Wonderen en tekenen in de Bijbel

 

XX

 

De apostelen en de wonderen

Gedurende de tijd waarin de Heer Zijn dienst verrichtte, waren de apostelen niet alleen getuigen en medehelpers van wat Hij deed, zoals bij de spijziging, toen het brood door hun handen ging, maar zij ontvingen zelf kracht om wonderen te doen.

Het is van belang om eerst op te merken wat hun persoonlijk aandeel was in sommige van de wonderen die de Heer deed. Petrus treedt in verschillende gevallen op de voorgrond, in verbinding met de wonderen op het meer. Zijn scheepje wordt gebruikt. Hij antwoordt de Heer na de vruchteloze pogingen om vis te vangen, als de Heer grote menigten van vissen in zijn netten drijft. Hij ontvangt later zijn dubbele opdracht. Hij vraagt spontaan aan de Heer of hij tot Hem mag komen op het water.

Wij horen veel spreken over zijn gebrek aan geloof als hij ziet op wind en golven, inplaats van op de Heer, en begint te zinken; maar we horen niet veel van het grote geloof dat hem in staat stelde het schip te verlaten en op het water te lopen. Aan Petrus wordt de opdracht gegeven een angel uit te werpen om een vis te vangen, die een stater in zijn bek heeft, die hij gebruiken kan om belasting te betalen. Hij was een goed visser, maar hij leerde dat de Heer meer van vissen afwist dan hij.

 

Apostelen zijn menigmaal getuigen van wat de Heer doet

De genezing van Petrus' schoonmoeder in Kapernaum was een van de eerste wonderen van genezing. Petrus en zijn vrienden, Jacobus en Johannes, die samen waren bij het vangen der vissen, werden bij verschillende gelegenheden uitgekozen. Alleen zij en Andreas, waren tegenwoordig bij de genezing van Petrus' schoonmoeder. Petrus, Jacobus en Johannes waren, met de ouders, de enigen die toegelaten werden in de rouwkamer, waar het dochtertje van Jaïrus lag, welke spoedig zou veranderen in een kamer van leven en vreugde. Zij waren de ooggetuigen van Zijn heerlijkheid op de berg en van Zijn lijden in Gethsémané. Zij hebben, met de andere discipelen, gezien dat de bende en de dienaren ter aarde vielen, toen Jezus zeide wie Hij was. Petrus sloeg Malchus het rechteroor af, en Lukas, de geneesheer, is de enige die verhaalt dat Jezus hem heelde.

Toen de vrouw uit de menigte Jezus' kleed aanraakte was Petrus de eerste die zijn verwondering te kennen gaf op de vraag van de Heer: "Wie heeft mij aangeraakt?" Hij heeft niet begrepen, dat er een wonder had plaats gevonden. De apostelen waren allen traag in het geloven aan de macht van hun Heer (Markus 6 : 52; 8 : 17 en 18), en als zij iets van Zijn macht hadden verstaan, schoten zij te kort in het begrijpen van Zijn liefde.

 

Gezindheid van de apostelen

Toen zij Zijn heerlijkheid hadden gezien op de berg der verheerlijking, en de Samaritanen Hem niet wilden ontvangen., zeiden Jacobus en Johannes: "Heer, wilt Gij, dat wij zeggen, dat vuur van de hemel nederdale en hen vertere, gelijk ook Elia gedaan heeft?"

Als zij niet meer aan Zijn macht twijfelden, faalden zij in het verstaan van de geest van Zijn zending. "Gij weet niet van welk een geest gij zijt."

Toen de Heer voor 't eerst Zijn twaalf apostelen uitzond, gaf Hij hun opdracht om te prediken, en gaf Hij hun macht over de onreine geesten, om ze uit te werpen, en om elke ziekte en kwaal te genezen. Soms hebben zij door gebrek aan geloof gefaald. Markus 9 : 18: "zij vermochten niet."

De Heer heeft later nog zeventig anderen uitgezonden, twee aan twee, en zij keerden met blijdschap terug, zeggende: "Heer, zelfs de duivelen zijn ons onderworpen in Uw naam." Zij beschikten over een werkelijke kracht, maar de Heer zeide tot hen dat er nog iets beters was dan dit (Luk. 10 : 20).

De kracht van Zijn naam was zó, dat daarin soms wonderen werden gedaan door mannen, die niet tot zijn trouwe volgelingen konden worden gerekend. Judas zal ook tot hen behoord hebben. De wonderen, waarop zij zich beroemden, verergerden slechts hun ongerechtigheid, als zij zich niet aan Hem hadden onderworpen.

Het wordt ons niet verteld of de man in Lukas 9 : 49 later zijn weg is gegaan met de discipelen van de Heer. Johannes was degene die de Heer mededeelt dat de discipelen hem verboden hebben om in de naam van de Heer duivelen uit te werpen. Jezus zeide tot hem: "Verbiedt het niet; want wie niet tegen u is, is voor u." De Heer kende zijn hart, en wij behoeven er niet aan te twijfelen dat iemand van wie Hij zeide "voor ons", de rechte plaats innam.

 

Vals gebruik van de naam "Jezus"

In Hand. 19 : 13-16 zien we iets geheel anders. Daar zegt de boze geest: "Jezus ken ik, en van Paulus weet ik; maar gij, wie zijt gij?" En de bezweerders werden overweldigd en moesten naakt en gewond ontvluchten. De duivel wil niet gehoorzamen als het gegeven bevel een bespotting is, en komt van iemand die uit zichzelf handelt. Het gevolg van het fiasco, van deze mannen was zó, dat men niet aan de naam van Jezus twijfelde, maar dat Zijn naam werd groot gemaakt (vers 17).

De wonderen die ons in de Handelingen worden medegedeeld kunnen wij onderscheiden in openbaringen van Gods macht, zonder of met inschakeling van menselijke bemiddeling.

 

Bijzondere wonderen

De hemelvaart en de uitstorting van de Heilige Geest waren van zo grote betekenis, dat wij ons er aanbiddend voor neerbuigen.

Het licht, dat Saulus zag op de weg naar Damascus doet ons denken aan de glorie op de berg der verheerlijking.

De macht die Filippus wegnam en op een andere plaats overbracht, was dezelfde, die Elia meevoerde van plaats tot plaats, en ten slotte in de hemel opnam. De aardbeving die leidde tot bevrijding van Paulus en Silas was door dezelfde God gezonden, die de muren van Jericho deed vallen.

Engelen verschenen menigmaal als boodschappers om Gods bevel uit te voeren. Wij kunnen niet zeggen wie de twee mannen waren die aan de discipelen verschenen, ogenblikkelijk na de hemelvaart en die hun vertelden dat Jezus wederkomen zou. Zij waren hemelse bezoekers, getooid in witte klederen. Een engel des Heren werd gezonden om de, apostelen uit de gevangenis te bevrijden (Hand. 5 : 19), en in Hand. 12 : 6-10 wordt een uitvoerig verhaal gegeven van de bevrijding van Petrus uit de gevangenis door een engel des Heren. "Zijn ketenen vielen af van de handen", en toen zij door de eerste en tweede wacht gegaan waren, kwamen zij aan de ijzeren poort, "welke hun vanzelf openging". Dit is misschien het meest merkwaardige geval in de bijbel om te laten zien hoe gemakkelijk het is voor God, Zijn macht uit te oefenen over onbezielde dingen. Hij heeft meermalen getoond dat gevangenispoorten zijn boodschappers niet konden tegenhouden.

Bij het vreselijk oordeel dat over Egypte kwam in de Paasnacht, konden gevangenisdeuren of paleiswachten de eerstgeborenen niet beschermen.

B. L.