De grondwaarheden van het Christendom.

 

God en mensch in den Persoon van Christus.

(III.)

 

"Ongetwijfeld, de verborgenheid der godzaligheid is groot: God is geopenbaard in het vleesch."

Wonderbare verborgenheid! Gezegende waarheid! De eeniggeboren Zoon van God werd waarachtig geboren uit een vrouw. Het is waar: "de kracht des Allerhoogsten overschaduwde Maria." Wat geboren werd, en Gods Zoon genoemd werd, was "dat Heilige." Maar nochtans werd Hij geboren uit een vrouw; kwam Hij niet op aarde als een volwassene, maar als een kindeken.

God geopenbaard in het vleesch. Zoo was Hij van den beginne af. Zóó woonde Hij onder ons. Als kind, als jongeling, als man. Hij was waarlijk een kindeken, in doeken gewikkeld en liggende in de kribbe. Hij werd besneden ten achtsten dage. Hij werd in den tempel gebracht, om Jehovah te worden voorgesteld. Simeon nam Hem in de armen, Jozef en Maria vluchtten met Hem naar Egypte om aan de woede van Herodes te ontkomen. Als knaap was Hij Zijn ouders onderdanig in alles. Hij nam toe in gunst bij God en de menschen. Hij woonde in het verachte Nazareth, en werkte als timmerman. Hij liet Zich straks doopen door Johannes, en schaarde Zich bij het verachte overblijfsel, Zich één verklarende met hen. Hij ging het land door, goeddoende, werd verzocht en aangevallen door den duivel, werd tegengestaan, veracht, miskend en bespot door de menschen. Hij had geen plaats, waar Hij het hoofd kon neerleggen. Hij was vermoeid; sliep; at en dronk als de anderen. Hij leed honger en dorst. Hij gevoelde, ofschoon Hij Zelf niet ziek was, al het schrikkelijke van de gevolgen der zonde, want de krankheden nam Hij op Zich, en de ziekten droeg Hij; elk leed was Zijn leed, elke smart Zijn smart, elk verlies Zijn verlies. Hij zat vermoeid neder bij de fontein, en zond Zijn discipelen naar de stad om brooden te koopen. Hij lag te slapen in het schip. Hij was arm, zonder geld, zoodat Hij de schatting niet kon betalen. Hij weende aan Lazarus' graf. Hij werd voor den rechter gebracht en veroordeeld. Hij richtte Zijn schreden naar het kruis, stierf op Golgotha, en werd begraven.

Maar - deze mensch, die onder ons woonde, die te midden van zondaren vertoefde, die op deze door de zonde verontreinigde en bedorven aarde verkeerde, die wandelde in een wereld, door Hem gemaakt, maar wier vorst de duivel was geworden, - deze mensch was God! Hij wist wie Hij was. Zijn woord tot Maria, toen Hij door Zijn vragen en antwoorden de bewondering der farizëen en schriftgeleerden had opgewekt, bewijst het. "Wist gij niet, dat Ik zijn moest in de dingen mijns Vaders?" Hij kende den mensch door en door, zoodat Hij de Samaritaansche vrouw alles zeide, wat zij gedaan had. Hij had te gebieden over de elementen, want Hij deed den storm bedaren. Hij was de alwetende en almachtige, want Hij wees een visch aan, die een stater in den bek had, en Hij beschikte over de visschen der zee. Hij was de Opstanding en het Leven, want door Zijn levengevende stem riep Hij den gestorven Lazarus uit het graf te voorschijn. Ja, toen Zijn werk volbracht was, kwam Hij Zelf uit dood en graf als de Levensvorst te voorschijn!

God is geopenbaard in het vleesch. Christus was waarachtig mensch. Maar een mensch zonder zonde. Hij is gekomen in gelijkheid des zondigen vleesches, niet in het zondige vleesch. Hij heeft vleesch en bloed aangenomen, en is ons in alles gelijk geworden, uitgenomen de zonde. Hoewel Hij geboren werd uit Maria, was Hij niet uit Jozef. De kracht des Allerhoogsten had de maagd overschaduwd. Die van boven komt, is boven allen. Dat Heilige was door God in Maria verwekt. God Zelf heeft Hem een lichaam toebereid. Hoewel waarachtig mensch, was Hij niet gelijk aan Adam vóór den val, en nog veel minder aan Adam na den val. Hij had een heilige menschelijke natuur. Een heilige, dat wil zeggen, dat Hij niet alleen niet gezondigd heeft, doch ook niet zondigen kon, gelijk geschreven staat: "Die geen zonde gekend heeft." Een menschelijke, dat wil zeggen, dat Hij als mensch blootgesteld was aan al wat de aarde en de wereld bieden; dat Hij de gevolgen der zonde had te ondervinden van dag tot dag.

Gezegende Heer! … Hoe wondervol en heerlijk is de vereeniging van God en mensch in één Christus. Welk een verheven verborgenheid, voor het verstand om er in verward te geraken, maar voor het geloof een kostbare waarheid. En wij weten, dat de Zoon van God gekomen is, "die ons het verstand gegeven heeft." Ja, het verstand van een kind, die aanneemt hetgeen gezegd wordt; van kinderkens, aan wie de dingen geopenbaard worden, die verborgen zijn voor de wijzen en verstandigen dezer wereld! - De Oneindige en Eeuwige is Kind geworden. De Onzichtbare zichtbaar, omdat wij Hem met onze oogen zien, en met onze handen tasten konden. De Heer der heeren, de Koning der koningen, was hier deelgenoot van onzen strijd en onze zorgen. Die alle schepselen voedt en onderhoudt, moest Zelf gevoed worden. De Trooster der bedroefden weende Zelf tranen, leed smarten. De Schepper werd een weinig minder dan de engelen, door mensch te worden. Voorwaar, het is wonderlijk in onze oogen. Neen, het is geen droombeeld, maar gezegende werkelijkheid. En de gevolgen er van zijn heerlijk.

Als mensch moest Hij smetteloos en heilig zijn. "Wie uwer overtuigt mij van zonde?" kon Hij vragen. "De overste der wereld komt, en vindt in mij niets," kon Hij getuigen aan het eind Zijner loopbaan. De afwezigheid van elke zonde werd gedurende Zijn geheele leven aan het licht gesteld door de macht des Heiligen Geestes, en in kracht door de opstanding. God geopenbaard in het vleesch, is gerechtvaardigd in den Geest. Naar den Geest der heiligheid is Hij als Gods Zoon in kracht verklaard door de opstanding der dooden. (Rom. 1 : 4.) Hij had den Geest niet met mate. (Joh. 3 : 34.) Al de gaven en krachten des Heiligen Geestes waren in Hem. Op Hem rustte de volheid des Geestes. (Jes. 11.) Door den Geest werd Hij verwekt. "De Heilige Geest zal over u komen," zeide de engel tot Maria. Door den Geest werd Hij geleid in de woestijn, om door den duivel verzocht te worden. Door den Geest deed Hij wonderen, en wierp Hij duivelen uit. (Matth. 12 : 28.) Door den eeuwigen Geest heeft Hij Zichzelven Gode onberispelijk opgeofferd. (Hebr. 9 : 14.) Door den Geest is Hij uit de dooden opgewekt. Zoo is Hij in alles gerechtvaardigd in den Geest. Geen aanrakingspunt voor de zonde was in Hem aanwezig. Geen zonde werd er in Hem gevonden.

Maar juist dáárom zijn de gevolgen van Zijn komst op aarde zoo heerlijk. Zulk een Christus hadden wij noodig tot ons behoud. Alleen een rein en heilig mensch, die niet zondigde, of zondigen kon, was in staat onze plaats in te nemen. Alleen Gods Zoon kon ons helpen. Alleen deze Christus kon de offerande zijn, door middel waarvan wij geheiligd zouden kunnen worden. Alleen Hij kon zuchten onder Gods toorn, verlaten worden door God aan het kruis, nederdalen in de benedenste deelen der aarde, en toch straks te voorschijn komen uit het graf als de Overwinnaar over dood en oordeel. Gods eeniggeboren Zoon, die in den schoot des Vaders is, en die mensch geworden is, was God geopenbaard in het vleesch!

En alleen deze Christus, waarachtig God, maar ook waarachtig mensch, kon onze medelijdende Hoogepriester zijn. Middelaar geworden tusschen God en menschen, zit Hij thans aan Gods rechterhand, en verzekert ons voor eeuwig een plaats in de heerlijkheid. En daar gezeten leeft Hij altijd om voor ons te bidden. Hij gevoelt ons leed, weet en kent onze verzoekingen. Hij kan medelijden hebben met onze zwakheden, en voor ons bidden, dat ons geloof niet ophoude. Hij, Gods Zoon, is als de Zoon des menschen gezeten ter rechterhand Gods. Heerlijke gedachte voor mij! Daar is een mensch in Gods tegenwoordigheid, die het bewijs is van mijn aanneming; die al mijn belangen behartigt.

O, we zouden kunnen voortgaan, om nog vele voorbeelden op te noemen, waaruit Christus' waarachtige Godheid en waarachtige menschheid blijkt, waaruit duidelijk is, dat deze twee in de Schrift altijd samengevoegd worden; maar hetgeen we hebben opgenoemd, is voldoende om ons een indruk te geven, dat God door Zijn Heiligen Geest deze hoofdwaarheden des Christendoms ons heeft bekend gemaakt.

De diepe vernedering des Heeren wordt ons telkens en telkens voorgehouden. Maar evenzeer de oneindige grootheid en heerlijkheid van Hem als Zoon van God. Want de Mensch Jezus Christus, de Man van smarten, Hij, die hier geen gedaante noch heerlijkheid had, was de Messias Gods, de wortel Davids, de Koning Israëls, de Verlosser, de Heer, de Emmanuël, de eeniggeboren Zoon des Vaders, God Zelf, het eeuwige Woord! Hier beneden wandelende in vernedering, was Hij evenzeer het welbehagen Gods, als Hij zulks was vóór de grondlegging der wereld, als Hij zulks nu is zittende ter rechterhand Gods. Achter het nederige kleed van den Zoon des menschen, is verborgen het kleed van den Zoon van God, hetwelk zich telkens doet zien. Achter de niet begeerde gedaante vertoonen zich de schitterende stralen Zijner Goddelijke heerlijkheid, zoodat zij, die oogen hadden om te zien, gedrongen werden om uit te roepen: "Gij zijt de Zoon des levenden Gods!", "Waarlijk, deze mensch is Gods Zoon!".

Het is de vreugde des Geestes, de bewijzen voor Christus' Goddelijke heerlijkheid te vermenigvuldigen, waar de Zoon des menschen Zich in Zijn diepe vernedering aan onze oogen vertoont. De Schrift, die Christus' menschheid ons voor oogen stelt, zorgt er tevens voor, gedurig en op de meest besliste wijze - en dat juist omdat Hij Zich zoo diep vernederde - te getuigen van Zijn Godheid.

De verborgenheid der godzaligheid is groot! En de gemeente heeft haar als de waarheid Gods te handhaven. Zonder het geloof aan en zonder de handhaving van deze openbaring omtrent den Persoon van Christus, is er geen waarheid. Deze openbaring is het middelpunt der waarheid. Daaromheen groepeeren zich alle andere mededeelingen Gods. Wie Jezus als zoodanig belijdt, is uit God, zegt Johannes. En wie Hem niet als zoodanig belijdt, is niet uit God. (1 Joh. 4.) "En wij weten, dat de Zoon van God gekomen is, en ons het verstand gegeven heeft, opdat wij den Waarachtige kennen, en wij zijn in den Waarachtige, in Zijn Zoon Jezus Christus. Deze is de waarachtige God en het eeuwige leven." (1 Joh. 5 : 20.) Die dit erkent, heeft de "leer van Christus," en die deze leer niet brengt, wordt een verleider genoemd. (2 Joh.)

Buigen wij ons dan geloovig, zonder te willen begrijpen, zonder te filosofeeren of te redeneeren, vol bewondering en aanbidding neder voor Hem, die God en mensch is in één Persoon!