welgebaande wegen. Steekt hen de hete middagzon in 't moerbeidal, Gij zijt hun bron en stort op hen een milde regen, een regen, die hen overdekt, verkwikt en hun tot zegen strekt. 4 Zij gaan van kracht tot kracht steeds voort, elk hunner zal in 't zalig oord van Sion haast voor God verschijnen. Let, Heer der legerscharen, let op mijn ootmoedig smeekgebed! Ai, laat mij niet van druk verkwijnen, leen mij een toegenegen oor, o Jakobs God, geef mij gehoor! 5 O God, die ons ten schilde zijt en ons voor alle ramp bevrijdt, aanschouw toch uw gezalfde Koning! Eén dag is in Uw huis mij meer dan duizend, waar ik U ontbeer. 'k Waar liever in mijn Bondsgods woning een dorpelwachter, dan gewend aan d' ijd'le vreugd in 's bozen tent. 6 Want God, de Heer, zo goed, zo mild, is 't allen tijd een zon en schild. Hij zal genaad' en ere geven. Hij zal hun 't goede niet in nood onthouden, zelfs niet in de dood, die in oprechtheid voor Hem leven. Welzalig, Heer, die op U bouwt en zich geheel aan U vertrouwt! Terug naar boven LIED 358: 1-5 (Psalm 43: 1-5) 1 Geduchte God, hoor mijn gebeden, strijd voor mijn recht en maak mij vrij van hen, die vol arglistigheden gerechtigheid en trouw vertreden, opdat mijn ziel Uw naam belij' en U geheiligd zij. 2 Mijn God, ik steun op Uw vermogen, Gij zijt de sterkte van mijn hart. Waarom verstoot Gij m' uit Uw ogen, waarom ga ik terneergebogen, door 's vijands wreed geweld benard, gestaâg in 't aak'lig zwart? 3 Zend, Heer, Uw licht en waarheid neder en breng mij, door die glans geleid, tot Uw gewijde tente weder, dan klimt mijn bange ziel gereder ten berge van Uw heiligheid, waar mij Uw gunst verbeidt. 4 Dan ga ik op tot Gods altaren, tot God, mijn God, de bron van vreugd; dan zal ik juichend stem en snaren ten roem van Zijne goedheid paren, die na kortstondig ongeneugt mij eindeloos verheugt. 5 Mijn ziel, hoe treurt ge dus verslagen, wat zijt g' onrustig in uw lot? Berust in 's Heeren welbehagen; Hij doet welhaast uw heilzon dagen. Uw hoop herleev' naar Zijn gebod: mijn redder is mijn God. Terug naar boven LIED 359: 1-5 (Psalm 65: 1, 2, 4, 5 en 9 1 De lofzang klimt uit Sions zalen tot U met stil ontzag. Daar zal men U, o God, betalen geloften, dag bij dag. Gij hoort hen, die Uw heil verwachten, o Hoorder der gebeên. Dies zullen allerlei geslachten ootmoedig tot U treén. 2 Een stroom van ongerechtigheden had d' overhand op mij, maar ons weerspannig overtreden verzoent en zuivert Gij. Welzalig, die Gij hebt verkoren, die G' uit al 't aards gedruis doet naad'ren en Uw heilstem horen, ja, wonen in Uw huis. 3 O onze God, o vast vertrouwen van 't allerverste land, op wie al 's aardrijks einden bouwen en 't wijdstgelegen strand! Gij, die de hemelhoge bergen doet pal staan door Uw kracht, zodat zij vloed en stormen tergen, Gij zijt omgord met macht! 4 't Gebruis der zee doet Gij bedaren, daar Gij haar golven stilt. 't Rumoer der volken als der baren betoomt Gij, waar Gij wilt. Wie d' einden dezer aard' bewonen, aanschouwen dag aan dag de teek'nen, die Uw almacht tonen, met vrees en diep ontzag. 5 De velden zijn bedekt met kudden, de dalen zijn bekleed met halmen, die van zwaarte schudden en lonen 's landsman zweet. Zij juichen elk op zijne wijze, Uw eer klimt uit het stof. Zij zingen Uwen naam ten prijze Uw goedheid en Uw lof. Terug naar boven LIED 360: 1-3 (Psalm 134: 1-3) 1 Looft, looft nu aller heren Heer; gij Zijne knechten, geeft Hem eer; gij, die des nachts Zijn huis bewaakt en voor Zijn dienst in ijver blaakt. 2 Heft uwe handen naar omhoog, slaat naar het heiligdom uw oog en knielt eerbiedig voor Hem neêr; looft, looft nu aller heren Heer. 3 Dat 's Heeren zegen op u daal', Zijn gunst uit Zion u bestraal': Hij schiep 't heelal, Zijn naam ter eer; Looft, looft dan aller heren Heer. Terug naar boven LIED 361: 1-3 (? wijze lied 360) 1 Waar Jezus woont, daar zegent Hij, Ja zelfs gevang’nen maakt Hij vrij; Vermoeiden troost Hij met Zijn staf, En Hij neemt alle lasten af. 2 Waar Jezus komt, daar brengt Hij vrêe, Hij brengt ook alle heilgod mêe. Kom, Heere Jezus, ook tot mij, Woon in mijn hart en maak mij vrij! 3 Kom, Heer, Wien onze ziel bemint In Wien ons harte alles vindt! Kom, liefdevolle Bruidegom! Uw Bruid verlangt naar U, ach kom! Terug naar boven LIED 362:1-3 (Psalm 75: 1, 4 en 6) 1 U alleen, U loven wij: ja, wij loven U, o Heer want Uw naam, zo rijk van eer, Is tot onze vreugd nabij. Dies vertelt men in ons land al de wond'ren Uwer hand. 2 Geen geval, geen zorg, geen list, Oost noch west, noch zandwoestijn, doet ons meer of minder zijn. God is rechter, die 't beslist, Die als aller Oppervoogd deez' vernedert, dien verhoogt. 3 'k Zal dit melden, 'k zal altijd zingen Jacobs God ter eer, slaan der bozen hoornen neer, vellen wat Zijn naam bestrijdt; maar der vromen hoorn en macht zal verhoogd zijn door Gods kracht. Terug naar boven LIED 363: 1-3 (Psalm 97: 1, 6 en 7) 1 God heerst als Opperheer, dat elk Hem juichend eer'. Gij aarde, zee en eiland, verheugt u in Uw Heiland! Hem dekt met majesteit der wolken donkerheid. Hij vestigt Zijnen troon op heil'ge rijksgeboôn vol recht en wijs beleid. 2 Beminnaars van de Heer, verbreiders van Zijn eer, hoopt steeds op Zijn genade en haat altoos het kwade! Hij Die in tegenspoed Zijn gunstgenoten hoedt, verleent hun onderstand en redt z' uit 's bozen hand, die op hun onschuld woedt. 3 Gods vriend'lijk aangezicht heeft vrolijkheid en licht voor all' oprechte harten ten troost verspreid in smarten. Juicht, vromen, om uw lot, verblijdt u steeds in God, roemt, roemt Zijn heiligheid! Zo word' Zijn lof verbreid voor al dit heilgenot. Terug naar boven LIED 364: 1–4 (? wijze lied 360) 1 Dat ’s Heeren liefde bij U woon’, En ‘t huiselijk geluk bekroon’. Zoekt dagelijks Zijn aangezicht, Dat maakt het moeilijkst werk u licht. 2 Dat ’s Heeren trouw in vreugd en smart Steeds ’t rustpunt zij van beider hart. Buigt dikwijls u te zamen neer, Erkent Hem als Uw Hoofd en Heer. 3 Dat ’s Heeren vreed’ in uw gezin Steeds blijv’, en ware Godsdienstzin. Waardoor gij aan de wereld toont, Dat Christus waarlijk in u woont. 4 Dat ’s Heeren zegen op u daal’ Zijn licht uw huisgezin ebstraat’; Hij zij u steeds tot Troost en Raad, Ook dan, als ’t pad soms moeilijk gaat. Terug naar boven LIED 365: 1-3 (Psalm 99: 1, 2 en 8) 1 God, de Heer, regeert. Beeft, gij volken, eert, eert Zijn hoog bestel, die bij Israël tussen Cherubs woont en Zijn grootheid toont. Dat zich d' aard bewege. Hij is Isr'els zege! 2 God, die helpt in nood, is in Sion groot. Aller volken macht niets bij Hem geacht. Buigt u dan in 't stof en verheft met lof 't heilig Opperwezen: wilt het eeuwig vrezen! 3 Geeft dan eeuwig' eer onze God en Heer! Klimt op Sion, toont eerbied, waar Hij woont, waar Zijn heiligheid hare glans verspreidt. Heilig toch en t' eren is de Heer der Heeren! Terug naar boven LIED 366: 1-2 (Psalm 108: 1 en 2) 1 Mijn hart, o Hemelmajesteit, is tot Uw dienst en lof bereid; 'k zal zingen voor de Opperheer, 'k zal psalmen zingen tot Zijn eer. Gij zachte harp, gij schelle luit, waakt op, dat niets uw klanken stuit'. 'k Zal in de dageraad ontwaken en met gezang mijn God genaken. 2 Ik zal, o Heer, uw wonderdaân, Uw roem de volken doen verstaan, want Uwe goedertierenheid is tot de heem'len uitgebreid. Uw waarheid heeft noch paal, noch perk, maar streeft tot aan het hoogste zwerk. Verhef U boven 's hemels kringen en leer al d' aard Uw grootheid zingen! Terug naar boven LIED 367: 1-3 (? wijze lied 360) 1 Welzalig hij, die Jezus kent, En aan Zijn leiding zich gewent; Zijn ziel smaakt dan de zoetste rust, Hem volgen is zijn grootste lust. 2 Welzalig, die den Vader vond. En deel kreeg aan ’t genâverbond; Verzoend met Hem doro Christus’ bloed, Wordt nu “Zijn wil doen” ’t hoogste goed. 3 Welzalig hij, die door Gods Geest, Al is hij nog zo slecht geweest, Vernieuwd wordt tot een erfgenaam: Looft Zijnen driemaal heil’gen naam. Terug naar boven LIED 368: 1-6 (Psalm 116: 1-4, 7 en 11) 1 God heb ik lief, want die getrouwe Heer hoort mijne stem, mijn smekingen, mijn klagen; Hij neigt Zijn oor; 'k roep tot Hem al mijn dagen; Hij schenkt mij hulp, Hij redt mij keer op keer. 2 Ik lag gekneld in banden van de dood, daar d' angst der hel mij alle troost deed missen: ik was benauwd, omringd door droefenissen, maar riep de Heer dus aan in al mijn nood. 3 "Och , Heer! Och, wierd mijn ziel door U gered!" Toen hoorde God, Hij is mijn liefde waardig; de Heer is groot, genadig en rechtvaardig en onze God ontfermt Zich op 't gebed. 4 D' eenvoudigen wil God steeds gadeslaan; 'k was uitgeteerd, maar Hij zag op mij neder. Keer, mijne ziel, tot uwe ruste weder; gij zijt verlost; God heeft u welgedaan! 5 Wat zal ik, met Gods gunsten overlaân, die trouwe God voor Zijn genâ vergelden? 'k Zal bij de kelk des heils Zijn naam vermelden en roepen Hem met blijd' erkent'nis aan. 6 Ik zal met vreugd in 't huis des Heeren gaan om daar met lof Uw grote naam te danken. Jeruzalem, gij hoort die blijde klanken; elk heff' met mij de lof des Heeren aan. Terug naar boven LIED 369: 1-3 (Psalm 105: 1, 3 en 5) 1 Looft, looft verheugd de Heer der heren, aanbidt Zijn naam en wilt Hem eren! Doet Zijne glorierijke daân alom de volkeren verstaan en spreekt met aandacht en ontzag van Zijne wond'ren dag aan dag! 2 Vraagt naar de Heer en Zijne sterkte; naar Hem, Die al uw heil bewerkte; zoekt dagelijks Zijn aangezicht, gedenkt aan 't geen Hij heeft verricht, aan Zijn doorluchte wonderdaân en wilt Zijn straffen gadeslaan. 3 God zal Zijn waarheid nimmer krenken, maar eeuwig Zijn verbond gedenken. Zijn woord wordt altoos trouw volbracht tot in het duizendste geslacht. 't Verbond met Abraham, Zijn vrind, bevestigt Hij van kind tot kind. Terug naar boven LIED 370: 1-2 (Psalm 86: 3 en 6) 1 Heer, door goedheid aangedreven, zijt Gij mild in 't schuld vergeven; wie U aanroept in de nood, vindt Uw gunst oneindig groot. Heer, neem mijn gebed ter oren! Wil naar mijne smeking horen; merk, naar Uw goedgunstigheên, op de stem van mijn gebeên! 2 Leer mij naar Uw wil te hand'len, 'k zal dan in Uw waarheid wand'len, neig mijn hart en voeg het saam tot de vrees van Uwe naam. Heer, mijn God, ik zal U loven, heffen 't ganse hart naar boven; 'k zal Uw naam en majesteit, eren tot in eeuwigheid! Terug naar boven LIED 371: 1-2 (? wijze lied 370; Psalm 77: 6 en 7) 1 Zou God Zijn genâ vergeten? Nooit meer van ontferming weten? Heeft Hij Zijn barmhartigheên door Zijn gramschap afgesneên? 'k Zei daarna: "Dit krenkt mij 't leven, maar God zal verand'ring geven; d' Allerhoogste maakt het goed; na het zure geeft Hij 't zoet." 2 'k Zal gedenken, hoe voor dezen ons de Heer heeft gunst bewezen; 'k zal de wond'ren gadeslaan, die Gij hebt vanouds gedaan. 'k Zal nauwkeurig op Uw werken en derzelver uitkomst merken; en in plaats van bitt're klacht, daarvan spreken dag en nacht. Terug naar boven LIED 372: 1-2 (? wijze lied 370; Gez. 197: 1 en 2) 1 Leer ons, Vader, U verbeiden. volgen, waar Gij ons wilt leiden, steunen op Uw trouw en macht, psalmen zingen in de nacht, horen, wat Gij ons wilt leren, Uw bevel met daden eren en, voor d' uitkomst willig blind, stil zijn als 't gespeende kind. 2 Leer ons wars zijn van het zorgen voor de naderende morgen; bij het kwaad, dat ons ontmoet, stil geloven: God is goed. Biddend waken, moedig strijden, need'rig wachten, hopend lijden, vrolijk zijn met stil ontzag leer ons, Heer, dit elke dag. Terug naar boven LIED 373: 1-4 (Psalm 138: 1-4) 1 'k Zal met mijn ganse hart Uw eer vermelden, Heer, U dank bewijzen; 'k zal U in 't midden van de goôn op hoge toon met psalmen prijzen. Ik zal mij buigen op Uw eis naar Uw paleis, het hof der hoven, en om Uw gunst en waarheid saam, Uw grote naam eerbiedig loven. 2 Door al Uw deugden aangespoord, hebt Gij Uw woord en trouw verheven. Gij hebt mijn ziel op haar gebed verhoord, gered, haar kracht gegeven. Al 's aardrijks vorsten zullen, Heer, Uw lof en eer alom doen horen, wanneer de rede van Uw mond op 't wereldrond hun klinkt in d' oren. 3 Dan zingen zij in God verblijd, aan Hem gewijd, van 's Heeren wegen, want groot is 's Heeren heerlijkheid, Zijn Majesteit ten top gestegen. Hij slaat toch, schoon oneindig hoog, op hen het oog, die need'rig knielen, maar ziet van ver met gramschap aan de ijd'le waan der trotse zielen. 4 Als ik, omringd door tegenspoed, bezwijken moet, schenkt Gij mij leven. Is 't, dat mijns vijands gramschap brandt, Uw rechterhand zal redding geven. De Heer is zo getrouw als sterk, Hij zal Zijn werk voor mij volenden. Verlaat niet, wat Uw hand begon; o Levensbron, wil bijstand zenden! Terug naar boven LIED 374: 1-3 (Psalm 133:1-3) 1 Ai ziet! Hoe goed, hoe lieflijk is 't, dat zonen, van 't zelfde huis als broeders samen wonen, daar 't liefdevuur niet wordt verdoofd; 't is als de zalf op 's Hogepriesters hoofd, de zalf, waarmee hij is aan God gewijd, die door haar reuk het hart verblijdt. 2 Die liefdegeur moet elk tot liefde nopen, als d' olie, die van Arons hoofd gedropen, Zijn baard en klederzoom doortrekt; z' is als de dauw, die Hermons kruin bedekt. die Zions top met vruchtbaar nat besproeit en op zijn bergen nedervloeit. 3 Waar liefde woont, gebiedt de Heer Zijn zegen: daar woont Hij Zelf, daar wordt Zijn heil verkregen en 't leven tot in eeuwigheid. Terug naar boven LIED 375: 1-4 (Psalm 72: 6, 7, 8 en 11) 1 Ja, elk der vorsten zal zich buigen en vallen voor Hem neer: al 't heidendom Zijn lof getuigen, dienstvaardig tot Zijn eer. 't Behoeftig volk, in hunne noden, in hun ellend' en pijn, gans hulpeloos tot Hem gevloden, zal Hij ten Redder zijn. 2 Nooddruftigen zal Hij verschonen; aan armen uit genâ Zijn hulpe ter verlossing tonen; Hij slaat hun zielen gâ, als hen geweld en list bestrijden. Al gaat het nog zo hoog, hun bloed, hun tranen en hun lijden, zijn dierbaar in Zijn oog. 3 "Zo moet de Koning eeuwig leven!" Bidd' elk met diep ontzag; men zal Hem 't goud van Sheba geven, Hem zeeg'nen dag bij dag. Is op het land een handvol koren, gekoesterd door de zon, 't zal op 't gebergt' geruis doen horen, gelijk de Libanon. 4 Zijn naam moet eeuwig eer ontvangen! Men loov' Hem vroeg en spâ! De wereld hoor' en volg' mijn zangen met amen, amen, na! Terug naar boven LIED 376: 1-3 (Psalm 150: 1-3) 1 Looft God, looft Zijn' naam alom; looft Hem in Zijn heiligdom; looft des Heeren grote macht in de hemel Zijner kracht; looft Hem, om Zijn mogendheden! Looft Hem na zo menig blijk van Zijn heerlijk koninkrijk voor Zijn troon en hier beneden! 2 Looft God met bazuingeklank! Geeft Hem eer, bewijst Hem dank! Looft Hem met de harp en luit! Looft Hem met de trom en fluit! Looft Hem op uw blijde snaren! Laat zich 't orgel overal bij het juichend vreugdgeschal tot des Heren glorie paren! 3 Looft God, naar Zijn hoog bevel, met het klinkend cimbelspel! Looft Hem met het schel metaal van de vrolijke cimbaal! Looft de Heer! Elk moet Hem eren. Al wat geest en adem heeft, looft de Heer, Die eeuwig leeft, looft verheugd de Heer der Heeren! Terug naar boven LIED 377: 1 (? wijze lied 376) 1 Vader, Zoon en Heil'ge Geest! Gij, Die zijt en zijt geweest en zult zijn in eeuwigheid, worde Uw roem steeds uitgebreid. Blijf Heer, in ons midden wonen, in t gelove maak ons sterk; wat wij werken, zij Uw werk; wil ons met genade kronen! Terug naar boven LIED 378: 1-5 (Psalm 87: 1-5) 1 Zijn grondslag, Zijn onwrikb're vastigheden heeft God gelegd op bergen, Hem gewijd! De Heer, die Zich in Sions heil verblijdt, bemint het meer dan alle Jakobs steden. 2 Men spreekt van U zeer herelijke dingen, o, schone stad van Isr'els Opperheer! 'k Zie Rahab, ik zie Babel, tot Uw eer hij hen geteld, die mijne grootheid zingen. 3 De Filistijn, de Tyriër, de Moren zijn binnen u, o Godstad, voortgebracht; van Zion zal het blijde nageslacht haast zeggen: "Deez' en die is daar geboren." 4 God zal hen Zelf bevestigen en schragen en op zijn rol daar Hij de volken schrijft, hen tellen als in lsr'el ingelijfd en doen de naam van Zions kind'ren dragen. 5 Dan wordt mijn naam met lofgejuich geprezen; dan zullen daar de blijde zangers staan, de speelliên op de harp en cimbel slaan en binnen U al mijn fonteinen wezen. Terug naar boven LIED 379: 1-2 (Psalm 68: 2 en 10) 1 Maar 't vrome volk, in U verheugd, Zal huppelen van zielevreugd, daar zij hun wens verkrijgen. Hun blijdschap zal dan onbepaald door 't licht, dat van Zijn aanzicht straalt, ten hoogsten toppunt stijgen. Heft Gode blijde psalmen aan! Verhoogt, verhoogt voor Hem de baan, laat al wat leeft Hem eren! Bereidt de weg, in Hem verblijd, die door de vlakke velden rijdt; Zijn naam is Heer der Heeren! 2 Geloofd zij God met diepst ontzag, Hij overlaadt ons dag aan dag met Zijne gunstbewijzen. Die God is onze zaligheid! Wie zou die hoogste Majesteit dan niet met eerbied prijzen? Die God is ons een God van heil, Hij schenkt uit goedheid zonder peil ons 't eeuwig, zalig leven; Hij kan en wil en zal in nood, zelfs bij het naad'ren van de dood, volkomen uitkomst geven. Terug naar boven LIED 380: 1-2 (Gez 166: 1 en 4) 1 Halleluja! Lof gezongen Jezus Christus, onze Heer! Paart verlosten, hart en tongen, juicht Zijn liefd' en macht ter eer! Hem, Die redt uit alle noden, Die, waarachtig en getrouw vastheid geeft aan 't Godsgebouw, Hem, de eerst'ling uit de doden, Hem, de Koning van 't heelal, wien 't heelal eens eren zal. 2 Amen! Jezus Christus! Amen! Ja, Gij zult in t groot heelal 't rijk der duisternis beschamen, tot het niet meer wezen zal. Woon, o Heiland, in ons midden. Onder Uwe heerschappij zijn wij zalig, zijn wij vrij; leer ons strijden, leer ons bidden! Amen! Heerlijkheid en macht word' U eeuwig toegebracht! Terug naar boven LIED 381: 1-3 (? wijze lied 380; Gez. 173: 1, 3 en 7) 1 Alle roem is uitgesloten! Onverdiende zaligheên heb ik van mijn God genoten; 'k roem in vrije gunst alleen. Ja, eer ik nog was geboren, eer Gods hand, die alles schiep, iets uit niets tot aanzijn riep, heeft Zijn liefde mij verkoren; God is liefd', o Eng'lenstem. Mensentong, verheerlijk Hem! 2 Zo, zo lief had God de wereld, dat Hij Zijnen een'gen Zoon voor die afgevallen wereld overgaf aan smaad en hoon. Ja, toen wij nog zondaars waren, schonk d' ontfermer ons genâ, stierf Zijn Zoon op Golgotha, stierf voor ons, die zondaars waren; God is liefd', o Eng'lenstem. Mensentong, verheerlijk Hem! 3 Kan een vrouw haar kind vergeten, als haar zuig'ling schreit van pijn? Zou z' een ware moeder heten en zo weinig moeder zijn? Maar al kon dit moog'lijk wezen: Vader, Die mijn noden ziet, Vader, Gij vergeet mij niet; neen, dit heb ik nooit te vrezen. God is liefd', o Eng'lenstem. Mensentong, verheerlijk Hem! Terug naar boven LIED 382: 1-5 (Gez. 153: 1-4 en 6) 1 God enkel licht, voor Wiens gezicht niets zuiver wordt bevonden, ziet ons bevlekt, met schuld bedekt, misvormd door duizend zonden. 2 Der sterren pracht is bij Hem nacht. Hoe hel zij schitt'ren mogen; en wij, belaân met euveldaân, wat zijn wij in Zijn ogen? 3 Heer, waar dan heen? Tot U alleen! Gij zult ons niet verstoten: Uw eigen Zoon heeft tot Uw troon de weg ons weer ontsloten. 4 Ja, amen! Ja, op Golgotha stierf Hij voor onze zonden; en door Zijn bloed wordt ons gemoed gereinigd van de zonden. 5 Wil U ter eer steeds meer en meer 't geloof in ons versterken! Dan zullen wij, gereed en blij, uit liefde 't goede werken. Terug naar boven LIED 383: 1-6 (? wijze lied 382) 1 Komt laat ons saâm, in Jezus' naam, als broeders hier vergâren; en loven Hem, wijl hart en stem in zang en beê zich paren. 2 Die trouwe Heer daalt zeeg'nend neer tot al wie Hem aanbidden; al zijn ook die slechts twee of drie, de Heer is in hun midden. 3 O welk een eer, voor deze Heer aanbiddend neêr te knielen, die leed en stierf en 't heil verwierf voor diep verloorne zielen. 4 O zaligheid wier troostrijkheid geen schepsel kan verkorten, in vreugde of smart het ganse hart voor Hem vrij uit te storten. 5 Het heilgeluid wordt door Zijn bruid met dankb're vreugd vernomen, Uw Zielevrind, Die u bemint, zal haastig tot u komen". 6 Halleluja! Voor die genâ tot Hem de stem naar boven! Wij willen saâm die grote Naam van ganser harte loven. Terug naar boven LIED 384: 1 1 Gij, Doper met de Heil'ge Geest, geef ons opnieuw een Pinksterfeest, zend ons de kracht van Boven! Dan wand'len wij in 't troostend licht van 's Vaders vriend'lijk aangezicht in vreugdevol geloven. Amen, amen, kom, o Here, Vorst der ere! Grote Koning! Neem ons aller hart ter woning! Terug naar boven LIED 385: 1-3 (? wijze lied 384) 1 Halleluja, lof zij den Heer! Zingt, Christ’nen! Zingt uw God ter eer, Zijn naam en mogendheden. Verhfet des Vaders werk en raad, Zijn liefde zonder grens of maat, In psalm en dankgebeden. Getuigt en juicht Vroeg en spade van genade: Dankb’re koren, Doet al d’ aard’ Gods liefde horen. 2 Halleluja, lof zij den Zoon, Hij bracht ons van des Vaders troon De rijkste zegeningen. Verlosser, Midd’laar, Hoofd en Heer, Uw naam, Uw werk, Uw trouw ter eer, Moet al wat ademt zingen. U looft, o Hoofd, Hoekgesteente der gemeente Lied en leven: Zalig, die U eer mag geven. 3 Halleluja, lof zij den Geest, Die ’t hart, dat Gode zoekt en vreest, Wil in de waarheid leiden. Heer, Helper, Trooster, Onderpand Der ereplaats die in ’t Vaderland Gods Zoon osn ging bereiden, Blijf Gij ons bij; Onderricht ons, En verlicht ons Door Uw klaarheid, Maak ons heilig, Geest der waarheid. Terug naar boven LIED 386: 1-3 (? wijze lied 384) 1 O Zoon van God, van eeuwigheid Waart Gij in volle majesteit Der scheps’len Heer en Koning: Immanuël, Gods eigen Zoon, Verzaakte heerlijkheid en troon En vond op aard een woning, Uw liefde daalde neder, Om ons weder Door Uw leven Aan den Vader weer te geven. 2 Van alle eeuwen reeds voorspeld, In offeranden voorgesteld. Werdt Gij nochtans vertreden; Gij, Jezus, Koning van ’t heelal, Vondt woning in een beestenstal In een der kleinste steden Als een kind werdt Gij gevonden, Gans omwonden; Zonder pralen Kwamt Gij van den hemel dalen. 3 Hoewel Gij goeddoend gingt door ’t land, Is toch Uw leven aangerand, Van U, Die bracht het leven Zelf werd Gij op een driest verzoek, Aan ’t kruishout Gode tot een vloek, Om zegen ons te geven, Nimmer kan men Uwe ere, Dierb’re Heere, Hier op aarde Zingen naar haar volle waarde. Terug naar boven LIED 387: 1 (Gez. 94) 1 Halleluja! Eeuwig dank en ere, lof, aanbidding, wijsheid, kracht word' op aard en in de hemel, Here, voor Uw liefd' U toegebracht. Vader, sla ons steeds in liefde gade; Zoon des Vaders, schenk ons Uw genade; Uw gemeenschap, Geest van God, amen, zij ons eeuwig lot. Terug naar boven LIED 388: 1 (? wijze lied 387) 1 Ik ben d’ Uwe! Spreek daarop Uw amen, Heere Jezus, Gij zijt mijn! Heiland! Druk dien zoetsten aller namen In mijn hart en maak mij rein. Met U alles doen en alles laten, In U leven, alle zonden haten, Zij, tot aan den laatsten stond, Onze wandel, ons verbond. Terug naar boven LIED 389: 1 (? wijze lied 387; van J.J.v.H.) 1 Heere Jezus, om Uw stem te horen, Zetten w’ onze ziele stil; Geen van ons wil meeer, gelijk te voren, Wand’len naar zijn eigen wil, Voor de wil van God alleen te leven, Daartoe willen wij ons ganslijk geven. Slechts deez’ éne bede, o Heer: “Maak ons vaten, U ter eer.” Terug naar boven LIED 390: 1 (? wijze lied 387; van J.J.v.H.) 1 Gij hebt ons van d’ aarde willen kopen, Tot den duren prijs Uws bloeds, En Gij wilt, verhoogd Heer, ons dopen Met des hemels kracht en gloed. Zo bekwaamt G’ ons U, Lam Gods, te volgen, Overal, waarheen G’ ons leidt, te volgen; Langs Calvariërs heuveltop Voert Gij ons den Zion op. Terug naar boven LIED 391: 1-3 (? wijze lied 387) 1 Wees gegroet, Gij eert’ling uit de graven, Overwinnaar van den dood, Heiland, die gestorven en begraven, Opstond uit des aardrijks schoot. U zij lof, aanbidding, dank en ere, U, verrezen Midd’laar, Heer der Heeren Die den vijand overwon, Wien de dood niet houden kon. 2 Onverderfelijk en eeuwig leven Hebt Gij aan het licht gebracht, En een vrolijk uitzicht oms gegeven Na deez’ aardsen lijdensnacht. Maar ook nu deelt Gij Uw liefde mede, En vervult de harten met een vrede Die niet wijkt in smart en kruis, Voorsmaak is van ’t Vaderhuis. 3 Wil Uw heilig leven in ons sterken, Opgestane Levensvorst! En die hemelliefde in ons werken, Waarnaar onze ziele dorst. Openbaar in ons Uw Godd’lijk leven, Dat Uw beeld door ons word’ weergegeven. Kom, verlos Uw volk, o Heer! Toef, o Heiland, toef niet meer. Terug naar boven LIED 392: 1-5 (? wijze lied 784) 1 Ga, werk in Mijn oogstveld, want d’ oogst is zo groot En d’ arbeiders weinig, en daaraan is nood. De grond is geploegd en geëgd en gezaaid, Maar ’t koren is rijp en de oogst moet gemaaid, KOOR: De oogst moet gemaaid, De oogst moet gemaaid Maar ’t koren is rijp en de oogst moet gemaaid. 2 Ga, werk in Mijn oogstveld, ‘k heb recht op heel uw hart. Ik heb u gekocht door de bitterste smart. Uw gaven, uw krachten uw goed en uw tijd, ’t Is alles van Mij, wat gij hebt, wat gij zijt. KOOR: Al wat gij hebt, al wat gij zijt ’t Is alles van Mij, wat gij hebt, wat gij zijt. 3 Begin in den ochtend en werk tot in den nacht. Onthoud, dat in zwakheid Mijn kracht wordt volbracht. En zalig is hij, die als ’t werk is gedaan, Als alles volbracht is, de rust in kan gaan. KOOR: De rust in kan gaan, de rust in kan gaan Als alles volbracht is, de rust in kan gaan. 4 Ga, werk in mijn oogstveld, de tijd is nog kort, Gij weet niet of hier ’t werk onmoog’lijk ook wordt. En gij dan niet langer kunt werken voor Mij; Weg zijn dan uw kansen; uw tijd is voorbij. KOOR Uw tijd is voorbij, Uw tijd is voorbij Weg zijn dan uw kansen, uw tijd is voorbij. 5 Wat staat gij hier ledig, waarop nog gewacht? ’t Is thans d’ elfde ure en straks komt de nacht. Zeg: Heer, zend ook mij; en geen enk’le wijst Hij af. Doet hand’ling met ’t pond, dat de Meester u gaf. KOOR: De Meester u gaf, De Meester u gaf Doet hand’ling met ’t pond, dat de Meester u gaf. Terug naar boven LIED 393: 1-2 1 Stort over mij Uw zegen en doop mij met Uw Geest; dan vier ik door Uw zegen ook waarlijk Pinksterfeest. Dan, door U aangenomen, zing ik verheugd en blij: "Het voorjaar is gekomen, de winter is voorbij." 2 Dan, door Uw Geest geheiligd, reis ik aan Uwe hand voor alle kwaad beveiligd naar 't hemels Vaderland. En eenmaal, ter bekroning van al Uw tederheid, vind ik in 's Vaders woning een plaats ook mij bereid. Terug naar boven LIED 394: 1-3 (? wijze lid 411) 1 Van U zijn alle dingen, van U, o God, alleen, van U de zegeningen, o Hoorder der gebeên! Uw liefd' en trouw omringen mijn wankelende schreên. En wat w' ooit goeds ontvingen, het is van U alleen. 2 Gij kent steeds mijne noden, waarin Gij trouw voorziet! Gij geeft geen steen voor broden, een slang voor vissen niet! Wie komt tot U gevloden, die Gij geen hulpe biedt? Gij laat de zondaar noden, nog eer hij tot U vliedt. 3 U zal ik eeuwig eren, die eeuw'ge goedheid zijt! U blijv', o Heer der Heren, geheel mijn hart gewijd! Wat kan ik niet ontberen, wanneer Uw hand mij leidt; wat vuriger begeren dan Uwe heerlijkheid? Terug naar boven LIED 395: 1-5 (? wijze Lied 393; J.d.L.) 1 Op aarde woont geen vrede, Slechts onrust en verdriet; Ach neen, den ware vrede Biedt u de aarde niet. De zonde dreef hem henen, Bracht smarten, angst en nood, Doet bitt’re tranen wenen En stort ons in den dood. 2 Maar Jezus daalde neder, God gaf ons Zijnen Zoon; Hij bracht ons vrede weder, Der zegeningen kroon. Hij troost het need’rig harte, Dat om Zijn hulpe schreit, Verdrijf de bange smarte, Geef rust in eeuwigheid. 3 De weg moog’ donker wezen, En moeilijk te begaan, Hij wenkt ons niets te vrezen, Want Hij wil met ons gaan. De golven mogen stijgen, Bij stormen, hemelhoog, Hij doet d’ orkanen zwijgen, En maakt de zeeën droof. 4 Dat dra Uw vrede strome, O Heer! In aller hart! Dat Joos en Heiden kome Tot U, den Man van smart Hem alleen wilt Gij troosten, Vervullen met Uw vreê, Van ’t Westen en van ’t Oosten, Tot aan de verste zee. 5 Hij komt eerlang de Vrede, Halleluja, Hij komt! Al ’t schepsel juicht dan mede, En rouw en smart verstomt. En berg en stroom en dalen En mens en Eng’len zaâm, Zij zullen, Heer, verhalen De grootheid van Uw naam. Terug naar boven LIED 396: 1 (? wijze lied 393) 1 U, Vader, Bron van leven! U, Zoon, vol licht en kracht! U, Geest, van God gegeven! U, zij all’ eer gebracht! U wijden w’ onze klanken, Daar boven, hier benêen, Om Uw genâ te danken Nu en in eeuwigheên. Terug naar boven LIED 397: 1 (? wijze lied 393) 1 Wij geven ons met blijdschap En gans en al aan U, Om U slechts toe te horen, Voor eeuwig en voor nu. O, Zoon van God, Gij mint ons, Nu kleeft ons hart U aan; Al wat wij zijn en hebben Is ’t Uw alleen voortaan. Terug naar boven LIED 398: 1-3 1 Wij wachten U, o Zoon van God! O, wil toch haast verschijnen! Dan delen wij in 't heerlijkst lot en zal ons leed verdwijnen. Die U gelooft, verheft het hoofd, U Heiland, vrolijk tegen, Gij komt met rijke zegen. 2 Wij wachten U; Gij hebt ons, Heer, het hart reeds ingenomen. Uw woord verklaart ons telkens weêr, dat Gij welhaast zult komen. Dan zullen wij aan Uwe zij in 't eeuwig, zalig leven U lof en ere geven. 3 Wij wachten U, Gij komt gewis! Haast is de tijd verschenen, dat Gij naar Uw beloftenis met U ons zult verenen. Als w' U dan zien en hulde bien, dan is ook 't aardse lijden verwisseld met verblijden. Terug naar boven LIED 398A: 1-5 1 Wat God doet, dat is welgedaan, Zijn wil is wijs en heilig. 'k Zal aan Zijn hand vertrouwend gaan, die hand geleidt mij veilig. In nood is mij Zijn trouw nabij. Ja Hij, de Heer der Heren, blijft eeuwig wijs regeren. 2 Wat God doet, dat is welgedaan, Zijn Woord eist mijn vertrouwen. Hij leidt mij op de rechte baan, 'k mag daar Zijn liefd' aanschouwen. Hij geeft mij kracht. Zijn hulp, Zijn macht redt mij uit smart en banden: mijn lot rust in Zijn handen. 3 Wat God doet, dat is welgedaan, Hij luistert naar mijn klachten. Zou mij Zijn liefde gadeslaan en ik Zijn hulp niet wachten? God kent mijn hart; geen ramp, geen smart is ooit voor Hem verborgen: Hij zal als Vader zorgen. 4 Wat God doet, dat is welgedaan, dat blijft de vreugd' mijns levens. God plant wel doornen op mijn paân, maar strooit daar rozen nevens. Met smart paart God vaak rein genot. Zijn Vaderlijk' ontferming blijft eeuwig mijn bescherming. 5 Wat God doet, dat is welgedaan, Zijn trouw blijft mij ten hoede. Zijn liefde doet geen kwaad ontstaan, 't werkt alles mee ten goede. Als God mij leidt, zal 'k wel bereid mijn hoogst en reinst verlangen in d' eeuwigheid ontvangen. Terug naar boven LIED 399: 1-3 1 Middelpunt van ons verlangen, Trooster van 't ontrust gemoed, Jezus, onze dankb're zangen loven Uwe liefdegloed. Gij woudt van de hemel dalen op deez' diep bedorven aard en voor ons de schuld betalen, die ons bang gemoed bezwaart. 2 Liefde, Gij moest spottaal horen, die U drong door merg en been. Ja, Gij droegt Uws Vaders toren, Gij voor allen, Gij alleen. Welk een beker moest Gij drinken op het aak'lig Golgotha! Daar liet G' U aan 't kruishout klinken, daar aanbidden w' Uw genâ! 3 Liefd in U is al ons leven; Gij, Gij zijt ons hoogste goed. Ja, Uw kruis heeft ons gegeven, wat ons eeuwig juichen doet. O, hoe zijn w aan U verbonden, Jezus, Redder, 's Vaders Zoon! Onze harten onze monden, juichen dankbaar tot Uw troon! Terug naar boven LIED 400: 1-4 1 De dag, door Uwe gunst ontvangen, is weer voorbij. De nacht genaakt en dankbaar klinken onze zangen tot U die 't licht en duister maakt. 2 Die dan, als onze beden zwijgen, als hier het daglicht onderduikt, weer nieuwe zangen op doet stijgen ginds, waar de nieuwe dag ontluikt. 3 Zodat de dank, U toegezongen, op aard' nooit onderbroken wordt, maar steeds opnieuw door mensentongen gezongen en gesproken wordt. 4 Voorwaar deez' aarde zal getuigen Van U, Die thans en eeuwig zijt, tot al Uw schepselen zich buigen Voor Uwe liefd' en majesteit. Terug naar boven Johan de Heer lied 400 t/m 600 Zangbundel ten dienste van huisgezin en samenkomsten 833 liederen en koren geschikt voor orgel, piano of gemengd koor Driebergen, voorjaar 1955 LIED 400: 1-4 1 De dag, door Uwe gunst ontvangen, is weer voorbij. De nacht genaakt en dankbaar klinken onze zangen tot U die 't licht en duister maakt. 2 Die dan, als onze beden zwijgen, als hier het daglicht onderduikt, weer nieuwe zangen op doet stijgen ginds, waar de nieuwe dag ontluikt. 3 Zodat de dank, U toegezongen, op aard' nooit onderbroken wordt, maar steeds opnieuw door mensentongen gezongen en gesproken wordt. 4 Voorwaar deez' aarde zal getuigen Van U, Die thans en eeuwig zijt, tot al Uw schepselen zich buigen Voor Uwe liefd' en majesteit. Terug naar boven LIED 401: 1-4 (Psalm 130:1-4) 1 Uit diepten van ellende roep ik met mond en hart tot U, die heil kunt zenden. O Heer. aanschouw mijn smart, wil naar mijn smeekstem horen, merk op mijn jammerklacht, verleen mij gunstig' oren, daar 'k in mijn druk versmacht! 2 Zo Gij in 't recht wilt treden, o Heer, en gadeslaan onz' ongerechtigheden, ach, wie zal dan bestaan? Maar nee, daar is vergeving altijd bij U geweest; dies wordt Gij, Heer, met beving recht kinderlijk gevreesd. 3 Ik blijf de Heer verwachten, mijn ziel wacht ongestoord: ik hoop in al mijn klachten op Zijn onfeilbaar Woord. Mijn ziel vol angst en zorgen wacht sterker op de Heer dan wachters op de morgen, de morgen, ach, wanneer? 4 Hoopt op de Heer, gij vromen! Is Israël in nood, er zal verlossing komen: Zijn goedheid is zeer groot. Hij maakt op hun gebeden gans Israël eens vrij van ongerechtigheden; zo doet Hij ook aan mij. Terug naar boven LIED 402: 1-2 (Psalm 139: 1 en 14) 1 Niets is, o Oppermajesteit, bedekt voor Uw alwetendheid. Gij kent mij, Gij doorgrondt mijn daân, Gij weet mijn zitten en mijn staan: wat ik beraad' of wil betrachten, Gij kent van verre mijn gedachten. 2 Doorgrond m' en ken mijn hart, o Heer! Is 't geen ik denk, niet tot Uw eer? Beproef m' en zie of mijn gemoed iets kwaads, iets onbehoorlijks voed' en doe mij toch met vaste schreden de weg ter zaligheid betreden. Terug naar boven LIED 403: 1-3 1 Eens stond ik verzonken in diep gepeins aan de kust van de blauwe zee. Toen rees mijn ogen het lief'lijk beeld van de Vreemd'ling van Galilee. Ik zag, hoe het volk zich om Hem verdrong, wijl Hij wonderen deed met kracht, de blinden en lammen genas terstond door 't Woord Zijner liefdemacht. KOOR: Daarom prijs ik Zijn liefde voor immer, een liefde zo wijd als de zee. 'k Aanbid U, o hemelse Koning, Gij, Vreemd'ling van Galilee. 2 Toen 'k hulpeloos vlood tot die sterke Vriend, Die kan redden van zorg en wee, omstraalde de tedere liefde mij van de Vreemd'ling van Galilee. Zijn vriend'lijke blik rustte zacht op mij, toen ik weende in bittere smart. Hij richtte mij op uit het zondeslijk en vertroostte mijn moede hart. KOOR 3 O, vlucht tot uw Heiland met al uw zorg, immer hoort Hij uw zwakke bee. Bij Hem is steeds uitkomst in elke nood, bij de Vreemd'ling van Galilee. O, kniel aan Zijn voeten met al uw schuld en snik uit al uw hartewee. Geen mens kan u troosten zo mild en zacht als de Vreemd'ling van Galilee. KOOR Terug naar boven LIED 404: 1-3 (? wijze lied 399) 1 Hart aan hart en één in Jezus, enkel levend voor Zijn Naam, bindt de liefdegeest van Jezus tot één lichaam ons tezaam. Hij ons Hoofd, wij Zijne leden, Hij ons licht, wij wederschijn, Hij de wijnstok, wij de ranken, als wij één in Jezus zijn. 2 Laten wij elkander schragen, als de wereld ons bespot, en elkanders lasten dragen naar 't bevel van onze God. Jezus gaf voor ons Zijn leven, plengde aan 't kruis Zijn bloed, opdat wij ons harte geven voor des broeders eeuwig goed. 3 Jezus, maak zo één ons allen, als Gij 't met de Vader zijt; laat niet één zelfs ons ontvallen, ook in 's levens bangste strijd. Maak door ons aan U te wennen, zo ons liefdes wederschijn, dat de wereld moet bekennen, dat wij Uw discip'len zijn. Terug naar boven LIED 405: 1-3 (? wijze lied 399) 1 't Hoofd omhoog, de Heer zal komen! Hij daalt met bazuingeschal. d' Eng'lenstem wordt dra vernomen: "Ja, Hij komt, die komen zal!" Geest en Bruid, zij roepen samen: "Kom, o Bruidegom en Hoofd! Schenk vervulling op het Amen, doe, hetgeen Gij hebt beloofd!" 2 Ja, Gij komt! Gij haalt in luister Uwe Bruid van d' aarde af; Gij werpt satan in de kluister en aanvaardt de heerserstaf. Heerlijk delen wij, o Here, in Uw grootheid, nooit aanschouwd. Schitt'rend prijkt Uw macht en ere! Zalig, die Uw Woord vertrouwt! 3 Blijde hoop, met U te leven in Uw heerlijkheid, o Heer! Eeuwig Uwe troon t' omgeven, dáár' te zingen tot Uw eer. Dáár, in Uwe troon gezeten, aan des vijands macht ontrukt, is het leed der aard vergeten, dat Uw pelgrim vaak hier drukt. Terug naar boven LIED 406: 1-3 (? wijze lied 399; Gez. 292: 1, 4 en 6) 1 Uren, dagen, maanden, jaren vliegen als een schaduw heen; ach, wij vinden, waar wij staren, niets bestendigs hier beneên! Op de weg, die wij betreden, staat geen voetstap, die beklijft; al het heden wordt verleden, schoon 't ons toegerekend blijft! 2 Dat de tijd hier 't al verover', aan geen tijdperk hangt mijn lot; Gij, Gij blijft mij altijd over, Gij blijft eindeloos mijn God. Welk een ramp mij hier ook nader', 'k vind in U mijn rustpunt weer; Gij blijft in Uw' Zoon mijn Vader, wat verander, wat verkeer'. 3 Snelt dan, jaren, snelt vrij henen met uw blijdschap en verdriet; welk een ramp ik moog bewenen, God, mijn God, verandert niet. Blijft mij alles hier begeven, voortgeleid door Zijne hand, schouw ik uit dit nietig leven in mijn eeuwig vaderland. Terug naar boven LIED 407: 1-2 1 De zon schijnt in mijn ziel vandaag, het donker is gezwicht, en oord' en hemel lacht mij toe, want Jezus is mijn licht. KOOR: Er is zonneschijn, zomerzonneschijn, alle uren van de dag zijn blij. Zie ik in Jezus aangezicht, is er hemelgloed in mij. 2 Er is lofzang in mijn ziel vandaag en jubel voor de Heer. En zo vol is daarvan nu mijn hart, ik kan 't niet uiten meer. KOOR Terug naar boven LIED 408: 1-4 1 Jezus, ga ons voor op het levensspoor; doe ons als getrouwe leden volgen U op al Uw schreden; voer ons aan Uw hand tot in 't Vaderland. 2 Zou 't ons bang vergaan, leer ons vast te staan; doe ons in de bangste dagen nimmer over moeiten klagen; want door smarten heen vinden w' U alleen. 3 Moet onz' eigen baan door veel diepten gaan, zijn w' om and'rer leed bewogen, och, stel Gij ons dan voor ogen 't einde, dat ons beidt, waar G' ons benen leidt! 4 Richt ons leven lang, Jezus, onze gang; voert Gij ons op ruwe wegen, geef ook daar Uw hulp en zegen; en aan 't eind der baan, laat ons binnen gaan. Terug naar boven LIED 409: 1-3 (? wijze lied 399) 1 Geef, gemeente, Jezus ere op deez' eerste dag van 't jaar! Loof dan nu de Heer der Heren, kom, verhef u, broederschaar! Hij heeft ons een jaar gedragen, ons in Zijne Naam bewaard,' laat in lof ons niet vertragen, Hij 's de hulde dubbel waard. 2 Waar wij een nieuwjaar beginnen, wees, Heer Jezus, ons nabij; vul geheel ons hart en zinnen met Uw liefdeheerschappij. Is de toekomst ook verborgen, houdt gelovig ons en stil; Gij zult immers voor ons zorgen, alles leiden naar Uw wil. 3 O, wat is 't een rustig leven voor hem, die zich weet Gods kind; heerlijk, zich geheel te geven aan de Vader, Die ons mint. Laat de wereld zwoegen, zorgen, rust'loos in dit aards gewoel! 's Heren volk brengt ied're morgen dichterbij het grote doel. Terug naar boven LIED 410: 1-2 (Gez. 171: 1 en 5) 1 Verlosser, Vriend, o hoop, o lust van die U kennen, neem het lied, dat U in 't stof een sterv'ling biedt, een zondaar, die Uw voeten kust; een zondaar, een verlost', o Heer! En nu geen zondaar meer. O, neem het aan, Gij laat geen bidder staan; Gij hoort in hemelingen verloste zondaars zingen; o, neem het aan. 2 Waar is een vreugd, een kalmt', een heil, zo zalig als dit hoogst genot? Het vloeit uit God en keert tot God. Het heeft noch maat, noch perk, noch peil; in Jezus is mijn zalig lot verborgen bij mijn God; Hij is mijn lust, ook als mijn stof eens rust. O, prijst Hem, mijn gezangen! Ik blijf Zijn komst verlangen; Hij is mijn lust! Terug naar boven LIED 411: 1-4 (Gez. 180: 1, 2, 6, en 7) 1 Beveel gerust uw wegen, al wat u 't harte deert, der trouwe hoed' en zegen van Hem, die 't al regeert. Die wolken, lucht en winden wijst spoor en loop en baan, zal ook wel wegen vinden, waarlangs uw voet kan gaan. 2 De Heer moet gij vertrouwen, begeert gij d' uitkomst goed! Op Hem uw hope bouwen, zal 't slagen, wat gij doet. Door geen bekommeringen, geen klagen en geen pijn laat God zich iets ontwringen: Hij wil gebeden zijn. 3 Schep moed, zeg aan uw smarte en zorgen goede nacht; laat varen, wat uw harte in onrust heeft gebracht! Gij wilt toch niet regeren als een, die alles weet? God blijft als Heer der Heren met 't hoogst gezag bekleed. 4 Laat Hem besturen, waken! 't Is wijsheid, wat Hij doet. Zo zal Hij alles maken, dat g' u verwond'ren moet, als Hij die alle macht heeft met wonderbaar beleid geheel het werk volbracht heeft, waarom gij thans nog schreit. Terug naar boven LIED 412: 1-2 (? Wijze Lied 393 of 415; W.v.O.B.) 1 Kom, Heil'ge Geest, daal neder als op het Pinksterfeest; maak onze harten teder; daal neder, Heil'ge Geest. Ach, steeds zijn onze zinnen naar 't aardse nog gericht; kom, goede Geest, daar binnen en maak liet duister licht. 2 Leer ons de Heiland kennen, Hem minnen meer en meer; leer aan Zijn dienst ons wennen, die kiezen keer op keer. Doe ons de Vader eren, die in Zijn Zoon ons mint; wil ons in alles leren: maak hemels ons gezind! Terug naar boven LIED 413: 1-3 (Gez. 96: 1, 2 en 4) 1 Een vaste Burcht is onze God, een toevlucht voor de Zijnen! Al drukt het leed, al dreigt het lot, Hij doet Zijn hulp verschijnen! De vijand rukt vast aan met opgestoken vaan: hij draagt zijn rusting nog van gruwel en bedrog, maar zal als kaf verdwijnen! 2 Geen aardse macht begeren wij; die gaat wel ras verloren! Ons staat de sterke Held ter zij, die God ons heeft verkoren. Vraagt gij Zijn naam? Zo weet, dat Hij de Christus heet, Gods eengeboren Zoon, verwinnaar op de troon! De zege is ons beschoren! 3 Gods woord houdt stand in eeuwigheid en zal geen duimbreed wijken. Beef satan! Hij, die ons geleidt, zal u de vaan doen strijken! Delf vrouw en kind'ren 't graf, neem goed en bloed ons af, het brengt u geen gewin, wij gaan ten hemel in en eren koninkrijken! Terug naar boven LIED 414: 1-3 (? wijze lied 413; Gez. 101: 1, 3 en 4) 1 Houdt Christus Zijne Kerk in stand, zo mag de hel vrij woeden; gezeten aan Gods rechterhand, kan Hij haar wel behoeden. Hij is in alle leed tot hare hulp gereed: Hij staaft Zijn roem alom en waakt voor 't christendom: dies mag de hel vrij woeden. 2 De spotter mag de waarheid smaân, ons kan hij haar niet roven: 'd onchristen mag haar tegenstaan, wij blijven haar geloven. U, Jezus, U zij d' eer; die U verkiest tot Heer, Uw woord oprecht betracht, die kan geen helse macht de zaligheid ontroven. 3 Gij, christen, die op Hem vertrouwt, gij moet geen dreigen vrezen; die God, Die van de Hemel schouwt, zal ons een toevlucht wezen! Der legerscharen Heer waakt voor Zijn woord en eer, geeft ons geduld in nood en kracht en moed in dood. Wie zou dan dreigen vrezen? Terug naar boven LIED 415: 1-2 (Gez. 43: 1 en 2) 1 Is dat, is dat mijn Koning, dat aller vaad'ren wens? Is dat, is dat Zijn kroning? Zie, zie, aanschouw de mens! Moet Hij dat spotkleed dragen, dat riet, die doornenkroon? Lijdt Hij die smaad, die slagen, Hij, God, Uw eigen Zoon? 2 Ja, ik kost Hem die slagen, die smarten en die hoon; ik doe dat kleed Hem dragen, dat riet, die doornenkroon. Ik sloeg Hem al die wonden, voor mij moet Hij daar staan; ik deed door mijne zonden Hem al die jamm'ren aan. Terug naar boven LIED 416: 1-4 (Gez. 200: 1 en 4) 1 Moet gij steeds met onspoed strijden, Christen! Treur niet om uw lot! Hulp ontbreekt u nooit in 't lijden. Moet gij steeds met onspoed strijden, wees tevreden met uw lot. o, uw Redder is uw God! 2 Is de nood zo hoog gerezen, dat gij nergens uitkomst ziet, nog hebt gij geen kwaad te vrezen: is de nood zo hoog gerezen, dat gij nergens uitkomst ziet, God, uw God, vergeet u niet. 3 Vest in bang' en droeve dagen al uw hoop op Hem alleen; schroom niet Hem om hulp te vragen: vest in bang' en droeve dagen al uw hoop op Hem alleen. Hij kan helpen, Hij alleen. 4 'k Weet, Zijn woord is ja en amen, Zijn beloften feilen niet. Nimmer zal Hij ons beschamen; 'k weet Zijn woord is ja en amen, Zijn beloften feilen niet, zalig hij, die tot Hem vliedt! Terug naar boven LIED 417: 1-3 (?wijze lied 33; v.d.W.) 1 Daar ruist over d’ aarde een heerlijke Naam, Die God en den mens weêr verenigt te zaâm Zo lied’lijk en teder voor ’t zondige hart, Zo troostcol en blijde in droefheid en smart. Kent gij, kent gij dien Naam nog niet, Die weet te verlossen van zond’ en verdriet? 2 Die Naam is gegeven voor zondaars op aard, Hoe diep ook gezonken, hoe zeer ook ontaard. Die Naam brengt genezing en heling oor u, Die Naam geeft u vrede en zaligheid nu. Kent gij, kent gij dien Heiland niet, Die u wil verlossen, zo gij tot Hem vliedt? 3 En eenmaal zal buigen voor Jezus ter neêr Al ’t schepsel, erkennend: Hij is onze Heer. Dan juichen en juub’len verlosten te zaâm Hun Koning ter ere, en prijzen Zijn Naam. Jezus, Jezus, maak ons bereid, Om U te ontmoeten in Uw’ heerljikheid. Terug naar boven LIED 418: 1-4 (? wijze lied 261; zonder koor) 1 Nader, nog nader, Heer, dicht aan Uw zij, Dierbare Heiland, Verlosser, trek mij; Leid mij, o leid mij naar d; eeuwigheidskust, Breng veilig mij in de haven der rust. 2 Nader, nog nader, niets wens ik, o Heer; Jezus, mijn Koning is ‘t, wat ik begeer. ‘k Offer U alles, ik werp m’ aan Uw voet, Reinig mij, Heiland door Uw dierbaar bloed. 3 Nader, nog nader, o Heer, ik ontvlied Alles, wat ’t leven mij zonder U biedt. Met U verbonden, in U steeds te zijn, Heelt alle wonden, ja stilt alle pijn. 4 Nader, nog nader, na zorgen en strijd Wacht mij de ruste, door Hem mij bereid. Elken dag nader, straks roept mij Zijn stem. Dan zal ik juub’len voor eeuwig bij Hem. Terug naar boven LIED 419: 1-4 (? wijze lied 261) 1 Ginds in een steeg, vol ellende en nood, Vond men een knaap aan den rand van den dood. Toen men vroeg, hoe ’t met zijn ziel was gesteld; Zei hij: “Nooit heeft men mij daarvan verteld” KOOR: Zeg het toch voort, o zeg het toch voort! Predik den Heiland door daden en woord, Dat geen verwijt u ’t hart ooit doorboort: “Nimmer nog heb ik van Jezus gehoord.” 2 Toen men hem sprak van ’t verlorene schaap, Kwam er een glans op den stervenden knaap. “Weet gij wel zeker, dat mij dat ook geldt? Niemand toch heeft mij daar ooit van verteld.” KOOR 3 “’k Ben veel te min en te slecht”, sprak hij nu. “Neen”, was het antwoord “Hij stierf ook voor u”. “Maar als dat waar is”, sprak hij nu ontsteld. “Waarom toch heeft men dat mij nooit verteld?” KOOR 4 d’ Engel des doods kwam nu nader tot hem. Plots’ling sprak hij toen met bevende stem: “Heer, ik geloof, voor mij stierf Gij aan ’t kruis; Breng toch die boodschap aan allen in huis.” KOOR Terug naar boven LIED 420: 1-4 1 O eeuw'ge Vader, sterk in macht, wiens arm betoomt der baren kracht, die wijst de grondlooz' oceaan de Hem gestelde perken aan, o wil verhoren onze beê voor hen, die zijn in nood op zee! 2 O Christus, wiens bestraffend woord 't gedruis der waat'ren heeft gesmoord, die onder 't stormen rustig sliep en wandeld' over t' schuimend diep, o wil verhoren onze beê voor hen, die zijn in nood op zee! 3 O Geest, die in den aanvang schiep het licht in 's afgronds donker diep, totdat der waat'ren ruw geweld door U werd paal en perk gesteld, o wil verhoren onze beê voor hen, die zijn in nood op zee! 4 Drievuldigheid van liefd' en macht, bescherm de broed'ren in de nacht voor klip en onweer, vuur en ramp, red z' uit der elementen kamp! Zo prijzen land en zee om strijd Uw reddende barmhartigheid. Terug naar boven LIED 421: 1-4 (Gez. 194:1, 2, 3 en 6) 1 Wie maar de goede God laat zorgen en op Hem hoopt in 't bangst gevaar, is bij Hem veilig en geborgen, die redt Hij godd'lijk wonderbaar. Wie op de hoge God vertrouwt, heeft zeker op geen zand gebouwd. 2 Wat baat ons al 't zwaarmoedig vrezen? Wat baat ons 't zuchten, wéé en ach! Vergeefs zou al ons zuchten wezen, al kermden w' ook de ganse dag. De last des jammers, die men draagt, drukt maar te meer, hoe meer men klaagt. 3 Men blijv' eerbiedig God verbeiden en zwijg' de Heer ootmoedig stil; Hij zal ons naar Zijn raad geleiden, 't is goed en heilig, wat Hij wil. Vertrouw het aan Zijn wijsheid vrij, Hij weet, wat elk het nuttigst zij. 4 Treed vrolijk voort op 's Heren wegen en neem uw plicht getrouw in acht; 't wordt eind'lijk alles u ten zegen, wanneer gij biddend daarop wacht. Wie steeds gelovig op Hem ziet, begeeft, verlaat Hij eeuwig niet. Terug naar boven LIED 422: 1-3 (Gez. 216: 1, 2 en 9) 1 Heil'ge Jezus, mij ten leven, ter heiligmaking mij gegeven, hoe heerlijk zijt G' in heiligheid! Hemels voorbeeld, al de luister van Eng'lenheiligheid wordt duister bij 't licht van Uwe heiligheid. O Gij, zo onbesmet, Gij zijt mijn Hoofd en wet, heil'ge Jezus! O, heilig mij, dat ik als Gij in hart en wandel heilig zij! 2 s' Vaders wil was boven allen, o Jezus, steeds Uw welgevallen, Gij zweegt voor Hem op alles stil. Och, mocht all' mijn levensdagen, wat Hem behaagt, ook mij behagen, mijn wil zich voegen naar Zijn wil. Dat ik met al mijn lust in Zijne wil berust'. Hoor mijn zuchten! O, heilig mij, dat ik als Gij in alles onderworpen zij! 3 Heil'ge Jezus, vorm mijn leden, mijn krachten en begeerlijkheden, dat aan mij alles U gelijk', 't oog in 't zien, de voet in 't wand'len; dat in mijn denken, spreken, hand'len in alles Uwe beelt'nis blijk'! Hervorm vooral, volmaak mijn hart naar Uwe smaak, heil'ge Jezus! O, heilig mij, dat ik als Gij geheel volmaakt en heilig zij! Terug naar boven LIED 423: 1-4 (? wijze Lied 422) 1 Jezus komt om ons van lijden, van strijd en jamm'ren te bevrijden; Hij komt met macht en majesteit. In de dag van Zijn verschijnen verandert Hij de smart der Zijnen in eeuw'ge vreed' en heerlijkheid. Hij rijst, de Morgenster, Hij komt en is niet ver, Uw bevrijder! Juich, 's Heren volk! Gelijk een wolk verdwijnt uw smart voor hemelvreugd. 2 Ogenblikken van ons lijden! Wat zijt Gij bij 't volmaakt verblijden van aller eeuwen zaligheid! Zie de kroon dáár opgehangen! Streef rustig voort om 't pand 't ontvangen, door Gods genaad' u toebereid! Drukt smart of bang verdriet, 't vertraag' uw streven niet! Overwinnaars, nabij is 't loon van d' erekroon; haast rijst uw hallel tot Gods eer. 3 Hij, die Zich ten Leidsman stelde, uw lijden woog, uw tranen telde, Hij streed met onuitdoofb're moed. Hoe heeft Jezus niet gestreden, volhard in tranen en gebeden, hoe droeg Hij 't kruis, hoe vloot Zijn bloed. Maar 't oog Zijns vijand vond Hem in die bangste stond zonder vrezen, daar van omhoog in 't brekend oog de Midd'laarskroon Hem tegenblonk. 4 Zalig, als wij met Hem lijden! Eens zullen w' ons met Hem verblijden, en delen in Zijn heerschappij! Laat ons strijden, voor Hem leven en op Hem ziende voorwaarts streven. Zijn liefd' en Geest zijn ons nabij; Zijn hulp zendt Hij ons neêr, Zijn grote naam is: "Heer, onze Sterkte!" Wie Hem betrouwt en op Hem bouwt, wordt eens verwinnaar saam met Hem. Terug naar boven LIED 424: 1-3 (? wijze lied 422) 1 "Waakt, ontwaakt!" roept Sions wachter. "Gij maagden, spoedt u, blijft niet achter, zo gij de Bruidegom bemint; 't uur genaakt, dat Hij zal komen; zult gij in klein geloof nu schromen? Draagt zorg, dat Hij u waardig vindt! In bruidsgewaad gehuld, de lampen wel gevuld. vrolijk zingend, met blijde spoed Hem tegemoet, de Bruigom waardiglijk begroet." 2 Sion, hoor de wachters zingen! Kan iets uw blijdschap nog bedwingen, nu rust u wacht na zoveel strijd; nu uw Bruidegom en Koning u oproept uit uw aardse woning en Hij u tot Zijn feest geleidt? Zijn teder Heilandshart verlangt met liefdesmart naar uw komen ter bruiloftszaal, ten avondmaal, van alle leed en zwakheid vrij. 3 Eeuwig zij door dankb're tongen, o Levensvorst, Uw lof gezongen in Uwe stad, die, vast gebouwd, van Gods heerlijkheid omschenen, met poorten pronkt van eed'le stenen, met straten van het fijnste goud. Geen oor heeft ooit gehoord, geen oog ooit nagespoord, welk een rijkdom ons heeft bereid, in eeuwigheid, de liefd' en trouw van onze God. Terug naar boven LIED 425: 1-3 (Gez. 280: 1, 2 en 4) 1 'k Wil U, o God. mijn dank betalen, U prijzen in mijn avondlied; het zonlicht moge nederdalen, maar Gij, mijn Licht, begeeft mij niet. Gij woudt mij met Uw gunst omringen, meer dan een Vader zorgdet Gij; Gij, milde bron van zegeningen, zulk een ontfermer waart Gij mij! 2 Uw trouwe zorg zou mij bewaren, Uw hand heeft mij gevoed, geleid; Gij waart nabij in mijn bezwaren, nabij in elke moeilijkheid. Deez' avond roept mij, na mijn zorgen, tot rust voor lichaam en voor geest. Heb dank! Reeds in de vroege morgen zijt Gij mijn heil en hulp geweest. 3 Ik weet, aan wie ik mij vertrouwe, al wisselen ook dag en nacht. Ik ken de rots, waarop ik bouwe: hij feilt niet, die Uw heil verwacht. Eens, aan de avond van mijn leven, breng ik, van zorg en strijden moe, voor elke dag, hier mij gegeven, U hoger, reiner loflied toe. Terug naar boven LIED 426: 1 (? wijze lied 425) 1 O, lied’rijk God, stort ’s levens stromen Ook onder ons genadig uit; Alomme word’ Uw kracht vernomen, Door genen hinderpaal gestuit. Breek door, daal neêr, kom in ons midden, Geef leven aan ons stil gemoed; Gij hoort ons smeken en ons bidden: Kom, Heil’ge Geest, o kom met spoed. Terug naar boven LIED 427: 1-2 (? wijze lied 425; A. Vinet) 1 Neen, ‘k zal mij van Uw schand’ niet keren, Mij ergert niet Uw martelkrans, Volheerlijk aangezicht mijns Heeren, Wat smaad ook neev’le om Uw glans. Nooit heeft die glans zo uitgeblonken, En was op aard zo godd’lijk schoon, Als toen G’ in smaad en smart verzonken, Uw kruis droegt en Uw doornenkroon. 2 Immanuël, o zie mijn ogen Steeds op Uw hemels oog gericht. Opdat zij zich verzaden mogen Met stromen van Uw liefdelicht. Stort, stort Uw leven uit in ’t mijne: Uw hart vloei’ over in mijn hart; Dat alles uit dit hart verdwijne, Wat, als onheilig, U steeds smart. Terug naar boven LIED 428: 1-5 (? wijze lied 425; J.d.L.) 1 Gij goot, o Jezus, in genade Den “vroege” regen op ons neêr; Ach, wanneer drenkt ons ook de “spade”? Wij smachten naar zijn laaf’nis, Heer. Giet op ons uitgedroogd gebeente Opnieuw Uw hemelstromen neêr! Geef aan Uw kwijnende gemeente Des Geestes bruidssieraden weer! 2 Waar is de liefde van Uw kind’ren, Die zich in één bedoelen toont, Die geen verschillen kunnen hind’ren, Omdat één Geest in allen woont? Zie, hoe zij boos elkaâr verteren, Verdeeld in tweedracht, twist en strijd; Een ieder zoekt zichzelf te eren, Wijl hij zijns broeders eer benijdt. 3 Wij hebben d’ ondertrouw vergeten, Toen G’ U met ons verbonden hadt; En hebben ’t bruidskleed afgereten, Op overspelig tooisel prat. Wij hebben hart en hand geschonken Aan d’ afgoôn van dit wereldrijk; Zo zijn wij in de kolk veroznken En liggen neêr in modd’rig slijk. 4 Gij roept ons, Heer, wij keren weder, De schaamte pijnigt ons gemoed; Zie in ontferming op ons neder, En was ons in UW offerbloed. Wij zien met schand’ ons overladen: Wij walgen van ons zelven, Heer; Geef, geef haar hemelsbruidssieraden Aan Uw gemeent’, o Jezus, weêr! 5 Maar boven al – hoe diep ’t U griefde, Dat wij zo trouwloos zijn geweest, Wij bidden om den tooi der liefde, Die beste gave van Uw Geest. Geef profetie, geef kennis, talen, Maar bovenal de liefd’, o Heer! Dan zal ons aangezicht weer stralen Van hemelblijdschap als weleer. Terug naar boven LIED 429: 1-3 (? wijze lied 425; Gez. 52: 1, 2 en 5) 1 Komt, knielen wij voor Jezus samen met vrolijk uitzicht op ons lot! Het is volbracht, volbracht, ja, amen, het is voor ons volbracht bij God. Het grote werk, dat Hij aanvaardde, al d' eeuwen door met smart verwacht, Dat is volbracht, juich hemel, aarde! Juicht, zondaars! 't Is voor u volbracht. 2 Gij Jezus, hebt de last gedragen, die zond' en schuld te dragen gaf; God zag Uw werk met welbehagen en wendt van ons Zijn straffen af. Wij schuldig, snood van God verdreven, wij bleven ver van Eden staan, maar 't kruis werd ons de boom van 't leven, die wees Uw Vader Zelf ons aan. 3 Wij willen need'rig Gode leven, U volgen, waar Gij ons geleidt. Ons U geheel ten offer geven met nooit volbrachte dankbaarheid. Getrouwe Leidsman, sla ons gade. Voleinder, laat door Uwe kracht het heerlijk werk van Gods genade in ons ook eenmaal zijn volbracht. Terug naar boven LIED 430: 1 (? wijze lied 425) 1 Heer Jezus, daal nu met Uw zegen op dit verbonden mensenpaar. Wil door Uw liefde hen bereiden, zichzelf te off'ren voor elkaar. Wil met Uw licht hen steeds geleiden, waarheen hun levensweg ook gaat; Heer Jezus, wees te allen tijde hun Herder, Troost en Toeverlaat. Terug naar boven LIED 431: 1-4 (? wijze Gez. 168) 1 Jezus, Gij mijn toeverlaat, Gij, mijn Herder in dit leven, Gij, mijn Helper, Steun en Raad, 'k wil m' aan U gans overgeven. Onder Uwe hoede, Heer, leg ik veilig mij ter neêr. 2 Toen ik zonder U, o Heer, zonder hoop door 't leven dwaalde, zocht Gij mij, Gij bracht mij weêr. 't Was Uw licht, dat mij bestraalde. Zonder U, waar zou ik heen? Gij geeft rust mij, Gij alleen. 3 Gij, die nog geen vrede kent, onder 's levens last gebogen, nog geen rust kent maar ellend', Jezus wil uw tranen drogen. Kom tot Jezus, Hij maakt vrij van der zonde heerschappij. 4 O, mijn vrienden, komt tot Hem, Hij wil alles voor u wezen; laat u raden, hoort Zijn stem, met Hem hebt gij niets te vrezen. Wilt toch zo niet verder gaan, Jezus biedt verlossing aan. Terug naar boven LIED 431a: 1-4 1 Jezus leeft en wij met Hem: dood, waar uw schrik gebleven? Jezus leeft en Zijne stem roept ook ons eens weer tot leven, zal ons eens met eer bekleên: dit is onze troost alleen! 2 Jezus leeft: Hem is de macht Over 't gans heelal gegeven en wij zullen door Zijn kracht Hem gelijken, eeuwig leven. Zou Gods trouw ooit wank'len? Neen, dit is onze troost alleen! 3 Jezus leeft, dit is gewis: waar ons pad ook heen moog' leiden, zelfs geen macht der duisternis, niets kan ons van Jezus scheiden. 't Steunen op Zijn mogendheên: dit is onze troost alleen! 4 Jezus leeft, nu is de dood ons een ingang tot het leven. Welk een rust in stervensnood zal dit Woord ons harte geven. Gij, 0 Heiland, Gij alleen, Gij zijt onze troost alleen! Terug naar boven LIED 432: 1-3 (? wijze lied 431) 1 't Oude jaar is heengegaan, de kring des tijds verslonden; vriend, hoe is het u gegaan, leeft gij nog in d' oude zonden? Of zijt gij door Jezus' bloed reeds vernieuwd in uw gemoed? 2 Jaren snellen immer voort, Jezus blijft nog altijd noden; hebt gij reeds Zijn stem gehoord, Hem uw harte aangeboden? Haast u dan, eer 't is te laat; ook uw levensjaar vergaat. 3 Hij, wiens hart zich toebereidt, dankt God voor de vlucht der jaren, daar hij steeds de Heer verbeidt, Die Zijn volk straks zal vergaren. 't Jubeljaar komt dichterbij: prijs de Heer! Dan zijn wij vrij. Terug naar boven LIED 433: 1-3 (? wijze lied 302; C.A.v.S.) 1 Komt, dienaars van den Heer, Vermeld uws Konings eer, Roemt Zijne daân; Wat Hij, tot hulp gereed, Voor uwe redding deed; Hoe Hij, met hen gebaan, Voor zondaars leed. KOOR: Vertoont nu in uw daden ’t Beeld van Jezus, Uwen Heer; Laat zien, dat Zijn genade Waard is alle eer! 2 Bant dankbaar vrees en zorg; Is niet Zijn kruis ons borg Van liefde’ s trouw? Zwak zijn w’ als Zijn gemeent’, Maar Hij is ’t hoekgesteent’, Dat aan den ganse bouw Zijn vastheid leent. KOOR 3 Der heem’len eng’lenkoor Gaat in zijnlofzang voor, Verheft Zijn daân. Roemt, prijst dan ’s Vaders Zoon Met vrolijk dankbetoon, Tot wij verheerlijkt staan Voor Zijnen troon. KOOR Terug naar boven LIED 434: 1 (? wijze lied 379) 1 O, Heil’ge Geest, kom haast, breek door: Dat elke ziel het ruisen hoor’ Van Uwe zegenstromen! O, werk in ieder dor gemoed, Dat naar U smacht, den nieuwen moed, Om weer tot God te komen. Leer allen, die van verre staan, Vrijmoedig tot den Vader gaan Met ’t hoogste zielsverlangen. De tijd is dáár, de toekomst naakt, Dat alles, wat naar ’t leven haakt, Het erfdeel zal ontvangen. Terug naar boven LIED 435: 1-2 (? wijze lied 379; Psalm 36: 2 en 3) 1 Uw goedheid. Heer, is hemelhoog, Uw waarheid tot de wolkenboog. Uw' recht is als Gods bergen, Uw oordeel grond'loos. Gij behoedt en zegent mens en beest en doet Uw hulp nooit vrucht'loos vergen. Hoe groot is Uw goedgunstigheid! Hoe zijn Uw vleug'len uitgebreid! Hier wordt de rust geschonken; hier 't vette van Uw huis gesmaakt; een volle beek van wellust maakt hier elk in liefde dronken. 2 Bij U, Heer, is de levensbron; Uw licht doet, klaarder dan de zon, ons 't heuglijk licht aanschouwen. Wees, die U kennen, mild en goed, en toon d' oprechten van gemoed Uw recht, waar z' op vertrouwen. Dat mij nooit trotse voet vertrapp', noch boze hand in ballingschap ellendig om doen zwerven! Daar zijn de werkers van het kwaad gevallen in een jammerstaat, waarin zij hulp'loos sterven. Terug naar boven LIED 436: 1-3 (Gez. 165: 1-3) 1 Ontwaak, gij, die slaapt, en sta op uit de doôn en Christus zal over u lichten! Zo wekt u, zo dringt u als Redder, Gods Zoon, eer Hij u als Rechter komt richten. Ontwaak en sta op! Het gevaar is zo groot: wie kiest, o verdwaasde, voor 't leven de dood? 2 Ontwaak, gij die slaapt in de zonde, met spoed! De nacht is zo lang reeds verdwenen; het licht der genade, met blijdschap begroet, heeft d' aarde reeds eeuwen beschenen; en groots is uw roeping en heilig uw taak en d' uren zijn weinig, ontwaak dan, ontwaak! 3 Sta op uit de doden, o zondaar, en leef! Dat Christus ook over u lichte! Sta op uit de doden, o zondaar, of beef voor God en het jongste gerichte! Nog wekt u de Heiland en nog is er raad; sta op uit de doden! 't Is spoedig te laat! Terug naar boven LIED 437: 1-4 (Gez. 241: 1, 2, 3 en 7) 1 Hoe zacht zien wij de vromen de dood hier zonder schromen blijmoedig tegen gaan! Waar al de vreugd van 't leven de zondaar moet begeven, daar vangt de vreugd des Christens aan. 2 De dood verbreekt zijn banden. Hij heft zijn dankb're handen tot God, zijn steun en hoop, Die hem geen troost laat derven, maar vreugdevol leert sterven na ene welvolbrachte loop. 3 Zijn kalm, gerust geweten wordt niet vaneen gereten door bange vrees voor straf; het licht van Gods genade komt zijne nacht te stade en glanst hem voor tot over 't graf. 4 Leer mij, o God, hier streven naar dat recht Christ'lijk leven, dat zulk een eind verwerft, opdat ik na dit zwerven ook eenmaal moge sterven, zoals de ware Christen sterft. Terug naar boven LIED 438: 1-6 1 't Was nacht in Bethl'hems dreven, een schone, stille nacht. En trouwe herders bleven bij hunne kudd' op wacht. En trouwe herders bleven bij hunne kudd' op wacht. 2 Zij hoopten saam, de vromen, zij wachtten immer voort, of Jacobs ster zou komen naar 't oud profetisch woord. of Jacobs ster zou komen naar 't oud profetisch woord. 3 En ja, juist in die stonde, in deze zelfde nacht werd hun door eng'lenmonden het blijde nieuws gebracht. werd hun door eng'lenmonden het blijde nieuws gebracht. 4 De Heiland is gekomen in Bethl'hems kleine stal, Die voor miljoenen vromen een Herder wezen zal. Die voor miljoenen vromen een Herder wezen zal. 5 Want d' allerbeste Herder, die toen op aard' verscheen, voert Zijne schaapjes verder dan herders hier beneên. voert Zijne schaapjes verder dan herders hier beneên. 6 Hij wil Zijn kudde leiden, zij 't ook door leed of kruis, naar d' eeuwig groene weiden van 't hemels Vaderhuis. naar d' eeuwig groene weiden van 't hemels Vaderhuis. Terug naar boven LIED 439: 1-3 1 Ik wil mij gaan vertroosten in Jesu lijden groot. Al heeft 't gestaan ten boosten, het kan nog worden goed. Al om mijn zondig leven hen ik met druk bevaân; dat wil ik gaan begeven: O Jesu, zie mij aan! 2 De tijd heb ik verloren, die Gij mij hebt verleend. Naar U wild' ik niet horen, in zonden was 'k versteend. Zeer traag ben ik tot deugden, al heb ik goed vermaan; oorsprong der eeuw 'ge vreugden, o Jesu, zie mij aan! 3 Al hen ik vol van zonden, wil mijns gedachtig zijn. Uw deugd is zonder gronden, de schulden zijn al mijn! Ik ken 't, al is 't zeer spade, en wil mij niet versmaân, U smeek ik om genade: O Jesu, zie mij aan! Terug naar boven LIED 440: 1-5 (Gez. 217: 1, 2, 4, 5 en 7) 1 Komt, laat ons voortgaan, kind'ren, want d' avond is nabij; het stilstaan kan licht hind'ren in deze woestenij. Komt, sterkt opnieuw de moed! De wandelstaf geheven om hemelwaarts te streven; zo wordt het einde goed. 2 Zij zal ons niet berouwen, de keus van 't smalle pad; wij kennen de Getrouwe, Die ons heeft liefgehad. Vest al uw hoop op Hem! Dat ieder 't aangezichte ginds naar de Godsstad richtte; daar ligt Jeruzalem! 3 Komt, broeders, voortgestreden! Een Gids gaat aan uw zij, Die, wank'len soms uw schreden, staat met Zijn hulp nabij. Ziet, 't zonlicht schenkt ons moed, alsof de zoete blikken eens vaders ons verkwikken; voorwaar, wij hebben 't goed! 4 Wij reizen met elkander, wij wand'len hand aan hand; d' een zij tot troost de ander; op weg naar 't vaderland, zijn wij als broed'ren één. Geen strijd om beuzelingen, daar Eng'len ons omringen en zweven voor ons heen! 5 Treedt moedig voorwaarts, kind'ren! De reis kort op naar 't graf; wij zien de afstand mind'ren, ras valt ons 't reiskleed af; nog slechts wat meerder moed! Wat rustiger en blijer, van aardse banden vrijer, gestreefd naar 't eeuwig goed! Terug naar boven LIED 441: 1-5 1 Heer, ik geef mijn hart aan U, maak het rein van zonde nu! Was het in Uw dierbaar bloed, woon Gij Zelf in mijn gemoed. KOOR: Heer, 'k wil U niet laten gaan; 'k weet, Gij neemt mijn smeken aan! Reinig, reinig mijn gemoed In Uw kostbaar, dierbaar bloed! Jezus, Jezus, Jezus! Maak mijn harte rein! 2 Maak mij nu van zonde vrij, daal nu met Uw geest in mij; neem uit mij der zonde lust: in U is volkomen rust. KOOR 3 Wat niet is naar Uwe wil, woorden en gedachten, daân, neem het gans uit mij, o Heer! Opdat 'k rein voor U mag staan! KOOR 4 Maak mij, Heer, U meer gelijk, heilig mij en maak mij rein; geef Uw liefde mij in 't hart, dat 'k een beeld van U mag zijn. KOOR 5 Laat niets van de zonde in mij; neem uit mij des vlezes lust, opdat 'k hier, door U gans vrij, reeds geniet des hemels rust. KOOR