---

Bundel van Johannes de Heer

De eerste 600 liederen

---

 

*1

#3

1

 Ruis, o Godsstroom der genade

 in gemeent' en huis en hart!

 Laat in U gezond zich baden,

 wat gebogen gaat door smart!

 Stroom, 0 Heil'ge Geest, terneder

 op het uitgedroogde land;

 en de bloemen bloeien weder,

 haast verwelkt door zonnebrand.

2

 Laat het uit Gods hemel stromen

 in de kerken overal!

 Van Uw nederdaling dromen

 moede harten zonder tal.

 Nieuwe liefde, nieuwe zangen,

 kracht, die zielen opwaarts tilt,

 brengt Uw ruisen, die 't verlangen

 als een heilig lied doortilt.

3

 Komt, gij dorstigen, hier drinken

 uit die milde heilfontein!

 Laat uw ziel in 't stof niet zinken.

 maar in haar gereinigd zijn.

 Laat u door haar golven dragen

 tot waar liefde nooit verkoelt,

 waar de kust der aardse dagen

 door Gods vreugde wordt omspoeld.

---

*2

#5

1

 Aanschouw, aanschouw het Lam van God

 aan het kruis, aan het kruis.

 Voor ons stort Hij Zijn dierbaar bloed

 aan het kruis, aan het kruis.

 0, luister naar Zijn laatste kreet,

 opdat gij 't nimmermeer vergeet;

 voor u was 't, dat de Heiland leed

 aan het kruis, aan het kruis.

2

 Zie Hem, met de armen uitgebreid,

 aan het kruis, aan het kruis;

 bedenk, wat smarten Hij daar lijdt

 aan het kruis, aan het kruis.

 De zon verbergt haar aangezicht

 en donk're nacht vervangt haar licht;

 de helmacht siddert op 't gezicht

 van dat kruis, van dat kruis.

3

 0, sla een blik op Jezus nu,

 aan het kruis, aan het kruis!

 Die lijdenskelk dronk Hij voor u

 aan het kruis, aan het kruis.

 De aarde spleet vaneen met kracht.

 terwijl Hij 't reddingswerk volbracht,

 terwijl Hij leed, beschimpt. veracht,

 aan het kruis, aan het kruis.

4

 Maar eind'lijk is de strijd volstreden

 aan het kruis, aan het kruis.

 De laatste smarten zijn geleden

 aan het kruis, aan het kruis.

 Nog eenmaal klinkt des Heilands stem:

 "Het is volbracht!" roept Hij met klem.

 De zege is behaald door Hem

 aan het kruis, aan het kruis.

5

 Voortaan wil 'k steeds de roem verkonden

 van Zijn kruis, van Zijn kruis,

 waar Jezus stierf voor mijne zonden

 aan het kruis, aan het kruis.

 Hij zal mijn steun zijn en mijn staf!

 Hem prijs 'k tot over dood en graf,

 die door Zijn dood mij 't leven gaf

 aan het kruis, aan het kruis.

---

*3

#3

1

 Ach, blijf met Uw genade.

 Heer Jezus, ons nabij,

 opdat ons nimmer schade,

 des vijands heerschappij.

2

 Ach, blijf in vreugd' en smarte,

 nabij ons met Uw woord,

 en neig tot U ons harte,

 als 't oor Uw roepstem hoort.

3

 Ach, blijf Gij met Uw zegen,

 nabij ons, rijke Heer,

 en schenk ons op Uw wegen,

 Uw heilgoed meer en meer.

---

*4

#4

1

 Alles wel, alles wel,

 ook in 't felste van de strijd,

 alles leidt tot heerlijkheid.

 

 Refr. Alles wel, alles wel, alles wel.

2

 Alles wel, alles wel,

 ook als Hij een offer vraagt,

 dat mijn vlees steeds heeft behaagd.

3

 Alles wel, alles wel.

 Geen gevaar voor dood en hel;

 satan wijkt op Zijn bevel,

4

 Alles wel, alles wel,

 hier reeds in de aardse strijd,

 meer nog straks in heerlijkheid.

---

*5

#3

1

 Al de weg leidt mij mijn Heiland,

 wat verlangt mijn ziel dan meer?

 Zou ik immer aan Hem twijf'len,

 Die mij voortleidt keer op keer?

 Zoete troost en zaal'ge vrede,

 heb ik steeds op Zijn bevel.

 'k Weet wat hier mij overkome,

 Hij maakt alle dingen wel. (bis)

2

 Al de weg leidt mij mijn Heiland,

 troost geeft Hij tot in de dood.

 Als ik zwak ben in beproeving,

 sterkt Hij mij met 't hemels brood.

 Als mijn schreden soms gaan wank'len

 en mijn ziel van dorst versmacht,

 geeft Hij mij het levend water,

 en vernieuwt mijn levenskracht. (bis)

3

 Al de weg leidt mij mijn Heiland,

 door al 't aardse stormgebruis,

 en volkomen vreugde wacht mij,

 in het zalig Vaderhuis.

 Als 'k mijn kroon, die Hij zal geven,

 aan Zijn voeten nederleg,

 zal mijn lied voor eeuwig wezen:

 "Jezus leidde m' al de weg." (bis)

---

*6

#4

1

 Als de levensstormen woeden,

 rondom mij op zee of land,

 dan zal ik mijn toevlucht zoeken,

 in de schaduw van Gods hand.

 

 Refr. Hij bedekt mij! Hij bedekt mij!

 En geen kwaad komt ooit nabij mij.

 Hij bedekt mij! 'k Rust dan veilig,

 in de schaduw van Gods Hand.

2

 Wil Hij soms beproeving zenden,

 is het dat ik smart hier lijd?

 Niet Zijn gramschap maar Zijn liefde,

 toont Hij, als Hij mij kastijdt.

3

 Hoe de vijand ook moog' zoeken

 mij te kwellen in 't gemoed,

 God zorgt, dat ook zelfs het kwade

 meewerkt, tot mijn eeuwig goed.

4

 Ja, zolang ik 't kruis hier drage,

 door de ruwste storm of wind,

 wil de Heiland voor mij zorgen,

 Hij beschermt Zijns Vaders kind.

---

*7

#2

1

 Als g' in nood gezeten,

 geen uitkomst ziet,

 wil dan nooit vergeten:

 God verlaat u niet.

 Vrees toch geen nood!

 's Heren trouw is groot,

 en op 't nacht'lijk duister,

 volgt het morgenrood.

 Schoon stormen woeden,

 ducht toch geen kwaad;

 God zal u behoeden,

 uw toeverlaat.

2

 God blijft voor u zorgen,

 goed is de Heer,

 en met elke morgen,

 keert Zijn goedheid weer.

 Schoon g' in 't verdriet,

 nergens uitkomst ziet,

 groter dan de Helper,

 is de nood toch niet.

 Wat ons ontviele,

 Redder in nood,

 red slechts onze ziele,

 uit zond' en dood.

---

*8

#2

1

 Vrees niet, 0 mijn ziele!

 Wacht op de Heer!

 Wat u ook ontviele,

 toch blijft u veel meer.

 Wees onversaagd;

 zie de morgen daagt,

 en de nieuwe lente

 brengt al wat gij vraagt.

 In alle stormen,

 in alle nood,

 zal Hij u beschermen,

 Hij, goed en groot!

2

 Vrees niet, 0 mijn ziele!

 Wacht op de Heer!

 Wat u ook ontviele,

 toch blijft u veel meer.

 Wat u verliet,

 God verlaat u niet;

 groter dan de Helper

 is de nood toch niet.

 Eeuwig Getrouwe,

 Redder in nood,

 red ook onze ziele,

 God, goed en groot!

---

*9

#3

1

 Wie, wie zal mij roven

 't zalige lot,

 dat ook mij daarboven

 wacht bij mijne God?

 Jezus, mijn Heer,

 daalde voor mij neer,

 kocht door naam'loos lijden

 mij de hemel weer.

 Wie is zo machtig,

 die mij ontrooft,

 wat de Heer waarachtig

 mij heeft beloofd?

2

 Is ook mijn begeren

 dikwijls onrein,

 Jezus zal mij leren

 heilig, rein te zijn.

 Uit satans macht

 ben 'k terug gebracht

 tot de schoot mijns Vaders,

 door des Heren kracht.

 Hij heeft geleden

 voor al mijn kwaad,

 en de kop vertreden

 van 't slangenzaad.

3

 Ja, met mijn gedachten,

 woorden en daân,

 ja, met al mijn krachten

 bid ik Jezus aan.

 Hem zij gewijd

 eer en heerlijkheid;

 'k wil voor Hem besteden

 al mijn levenstijd.

 Here van boven,

 schenk mij de kracht

 om Uw naam te loven

 bij dag en nacht.

---

*10

#3

1

 Alles, wat adem heeft

 love de Here der Heren,

 Al 't schepsel zinge

 een jubelzang te Zijner ere.

 Looft Zijne naam,

 mannen en vrouwen te zaam,

 komt, zingt Zijn eer, Halleluja.

2

 Allen, die zijn verlost,

 loven de Here der Heren,

 en nu, van zonden vrij,

 zingen een lied tot Zijn ere.

 Looft Zijne naam,

 broeders en zusters te zaam,

 komt, zingt verheugd, Halleluja!

3

 Allen, die Jezus nog

 niet kennen als hunne Here,

 roept God nu toe,

 dat zij zich zonder dralen hekeren.

 Geeft Jezus eer,

 valt voor Zijn voeten teneer,

 Hij maakt u vrij, Halleluja!

---

*11

#4

1

 Juicht, o gij heem'len,

 heft psalmen aan, Engelenkoren!

 Laat nu, o schepping,

 uw heerlijkste liederen horen!

 Maakt een geschal!

 Brengt nu dit nieuws overal:

 Jezus is heden geboren!

2

 Juicht, o gij Eng'len!

 Verheft uwe stem, legioenen!

 God wil de zondaar

 genadiglijk met Zich verzoenen.

 Blijdschap en vreê

 deelt Zijne goedheid ons mee.

 Roemt Zijne liefde, miljoenen!

3

 God in het vlees!

 Wie zal toch dit mysterie verklaren?

 Jezus komt heden

 de levensweg u openbaren.

 Treedt door de poort,

 en in Zijn licht wandelt voort,

 gij heilbegerige scharen!

4

 Trouwe Immanuel,

 daal in mijn harte nu neder!

 Zonde, verlaat mij!

 Verlaat mij en kom nimmer weder!

 En Jezus, Gij,

 heers nu voor eeuwig in mij:

 'k min U, Verlosser, zo teder!

---

*12

#3

1

 Al is eng ook de poort,

 zie toch draagt zij een woord,

 geschreven in letters van goud.

 En de moede die 't leest,

 hoort, verkwikt naar de geest,

 een woord van gena en behoud.

 

 Refr. Klop. klop. klop.

 is des Heilands gebod,

 klop in gelove hier aan:

 Klop, klop, klop,

 en wie klopt in geloof,

 ziet de deur voor zich open gedaan.

2

 Komt, vermoeiden, spoed voort

 als de rust u bekoort;

 uw Jezus heeft plaats u bereid.

 Komt, gebrook'nen van kracht,

 waar Zijn vrede u verwacht,

 als voorsmaak der rust, die u beidt.

3

 Komt, o zondaars, met spoed

 in het spoor, door het bloed,

 van Jezus voor allen gebaand.

 't Is nu tijd van genâ,

 en zo spoedig te spâ!

 Komt, komt nu de Heer u vermaant.

---

*13

#3

1

 Ik wandel in het licht met Jezus,

 het donk're dal ligt achter mij.

 En 'k weet mij in Zijn trouw geborgen,

 welk een liefdevolle Vriend is Hij.

 

 Refr. Ik wandel in het licht met Jezus,

 en 'k luister naar Zijn dierb're stem,

 en niets kan m'ooit van Jezus scheiden,

 sinds ik wandel in het licht met Hem.

2

 Ik wandel in het licht met Jezus,

 mijn ziel is Hem gans toegewijd.

 Met Hem verrezen tot nieuw leven,

 volg 'k mijn Heiland tot in eeuwigheid.

3

 Ik wandel in het licht met Jezus,

 o mocht ik zelf een lichtje zijn,

 dat straalt temidden van de wereld,

 die gebukt gaat onder zorg en pijn.

---

*14

#4

1

 Wat God in deze tijd zoekt,

 dat is een jeugd die strijdt,

 die zich met ziel en lichaam,

 aan Christus heeft gewijd.

 Maar niet in eigen krachten

 zich inspant tot het werk.

 God zoekt in deze dagen

 een jeugd in Zijn kracht sterk.

2

 Wat God in deze tijd zoekt,

 dat is een jeugd vol vuur,

 die aan de Heiland trouw is,

 die Hem dient ieder uur.

 Die niet slechts met de lippen

 Hem Heer en Meester noemt.

 God zoekt in deze dagen

 een jeugd die in Hem roemt.

3

 Wat God in deze tijd zoekt,

 dat is een jeugd, die blij,

 haar leven aan de Heer geeft,

 omdat zij wil dat Hij,

 die het haar heeft gegeven,

 Zijn Koninkrijk slechts bouwt.

 God zoekt in deze dagen

 een jeugd die Hem vertrouwt.

4

 Wat God in deze tijd zoekt,

 dat is een jeugd die vraagt:

 "Wat wilt Gij dat ik doen zal?"

 zodat de rest vervaagt.

 Heer, neem ons jonge mensen.

 Wij geven ons aan U,

 maak uit ons in deez' dagen

 een jeugd, die strijdt voor U.

---

*15

#4

1

 Als de Heiland zal verschijnen

 in glorie op aard,

 met Zijn kind'ren, al de Zijnen

 om zich heen geschaard,

 

 Refr. o, dan zullen zij juichen,

 rondom Jezus' troon;

 's Heren lof dan vermelden,

 zo heerlijk en schoon.

2

 Als de Meester zal vergaad'ren

 van heinde en veer,

 die Hem volgen op Zijn wenken.

 steeds zoekend Zijn eer.

3

 Als het Lam Gods op de wolken

 van zuid en van noord

 zal verzaam'len uit de volken,

 wie Hem toebehoort.

4

 O, mijn ziele, blijf dan waken

 en wachten op Hem,

 want dat tijdstip zal dra naken,

 ja, let op Zijn stem.

---

*15a

#4

1

 'k Zal mijn Heiland straks ontmoeten,

 Zijn komst is nabij;

 in de lucht mag 'k Hem begroeten,

 van banden gans vrij!

 

 Refr. Welk een vreugd, met Gods kind'ren

 straks Jezus te zien!

 Als geen zonde ons zal hind'ren,

 Hem hulde te bien.

2

 Nu nog bidden en waken

 en werken voor Hem;

 maar het uur zal dra naken,

 dan wenkt ons Zijn stem.

3

 Al de teek'nen der tijden

 vermeerd'ren met spoed.

 'k Wil mijn lamp dus bereiden,

 voor 'k Jezus ontmoet.

4

 Dan zal d' aarde weer juichen,

 haar Schepper ter eer,

 alle knie zal zich buigen,

 voor Christus, de Heer!

---

*16

#4

1

 'k Ben hier een vreemdeling,

 op reis naar huis.

 Deez' aard is een woestijn;

 hier ben 'k niet thuis.

 Vrees is aan alle kant,

 'k word daag'lijks aangerand.

 Boven is 't Vaderland,

 daar ben ik thuis.

2

 't Kwaad dreigt mij elke stap,

 'k ben nog niet thuis;

 kort is mijn vreemd'lingschap,

 ik ga naar huis.

 De stormwind loeie vrij,

 hij is weer ras voorbij;

 'k woon eens verlost en blij,

 in 't Vaderhuis.

3

 Klagen, dat mag ik niet,

 al ben 'k niet thuis;

 al kwelt hier mij verdriet,

 eens kom ik thuis.

 Daar is geen smart of schand',

 daar is mijn Vaderland,

 daar aan Gods rechterhand,

 daar ben ik thuis.

4

 Ja. aan mijn Heilands zij

 ben 'k eeuwig thuis,

 en gans van zonden vrij

 in 't Vaderhuis.

 Na al de aardse druk

 smaak ik een vol geluk,

 als 'k voor mijn Koning buk,

 voor eeuwig thuis.

---

*17

#4

1

 Als ik maar weet, dat hier mijn weg,

 door U, Heer, wordt bereid,

 en dat die weg hoe moeilijk ook,

 mij nader tot U leidt.

 

 Refr. Nader tot U, nader tot U,

 nader mijn Heiland tot U;

 als ik maar weet, dat alles hier,

 mij nader brengt tot U.

2

 Als ik maar weet, dat ook voor mij,

 de Heer aan 't kruishout stierf;

 en dat de Heiland ook voor mij,

 een levenskroon verwierf.

3

 Als ik maar weet, Uw liefd' 0 Heer,

 vertroost mij dag aan dag;

 dan juich ik voort, wat ook mijn lot

 op aarde wezen mag.

4

 Als ik maar weet, ook als op aard'

 mij droefheid wacht of kruis,

 dat ieder kruis mij nader brengt

 bij 't eeuwig Vaderhuis.

---

*18

#3

1

 Alzo lief had God de wereld,

 alzo lief had God de wereld,

 de wereld, de wereld,

 God had de wereld lief.

2

 Dat Hij aan ons heeft gegeven,

 dat Hij aan ons heeft gegeven,

 gegeven, gegeven,

 Zijn eengeboren Zoon.

3

 Opdat 'n ieg'lijk die gelooft,

 opdat 'n ieg'lijk die gelooft,

 een iegelijk, een iegelijk,

 het eeuw'ge leven heeft.

---

*19

#4

1

 'k Ben reizend naar die stad,

 waar Christus 't licht zal zijn,

 om eeuwig daar te zijn bij Hem,

 bevrijd van zorg en pijn.

 

 Refr. Geen smart meer daar omhoog,

 geen smart meer daar omhoog;

 God Zelf wist daar de tranen droog,

 geen smart meer daar omhoog.

2

 Al 't schoon op aarde kleeft

 de vloek der zonde aan,

 maar in die reine stad kan nooit

 de zonde binnengaan.

3

 Daar is geen dood, geen rouw,

 geen leed, geen zielsangst meer;

 maar eeuw'ge blijdschap wacht de ziel

 daar boven bij de Heer.

4

 Daar is de strijd voorbij,

 daar wacht de gloriekroon;

 daar vindt de ware strijder rust,

 en God Zelf is zijn loon.

---

*20

#4

1

 'k Bewoon een and're wereld,

 daar is geen zielsangst meer,

 want in mijn diepe droefheid,

 ontmoette mij de Heer!

 Mijn ziel is eind'lijk vrijgemaakt,

 der zondebanden zijn geslaakt,

 en 'k leef voor mij zelf niet meer!

 

 Refr. Dit is het leven,

 dat ons Jezus geeft.

 Dit is 't eeuwig leven,

 waar 't ik geen plaats meer heeft.

2

 Die wereld kent geen wanhoop,

 geen kommer meer of smart:

 geen angst of bange zorgen,

 beknellen meer het hart!

 Ja, alles is mij 't zelfde nu,

 ik ben gestorven, Heer, met U,

 en leef nu voor and'ren weer.

3

 Ik heb de prijs berekend

 van het apostel zijn;

 voor and'ren in de dood gaan,

 'k begreep, dat was 't geheim.

 Wenst gij te vinden deze kracht,

 die zielen redt uit satans macht?

 Ga dan naar Golgotha!

4

 Des Heilands liefde dringt ons,

 om met Zijn tederheid

 het arme hart te winnen,

 dat in de zonde lijdt.

 Op Zijn bevel gaan wij verheugd;

 Zijn wil te doen is hemelvreugd,

 en altijd verhoort Hij ons.

---

*21

#4

1

 Ere zij aan God. de Vader,

 ere zij aan God, de Zoon,

 eer de Heil'ge Geest, de Trooster,

 de Drieeen'ge in Zijn troon.

 Halleluja. halleluja

 de Drieeen'ge in Zijn troon!

2

 Ere zij aan Hem, wiens liefde

 ons bevrijdt van elke smet,

 ere zij aan Hem. die zondaars

 in de rij van koon'gen zet.

 Halleluja, halleluja

 't Lam, dat vrijkocht en dat redt!

3

 Ere zij de Heer der eng'len,

 ere zij de Heer der kerk,

 ere aan de Heer der volk'ren,

 aard' en hemel looft Uw werk.

 Halleluja, halleluja

 looft de Koning en zijn werk!

4

 Halleluja, lof, aanbidding

 brengen eng'len U ter eer,

 heerlijkheid en kracht en machten

 legt Uw schepping voor U neer.

 Halleluja, halleluja

 lof zij U, der heren Heer!

---

*22

#3

1

 Bijna bewogen, door 't heilig woord,

 bijna getrokken, door 't liefdekoord.

 Maar 't harte zegt in spijt,

 van schier doorstreden strijd,

 tot meer gelegen tijd,

 laat, Heer, mij rust.

2

 Bijna bewogen. broeder besluit;

 bijna getrokken, neen, stel niet uit.

 Hebt heden gij Gods Woord,

 uit Jezus' mond gehoord.

 Wanneer 't uw hart bekoort,

 haast u tot Hem.

3

 Bijna bewogen, de Brui'gom komt;

 bijna getrokken, uw mond verstomt.

 Geen bijna troost of baat

 als d' oordeelsure slaat

 de Koning zegt: te laat!

 't Is nu te laat!

---

*22a

#4

1

 Heer zie de wereldnood, o blijf ons dicht nabij;

 al 't schepsel zucht. ziet uit naar Uwe heerschappij.

 Heer, Uw Gemeente wacht, Uw volheid; maak haar vrij.

 Schenk haar nieuw leven en... o Heer, begin bij mij!

2

 Zie Heer Uw kerk verscheurd, ach dat zij eenheid leer'!

 En van haar lauwheid zich tot U, o God, bekeer'.

 Dat z' als Uw Bruid de volheid van Uw Geest begeer'.

 En met verlangen wacht... op Uwe toekomst Heer!

3

 Heer, zie Uw oogstveld aan, de tijd is kort van duur,

 veel schoven wachten nog op 't brengen in de schuur;

 o, stoot toch maaiers uit vol kracht, geloof en vuur,

 Heer, geef een wereldoogst nog in dit laatste uur!

4

 Heer, schenk mij licht in Uwe volheid van gena,

 volle verzeek'ring dat 'k met U door 't leven ga,

 voll' onderwerping aan Uw Geest, waar 'k ga of sta

 volle verlossing door het bloed van Golgotha!

---

*23

#3

1

 Boven de starren en 's hemels boog.

 daar wordt het Kanan der rust gevonden,

 daar is geen smart, geen lijden, geen zonde,

 daar wist Gods hand de tranen van 't oog

 

 Refr. Daar is het land het eerlijk oord

 dat mijn ganse hart bekoort.

2

 Boven de starren is 't Vaderhuis,

 daar zal geen rouwe of smart meer wezen;

 eeuw' ige blijdschap, 't Lam zij geprezen,

 wacht daar de pelgrim na strijd en na kruis.

 

 Refr. Dierbare Heiland, leid mijn schreên

 naar dat huis des Vaders heen.

3

 Boven de starren, daar bij de Heer,

 juub'len en juichen de vrijgekochten.

 Zij, die op aard' de Heiland steeds zochten,

 zingen daar eeuwig Zijn lof en eer.

 

 Refr. Geef toch, O Heer, dat in hun rij

 mijne plaats niet ledig zij.

---

*24

#4

1

 Buiten U, o Heer, kan mijn ziel niet leven,

 in U is mijn hart slechts voldaan:

 'k laat de wereld los om m'aan U te geven,

 en tot de verloornen te gaan. (bis)

2

 Als de golven slaan, en de stormen woeden,

 als de nacht zo somber mij schijnt;

 dan geef ik m' aan U. Gij zult mij behoeden,

 bij U zal ik veilig steeds zijn. (bis)

3

 Waarom zou ik dan voor de offers vrezen,

 die de Heiland eist ook van mij?

 Wie een volgeling van de Heer wil wezen,

 drage 't kruis blijmoedig als Hij. (bis)

4

 Aan Uw dienst, o Heer, wil ik mij verbinden

 dat niets van Uw kruis mij ooit scheid'!

 Daarin zal 'k mijn roem en vreugde vinden,

 kracht om te overwinnen altijd! (bis)

---

*25

#4

1

 Daar juicht een toon, daar klinkt een stem,

 die galmt door gans Jeruzalem.

 Een heerlijk morgenlicht breekt aan,

 de Zone Gods is opgestaan.

2

 Geen graf hield Davids Zoon omkneld,

 Hij overwon, die sterke Held!

 Hij steeg uit 't graf door 's Vaders kracht,

 want Hij is God, bekleed met macht.

3

 Nu jaagt de dood geen angst meer aan,

 want alles, alles is voldaan,

 die in 't geloof op Jezus ziet,

 die vreest voor dood en helle niet.

4

 Want nu de Heer is opgestaan,

 nu vangt het nieuwe leven aan.

 Een leven door Zijn dood bereid,

 een leven in Zijn heerlijkheid.

---

*26

#4

1

 Juich, aarde, juicht alom de Heer,

 dient God met blijdschap. geeft Hem eer!

 Komt, nadert voor Zijn aangezicht;

 zingt Hem een vrolijk lofgedicht.

2

 De Heer is God! Erkent, dat Hij

 ons heeft gemaakt (en geenszins wij)

 tot schapen, die Hij voedt en weidt,

 een volk, tot Zijne dienst bereid.

3

 Gaat tot Zijn poorten in met lof,

 met lofzang in Zijn heilig hof;

 looft Hem aldaar met hart en stem,

 prijst Zijnen naam; verheerlijkt Hem!

4

 Want goedertieren is de Heer!

 Zijn goedheid eindigt nimmermeer;

 Zijn trouw en waarheid houdt haar kracht

 tot in het laatste nageslacht.

---

*27

#4

1

 Geloofd zij 's Vaders een'ge Zoon,

 verhoogd tot 's hemels hoogste troon.

 Hij leeft, Die stierf op Golgotha;

 Halleluja! Halleluja!

2

 O, welk een schone morgenstond,

 die opgaat over 't wereldrond!

 Gelijk de wachters in hun nood,

 zo vluchten nu ook hel en dood.

3

 Geef, Heiland, als Gij wederkomt,

 en aller bozen mond verstomt,

 dat wij niet vluchten voor Uw licht,

 niet beven voor Uw aangezicht.

4

 Maar, dat w' U blijde tegen gaan,

 en juichen: "Jezus heeft voldaan."

 Wij zijn verlost door Zijn genâ,

 Halleluja! Halleluja!

---

*30

#3

1

 Daar boven is een heerlijk oord,

 O zo schoon, o zo schoon!

 Daar wordt het Eng'lenlied gehoord,

 o zo schoon, o zo schoon!

 Geen zonde kent men daar omhoog.

 De blijdschap fonkelt in het oog,

 des zondaars, die voor Jezus boog,

 o zo schoon, o, zo schoon!

2

 Geen donk're wolk bedekt de lucht,

 heerlijk land, heerlijk land!

 Geen boezem slaakt daar ooit een zucht,

 heerlijk land. heerlijk land!

 Daar gloeit de liefde in elk gemoed,

 de Heer is daar het hoogste goed,

 Hij Die vergoot Zijn dierbaar bloed.

 Heerlijk land, heerlijk land!

3

 En schoon het hart is vol van schuld,

 Jezus stierf, Jezus stierf!

 Schoon vloek en smart en angst het vult,

 Jezus stierf, Jezus stierf!

 Komt, vallen we aan Zijn voeten neer,

 Hij kroont ons met Zijn liefde weer.

 En brengt ons in die plaats en eer,

 Jezus stierf, Jezus stierf!

---

*31

#5

1

 Wij reizen naar des hemels kust;

 wilt gij gaan? Wilt gij gaan?

 En zingen 's Heilands lof met lust;

 wilt gij gaan? Wilt gij gaan?

 Miljoenen zijn reeds aan dat strand,

 waar God zelf alle leed verbant,

 kom, ga met ons naar 't hemels land!

 Wilt gij gaan? Wilt gij gaan?

2

 In 't godd'lijk licht gaan wij daar voort;

 wilt gij gaan? (bis)

 Hem prijzen wij daar ongestoord;

 wilt gij gaan? (bis)

 De levenskroon op 't hoofd geplant

 en d'overwinnaarspalm ter hand,

 met al de vreugd van 't beet're land;

 wilt gij gaan? (bis)

3

 Wij zullen om Gods troon daar staan;

 wilt gij gaan? (bis)

 Hem bieden w'onze lofzang aan,

 wilt gij gaan? (bis)

 Daar zinkt de zon ook nimmermeer,

 De maan verbergt haar glans niet meer

 de rouwtijd keert daar nimmer weer;

 wilt gij gaan? (bis)

4

 Des Heren weg is recht en goed;

 wilt gij gaan? (bis)

 God eist verand'ring van gemoed;

 wilt gij gaan? (bis)

 Des Heilands roepstem klinkt tot u:

 "Neem op uw kruis en volg Mij nu!

 Verlossing, vrede schenk Ik u!"

 wilt gij gaan? (bis)

5

 O zondaar, zeg met hart en mond:

 "Ik wil gaan!" (bis)

 Nog heden en in deze stond:

 "Ik wil gaan!" (bis)

 Mijn oude makkers, 'k ga niet mee

 naar 't oord van eeuw'ge smart en wee!

 Ik kies nu Jezus en Zijn vree!

 "Ik wil gaan!" (bis)

---

*32

#1

1

 Dat Here Jezus uw genâ,

 's Vaders trouwe liefde,

 en de zaal'ge gemeenschap des Geestes,

 blijve met ons allen, blijve met ons allen,

 met ons allen, amen. (bis)

---

*33

#3

1

 Daar ruist langs de wolken een lief'lijke Naam,

 die hemel en aarde verenigt tezaam.

 Geen naam is er zoeter en beter voor 't hart,

 Hij balsemt de wonden en heelt alle smart.

 Kent gij, kent gij, die Naam nog niet?

 Die Naam draagt mijn Heiland, mijn lust en mijn lied!

2

 Die Naam is naar waarheid mijn Jezus ook waard,

 want Hij kwam om zalig te maken op aard;

 zo lief had Hij zondaars, dat Hij voor hen stierf,

 genade bij God door Zijn zoenbloed verwierf.

 Kent gij, kent gij die Jezus niet,

 die, om ons te redden, de hemel verliet?

3

 Eens buigt zich ook alles voor Jezus in t stof,

 en d' Engelen zingen voortdurend Zijn lof.

 O mochten w'om Jezus verheerlijkt eens staan

 dan hieven wij juichend de jubeltoon aan:

 Jezus, Jezus, Uw naam zij d'eer,

 want Gij zijt der mensen en Engelen Heer!

---

*34

#3

1

 Dat ons loflied vrolijk rijze,

 dat het klinke tot Uw eer.

 Dat der kind'ren mond U prijze

 voor Uw gunst en goedheid Heer.

 

 Refr. Looft de Heer! Looft de Heer!

 Halleluja! Halleluja!

 Halleluja! Zingt Zijn eer!

 

2

 Boven bidden, boven denken,

 hebt Gij aan ons welgedaan;

 neen, wij kunnen U niets schenken,

 neem ons staam'lend lied slechts aan.

3

 De Eng'len en der zaal'gen koren

 prijzen U in 't hemelhof.

 Ook naar kind'ren wilt Gij horen;

 uit hun mond bereidt G' U lof.

---

*35

#7

1

 De dierb're Heiland is nabij,

 de liefdevolle Jezus.

 Zijn woorden troosten u en mij,

 O, hoort de stem van Jezus.

 

 Refr. Eng'lenkoren prijzen Hem,

 paren wij ook onze stem,

 zingen wij ter eer van Hem:

 Jezus dierb're Jezus.

 

2

 Uw zonde droeg Hij aan het kruis,

 O, hoort de stem van Jezus!

 Een plaats, bereid in 's Vaders huis:

 een kroon, bereid door Jezus!

3

 Hem zij de lof en heerlijkheid!

 Gelooft dan nu in Jezus;

 uw hart zij tot Zijn dienst bereid,

 verheerlijkt met mij Jezus.

4

 Komt. broeders, komt nu al te zaam,

 en zingt ter eer van Jezus;

 komt, zusters, looft en prijst Zijn naam,

 ja, prijst de naam van Jezus!

5

 Zijn naam verlost van zond' en schuld,

 geen and're naam dan Jezus, wordt,

 zondaars, met Zijn Geest vervuld,

 neemt aan het heil van Jezus.

6

 Gij, kind'ren, beiden groot en klein,

 bemint de naam van Jezus;

 ook u maakt Hij het harte rein,

 dan leeft ook gij voor Jezus.

7

 In 't hemels huis, voor ons bereid,

 daar zien wij onze Jezus;

 daar prijzen wij in eeuwigheid

 Zijn naam, de naam van Jezus.

---

*36

#3

1

 De Heer kent al de Zijnen,

 en wordt van hen gekend;

 Hij hoedt hen als Zijn schapen,

 aan Zijne trouw gewend.

 Geen wordt Hem ooit ontnomen,

 Hij is hun stok en staf;

 zij blijven steeds de Zijnen,

 tot aan en over 't graf.

 Zij blijven steeds de Zijnen,

 tot aan en over 't graf.

2

 Hij kent de schaar der Zijnen,

 die Hem wel niet aanschouwt,

 maar op de Ongeziene,

 als zag zij Hem, vertrouwt.

 Help ons, O Hemelvader!

 Help ons tot dat geloof;

 geef dat niets onze hope,

 niets onze liefde roov' (bis).

3

 En breekt de dag der dagen,

 de jongste dag eens aan,

 als alle mensen samen

 voor Uwe richtstoel staan,

 plaats ons dan Heer genadig

 aan Uwe rechterhand

 want dan ook kent Gij d'Uwen

 uit ieder volk en land (bis).

---

*37

#1

1

 De genade onzes Heren Jezus Christus,

 en de liefde des Vaders,

 en de gemeenschap des Heil'gen Geestes,

 zij met u allen, met u allen, Amen.

---

*38

#3

1

 De Geest strijdt, O zondaar!

 En zoekt uw behoud;

 Hij klopt aan uw harte,

 zo hard en zo koud.

 Weersta dan die Geest niet,

 die heden nog staat;

 wellicht is het morgen,

 voor eeuwig te laat.

2

 O, kind van Gods liefde!

 Verzwaar niet uw schuld,

 maar wordt met de vrede

 des Geestes vervuld.

 Bedroef dan die Geest niet;

 O, doe Hem geen pijn!

 Dat in u uw Heiland

 verheerlijkt moog zijn.

3

 De tempel des harten,

 van schoonheid beroofd,

 en 't vuur van Gods liefde

 schier in u verdoofd;

 zie toe, dat die liefde

 weer brandende zij;

 en blus niet de Geest uit,

 want God is nabij!

---

*39

#5

1

 Geef uw lot in handen van uw Vader.

 laat uw toekomst over aan de Heer.

 Hart vol onrust, zie, Zijn licht komt nader,

 en de bergen werpt Zijn almacht neer.

2

 Rust des hemels, nu door niets bewogen,

 hemelvreugde voor 't vermoeide hart;

 in deez' schuilplaats, aan haar zorg onttogen,

 vindt de ziele rust voor leed en smart.

3

 Zij, die bidden, hebben niets te vrezen,

 schoon zij lopen, worden zij niet moe.

 Nooit zal 't strijden hun te moeilijk wezen,

 in de storm zendt God hun vrede toe.

4

 Moet gij door een dal van tranen henen,

 grijpt uw harte soms ontroering aan,

 Zijn stem spreekt: wil niet langer wenen,

 houd steeds moed, want ik zal met u gaan.

5

 Geef ook mij, Heer, deze diepe vrede,

 die ontspnngt van U, mijn Rots, alleen;

 dan voert nooit de vijand mij meer mede;

 nimmer wank'len zullen dan mijn schreen.

---

*40

#2

1

 U kan ik niet missen,

 U Jezus, mijn Heer!

 'k Mis alles, wanneer ik

 Uw bijzijn ontbeer,

 bij licht en bij duister,

 in droefheid en vreugd,

 in rijkdom en armoe,

 in grijsheîd en jeugd.

 Geen naam, die als d'Uwe

 mij vreugde bereidt,

 geen hand, die als d'Uwe

 zo zachijes mij leidt,

 geen stem die als d'Uwe

 mijn oor zo bekoort.

 Geen hart, dat als 't Uwe

 mijn smekingen hoort.

 U kan ik niet missen,

 U, Jezus, mijn Heer!

 'k Mis alles, wanneer ik

 Uw bijzijn ontbeer!

2

 U kan ik niet missen,

 als 't sterfuur genaakt,

 wees Gij het, die dan aan

 mijn doodsponde waakt,

 verdrijf dan mijn twijfel,

 mijn vrees en mijn klacht,

 en voer mij naar 't licht

 door de duistere nacht!

 En ben ik, geleid door

 uw liefd'rijke hand,

 eens veilig in 'thuis van

 mijn Vader geland,

 dan grijp ik een cither

 en zing U het lied:

 "U kan ik niet missen,

 in eeuwigheid niet!

 U kan ik niet missen,

 U, Jezus, mijn Heer!

 Dank, lof en aanbidding,

 nooit mis ik U meer!"

---

*41

#5

1

 De nacht vlood heen, 't is helder dag!

 Er is blijdschap in mijn ziel!

 Mijn vrees is weg, Gods vreê woont daar,

 er is vreugde in mijn ziel!

 

 Refr. Er is vreugde, hemelvreugde,

 hemelvreugde hier op aard.

 Te weten Jezus mint ook mij,

 is mij meer dan alles waard.

 

2

 Mijn tranen droogde Jezus' hand,

 er is vreugde in mijn smart.

 k Ben pelgrim naar het hemels land,

 doch met blijdschap in mijn hart!

3

 Eens was mijn hart vol duisternis,

 maar God sprak eens: "Daar zij licht!"

 Nu heb 'k een hemel reeds op aard

 en een hemel nog in 't zicht.

4

 Door Jezus' macht, door Hem alleen,

 kan ik overwinnaar zijn;

 en waar ik kom, ik jubel luid:

 ja, des Heilands bloed maakt rein.

5

 En is de weg soms ruw en steil,

 toch blijft blijdschap in mijn smart,

 want Jezus Zelf bestiert mijn weg,

 en houdt blijdschap in mijn hart.

---

*42

#3

1

 De Meester is wachtend op u, mijn vriend,

 de Meester is wachtend op u;

 O, gij dwaalde zo zeer,

 keer toch weer tot uw Heer,

 kom, keer tot de Heiland u nu!

 

 Refr. Kom, hoor de stem van uw Heiland,

 kom, hoor de stem van uw Heiland.

 Luister, luister,

 Hij roept u en wacht reeds zo lang, (zo lang.)

2

 Hij roept door Zijn Heilige Geest ook u

 Zijn Geest roept uw hart tot Hem heen.

 O, geef Hem nu dat hart,

 en gedaan is uw smart.

 O, richt naar de hemel uw schreen!

3

 Soms roept Hij langs wegen van donk're nacht,

 langs wegen, door u niet verstaan.

 Al drukt droefheid u neêr,

 laat uw hart zeggen: "Heer!

 O neem in genade mij aan!"

---

*43

#4

1

 Dierb're Heiland, mijn Verlosser.

 'k Ben de Uwe, Godd'lijk Lam!

 In Uw bloed ben ik gereinigd,

 lof en ere zij het Lam.

 

 Refr. Lof en ere, halleluja!

 Lof en ere zij het Lam!

 In Uw bloed ben ik gereinigd;

 lof en ere zij het Lam!

 

2

 Lang heb ik gezocht naar vrede,

 met een bang beklemd gemoed;

 nu heb ik de rust gevonden,

 slechts vertrouwend op Zijn bloed.

3

 'k Leef nu slechts in stil vertrouwen

 want Uw bloed neemt weg mijn smart;

 'k vind mijn kracht nu in de heilbron,

 vloeiend' uit mijns Heilands hart.

4

 Aan Uw dienst gewijd voor eeuwig,

 leef en sterf ik aan Uw zij.

 Tot Uw eer zal 'k steeds betuigen

 Uw genade, rijk en vrij.

---

*44

#4

1

 Die hier om Jezus' wille verlaten,

 vader of moeder, huizen of land,

 ontvangen al wat ze eenmaal bezaten,

 honderdvoud weder uit Zijn hand;

 honderden kind'ren, vaders en moeders,

 zielen, gewonnen voor de Heer,

 eens diep gezonken, zusters en broeders,

 door hen gebracht tot Jezus weer.

2

 Wie 't eigen leven wil verliezen,

 vindt 't ware leven in Hem alleen,

 't leven, dat waard is om het te kiezen,

 liefde verspreidend om zich heen;

 aan de bedroefden brengend verblijding,

 heling aan 't gebroken hart,

 aan de gebonden zielen bevrijding,

 en de bedroefden troost in hun smart.

3

 Ik wil des Heilands volgeling wezen,

 spreken alom van Zijn liefd' en macht.

 Dat ook door and'ren Zijn naam geprezen,

 Hem aller lof en dank zij gebracht.

 Word ik dan ook gesmaad of geslagen,

 om Zijnentwil miskend, gehoond,

 voor Jezus wil ik alles graag dragen,

 daar mij Zijn liefde honderdvoud loont.

4

 Moet ik een eenzaarn pad hier betreden,

 kost het mij dikwijls tranen en pijn,

 voert Gij naar Golgotha mijne schreden,

 moet angst en smart mijn deel hier zijn.

 'k Blijf U vertrouwen, need'rig en stille,

 steunend op Uw belofte, O Heer!

 Wat ik verliet om Jezus' wille,

 geeft Gij mij honderdvoudig weer.

---

*45

#3

1

 Dochter Sions, wees verheugd!

 Juich van vreugd, Jeruzalem!

 Zie, uw Koning komt tot u!

 Ja, Hij komt, de Vredevorst!

 Dochter Sions, wees verheugd!

 Juich van vreugd, Jeruzalem!

2

 Hosianna, Davids Zoon

 heil en zegen zij Zijn volk!

 Sticht nu, Heer, Uw eeuwig rijk;

 't blij Hosanna komt U toe.

 Hosianna, Davids Zoon

 heil en zegen zij Zijn volk!

3

 Ja, Hosanna, Davids Zoon!

 Wees gegroet, O Vredevorst!

 Eeuwig staat Uw zetel vast,

 eeuwig als Jehova's troon.

 Ja, Hosanna, Davids Zoon!

 Wees gegroet, O Vredevorst!

---

*45a

#3

1

 U zij de Glorie, opgestane Heer!

 U zij de victorie, nu en immermeer.

 Uit een blinkend stromen

 daald' een engel af,

 heeft de steen genomen

 van t overwonnen graf.

2

 Ziet Hem verschijnen,

 Jezus onze Heer!

 Hij brengt al de Zijnen

 in Zijn armen weer.

 Weest dan volk des Heren,

 blijd' en welgezind

 en zegt telkenkere:

 Christus overwint!

3

 Zou ik nog vrezen,

 nu Hij eeuwig leeft,

 die mij heeft genezen,

 die mij vrede geeft.

 In Zijn Godd'lijk Wezen

 is mijn glorie groot,

 niets heb ik te vrezen

 in leven en dood.

---

*47

#4

1

 Is daar een hart vol verlangen,

 is daar een noodkreet, een schrei?

 Hoor dan de wondere tijding,

 Jezus gaat heden voorbij.

 

 Refr. Jezus gaat heden voorbij

 ja heden voorbij

 Jezus gaat heden voorbij.

 Gaat heden aan u voorbij!

2

 O, houd Hem staande, uw Heiland,

 Hij maakt van banden u vrij.

 Brengt Hem uw lasten, uw zorgen,

 Jezus gaat heden voorbij.

3

 Hij wil vergeven uw zonden,

 maken uw harte zo blij,

 Hij kent uw leed en uw tranen,

 Jezus gaat heden voorbij.

4

 Nog wordt één kans u gegeven,

 nog is de Heiland nabij,

 wijd Hem voor altoos uw leven,

 Jezus gaat heden voorbij.

---

*48

#1

1

 Ere zij God, ere zij God,

 in de hoge, in de hoge, in de hoge!

 Vrede op aarde, vrede op aarde,

 in de mensen een welbehagen.

 Ere zij God in de hoge,

 ere zij God in de hoge.

 Vrede op aarde, vrede op aarde,

 vrede op aarde, vrede op aarde,

 in de mensen, in de mensen een welbehagen,

 in de mensen een welbehagen, een welbehagen.

 Ere zij God, ere zij God

 in de hoge, in de hoge, in de hoge!

 Vrede op aarde, vrede op aarde,

 in de mensen een welbehagen.

 Amen. Amen.

---

*49

#5

1

 Dit is het Evangeliewoord,

 God roept tot mij, tot u.

 Tot ieder sterv'ling die het hoort:

 Jezus redt u nu.

 

 Refr. Jezus redt u nu,

 Jezus redt u nu;

 ja, Jezus redt u 't allen tijd;

 Jezus redt u nu.

2

 God spreekt, die God, die nimmer liegt;

 geen twijfel meer, die 'k duld.

 'k Geloof Zijn woord, dat nooit bedriegt,

 Jezus redt mij nu!

3

 't Is niet mijzelf, waarop ik bouw,

 ik weet waar dit mij voert.

 'k Zie uit mijzelf op Jezus' trouw,

 Jezus redt mij nu!

4

 Waarom getwijfeld? Hij, die stierf,

 draagt thans de gloriekroon.

 Hij is 't, die alle macht verwierf;

 Jezus redt mij nu!

5

 En eens, als in de paarlen poort

 ik aan Zijn voeten val.

 Dan klinkt mijn loflied altijd voort;

 Jezus redt mij nu!

---

*51

#4

1

 Uw woord, o God, is liefd' en licht,

 is heilig en volmaakt,

 en waar het hart en schreden richt,

 wordt Uw heil gesmaakt.

 

 Refr. Heilig Woord van God,

 Trooster in ons lot.

 Gij zult in deze aardwoestijn

 steeds ons richtsnoer zijn.

2

 Heers daarom door Uw liefdewoord

 God, in ons hart altijd;

 ons hart, dat enig U behoort,

 zij U gans gewijd.

3

 Uw heilsbeloften zijn ons brood,

 dat onze zielen voedt:

 Zijn levend water, dat uit nood

 ons herleven doet.

4

 Daarvoor prijst nog U 't laatst geslacht

 met blij Halleluja,

 als 't roemt in Uw verlossingsmacht,

 en in Uw genâ.

---

*52

#3

1

 Ik wens te zijn als Jezus,

 zo need'rig en zo goed;

 Zijn woorden waren vriend'lijk,

 Zijn stem was altijd zoet.

 Helaas! 'k ben niet als Jezus,

 dat ziet een elk aan mij;

 och, Heiland wil mij helpen

 en maak mij zo als Gij.

2

 Ik wens te zijn als Jezus,

 in 't goeddoen nooit vertraagd.

 Dat men van mij kan zeggen:

 hij doet, wat God behaagt.

 Helaas 'k ben niet als Jezus,

 dat ziet een elk aan mij;

 och Heiland, wil mij helpen,

 en maak mij zo als Gij.

3

 Ach neen, 'k ben niet als Jezus,

 mijn hart is vol van kwaad.

 Hoe zal ik ooit zo worden,

 waar vind ik hulp en raad?

 Mijn Heiland, wil mij helpen,

 maak mij van zonden vrij;

 dan zal 'k U eens aanschouwen

 en worden zo als Gij!

---

*53

#6

1

 Ga niet alleen door 't leven,

 die last is u te zwaar.

 Laat Een u sterkte geven,

 ga tot uw Middelaar!

 Daar is zoveel te klagen,

 daar is zoveel geween,

 en zoveel leed te dragen,

 ga niet alleen!

 En zoveel leed te dragen,

 ga niet alleen!

2

 Ga niet alleen; uw Koning

 wil komen in uw hart.

 Ach geef het Hem ter woning,

 hoe stilt Hij dan uw smart!

 Wie kan er tranen drogen,

 als Jezus? Immers geen!

 Richt dan de treurend' ogen,

 naar Jezus heen! (bis).

3

 O armen, droeven, blinden,

 de hoofden opgericht!

 Laat u door Jezus vinden,

 Zijn last is zacht en licht.

 Daar is zoveel te dragen,

 daar is zoveel geween;

 ach, wilt dan niet vertragen!

 Naar Jezus heen! (bis).

4

 Wat klaagt gij om een wonde,

 die slechts erbarming sloeg?

 Wat zucht gij om de zonde,

 die uw Verlosser droeg?

 Wat staat gij angstig, droevig,

 als waart gij steeds alleen?

 Komt, gaat getroost, blijmoedig

 naar Jezus heen! (bis).

5

 Welzalig, die 't ervaren,

 dat Hij hun alles is;

 dan kennen z' in gevaren

 bezorgdheid noch gemis.

 Hij draagt dan in Zijn armen,

 door alle nood hen heen.

 Wie steunt op Zijn ontfermen,

 is nooit alleen! (bis).

6

 En dan, als 't leed der aarde

 voor immer is gedaan;

 als in des hemels gaarde

 uw blijde voeten staan;

 dan ziet g'in 't zalig Eden

 slechts zaal'gen om u heen.

 Dan plijst g'in eeuwigheden

 uw Heer alleen! (bis).

---

*54

#4

1

 Hoort, Jezus noodt u:

 komt tot het feest,

 komt, alle dingen zijn gereed.

 Voor arm en rijk is er plaats bereid,

 trek aan thans het bruiloftskleed.

 

 Refr. Elk die wil mag komen,

 gaat in de Koningszaal.

 O, zwakken en vermoeiden,

 daar 's plaats aan't Bruiloftsmaal.

2

 Hoort, Jezus noodt u:

 komt tot het feest,

 kom, o mijn vriend nog is het tijd,

 ga binnen blijf toch niet buiten staan,

 voor u is ook plaats bereid.

3

 Hoort, Jezus noodt u:

 komt tot het feest,

 't licht straalt van ver u tegemoet,

 een ereplaats is voor elk bereid,

 die rein is door Jezus' bloed.

4

 Hoort. Jezus noodt u: komt tot het feest,

 kom, arme zondaar stel niet uit,

 de Vader roept u een welkom toe,

 kom, neem nu een vast besluit.

---

*55

#4

1

 Ik buig m' aan Uwe kribbe nu,

 O Jezus, Gij, mijn leven!

 Nu 'k voor U kniel. nu geef ik U.

 wat Gij mij hebt gegeven.

 O! Neem het 't is mijn alles, Heer!

 Als ik 't U geef, ik heb niets meer;

 neem 't aan in welbehagen.

2

 Ja, lang voor mijn geboortestond,

 waart Gij voor mij geboren.

 En voor ik U voor eeuwig vond,

 had Gij mij reeds verkoren.

 Eer 's Vaders hand m' in 't aanzijn bracht,

 had Hij goedgunstig reeds bedacht,

 hoe 'k zou tot d' Uwe worden.

3

 Ik lag gehuld in eeuw'ge nacht;

 Gij werd mijn Zon, zo blijde;

 de Zon die mij heeft aangebracht

 recht en ontfenning beide.

 O, Zon! Gij bracht mij leven, licht,

 de glans der vreugd' op 't aangezicht.

 Hoe schoon zijn Uwe stralen!

4

 Gij, door Wie 't al het aanzijn kreeg,

 is 't moog'lijk. grote Koning,

 dat Gij het hart. dat voor U neeg,

 kiest tot een eeuw'ge woning?

 Daal neer dan, heilig Hemelvorst,

 in 't hart, dat naar de liefde dorst,

 en geef het rust en vrede.

---

*55a

#4

1

 God in den hoog' alleen zij eer

 en dank voor zijn genade!

 Daarom dat nu en nimmer meer

 ons deren nood en schade.

 God toont Zijn gunst aan ons geslacht,

 Hij heeft de vrede weergebracht;

 de strijd heeft thans een einde.

2

 Wij willen U ootmoediglijk

 om Uwe glorie loven,

 dat Gij, God Vader, eeuwiglijk

 regeert in 't rijk daarboven.

 Door Uw onmetelijke macht wordt,

 wat Gij wilt, terstond volbracht.

 Heil ons om zulk een Here!

3

 O Jezus Christus, Zoon van God,

 des Vaders Eengeboren,

 die keert het droeve zondaarslot,

 verlost, die was verloren.

 Gij Godslam, heilig Hoofd en Heer,

 op ons gebed genâ vermeer,

 erbarm U over allen.

4

 O Heil'ge Geest, ons hoogste goed,

 ten Trooster ons gegeven,

 die hen voor satans macht behoedt,

 wien Christus schonk het leven

 door zijnen bangen bitt'ren dood:

 och, help ons in de droeve nood!

 Wij steunen op uw trouwe.

---

*57

#3

1

 Er komen stromen van zegen.

 Dat heeft Gods woord ons beloofd;

 stromen, verkwikkend als regen,

 vloeien tot elk die gelooft.

 

 Refr. Stromen van zegen,

 komen als plasregens neer.

 Nu vallen drupp'len reeds neder,

 zend ons die stromen, O Heer.

 

2

 Er komen stromen van zegen,

 heerlijk verkwikkend zal 't zijn:

 op de valleien en bergen

 zal er nieuw leven dan zijn.

3

 Er komen stromen van zegen,

 zend ons die Heilstroom nu neer!

 Geef ons die grote verkwikking;

 geef z' ons voortdurend, O Heer!

---

*58

#4

1

 Broeders, komt, bidden w' om zegen,

 God heeft het Zelf ons beloofd;

 plasregens zal hij doen dalen,

 zegen voor elk die gelooft.

 

 Refr. Stromen van zegen,

 dat is 't waar 't harte naar smacht;

 stromen van Uwe genade,

 stromen van heil en van kracht.

2

 Zend, Heer, Uw stromen van zegen,

 stromen op 't dorstige hart:

 heerlijk verfrissende regen,

 laaf'nis, verkwikking na smart.

3

 Hebt gij reeds droppels van zegen,

 plasregens zullen er zijn;

 in de woestijn, op de heuv'len,

 groeien en bloeien zal 't zijn.

4

 Ja, wij geloven voor zegen,

 dropp'len zijn nu reeds ons deel.

 Ja, wij geloven voor stromen,

 Here, vervul ons geheel.

---

*59

#3

1

 In de hemel is het schoon,

 waar men zingt op blijde toon,

 met een altoos vrolijk harte,

 vrij van alle zorg en smarte;

 waar men juicht voor 's Heren troon,

 in de hemel is het schoon.

2

 Lieve Jezus! Gij alleen

 brengt ons naar de hemel heen;

 want vergiffenis van zonden

 wordt slechts in Uw bloed gevonden;

 ware vreugde en zaligheên

 schenkt Gij, Heer, en Gij alleen.

3

 Lieve Heiland! Zie ons aan,

 doe ons naar de hemel gaan,

 leer ons naar Uw stem te horen,

 anders gaan wij wis verloren.

 Leid ons op de rechte baan,

 dat wij naar de hemel gaan.

---

*60

#3

1

 'k Ben een koninklijk kind,

 door de Vader bemind,

 en 'k zal wonen in 's Konings paleis.

 In die stad nooit aanschouwd,

 met straten van goud:

 glorievol als een schoon paradijs.

 

 Refr. 'k Ben een koninklijk kind

 door de Vader bemind,

 en Zijn oog rust zo teder op mij!

 Als de daag'raad straks gloort,

 de bazuin wordt gehoord,

 roept Hij mij om te staan aan Zijn zij!

2

 'k Ben een koninklijk kind,

 niet slechts dienstknecht of vrind,

 'k ben gekocht met het bloed van mijn Heer!

 En dat bloed geeft mij recht,

 meer te zijn dan een knecht,

 'k ben Gods kind, dat verblijdt mij zo zeer.

3

 'k Ben een koninklijk kind,

 dat zijn vreugd daar in vindt,

 God te loven met jub'lende stem!

 Tot ik sta voor de poort,

 van het hemelse oord,

 waar ik zijn zal voor eeuwig met Hem!

---

*62

#3

1

 Jezus, mijn Heiland, groot is Uwe liefde!

 Gij kwaamt op aarde tot redding der wereld,

 om haar van zonden eeuwig te bevrijden,

 dank, Here Jezus!

2

 Jezus, mijn Heiland, groot is Uwe liefde!

 Gij gaaft Uw leven ten prijs onzer zielen:

 dies is geen vijand nu ooit meer te vrezen

 voor Uw verlosten.

3

 Jezus, mijn Heiland, leer ons U te kennen

 leer ons te leven, te lijden, te wachten,

 om U voor eeuwig lof en eer te geven,

 U en de Vader.

---

*62a

#5

1

 Vader, zie Uw kind'ren naadren:

 smekend komen wij tot U,

 open toch de hemelvenst'ren;

 zend een Geestvernieuwing nu.

2

 Werk aan de ongeredde zielen,

 zend het Woord dat hen geneest;

 en verdrijf de mist der dwaling

 door de stormwind van Uw Geest.

3

 Velen die zich Christen noemen,

 blijven nog van verre staan;

 wereldzin verslapt hun leven,

 Heer, zeg hun aan 't werk te gaan.

4

 Gij toch zijt nabij, o Vader,

 Gij toch hoort Uw volk, o Heer,

 Vader, wil ons niet voorbijgaan,

 schenk ons een herleving weer!

5

 Reinig ons, ook mij, van zonden,

 dat niets in mij U weersta,

 neem mij, breek mij, vul mij, zend mij!

 Dat 'k met kracht getuigen ga.

---

*63

#5

1

 Jezus neemt de zondaars aan!

 Roept dit troostwoord toe aan allen,

 die van 's levens rechte baan,

 op de dwaalweg zijn vervallen,

 't rechte pad leert Hij hen gaan,

 Jezus neemt de zondaars aan.

2

 Geen genade zijn wij waard

 maar in d' Evangeliebladen

 heeft ons God Zijn gunst verklaard;

 dat wij, hoe met schuld beladen,

 dan gelovig tot Hem gaan!

 Jezus neemt de zondaars aan!

3

 Als een Herder wil Hij trouw,

 't schaap in een woestijn aan 't dwalen,

 daar 't zich zelf verliezen zou

 van de doolweg wederhalen,

 brengen op de rechte baan:

 Jezus neemt de zondaars aan!

4

 Komt gij allen, komt tot Hem!

 Zondaars, komt, wat zou u hind'ren?

 Jezus roept u, hoort Zijn stem

 Hij maakt zondaars tot Gods kind'ren;

 vrij moogt gij tot Jezus gaan:

 Jezus neemt de zondaars aan!

5

 O! Dit geeft mij nieuwe moed

 bij de grootheid van mijn zonden:

 door Zijn Godd'lijk offerbloed

 heeft Hij mijn rantsoen gevonden:

 nu kan ik er vast op gaan,

 Jezus neemt de zondaars aan!

---

*64

#4

1

 Hand in hand met Jezus

 over 't ruwe pad,

 Jezus houdt vol liefde

 trouw mijn hand gevat.

 Onder blauwe hemel,

 onder stormgebruis,

 hand in hand met Jezus,

 kom ik veilig thuis.

2

 Hand in hand met Jezus,

 steunend op Zijn kracht,

 zie 'k de sterren fonk'len

 in de zwarte nacht.

 Stormen mogen woeden,

 woest de golven slaan.

 Hand in hand met Jezus,

 kan ik veilig gaan.

3

 Hij gaat aan mijn zijde.

 draagt met mij de last,

 nimmer kan ik wank'len,

 Jezus houdt mij vast.

 Hand in hand met Jezus,

 waar 'k mijn voet ook zet,

 naar mijn zwakke schreden,

 regelt Hij Zijn tred.

4

 't Hart vervult met vreugde

 tors ik stil mijn kruis,

 't zwaarste eind draagt Jezus,

 op de weg naar Huis.

 Daarom juicht mijn ziele,

 waar 's een Vriend als Hij?

 Hand in hand met Jezus,

 tot aan d' overzij.

---

*65

#4

1

 Overal met Jezus kan ik veilig gaan.

 In Zijn dierbaar licht wil ik voor altoos staan.

 Overal met Jezus leef ik in Zijn kracht,

 overal met Jezus is het nimmer nacht.

 

 Refr. Dicht bij Hem, dichtbij Hem,

 wil ik altoos staan

 overal met Jezus kan ik veilig gaan.

2

 Overal met Jezus vrees ik storm noch nood.

 Jezus' trouw geleidt mij zelfs tot in de dood.

 Hij verstaat mijn wensen en verhoort mijn beê,

 overal met Jezus heb ik rust en vreê.

3

 Overal met Jezus ben ik nooit alleen.

 Waar het Lam ook gaat, volg ik getrouw Zijn schreên.

 Want Zijn hand geleidt mij door het aards gedruis.

 Overal met Jezus voel 'k mij altijd thuis.

4

 Overal met Jezus over land en zee.

 Voer ik zielen naar het land van liefd'en vree.

 'k Zal Hem steeds aanbidden met mijn lof en prijs

 Overal met Jezus is het paradijs.

---

*66

#5

1

 Jezus. mijn verlosser, leeft!

 En ook ik zal met Hem leven,

 dáár, waar Hij Zijn zetel heeft,

 wat zou mij dan nog doen beven,

 nu het Hoofd, reeds opgewekt,

 al de leden tot Zich trekt?

2

 Door een onverbreekb're band

 ben ik aan dat Hoofd verbonden:

 mijn door God gegrepen hand

 worde in Zijn hand gevonden;

 en vergeefs grijnst dood en hel.

 'k Zie op Jezus! 't Is mij wel.

3

 Richt uw geest dan hemelwaarts,

 heft uw zielen op naar boven,

 van de lusten dezer aard,

 tot waar g'eeuwig wenst te loven.

 Woont met hoop en troost en zin,

 thans reeds bij uw Heiland in.

4

 't Geen ik afleg is d' ellend':

 't geen ik wachte, kracht en leven,

 't leven, hier nooit recht gekend,

 wordt mij eeuwig dan gegeven:

 de aardse korrel wordt gezaaid.

 't Hemels lichaam wordt gemaaid.

5

 'k Zal dan wonen bij mijn Heer!

 Dit is mijn geloofsvertrouwen.

 Ik zal Jezus in Zijn eer,

 in Zijn koninkrijk aanschouwen,

 ik, ik-zelf, verlost van 't vlees,

 vrij van zonden, vrij van vrees.

---

*67

#4

1

 Neem, Heer, mijn beide handen in Uwe hand,

 opdat ik niet zal stranden

 in 's vijands land.

 Verzoeking lokt mijn schreden,

 naar 's afgronds steile rand.

 O, neem dan beî mijn handen

 in Uwe hand.

2

 Met U slechts reis ik veilig,

 O, houd mij vast.

 De weg is vol gevaren,

 draag Gij mijn last.

 Verbreek, Heer, ied're afgod,

 ja, ied're zondeband,

 O, neem mijn beide handen

 in Uwe hand.

3

 Tot wien kan ik mij wenden?

 Gij kent mijn hart,

 verstaat al mijn ellende,

 mijn zorg en smart.

 Geen sterv'ling kan mij redden,

 slechts Gij maakt nooit te schand',

 O, neem mijn beide handen

 in Uwe hand.

4

 En als mijn ziel zal toeven

 in 't dodendal,

 dan weet ik, dat Uw hand

 mij geleiden zal

 naar 's hemels gouden kusten,

 in 't eeuwig vaderland.

 O, neem mijn beide handen

 in Uwe hand.

---

*68

#1

1

 Hij 's de Koning van mijn hart,

 mijn Jezus, mijn Jezus.

 Hij 's de Koning van mijn hart.

 Hij 's de Koning van mijn hart.

 Jezus, Jezus, Jezus, Jezus.

 Hij 's de Koning van mijn hart.

 Hij 's de Koning van mijn hart.

---

*69

#6

1

 Eens, als de bazuinen klinken,

 uit de hoogte, links en rechts,

 duizend stemmen ons omringen,

 ja en amen wordt gezegd,

 rest er niets meer dan te zingen,

 Heer, dan is Uw pleit beslecht.

2

 Scheurt het voorhang van de wolken,

 wordt Uw aangezicht onthuld,

 vaart de tijding door de volken

 dat Gij alles richten zult:

 Heer, dan is de dood verzwolgen,

 want de schriften zijn vervuld.

3

 Roep de doden tot getuigen

 dat Gij van oudsher regeert,

 roep hen die men dwong te zwijgen,

 die de wereld heeft geweerd,

 richt omhoog wat wist te buigen,

 kroon wat aanzien heeft ontbeerd.

4

 Als de graven openbreken

 en de mensenstroom vangt aan

 om de loftrompet te steken

 en Uw hofstad in te gaan:

 Heer, laat ons dan niet ontbreken,

 want de traagheid grijpt ons aan.

5

 Mensen, komt uw lot te boven,

 wacht na dit een ander uur,

 gij moet op het wonder hopen

 dat gij oplaait als een vuur,

 want de Geest zal ons bestoken,

 nieuw wordt alle creatuur.

6

 Van die dag kan niemand weten,

 maar het woord drijft aan tot spoed,

 zouden wij niet haastig eten,

 gaandeweg Hem tegemoet,

 Jezus Christus, gist'ren, heden,

 komt voor eens en komt voor goed!

---

*70

#4

1

 Heerlijk klonk het lied der Eng'len,

 in het veld van Ephrata:

 ere zij God in de hoge,

 looft de Heer, Halleluja!

 

 Refr. Vrede zal op aarde dagen,

 God heeft in de mens behagen;

 zalig, die naar vrede vragen,

 Jezus geeft die, hoort Zijn stem.

 

2

 Jezus kwam op aarde neder

 als een kindje klein en teer;

 maar, hoe arm Hij toen mocht wezen,

 Hij was aller Hoofd en Heer.

3

 In een kribbe lag Hij neder,

 weldra werd een kruis Zijn troon;

 ja, om zondaars te verlossen,

 droeg Hij spot en smaad en hoon.

4

 Leer ons bij Uw kribbe buigen,

 leer ons knielen bij Uw kruis,

 leer ons in Uw naam geloven,

 neem ons eens in 't Vaderhuis.

---

*71

#4

1

 Jezus, Hij is Koning.

 Jezus ,Hij is Koning.

 Koning van het gans heelal.

 Ja, diep in mijn hart leeft dit geloof:

 Jezus, Hij is Koning.

2

 Jezus heeft ons vrijgekocht, (bis)

 vrijgekocht door 't dierbaar bloed.

 Ja, diep in mijn hart leeft dit geloof:

 Jezus heeft ons vrijgekocht.

3

 Wij zullen overwinnen, (bis)

 wij zullen overwinnaars zijn.

 Ja, diep in mijn hart leeft dit geloof:

 wij zullen overwinnaars zijn.

4

 Jezus, Hij zal komen, (bis)

 komen zal Hij met gejuich.

 Ja, diep in mijn hart leeft dit geloof:

 Jezus, Hij zal komen.

---

*72

#5

1

 Door een blik op het kruis

 is er leven en heil,

 is er leven voor u en voor mij.

 Zie gelovig op Hem,

 wordt behouden en leef,

 want verlossing biedt Jezus u vrij.

 

 Refr. Zie, zie, zie en leef.

 Door een blik op het kruis

 is er leven en heil,

 is er leven voor u en voor mij.

2

 O, waarom droeg dan Jezus

 de zond' en de smaad,

 als uw schuld niet op Hem werd gelaân?

 O, waarom heeft het bloed

 uit Zijn zijde gevloeid,

 als uw schuld niet door Hem werd voldaan?

3

 Niet uw tranen, gebeden,

 bekering, berouw,

 maar Zijn bloed wrocht verzoening voor u.

 Werp op Hem dan 't gewicht

 van uw zonde en schuld,

 vlied tot Jezus, o zondaar, vlied nu.

4

 Neem nu aan in 't geloof

 en met vreugde het heil,

 neem het leven, dat Jezus u geeft;

 wees verzekerd, dat nimmer

 de dood u meer treft,

 daar de Heer, uw Gerechtigheid, leeft.

5

 Weg dan, twijfel en vrees,

 want Gods woord heeft verklaard,

 dat uw Heiland het werk heeft volbracht;

 in de volheid der tijden

 kwam Jezus, de Heer,

 als het Lam, voor de zonde geslacht.

---

*73

#4

1

 Zie ons wachten aan de stromen,

 aan de oever der rivier:

 straks zal onze Bootsman komen,

 en wij varen af van hier.

 

 Refr. Hoe de storm ook moge woeden,

 op de reis naar d' eeuwigheid.

 Jezus is de trouwe Bootsman,

 die ons altijd veilig leidt.

2

 Door de kille, kille stromen,

 gaan wij naar het Godspaleis;

 't eng'lenlied klinkt uit de verte,

 en verkwikt ons op de reis.

3

 Reeds zien wij de gouden straten,

 van de hemelstad, zo schoon;

 horen wij d' ontelb're schare

 juub'lend juichen voor Gods troon.

4

 Velen, die wij hier beminden,

 zijn ons reeds vooruit gegaan;

 straks, vereend met hen voor eeuwig,

 zullen w' ook voor Jezus staan.

---

*74

#4

1

 Wat zou toch de kracht dier mannen,

 wat de hoop dier vrouwen zijn,

 die bij al de aards' ellende,

 toch zo kalm en rustig zijn?

 

 Refr. Hoe de storm ook moge woeden,

 op de reis naar d' eeuwigheid,

 Jezus is de trouwe Stuurman,

 die hen altijd veilig leidt.

2

 Velen hunner lijden smarten,

 and'ren wordt de ziel doorboord;

 maar bij al dit bange strijden,

 wordt geen klacht van hen gehoord.

3

 Ja. zij kunnen alles dragen;

 zelfs in d' allergrootste nood

 zal hun Meester hen bewaren,

 die verwon de hel en dood.

4

 Wilt gij veilig gaan door 't leven,

 gaan ook door de doods-Jordaan?

 Komt tot Hem met al uw zonden,

 en gij zult in vrede gaan.

---

*75

#5

1

 Heilig heilig, heilig heilig,

 heilig heilig, Heer God almachtig.

 Als bewijs van onze liefde

 heffen wij ons hart tot U,

 heilig heilig, heilig heilig.

2

 Onze Vader, door genade

 zijn wij kinderen van U voor eeuwig, Vader.

 Als bewijs van onze liefde

 heffen wij het hoofd omhoog.

 Onze Vader, onze Vader.

3

 Here Jezus, O, Heer Jezus,

 dank U wel dat U ons redde, Heer Jezus.

 Als bewijs van onze liefde

 heffen wij de handen op.

 Here Jezus, O, Heer Jezus.

4

 Geest zo heilig, heilig, heilig,

 kom en vul ons hart opnieuw met vuur zo heilig.

 Als bewijs van onze liefde,

 heffen wij dit loflied aan,

 Geest zo heilig, heilig, heilig.

5

 Heilig, heilig, heilig, heilig,

 heilig. heilig, Heer God almachtig.

 Als bewijs van onze liefde,

 heffen wij ons hart tot U.

 Heilig. heilig, heilig, heilig.

---

*77

#3

1

 In God verborgen leven,

 met Christus zijn gedood,

 Hem alles overgeven,

 in alle strijd en nood.

 Zich vast op God verlaten,

 wat is dat zalig, zoet;

 Hem alles overlaten,

 dat is het hoogste goed.

2

 Moog' alles mij ontzinken,

 Zijn trouw houdt eeuwig stand;

 Zijn Woord zal altijd klinken:

 "Ik vat u met Mijn hand!"

 Wat is 't een zalig leven,

 zo rustig, kalm en stil,

 zichzelf ten offer geven

 en doen des Vaders wil.

3

 Wie deze vree wil smaken,

 moet alles aan Hem kwijt,

 zijn eigen lust verzaken,

 zichzelf aan God gewijd.

 Zijn aardse leden doden,

 Zijn zin en wil aan 't kruis.

 Verbranden zijn afgoden,

 op weg naar 't Vaderhuis.

---

*79

#3

1

 Op 't altaar in Gods woning

 leg ik mijn offer neer;

 gering zij 't voor mijn Koning,

 'k weet toch: 't verheugt Hem zeer.

 t Is al wat 'k heb te geven,

 het is mijn eigen wil!

 Voortaan wil 'k Hem slechts leven,

 ootmoedig, heilig, stil.

2

 'k Behoef niet te versagen,

 al komt de lout'ringssmart,

 want alles kan ik dragen,

 mag 'k rusten aan Zijn hart,

 die voor mij gaf Zijn leven,

 mij reinigd' in Zijn bloed,

 zal Hij niet alles geven,

 wat heilzaam is en goed?

3

 Ik wil niet angstig smeken:

 "Geef dit, bespaar mij dat."

 Niets goeds zal mij ontbreken

 op 't smalle levenspad.

 Zij ook de weg verborgen,

 die ik bewand'len moet,

 toch ben ik zonder zorgen;

 de Gids ken 'k immers goed!

---

*80

#4

1

 Elk uur, elk ogenblik,

 steunik op U;

 Uw woord alleen, o Heer,

 vertroost mij nu.

 

 Refr. Mijn ziel heeft U van node,

 elk uur, elk ogenblik!

 O zegen mij, mijn Heiland!

 Tot U kom ik!

 

2

 Mijn ziel behoeft Uw hulp,

 in vreugd' en pijn;

 wil elke dag O Heer,

 nabij mij zijn.

3

 Leer mij Uw wil te doen

 steeds meer en meer;

 wil aan mijn ziel Uw woord

 vervullen Heer!

4

 Mijn ziel zucht steeds naar U.

 o heilig God!

 Ik ben Uw eigendom.

 volzalig lot!

---

*81

#3

1

 Zondaar, zoekt gij rust en vrede,

 levenslust en stervensmoed?

 Niets deelt u de wereld mede,

 alles vindt g'aan Jezus voet.

 

 Refr. Kom. O kom met al uw noden,

 vrede wordt u aangeboden;

 vlucht dan, eer gij sterven moet,

 met uw zonde aan Jezus' voet.

2

 Daar is niemand weggezonden,

 die om schuldvergeving bad.

 Daar heeft ieder heil gevonden,

 alles wat hij nodig had.

3

 Hoor, bij dagen en bij nachten

 roept de Heiland: "Kom tot Mij!"

 Waarom, waarom zoudt gij wachten?

 Spoedig is Uw tijd voorbij.

---

*82

#4

1

 Zouden wij ook eenmaal komen,

 waar de levensstroom ontspringt,

 en aan d' altijd groene zomen,

 Christus' Kerk Zijn lof steeds zingt?

 

 Refr, Laat ons streven eens te komen,

 aan de zilv'ren, zilv'ren stromen,

 waar aan d' altijd groene zomen,

 Christus' Kerk 't Hosanna zingt.

2

 Zalig, heerlijk zal 't ons wezen,

 daar, verlost van zonde en pijn,

 rein van alle smet genezen,

 meer dan d' englen Gods te zijn.

3

 Laat ons in die hope leven;

 God, Die ons haar vreugde biedt,

 wil Zijn Geest als pand ons geven,

 dat genade ons is geschied.

4

 Haastig spoedt ons leven henen,

 maar het uur breekt spoedig aan,

 dat, van hemelglans omschenen,

 saam voor Jezus' troon wij staan.

---

*83

#4

1

 Hoor des Heilands vriend'lijk noden;

 wilt gij tot Mijn akker gaan?

 d'Oogst is rijp en beidt de maaier,

 op zijn sikkel wacht het graan.

 Luid en dringend roept de Meester,

 en een vorst'lijk loon schenkt Hij.

 O, wie hoort Hem en zegt dankbaar:

 "Heer, hier ben ik, zend ook mij".

2

 Kunt g'al niet aan verre stranden,

 heid'nen winnen, door uw woord.

 Zie, nabij u leven heid'nen

 in een nacht van zonde voort.

 Mist gij 's rijken goud en zilver,

 toch der weduw' penning niet;

 Jezus loont zelfs, wie vermoeiden

 slechts een beker water biedt.

3

 Spreekt gij niet der eng'len talen,

 mist gij Paulus' gave en kracht,

 toch kunt gij in eenvoud zeggen,

 wat voor u de Heer volbracht.

 Derft gij 't woord. dat goddelozen

 voor Gods oordeel sidd'ren doet,

 toch kunt gij de kind'ren zeggen:

 "onze God is eind'loos goed".

4

 Dekk' u nooit het woord der traagheid:

 "Wat zou ik, die niets vermag?"

 O, genoeg zij 't u dat Jezus

 vragend op u neder zag.

 Doe, wat Hij begeert,

 blijmoedig, dat Zijn werk uw vreugde zij:

 laat Hem blijde uw antwoord horen:

 "Heer, hier ben ik, zend ook mij!"

---

*85

#3

1

 Vader, ik aanbid U,

 'k leg mijn leven voor U.

 Halleluja.

2

 Jezus, ik aanbid U,

 'k leg mijn leven voor U.

 Halleluja.

3

 Heil'ge Geest, ik aanbid U,

 'k leg mijn leven voor U.

 Halleluja.

---

*86

#4

1

 In de hemel noch op d'aard,

 heeft een naam zo grote waard'

 als van Hem, Wiens dierbaar bloed

 ons voor d'eeuw'ge straf behoedt.

 Jezus, Jezus, Jezus!

 In het ganse wereldrond

 werd nooit schoner naam verkond;

 't is de naam, die zalig maakt,

 waardoor men tot God genaakt,

 Jezus, Jezus, Jezus!

2

 'k Vrees geen vloek van Horeb meer,

 Jezus bracht de zegen weer.

 O, hoe lieflijk klinkt die naam,

 Hij bracht God en mens te saâm.

 Jezus, Jezus, Jezus!

 Reeds bij 't eerste mensenpaar

 waart Gij in belofte daar;

 wet en profetie te saâm,

 alles spreekt van Jezus' naam.

 Jezus, Jezus, Jezus!

3

 Wat de zondaar ook beraam',

 niets geeft ruste dan Uw naam,

 vrede, blijdschap voor 't gemoed;

 O, wat wordt die Naam hem zoet.

 Jezus, Jezus, Jezus!

 In de strijd met satans macht!

 Is Uw naam steeds onze kracht;

 daarom is 't, dat 'k mij niet schaam

 voor die zoete Jezusnaam:

 Jezus, Jezus, Jezus!

4

 Help mij Heer, dat steeds mijn mond

 Uwe dierb're Naam verkondt,

 opdat mijn getuigenis

 velen nog tot zegen is.

 Jezus, Jezus, Jezus!

 Ja, Uw heil'ge Naam is meer

 dan een dode vorm of leer;

 eng'len, mensen, stemt te saam,

 prijst die een'ge Jezusnaam.

 Jezus, Jezus, Jezus!

---

*87

#3

1

 Hoor naar Jezus' rede;

 word toch niet versaagd:

 Ik geef u Mijn vrede,

 opdat g'alles draagt.

 Vrede als waterstromen,

 meer dan goud u waard;

 wacht slechts, tot Ik kome,

 en u neem van d'aard'.

2

 Wat de wereld geve,

 't zal weldra vergaan;

 't onvergank'lijk leven

 biedt Mijn vreed' u aan.

 Wat er ook geschiede,

 niets ontroer' uw hart;

 vrede zij u lieden,

 vrede ook in smart.

3

 't Is naar deze vrede,

 dat ons harte smacht;

 deel haar ons ook mede,

 door Uw Geesteskracht.

 Heiland, wij geloven,

 dat Gij geven zult

 volle vreê van boven,

 die ons hart vervult.

---

*88

#4

1

 Tehuis, waar niets verand'ring kent,

 waar ied're last is afgewend.

 Vreemd aan de schaduw zelfs der smart,

 naar dit tehuis verlangt mijn hart.

 

 Refr. Wacht stil, zie op Hem, wanneer gij lijdt;

 wacht stil, Hij is met u in de strijd;

 wacht stil, wacht stil,

 God geeft tot dragen kracht.

2

 Als onder 't lijden, dat mij trof

 mijn ziel al dieper buigt in 't stof,

 zucht naar uw rust als eind van 't kruis,

 mijn hart, O heerlijk Vaderhuis.

3

 Tehuis, waar plaats mij is bereid.

 Waar k deel in Jezus' heerlijkheid;

 ik smacht naar U met heil 'ge dorst

 en naar 't aanschouwen van mijn Vorst.

4

 Wat zijt g' in mij, mijn ziel, ontrust?

 Vindt in uws Meesters werk uw lust;

 al baart u 't kruispad daag'lijks pijn,

 te zoeter zal u 't rusten zijn.

---

*89

#4

1

 Heer, onze God, hoe heerlijk is Uw Naam,

 die U ons noemt door sterren, zon en maan.

 Hemel en aarde spreken wijd en zijd,

 tonen het wonder van Uw heerlijkheid.

2

 Heer. onze God, die aard' en hemel schiep,

 zeeën en land met macht te voorschijn riep.

 Wat zijn wij, mensen, dat U aan ons denkt

 en ons Uw heerlijkheid en luister schenkt?

3

 U komt ons, Heer, in Christus tegemoet.

 U geeft ons, Heer, verlossing door Zijn bloed.

 U roept ons, mensen, in Uw heerlijkheid:

 leven om Jezus' wil in eeuwigheid!

4

 Daarom zal, Heer. ons lied een loflied zijn,

 dat in ons zingt met eindeloos refrein.

 Prijzend Uw liefde, heffen wij het aan:

 Heer, onze God, hoe heerlijk is Uw Naam!

---

*90

#3

1

 Heer, die onze Vader

 in de heem'len zijt,

 't hele repertoire

 kent van onze strijd;

 nederlaag, verzoeking,

 zonde, die altijd,

 in dit donker leven

 alles begeleidt.

2

 Kunt U ons vergeven,

 God, wij zijn de schuld

 dat Uw licht ons wezen

 nooit geheel vervult.

 Zie ons hier staan wachten,

 geef ons meer geduld,

 dat Uw wil geschiede

 en U komen zult.

3

 Help ons, Vader, help ons,

 schrijf Uw heil'ge naam

 in de fundamenten

 van ons daags bestaan.

 Help ons te bemerken

 achter 't dor vermaan,

 dat wij in het zonlicht

 van Uw goedheid staan.

---

*91

#4

1

 In een donker graf gevangen,

 greep de dood Hem aan.

 Jezus brak de sterkste banden.

 Hij is opgestaan!

 

 Refr. Overwinnaar, Overwinnaar,

 Hij is verrezen, Hij is verrezen.

 Overwinnaar, Overwinnaar,

 Hij regeert in eeuwigheid.

2

 Overweldigd door het duister,

 leek Hij neergeveld.

 Door Zijn bloed brak Hij de macht

 van zonde, dood en hel.

3

 Niemand hoeft de dood te vrezen,

 liefde keert het tij.

 Wie gevangen zit in 't duister:

 Christus maakt u vrij!

4

 Naar de hemel opgevaren

 draagt Hij nu Zijn kroon.

 Laat het door de wereld klinken:

 glorie voor Gods Zoon!

---

*92

#1

1

 Machtig God, sterke Rots,

 U alleen bent waardig.

 Aard' en hemel prijzen U,

 glorie voor Uw naam.

 Lam van God, hoogste Heer,

 heilig en rechtvaardig,

 stralend licht, morgenster,

 niemand is als U.

 Prijst de Vader, prijst de Zoon,

 prijst de Geest die in ons woont,

 prijst de Koning der heerlijkheid,

 prijst Hem tot in eeuwigheid.

---

*93

#2

1

 Jezus leeft in eeuwigheid.

 Zijn sjaloom wordt werk'lijkheid.

 Alle dingen maakt Hij nieuw.

 Hij is de Heer van mijn leven.

 

 Straks als er een nieuwe dag begint,

 en het licht het van het duister wint,

 mag ik bij Hem binnengaan,

 voor Zijn troon gaan staan,

 hef ik daar mijn loflied aan.

 Jezus leeft in eeuwigheid.

 Zijn sjaloom wordt werkelijkheid.

 Alle dingen maakt Hij nieuw.

 Hij is de Heer van mijn leven.

2

 Straks wanneer de grote dag begint,

 en het licht voor altijd overwint,

 zal de hemel opengaan,

 komt de Heer er aan.

 Heffen wij dit loflied aan:

 Jezus komt in heerlijkheid,

 zijn sjaloom wordt wereldwijd.

 Alle dingen maakt Hij nieuw.

 Hij is de Heer van ons leven.

---

*94

#4

1

 Heer. ik kom tot U,

 hoor naar mijn gebed.

 Vergeef mijn zonden nu

 en reinig mijn hart.

2

 Met Uw liefde, Heer,

 kom mij tegemoet,

 nu ik mij tot U keer,

 en maak alles goed.

3

 Zie mij voor U staan,

 zondig en onrein.

 O, Jezus raak mij aan,

 van U wil ik zijn.

4

 Jezus op Uw woord,

 vestig ik mijn hoop.

 U leeft en U verhoort

 mijn bede tot U.

---

*95

#4

1

 Heil'gen, waakt, het tijdstip nadert,

 dat de Heer Zijn volk vergadert:

 houdt uw lampen brandend, vromen,

 haastig kan de Koning komen.

 

 Refr. Ziet, Hij komt, Jezus, Hij komt;

 Hij verschijnt, om eeuwig leven,

 zaligheid Zijn volk te geven,

 eeuw'ge vreugd bij hunnen God.

2

 Laat alom Zijn heil maar horen;

 bidt Hem, die in schuld verloren,

 roek'loos vreugd nog vindt in 't kwade,

 dat Hij achte op Gods genade.

3

 Koninkrijken zijn gevallen;

 ondergang bedreigt ons allen;

 dringt dan tot de Rots te vlieden,

 die alleen behoud kan bieden.

4

 Zondaars, hoort naar Jezus' bede;

 Zijn verzoening schenkt u vrede;

 door Zijn bloed, voor ons vergoten,

 is ons 't paradijs ontsloten.

---

*96

#3

1

 Ik bouw op U mijn Schild en mijn Verlosser.

 Niet eenzaam ga ik op de vijand aan.

 Sterk in Uw kracht, gerust in Uw bescherming.

 Ik bouw op U en ga in Uwe Naam. (bis)

2

 Gelovend ga ik, eigen zwakheid voelend

 en telkens meer moet ik Uw kracht verstaan.

 Toch rijst in mij een lied van overwinning,

 ik bouw op U en ga in Uwe naam. (bis)

3

 Ik bouw op U, mijn Schild en mijn Verlosser,

 Gij voert de strijd, de huld' is U gewijd.

 In 't laatste uur zal 'k zegevierend ingaan

 in rust met U, die mij hebt voortgeleid. (bis)

---

*97

#3

1

 Zoek, die daar roekeloos dwalen,

 zoek, die de zonde daar dient.

 leer de verdoolden te kennen,

 t hart van hun liefd'rijkste Vriend.

 Kniel, waar verstoten zij lijden,

 help met ontfermend geduld:

 leer hen de liefde van Christus.

 zeg hun: geboet is uw schuld.

 

 Refr. Neen, niemand zwijg' stil,

 niemand zwijg' stil, niemand zwijg' stil.

 Neen, niemand verlooch'ne zijn Heiland,

 spreek en doe steeds naar Zijn wil.

2

 Werk, hoe de vijand moog' lachen,

 hoe hij uw trouwe bespot;

 blijdschap, die nimmermeer eindigt,

 is dan uw deel eens bij God.

 Sta in 't gelove van Jezus,

 wacht van de hemel uw kroon;

 nooit zullen wijken of vallen,

 zij, die daar volgen Gods Zoon.

3

 Offer uw hart op Gods altaar,

 u, niet uw hulp, vraagt de Heer.

 't Lied, worde staam'lend gezongen,

 blijdschap en licht brengt het weer.

 Offer uw hart in uw zangen,

 toon, dat gena u geschiedt;

 als gij voor Jezus moet lijden,

 roem tot het eind Hem uw lied.

---

*98

#3

1

 Samen in de naam van Jezus

 heffen wij een loflied aan,

 want de Geest spreekt alle talen

 en doet ons elkaar verstaan.

 Samen bidden, samen zoeken

 naar het plan van onze Heer.

 Samen zingen en getuigen,

 samen leven tot Zijn eer.

2

 Heel de wereld moet het weten,

 dat God niet veranderd is.

 En Zijn liefde als een lichtstraal

 doordringt in de duisternis.

 't Werk van God is niet te keren

 omdat Hij er over waakt,

 en de Geest doorbreekt de grenzen

 die door mensen zijn gemaakt.

3

 Prijst de Heer, de weg is open

 naar de Vader, naar elkaar.

 Jezus Christus, Triomfator,

 mijn Verlosser, Middelaar.

 Vader, met geheven handen

 breng ik U mijn dank en eer.

 't Is Uw Geest die mij doet zeggen:

 Jezus Christus is de Heer!

---

*99

#4

1

 Er is uit dorre aarde

 een takje groen en teêr,

 doch van onschatb're waarde,

 gesproten, 't is de Heer!

 Daar in een beestenstal

 werd Hij als kind geboren,

 de Schepper van 't heelal.

2

 Geen plaats in mensenwoning,

 Zijn ouders gans alleen.

 En toch was 't aller Koning,

 Die daar in 't vlees verscheen!

 Hij daalde van Zijn troon.

 En daar in Bethl'hems dreven

 werd Hij der mensen Zoon.

3

 Ontelb're Eng'lenscharen

 vervulden 't hemelrond,

 terwijl de blijde mare

 weerklonk uit aller mond:

 "De hoge God zij eer!

 In mensen welbehagen!

 De vreed' op aard' keert weer!"

4

 Die Heiland werd geboren,

 opdat Hij door Zijn kruis

 de mens, die was verloren,

 weer bracht in 't Vaderhuis.

 Prijst Jezus, onze Heer!

 Laat alle mensentongen

 Hem geven lof en eer!

---

*99a

#4

1

 Daarkwam een rijsje groeien

 aan Jesse's oude stam.

 Die loot is stil gaan bloeien,

 terwijl niet één 't vernam;

 en heeft in koude nacht,

 in 't midden van de winter,

 een bloempje ons gebracht.

2

 Maria heeft geboren,

 dat bloempj' in oude tijd,

 zoals God eens tevoren,

 aan Isr'el had voorzeid.

 Als grootste liefdedaad,

 heeft God het ons geschonken

 naar Zijne eeuw'ge raad.

3

 Dat bloempj' uit Bethl'hems dreven

 dat geurt zo zoet en rein,

 en brengt het licht en 't leven,

 waar dood en donker zijn.

 Het helpt ons in gevaar,

 als allen ons begeven,

 en redt ons wonderbaar.

4

 O, Jezus, tot wij scheiden

 van uit deez' aardwoestijn,

 laat ons Uw hand geleiden

 naar d' eeuw'ge zonneschijn,

 naar 's Vaders zalig huis,

 waar w' U eens eeuwig loven,

 O, God, breng ons daar thuis!

---

*100

#2

1

 Abba, Vader, U alleen,

 U behoor ik toe.

 U alleen doorgrondt mijn hart,

 U behoort het toe.

 Laat mijn hart steeds vurig zijn.

 U laat nooit alleen.

 Abba, Vader, U alleen,

 U behoor ik toe.

2

 Abba, Vader, laat mij zijn,

 slechts voor U alleen.

 Dat mijn wil voor eeuwig zij

 d' Uwe en anders geen.

 Laat mijn hart nooit koud zijn, Heer.

 Laat mij nimmer gaan.

 Abba, Vader, laat mij zijn

 slechts van U alleen.

---

*101

#4

1

 Bouw op Goden wacht Zijn zegen,

 bouw op God in elke nood:

 altoos kan Hij uitkomst geven,

 redding van een wisse dood.

 

 Refr. Bouw op Hem Die wondt en heelt,

 die ons goed en kwaad bedeelt,

 ons door lief en leed bereidt

 voor de vreugd der eeuwigheid.

2

 God zal nimmer hem begeven,

 die op Zijn belofte bouwt,

 en zich in de naam van Jezus,

 gans en al Hem toevertrouwt.

3

 Aardse vriendschapsbanden breken,

 deze wereld gaat voorbij;

 Gods genade alleen is duurzaam,

 staat ten eind toe ons ter zij.

4

 Bouw op God: de Rots der eeuwen,

 biedt uw voet een vaste grond:

 bouw op God en gij hebt vrede

 tot uw jongste levensstond.

---

*102

#4

1

 Ontwaak, gemeente, richt uw oog,

 uw lofzang hemelwaarts;

 ontwaak, Gods eerkroon wacht omhoog,

 scheur los uw hart van d' aard',

 scheur los uw hart van d' aard'.

2

 Als door 't gebergt' de woudstroom spoedt

 met altijd sneller loop,

 zo nadert ijlings onze voet,

 ook d' eindpaal onzer hoop. (bis)

3

 Onzeker, weinig uren licht,

 en 's Heren engel wenkt;

 en 't heilsoord rijst voor ons gezicht,

 eeuwig ruste schenkt. (bis)

4

 Spoedt jaren, dagen: Gods gemeent'

 is zich haar heil bewust;

 in Christus met haar God hereend,

 beidt zij Gods sabbatsrust. (bis)

---

*103

#4

1

 In Gods overwinning

 trekken wij ten strijd,

 samen in Zijn leger

 Hem ten dienst gewijd.

 Christus onze Koning

 stelt zich aan het hoofd.

 Hij heeft ons de zege

 in de strijd beloofd.

 Hij heeft ons de zege

 in de strijd beloofd.

2

 Als een machtig leger,

 vol van geest en kracht,

 gaan wij achter Jezus,

 die ons 't leven bracht.

 Nergens heerse tweedracht.

 Een geloof een Heer,

 een in hoop en liefde,

 juichend Hem ter eer. (bis)

3

 Tronen, machten, krachten

 zullen dra vergaan,

 waar de heil'gen samen

 vastgeworteld staan.

 Niets kan ons weerhouden.

 Jagend naar het eind,

 glorie voor de Schepper,

 nu en voor altijd. (bis)

4

 Volg uw Meester, kind'ren,

 sluit u vast aaneen.

 Heft het schild, als pijlen

 suizen om u heen.

 Hem zij eer, aanbidding,

 roem en heerlijkheid.

 Zingen wij tot glorie

 Hem in eeuwigheid. (bis)

---

*104

#3

1

 Geprezen zij de Heer die eeuwig leeft.

 Die vol ontferming ieder troost

 en alle schuld vergeeft.

 Die al het aards gebeuren

 vast in handen heeft.

 

 Refr. Hem zij de glorie,

 want Hij die overwon,

 zal nooit verlaten wat Zijn hand begon.

 Halleluja, geprezen zij het Lam,

 dat de schuld der wereld op Zich nam.

2

 Verdreven is de schaduw van de nacht.

 En wie Hem wil aanvaarden,

 wordt eens veilig thuisgebracht.

 Voor hem geldt ook dit wonder:

 alles is volbracht.

3

 Hij doet ons dankbaar schouwen in het licht

 dat uitstraalt van het kruis,

 dat eens voor ons werd opgericht.

 En voor ons oog verrijst

 een heerlijk vergezicht.

---

*105

#3

1

 Zoekt eerst het Koninkrijk van God

 en zijn gerechtigheid,

 en dit alles ontvangt u bovendien.

 Hallelu, halleluja.

 

 Refr. Halleluja, halleluja, halleluja,

 hallelu halleluja.

2

 Gij kunt niet leven van brood alleen,

 maar van ieder woord.

 dat door de Heer gesproken wordt.

 Halleluja, halleluja.

3

 Bidt en u zal gegeven zijn,

 zoekt en gij zult het zien,

 klopt en de deur zal voor u opengaan.

 Halleluja, halleluja.

---

*106

#3

1

 Voorwaarts, Christenstrijders,

 drukt uws Konings spoor.

 Met Zijn heil'ge kruisvaan

 gaat ons Jezus voor.

 Weest voor Zijn bevelen,

 wat u dreigt, nooit doof.

 Toont, hoe bang 't u worde,

 in Zijn woord geloof.

 

 Refr. Voorwaarts, Christenstrijders,

 drukt uws Konings spoor;

 met Zijn heil'ge kruisvaan

 gaat ons Jezus voor.

2

 't Was Zijn woord bij 't scheiden:

 volg Mij onvervaard.

 Ook u wordt verdrukking,

 smaadheid niet gespaard.

 Maar Ik heb verwonnen

 's werelds vorst; Zijn macht

 zal uw trouw beproeven.

 Waakt! Strijdt in Mijn kracht.

3

 Voorwaarts, opwaarts, broeders,

 werpt Zijn sterkte neer;

 velt wie tegenstreven,

 't geldt uws Konings eer.

 Hij heeft overwonnen,

 heerst op 's Vaders troon;

 strijdt, volhardt ten einde.

 't Geldt Zijn eer, uw kroon.

---

*107

#4

1

 Prijs, mijn ziel, der heem'len Koning,

 val aanbiddend Hem te voet,

 die u uit Zijn heil'ge woning

 vrede schenkt en eeuwig goed.

 

 Refr. Looft Hem met bazuinen,

 looft de Heer met harpen,

 looft met tromm'len en blijde vreugdezang;

 looft Hem met de luiten,

 looft Hem met de snaren,

 voor al Zijn goedgunstigheden!

2

 Meld en loof Zijn gunst en hoede,

 onze vaad'ren eens betoond;

 hoe Hij hunner haat'ren woede

 heeft verijdeld, hen verschoond.

3

 Als een Vader wil Hij schragen

 't hart dat acht geeft op Zijn woord;

 dat met need'rig welbehagen

 gaarne naar Zijn stemme hoort.

4

 Eng'len, voor Zijn troon gebogen,

 gaat ons met uw zangen voor;

 leert ons, bij 't Gods naam verhogen,

 volgen in uw heilig spoor.

---

*108

#3

1

 Leid mij, Heer, o machtig Heiland,

 door dit leven aan Uw hand.

 Ik hen zwak, maar Gij zijt machtig,

 wees mijn gids in 't barre land.

 Gij, mijn sterkte, Gij, mijn Leider,

 vul mij met Uw Geest steeds meer.

 Vul mij met Uw Geest steeds meer.

2

 Laat mij zijn een Godsgetuige,

 sprekend van U meer en meer.

 Leid mij steeds door Uwe liefde,

 groeiend naar Uw beeld, o Heer.

 Brood des levens. Brood des hemels.

 Voed mij dat ik groei naar U. (bis)

3

 Laat door mij Uw levend water

 vloeien als een klare stroom.

 O, Heer Jezus, 't wordt steeds later

 dat Uw Geest over allen koom'.

 Machtig Heiland, mijn Verlosser,

 kom, Heer Jezus, in Uw kracht. (bis)

---

*108a

#3

1

 Woord van God, dat in 't verleden

 moed gaf aan ons voorgeslacht

 en dat duizenden bepaalde

 bij het wonder van Zijn macht.

 Alles wagend nooit vertragend

 hebben zij door storm en nacht

 glorieus de loop volbracht.

2

 Woord van God, dat ook in 't heden

 mensen nog ten diepste raakt

 en temidden van vervlakking

 die bestemming nooit verzaakt.

 Blijf ons leven zó omgeven,

 dat de kracht in ons ontwaakt,

 die het menszijn zinvol maakt.

3

 Woord van God. dat in de toekomst

 nooit verandert of bezwijkt

 en als Gids naar 't ware leven

 werk'lijk onvervangbaar blijft.

 't Wordt al klaarheid, als Uw waarheid

 eens de hele aard bestrijkt.

 't Heil heeft dan zijn doel bereikt.

---

*109

#6

1

 Ziet Gij die overgrote schaar?

 Wat wonder brengt haar bij elkaar?

 Wat doet haar komen elke dag?

 Zeg mij wat dit beduiden mag.

 Een zachte stem roept uit de rij:

 "Jezus van Nazareth gaat voorbij!"

 Een zachte stem roept uit de rij:

 "Jezus van Nazareth gaat voorbij!"

2

 Wie is die Jezus? Zeg het mij,

 wat brengt de menigte aan Zijn zij?

 Een reizend vreemd'ling, heeft Hij macht,

 om 't volk te trekken door Zijn kracht?

 De stem klinkt weder even blij:

 "Jezus van Nazareth gaat voorbij!" (bis)

3

 't Is Jezus, Die het doornenpad

 der smart voor U en mij betrad;

 men bracht de kranken uit tot Hem;

 de doven hoorden op Zijn stem;

 de blinden juichten, waren blij:

 "Jezus van Nazareth gaat voorbij!" (bis)

4

 Ziet! Hij komt weer! Wij volgen Hem

 van plaats tot plaats op Zijne stem.

 Betreedt Hij onze drempel, ja

 dan blijft Hij bij ons vroeg en spa.

 Dan juichen wij, dan roepen wij:

 "Jezus van Nazareth gaat voorbij"!" (bis)

5

 Beladen zondaars met uw kroost,

 komt nu tot Hem om vrede en troost;

 gij, die van Hem zijt weggegaan,

 keert weder, neemt Zijn heilswoord aan.

 Beproefden, uitkomst is nabij:

 "Jezus van Nazareth gaat voorbij!" (bis)

6

 Maar zo gij naar Zijn stem niet hoort,

 Zijn zondaarsliefde u niet bekoort,

 dan klinkt Zijn streng verwijt in 't end:

 "Gaat weg! Ik heb u niet gekend."

 "Te laat!" roept gij, "te laat voor mij!

 Jezus van Nazareth is voorbij!"(bis)

---

*110

#4

1

 Als de vijand komt gelijk een woeste stroom,

 en de legerplaats omringt,

 o dan vat mijn hand met kracht de kruisbanier,

 wijl de krijgsbazuin weer klinkt.

 

 Refr. Heft omhoog de banier van Jezus' dierbaar kruis,

 strijdt voor uwe Heer, en geeft Hem eer,

 en heft omhoog de kruisbanier!

2

 Valt een ziektemacht onze aardse tempel aan,

 Jezus stierf voor u en mij.

 Door Zijn striemen werd genezing ons gewrocht.

 Nu zijn wij van krankheen vrij.

3

 Twijfel niet, maar kniel nu neder aan Zijn voet,

 kom tot Hem met al uw schuld.

 Jezus droeg uw zonde en ziekte aan het kruis

 met oneindig stil geduld.

4

 Rust in Hem met al uw zorgen en uw nood.

 Geef uw leven in Zijn hand.

 Slechts 't vertrouwen op het Bloed van Golgotha,

 maakt u vrij van ied're band.

---

*111

#3

1

 U nabij, U altijd nader

 trekk' ons, Heer. Uw naam en kruis;

 wees onz' Leidsman tot de Vader,

 op de weg naar 't Vaderhuis.

 

 Refr. U nabij, U nabij,

 nader, nader, immer meer;

 tot verlost, Heer, door Uw kruis,

 haast w' U zien in 't Vaderhuis.

2

 Gij alleen kunt ons verlossen,

 als de vijand ons belaagt;

 maar wat hij besta, blijkt ijdel,

 als Uw hand ons, zwakken, schraagt.

3

 Doe ons in Uw kracht volharden;

 maak ons in Uw heilsnaam groot;

 leer ons U, als Leidsman, volgen;

 trouw U houdend tot de dood.

---

*112

#5

1

 Ik weet niet waarom Gods genƒ

 aan mij ook werd betoond,

 en Hij mij, gans onwaardig mens,

 steeds zoveel liefde toont.

 

 Refr. Maar ik weet, in Wie 'k geloofd heb,

 en ben verzekerd: mijn Heer is machtig,

 dat Hij het pand, Hem toevertrouwd,

 tot die dag bewaart voor mij.

2

 Ik weet niet, hoe 't geloof in mij

 door God werd ingewerkt,

 of hoe Hij door Zijn Heil'ge Geest

 mij vrede in 't harte werkt.

3

 Ik weet niet, hoe Gods geest de mens

 van zonde ook overtuigt

 en Jezus openbaart aan 't hart,

 dat voor Hem nederbuigt.

4

 Ik weet niet hoe mijn weg zal zijn,

 die Hij voor mij bereidt;

 wat kruis ik draag, voordat ik Hem

 zal zien in heerlijkheid.

5

 Ik weet niet, wen mijn Heer weêrkomt,

 of waar ik Hem begroet,

 of dat 'k moet sterven voordat ik

 Hem in de lucht ontmoet.

---

*113

#5

1

 Ik weet, dat mijn verlosser leeft

 Dit is het, wat mij troost hier geeft.

 Hij leeft, die voor mij stierf.

 Hij leeft! Dit maakt mij altijd blij.

 Hij leeft! Mijn Heiland, die voor mij

 een levenskroon verwierf.

 

 Refr. Hij leeft! Hij leeft!

 Ik weet, dat mijn Verlosser leeft.

 Hij leeft! Hij leeft!

 Ik weet, dat mijn Verlosser leeft.

2

 Hij leeft in majesteit omhoog.

 Hij leeft! Op Hem rust steeds mijn oog.

 Mijn Heiland pleit voor mij!

 Zijn liefde vult mijn kinderhart.

 Hij leeft! Dit neemt weg al mijn smart.

 Mijn Heiland leeft voor mij.

3

 Hij leeft! Verrezen uit het graf!

 Hij leeft! Die 't leven voor mij gaf!

 Ik zing van Hem, Die leeft.

 Hij leeft. Die mij zo teer bemint.

 Hij leeft! Die mij, Zijn dierbaar kind.

 het eeuwig leven geeft.

4

 Hij leeft! Waar Hij ons plaats bereidt.

 Haast komt Hij weer in heerlijkheid.

 Dit geeft tot juichen stof.

 Wat vreugd' is die verzeek'ring mij,

 dat mijn Verlosser leeft voor mij;

 Zijn naam zij eeuwig lof.

5

 Gij, die nog niet voor Jezus leeft,

 neemt aan het leven, dat Hij geeft.

 Geen leven zonder Hem!

 Hij leeft! Hij roept u: "Komt tot Mij!"

 Hij leeft! o, vlucht nu aan Zijn zij,

 dan leeft ook gij voor Hem.

---

*114

#4

1

 Er is een overheerlijk land,

 een land van zuiver licht,

 waar vreugde al ons leed verbant,

 de nacht voor eeuwig zwicht,

 de nacht voor eeuwig zwicht.

 

 Refr. Een kroon zeer schoon

 wacht ons aan gindse kust:

 voor u, voor mij

 wacht een kroon aan gindse zij,

 wacht een kroon aan gindse zij.

2

 Daar zien wij 's Heren heerlijkheid

 en wacht ons eens de rust;

 de smalle doodsrivier slechts scheidt

 ons van die zaal'ge kust. (bis)

3

 Daar zien wij onze dierb'ren weer,

 die ons zijn voorgegaan,

 en loven saam verheugd de Heer,

 als w' om Zijn troon daar staan. (bis)

4

 Voor u ook heeft Hij plaats bereid

 in 't Vaderhuis omhoog,

 en wie hier voor de Heiland strijdt,

 aanschouwt Hem daar met 't oog. (bis)

5

 O, volgt de Heiland op Zijn stem,

 Hem, die voor zondaars stierf!

 Komt, laat ons leven hier voor Hem,

 die 't leven ons verwierf. (bis)

---

*115

#3

1

 Kroont Hem, kroont Hem,

 Jezus, de dierb're Verlosser!

 Stem, o aard', met al de verlosten saam!

 Eng'lenmonden roemen Zijn heerlijke liefde.

 Looft, gij aarde, die zoete Jezusnaam.

 Jezus, Jezus,

 wie kan Uw liefde vatten?

 Boven alles zijt Gij uitnemend schoon!

 Lieflijk, Jezus, zijt Gij ons onder tienduizend.

 Dat heel d'aarde nu hare Schepper kroon'!

2

 Hemelvreugde zal onze harten vervullen,

 als Gij d' arbeid van Uwe ziel zult zien;

 wij gaan heen om vissers van mensen te wezen,

 die we als paarlen U, onze Koning, bien.

 Trouwe Herder,

 neem Gij ons in Uw hoede.

 In Uw armen blijven wij wel bewaard.

 Ons vertrouwen is, Heer, in Uwe belofte:

 "Ik ben met u tot aan het eind der aard!"

3

 Weldra komt Hij! Dan zullen schaduwen vlieden

 voor de glans der blinkende Morgenster.

 Zalig zij, die Hem in dit leven beminden,

 zie ze als priesters komen van heinde en ver.

 Hij zal komen,

 komen als Vorst der aarde,

 dan zal ieder Hem in Zijn schoonheid zien.

 Kroont Hem! Kroont Hem! Roemt Zijn uitnemende liefde,

 laat die Koning de aarde nu hulde bien!

---

*116

#4

1

 Is uw scheepje gestrand op de levenszee?

 O, grijp vast de doorboorde hand!

 Zoekt gij liefde en geluk, rust en zielevree!

 O, grijp vast de doorboorde hand!

 

 Refr. O, grijp vast de doorboorde hand!

 O, grijp vast de doorboorde hand!

 Hij Die stierf aan het kruis, brengt u veilig thuis.

 O, grijp vast de doorboorde hand!

2

 Zwerft gij doelloos en eenzaam op aarde rond?

 O, grijp vast de doorboorde hand!

 Heeft een smartelijk lijden uw hart gewond?

 O, grijp vast de doorboorde hand!

3

 Wilt gij off'ren uw wil aan de hoge God?

 O, grijp vast de doorboorde hand!

 Geef uw leven aan Hem; Hij bestuurt lot!

 O, grijp vast de doorboorde hand!

4

 Laat u leiden door Jezus. Hij stierf voor u.

 O, grijp vast de doorboorde hand!

 Sluit een eeuwig verbond met uw Heiland nu.

 O, grijp vast de doorboorde hand!

---

*117

#4

1

 Hij zal komen! De Man van smarten,

 nu verhoogd in glorie;

 Hij zal komen met Zijn eng'lenheir,

 komen in victorie.

 

 Refr. Hij zal komen, halleluja, komen in victorie!

 En wij staan rondom Hem, als Hij komt in Zijn glans en glori.

2

 Hij zal komen, mijn dierb're Heiland.

 Hij, het Lam ons geslacht!

 in de heerlijkheid van onze God

 wordt de Heiland verwacht.

3

 Hij zal komen met kracht en ere,

 onze grote Koning.

 In Zijn schoonheid zien wij dan de Heer,

 als Hij komt ter kroning.

4

 Dan vergadert Hij al de Zijnen:

 Hij kent hunne namen.

 De verlosten uit elk volk op aard'

 brengt Hij dan te zamen.

---

*119

#4

1

 Vat mijne hand, ik ben zo zwak en hulp'loos.

 Zonder Uw hulpe durf 'k alleen niet gaan.

 Vat mijne hand, en dan, o dierb're Heiland,

 kan in Uw kracht, ik elke storm weerstaan.

2

 Vat mijne hand en trek mij nader tot U.

 Dicht aan Uw hart is 't veilig voor Uw kind.

 Vat mijne hand, opdat ik niet verdwale;

 steun mij o Heiland, die mijn ziel bemint!

3

 Vat mijne hand, de weg ligt donker voor mij,

 zo niet Uw aanschijn mij is toegewend.

 Licht wordt mijn pad, gaat Gij slechts met mij mede,

 Gij, die alleen mijn zorg en moeite kent!

4

 Vat mijne hand en leid mij door dit leven.

 Straks ook bij 't trekken door de doods-Jordaan

 laat hemels licht, mij arme, dan bestralen,

 tot ik de gouden poort mag binnen gaan!

---

*120

#3

1

 Heer, ik geef m' aan U volkomen;

 'k leg mijn al hier voor U neer,

 opdat Gij in mij zoudt wonen

 met Uw Geest, o Heer!

 Al de liefde van mijn harte

 zij U voortaan toegewijd!

 'k Vrees geen moeite meer of smarte,

 daar Gij met mij zijt.

 

 Refr. Glorie, Glorie, Halleluja!

 'k Leg mijn al aan Jezus' voet.

 En nu is mijn heil volkomen

 door het dierbaar bloed.

2

 Heer, mijn wil leg 'k voor U neder.

 Neem hem aan nu voor altijd;

 dat niets kwaads hem immer weder

 van de Uwen scheid'!

 Heer, tot U breng ik mijn leven.

 Hoor nu mijn geloften aan;

 'k heb mijn al aan U gegeven;

 neem het, Heiland aan!

3

 Heer, mijn God, bestuur mijn wegen.

 Strijden wil ik slechts voor U!

 Jezus' bloed kocht ook mijn leven,

 Hem behoor ik nu.

 Openbaar U zelf aan mij, Heer,

 als mijn eeuwig trouwe Vrind!

 Tot in't stervensuur bewaar mij,

 voor altijd Uw kind.

---

*121

#4

1

 Ga mij niet voorbij, o Heiland

 ga mij niet voorbij!

 Wijl Gij and'ren zegent, Heiland!

 Zegen nu ook mij.

 

 Refr. Jezus, Heiland, wees mij nu nabij!

 Wijl Gij and'ren zegent, Heiland,

 ga mij niet voorbij!

2

 Voor Uw troon geknield, o Heiland,

 bid ik in 't geloof!

 Doe mij troost en uitkomst vinden,

 houd u niet als doof!

3

 Op Uw zoenbloed pleit ik, Heiland,

 voor des Vaders troon;

 daar wilt Gij mijn Midd'laar wezen.

 Hoor mij, Gij. Gods Zoon!

4

 Gij zijt al mijn troost, o Heiland!

 Ja, mijn troost geheel;

 in de hemel en op aarde

 blijft Gij steeds mijn deel.

---

*122

#3

1

 'k Gaf mijn alles op voor Jezus,

 al het and're acht ik scha;

 wereldvreugd verdwijnt in' t duister

 bij het licht van Golgotha!

 Door mijn vrienden werd 'k verlaten,

 en de wereld wierp mij uit,

 maar mijn beste Vriend is bij mij,

 als de paarlen poort ontsluit.

 

 Refr. Mijn stervensure nadert,

 en de avondklok, zij luidt;

 maar mijn harte kent geen droefheid,

 als de paarlen poort ontsluit.

2

 Als ik Zijne stem zal horen

 en ik sta op 's levens rand,

 dan zal ik op Jezus leunen,

 en Hij leidt mij aan Zijn hand.

 Hij spreekt dan tot mij die woorden,

 ja, Hij spreekt ze zachtkens uit:

 "Vrees geen kwaad, want Ik ben bij u,

 als de paarlen poort ontsluit".

3

 Aan des Jordaans overzijde,

 aan zijn immer groene zoom,

 daar ruist 't eeuwig Halleluja

 en daar vloeit de levensstroom.

 In dat land van volle blijdschap,

 in die stad van zaligheid,

 daar zijn d'engelen op mij wachtend,

 tot die paarlen poort ontsluit.

---

*123

#3

1

 De zeven Geesten voor de troon,

 zij met de Vader en de Zoon,

 aanbidding, lof en ere!

 Het Zevengeestental is Een,

 oneindig in verscheidenheên,

 maar steeds één Geest, één Here!

 Bij donderslag en stemgeluid

 schiet Hij in zeven stralen uit

 op d'allerhande scharen!

 Van Hem is 't vloeib're olijvengoud,

 dat d'eeuw'ge lichtglans onderhoudt

 der zeven kandelaren!

2

 Ontzettende geheimenis!

 Die was, Die wezen zal, Die is,

 is Een en Drie te gader!

 God is de Geest, Die niemand zag,

 geen schepsel immer naad'ren mag.

 Lof zij d'onzicht'bre Vader!

 God is in 't vlees geopenbaard,

 gehoord, gezien, getast op aard.

 Hosanna onze Here!

 God is een God, die 't al behoudt

 met Geest en leven zevenvoud;

 de Heil'ge Geest zij de ere!

3

 O Geest, geleid ons tot de Zoon!

 Breng ons, o Heer, voor 's Vaders troon!

 Schenk ons de Geest, o Vader!

 Bij deez' verborgen wenteling

 in Uwe goddelijke kring

 koom 't hart U immer nader,

 totdat we, ontheven van dit stof,

 uitgalmen in Uw hemelhof

 met al Uw dienaars samen;

 de zeven Geesten voor de troon

 zij, met de Vader en de Zoon,

 lof en aanbidding! Amen!

---

*124

#5

1

 Gezegende Jezus,

 Uw leven in 't hart,

 Uw kracht tot genezing,

 die zoek ik met smart;

 verbreek ied're afgod!

 Al 't oude verdwijn';

 o, was mij en witter

 dan sneeuw zal ik zijn.

 

 Refr. Witter dan sneeuw,

 ja witter dan sneeuw!

 O, was mij, en witter dan

 sneeuw zal ik zijn.

2

 Gezegende Jezus,

 Uw priesterlijk bloed

 verdrijf elke smet uit

 mijn zondig gemoed.

 God ziet slechts het reine,

 maakt Gij mij dan rein!

 O was mij en witter dan

 sneeuw zal ik zijn.

3

 Gezegende Jezus,

 let op mijn geschrei;

 vertoef niet, kom schep een

 nieuw hart ook in mij.

 Nooit zegt Uw mond neen,

 of het soms ook zo schijn',

 o, was mij en witter dan

 sneeuw zal ik zijn.

4

 Gezegende Jezus,

 dit smeek ik van U:

 "Ik wacht aan Uw voeten,

 o geef het mij nu!

 't Geloof ziet Uw bloed

 als de zegenfontein.

 o was mij en witter dan

 sneeuw zal ik zijn."

5

 Nu rust mijn geloof,

 ik verheug mij in God;

 volmaakt in de liefde,

 wat zegenrijk lot!

 Mijn Jezus verlost mij

 van twijfel en pijn:

 Hij wast mij, en witter dan

 sneeuw zal ik zijn.

 

 Refr. Witter dan sneeuw,

 ja witter dan sneeuw!

 Heer Jezus, Uw bloed maakt mij witter dan sneeuw.

---

*125

#3

1

 Heer, Gij zijt mijn eeuwig erfdeel

 meer dan 't leven zijt Gij mij.

 Laat mij op mijn pelgrimsreize

 altijd wand'len aan Uw zij.

 

 Refr. Aan Uw zij, dicht nabij,

 aan Uw zij dicht nabij;

 alles, alles wil ik lijden,

 mag 'k slechts wand'len aan Uw zij.

2

 Heer, ik vraag geen aardse schatten,

 'k vraag geen eer of heerschappij;

 wat ik bid, het is genade,

 om te wand'len aan Uw zij.

3

 Draag mij door de zee des levens,

 draag mij door het dodendal,

 tot ik kom in 's hemels zalen,

 waar 'k U eeuwig loven zal.

---

*126

#3

1

 Als ik Hem maar Kenne,

 Hem de mijne weet,

 als mijn hart zich Hem gewenne,

 nimmermeer zijn trouw vergeet,

 vrees ik niet voor lijden,

 voel slechts deemoed, liefde en verblijden.

2

 Alles laat ik varen,

 waar Hij mij behoort.

 Als een pelgrim door gevaren

 trek ik met mijn Heiland voort.

 Nu gaan al mijn wensen

 boven 't licht en bont gewoel der mensen.

3

 Waar ik Hem mag leven,

 is mijn vaderland.

 Elke gave, mij gegeven,

 valt als erfdeel in mijn hand.

 Broeders, lang verloren,

 vind ik in zijn jongeren herboren.

---

*127

#4

1

 God gaf zijn Zoon voor mij,

 liefd' o zo  groot!

 Maakte van schuld mij vrij,

 liefd' o zo groot!

 Groot was mijn zondental,

 onpeilbaar diep mijn val,

 maar Hij vergaf mij 't al;

 liefd' o zo groot!

2

 Jezus voldeed mijn schuld,

 liefd' o zo groot!

 Hij heeft de wet vervuld,

 liefd' o zo groot!

 Groot was mijn zondental,

 onpeilbaar diep mijn val,

 maar Hij vergaf mij 't al;

 liefd' o zo groot!

3

 Daar aan Gods rechterzij,

 liefd' o zo groot!

 Pleit Jezus steeds voor mij,

 liefd' o zo groot!

 Hij houdt mijn harte rein,

 in Hem kan 'k veilig zijn,

 trots moeite, zorg en pijn,

 liefd' o zo groot!

4

 Hij wou genâ mij bien,

 liefd' o zo groot!

 Straks zal 'k Zijn aanschijn zien,

 liefd' o zo groot!

 'k Vind dan mijn dierb'ren weer,

 die leefden voor de Heer;

 daar zingen wij Zijn eer!

 Liefd' o zo groot!

---

*128

#4

1

 Gij, treurt, kom met uw smart,

 daar is plaats bij 't kruis.

 Breng uw leed, stort uit uw hart

 aan de voet van 't kruis.

 Klaag daar, want uw Heiland hoort:

 hoe ook 't leed uw ziel doorboort,

 Jezus troost u door Zijn woord,

 daar is plaats bij 't kruis.

2

 Kom tot Jezus om genâ,

 daar is plaats bij 't kruis;

 vlied, o vlied tot Golgotha!

 Daar is plaats bij 't kruis.

 Wordt uw ziel gekweld door smart,

 is 't, dat u de zonde tart,

 Jezus troost u door Zijn woord,

 daar is plaats bij 't kruis.

3

 Vlied, o zondaar, o vlied nu,

 daar is plaats bij 't kruis.

 Jezus gaf Zich ook voor U,

 daar is plaats bij 't kruis.

 Levensstromen uit Zijn zij

 vloeien steeds voor u en mij;

 rijk of arm, komt allen vrij,

 daar is plaats bij 't kruis.

4

 Heerlijk nieuws voor iedereen,

 daar is plaats bij 't kruis.

 Daar is redding, daar alleen,

 daar is plaats bij 't kruis.

 Stromen van genƒ en vreˆ

 vloeien uit Gods liefdezee;

 zondaars, komt, brengt and'ren me‚,

 daar is plaats bij 't kruis.

---

*132

#6

1

 Heer! Ik hoor van rijke zegen,

 die Gij uitstort keer op keer;

 laat ook van die milde regen

 dropp'len vallen op mij neer;

 ook op mij, ook op mij,

 dropp'len vallen ook op mij.

2

 Ga mij niet voorbij, o Vader,

 zie, hoe mij mijn zonde smart;

 trek mij met Uw koorden nader,

 stort Uw liefd' ook in mijn hart.

 Ook in mij, ook in mij,

 stort Uw liefde ook in mij.

3

 Heil'ge Geest, wil niet voorbij gaan:

 Gij geeft blinden de ogen weer!

 Wil, o wil nu bij mij stilstaan,

 werk in mij met kracht, o Heer!

 Ook in mij, ook in mij,

 werk ook door Uw kracht in mij!

4

 Wil me, o Heiland, niet voorbij gaan.

 Doe mij leven U nabij;

 zie mij zuchtend aan Uw zij staan.

 Roept' Gij and'ren, roep ook mij.

 Ja, ook mij, ja ook mij;

 roept Gij and'ren, roep ook mij.

5

 Liefde Gods, zo rein, zo krachtig,

 bloed van Jezus, rijk en vrij,

 Gods genade, sterk en machtig,

 o, verheerlijk U in mij.

 Ook in mij, ook in mij,

 o, verheerlijk U in mij.

6

 Ga mij niet voorbij, o Herder!

 Maak mij gans van zonden vrij;

 vloeit de stroom van zegen verder,

 zegen and'ren, maar ook mij.

 Ja, ook mij, ja ook mij,

 zegen and'ren, maar ook mij.

---

*133

#5

1

 Hij die rustig en stil

 zich steeds voegt naar Gods wil,

 Hem in alles vertrouwt en gelooft,

 die slechts hoort naar Zijn stem,

 zich geheel geeft aan Hem,

 smaakt een vreugde die nimmer verdooft.

 

 Refr. Zie slechts op Hem,

 volg gehoorzaam Zijn stem;

 blijf maar rustig vertrouwen.

 Altijd ziende op Hem.

2

 Loeit de levensorkaan,

 komt er zorg op ons aan:

 't is Zijn glimlach, die alles verdrijft.

 Klagen, zuchten, geween,

 vrees en twijfel gaan heen,

 als wij rustig vertrouwen in Hem.

3

 Wordt u moeite en strijd

 door de mensen bereid:

 zie op Hem; slechts Zijn blik schenkt ons moed!

 Hij draagt u, ook uw kruis,

 brengt straks veilig u thuis,

 zorgt dat alles hier meewerkt ten goed'.

4

 Blijf getrouw tot de dood,

 zorg in voorspoed of nood,

 dat toch nimmer het vuur in u doov'!

 Wat Hij zegt, moet gedaan,

 waar Hij zendt, moet gij gaan,

 geen bezwaren; vertrouw en geloof.

5

 O, hoe groot is 't genot,

 als men wandelt met God,

 hier door 't leven gaat, eerlijk oprecht,

 als in droefheid of vreugd,

 men in Hem zich verheugt,

 en zijn al op 't altaar heeft gelegd.

---

*134

#6

1

 Neem mijn leven, laat het, Heer,

 toegewijd zijn aan Uw eer.

 Maak mijn uren en mijn tijd

 tot Uw lof en dienst bereid.

2

 Neem mijn handen, maak ze sterk

 door Uw liefde tot Uw werk.

 Maak, dat ik mijn voeten zet

 op de wegen van Uw wet.

3

 Neem mijn stem, opdat mijn lied

 U, mijn Koning, hulde bied'.

 Maak, o Heer, mijn lippen rein,

 dat zij Uw getuigen zijn.

4

 Neem mijn zilver en mijn goud,

 dat ik niets daarvan behoud'.

 Maak mijn kracht en mijn verstand

 tot een werktuig in Uw hand.

5

 Neem mijn wil en maak hem vrij,

 dat hij U geheiligd zij.

 Maak mijn hart tot Uwen troon,

 dat, o Heer, Uw Geest er woon'.

6

 Neem ook mijne liefde, Heer;

 'k leg voor U haar schatten neer.

 Neem mij zelf; en t' allen tijd

 ben ik aan U toegewijd.

---

*135

#3

1

 Werk, want de nacht zal komen

 werk van de morgen aan;

 laat niet in ijd'le dromen

 't ochtenduur vergaan.

 Tijd weet van slaap noch rusten;

 zie 't zonlicht op zijn baan,

 en laat u niets gelusten,

 voor gij hebt gedaan.

2

 Werk, want de nacht zal dalen

 en eer uw hart 't vermoedt;

 werk door dan, ook bij 't stralen

 van de middaggloed.

 Uit al uw macht gedurig volbracht,

 wat gij ook doet;

 een geest, getrouw en vurig,

 maakt uw arbeid zoet.

3

 Werk, want het rustuur nadert:

 zie, hoe het westen wacht,

 van gouden glans dooraderd,

 haast komt nu de nacht.

 Zo keert ons licht tot duister,

 wordt macht'loos onze kracht!

 Maar 't werk houdt eeuwig luister;

 in de Heer volbracht.

---

*136

#4

1

 Mijn geest, mijn ziel, mijn lichaam

 geef 'k, Heiland, gans aan U;

 gebruik het tot Uw ere,

 Heer Jezus, doe het nu!

 

 Refr. Mijn al is op het altaar,

 o, weIk gezegend uur!

 Jezus, Heiland, 'k wacht daar,

 verteer mij door Uw vuur.

2

 Mijn liefste wens is, Heiland,

 dat Gij door Uwe Geest,

 mij losser maakt van d' aarde

 en 'k U bemin het meest.

3

 Geef liefde tot 't verloorne,

 maak mij van mensen vrij;

 help mij mijzelf verlooch'nen,

 stort Uwe Geest in mij.

4

 En daar G' als Hogepriester

 thans in de hemel zijt,

 laat, Heer, ook mij daar eenmaal

 een woning zijn bereid.

---

*137

#3

1

 Hoort de hemelzangen! Daar is heden vreugd,

 want een ziel keert weder tot de troon.

 Ziet, de Vader drukt hem aan Zijn hart verheugd

 en begroet Zijn eens verloren zoon.

 

 Refr. Glorie! Glorie! Hoort der eng'len stem!

 Glorie! Glorie! Hoort, zij loven Hem!

 De verlosten juichen met der eng'len heir

 en de weerklank hoort men heind' en ver.

2

 Hoort de hemelzangen! Daar is heden vreugd!

 Vijand wordt er door genƒ een vrind;

 ja, een ziel keert weder op het pad der deugd

 en de Vader noemt hem weer Zijn kind.

3

 Hoort de hemelzangen! In triomfgeschal

 prijzen d' eng'len daar der heren Heer,

 klinkt het heug'lijk feestlied door het gans heelal,

 want een ziel leeft nu haar God ter eer.

---

*138

#6

1

 Maakt, o zondaars, plaats voor Jezus,

 die aan 't kruishout stierf voor U:

 Jezus klopt nu aan uw harte,

 zondaars, biedt Hem ingang nu.

 

 Refr. Plaats voor Jezus, Vredekoning!

 Haast u, zondaars, hoort Zijn stem!

 Hij zoekt in uw hart een woning.

 O, ontsluit dat hart voor Hem!

2

 Plaats voor zaken en vermaken,

 plaats voor wat het vlees bezint;

 is er dan geen plaats in 't harte

 voor de Heiland Die u mint?

3

 Hebt gij zelfs geen tijd voor Jezus,

 Die nu roept en wachtend staat?

 D' aangename tijd is heden,

 morgen is 't wellicht te laat!

4

 Jezus biedt u 't eeuwig leven,

 zondaars, neemt dit heil nu aan;

 ziet, Hij klopt steeds aan uw harte,

 o, laat Hem niet buiten staan.

5

 Vliedt, o vliedt dan nu tot Jezus,

 maakt nu plaats voor Hem in 't hart.

 Eer de tijd niet meer zal wezen,

 dan hebt Gij slechts eeuw 'ge smart.

6

 Geeft uw hart, uw tijd aan Jezus,

 voor de dood dat hart versteent;

 weet, het oordeel Gods is nader,

 nader, zondaars, dan gij meent.

---

*139

#4

1

 Mannen, broeders! Ziet het teken,

 wapp'rend in de lucht:

 uw versterking komt van boven;

 weest dan niet beducht.

 

 Refr. "Houdt steeds aan, totdat Ik kome,"

 roept u Jezus na;

 zendt Hem 't antwoord naar de hemel:

 "Door genade, ja!"

2

 Ziet een vrees'lijk leger naad'ren,

 satan aan het hoofd;

 houdt steeds aan, schoon helden vallen,

 kracht is u beloofd.

3

 Broeders! Hoort de Godsbazuinen,

 klinkend in de lucht:

 Jezus komt, Hij drijft de vijand

 sidd'rend op de vlucht.

4

 Lang en hevig is nu 't strijden,

 d' ogen hemelswaarts!

 Haast komt Jezus ons verblijden;

 moed gevat! Voorwaarts!

---

*140

#4

1

 Ik zie een poort wijd open staan,

 waardoor het licht komt stromen

 van 't kruis, waar 'k vrijlijk heen mag gaan

 om vrede te bekomen.

 

 Refr. Genade Gods, zo rijk en vrij!

 Die poort staat open ook voor mij!

 Voor mij! Voor mij!

 Staat open, ook voor mij.

2

 Die open poort laat d' ingang vrij,

 aan wie komt binnen vlieden;

 aan rijk en arm, aan u en mij

 komt Jezus vrede bieden.

3

 Die open poort leidt tot Gods troon:

 gaat door, laat niets u hind'ren;

 neemt op uw kruis, aanvaardt de kroon,

 die God biedt aan Zijn kind'ren

4

 In 't hemelrijk, voor Jezus' troon

 daar leidt het kruis tot zegen;

 daar dragen wij voor kruis een kroon

 door Jezus' bloed verkregen.

---

*141

#4

1

 Zie Ik, de Heer, sta aan de deur;

 kom, open Mij de deur uws harten;

 merk op, hoezeer Ik u bemin,

 o laat Mij in, o laat Mij in.

 

 Refr. 'k Heb kloppend reeds zo lang gewacht

 aan t koude hart bij dag en nacht.

 Weersta de zucht naar aards gewin,

 ontsluit M' uw hart en laat Mij in.

2

 'k Verliet voor u Mijn heerlijkheid,

 en werd hier in een stal geboren;

 die kribbe was mij niet te min,

 o laat Mij in, o laat Mij in.

3

 Mijn leven gaf Ik aan het Kruis.

 'k Heb daar uw zonde en schuld gedragen;

 Ik deed dit al, omdat 'k u min,

 o laat Mij in, o laat Mij in.

4

 'k Verwon voor u de dood in 't graf

 en keerde weder tot de Vader;

 o vriend, geef Mij uw harten zin,

 en laat Mij in, en laat Mij in.

---

*142

#3

1

 Jezus Christus mint u,

 dat zegt u Zijn woord,

 Jezus Christus roept u,

 hebt gij 't niet gehoord?

 Blijf niet wederstreven,

 hoor toch nu Zijn stem;

 vind in Hem uw leven,

 kom nu tot Hem.

 

 Refr. Ja de Heiland mint u,

 hoor toch naar Zijn stem!

 En Zijn Geest zegt:

 kom nu, kom nu tot Hem!

2

 Jezus Christus helpt u

 in de zwaarste strijd;

 Jezus Christus troost u,

 als g' in droefheid zijt.

 Blijf niet wederstreven,

 hoor toch naar Zijn stem;

 geef uw hart en leven

 geheel aan Hem.

3

 Jezus Christus leidt u

 voort tot heiligheid;

 Jezus Christus brengt u

 steeds in veiligheid.

 D' aarde zal straks beven,

 maar wie hoort Zijn stem,

 zal met Jezus leven;

 kom nu tot Hem.

---

*142a

#3

1

 Jezus Christus mint u

 en Hij wacht op u

 blijf Hem niet verwerpen.

 Zondaars, Hij roept u:

 wilt niet langer wachten,

 komt nu aan Zijn zij!

 Hij heeft lang op u gewacht,

 waarop wacht gij?

 

 Refr. Ja, de Heiland mint u,

 komt nu aan Zijn zij!

 Hij heeft lang op u gewacht,

 waarop wacht Gij?

2

 Met een stem, zo teder,

 roept Hij zondaars nu;

 zijn uw zonden vele?

 Vrij vergeeft Hij z'u.

 Wilt in Hem geloven

 en Hij spreekt u vrij;

 Hij wacht aan uw hart steeds voort,

 waarop wacht gij?

3

 Jezus blijft steeds wachten.

 Zondaars, toeft niet meer!

 Vliedt nu in Zijn armen,

 komt nu tot uw Heer!

 Wilt op Hem vertrouwen,

 vrede en vreugd geeft Hij.

 Ziet! Hij wacht geduldig voort,

 waarop wacht gij?

---

*143

#4

1

 Jezus, dierb're Heiland,

 ja. Gij hebt mijn hart

 gans en al gereinigd

 en verlost van smart!

 'k Wil U voortaan dienen,

 breng' 't mij smaad of eer,

 tot 'k U mag aanschouwen,

 aller heren Heer.

 

 Refr. Heel mijn hart zij, Heiland

 U gewijd voor altijd!

 Heel mijn leven geef 'k U,

 dat ik voor U strijd.

2

 Van de schaam'le kribbe

 volg ik in Uw spoor;

 'k volg U door de woestenij,

 want Gij gaat mij voor.

 Zelfs tot in Uw kruisdood

 volg ik gaarn' U na

 om van U t' ontvangen

 ene kroon hierna.

3

 In mijn strijd en moeiten

 blijf ik aan Uw zij;

 gaarne draag ik tegenspoed,

 want 't is goed voor mij.

 Geef mij, dierb're Heiland,

 Uwe heil'ge moed,

 dat ik zondeslaven

 brenge tot Uw bloed.

4

 Zielen gaan verloren!

 Sterk mij tot de strijd!

 Help mij brengen 't heerlijk nieuws,

 dat Gij hun Redder zijt.

 Feller wordt de worst'ling,

 tot de satan  vall'

 en w' op aard' U kronen,

 Koning van 't heelal.

---

*146

#4

1

 Jezus, roept zondaars,

 o komt nu tot Hem

 Nog is het tijd, nog is het tijd:

 sluit niet uw harte,

 maar hoort naar Zijn stem,

 Hij heeft reeds lang u verbeid!

 

 Refr. Jezus roept u, zondaars komt nu;

 Hij gaf Zijn leven voor allen,

 dus 't is ook voor u.

2

 Jezus roept zondaars:

 zet twijf'ling opzij;

 o, luistert toch, o luistert toch.

 Komt, gij vermoeiden,

 komt allen tot Mij.

 'k Heb door Mijn bloed u gekocht.

3

 Jezus roept zondaars,

 Zo riep Hij ook mij.

 O blijde stond, o blijde stond.

 'k Had lang gezocht,

 maar opeens werd ik vrij,

 toen 'k in 't gelove Hem vond.

4

 Jezus roept ook tot

 het afgedwaald kind:

 o keer toch weer, o keer toch weer.

 Zijt g' ook gevallen,

 weet, dat Hij u mint.

 Keer toch terug tot uw Heer!

---

*147

#4

1

 Is Jezus' bloed voor mij gestort?

 Gaf Hij Zijn bloed voor mij?

 Ja, 'k ondervond dat in mijn ziel.

 Hij maakte mij gans vrij.

 

 Refr. Help mij, o Heiland, geef genâ,

 blijf dicht maar aan mijn zij.

 En als verzoeking tot mij komt.

 o Heiland. bid voor mij.

2

 Zijn bloed betaald' voor zond' en schuld,

 bracht vrede door het kruis;

 en nu Hij alles heeft vervuld,

 wacht Hij in 't Vaderhuis.

3

 Zijn bloed blijft daag'lijks nog de kracht

 in ziels- en lichaamsstrijd;

 daarvoor vliedt satan met zijn macht

 en overwint g' altijd.

4

 Komt, vrienden, die nog verre zijt,

 komt, komt toch onder 't bloed;

 het redt u voor de eeuwigheid

 en maakt u 't leven zoet.

---

*147a

#5

1

 Is Jezus' bloed voor mij gestort?

 Gaf Hij Zijn leven vrij?

 Gaf Hij voor mij Zijn dierbaar bloed,

 Zijn levensbloed voor mij?

 

 Refr. Help mij, o Heiland, geef genâ,

 blijf daag'lijks mij nabij;

 en nu Gij tot de Vader bidt,

 o Heer, gedenk aan mij.

2

 Heeft Hij om mijne zonde en schuld

 gezucht, gekermd aan 't hout?

 O liefde zonder paal en perk,

 Zijn dood is mijn behoud.

3

 Geen wonder, dat de zonneglans

 zich met de nacht omhult,

 als Godes Zoon aan 't vloekhout sterft

 voor 's werelds zonde en schuld!

4

 Ook ik dek mijn gelaat van schaamt',

 als ik Zijn kruis aanschouw;

 mijn ogen zijn dan gans gevuld

 met tranen van berouw.

5

 Geen tranen kunnen ooit voldoen

 mijn zondeschuld voor God;

 zie, Heer! Ik geef mijzelf aan U,

 Uw dienst is waar genot.

---

*148

#4

1

 Zwart was de nacht en kil de grond,

 waar Jezus knield' en streed.

 Mijn Heiland! Dat ik deze stond

 Uws lijdens nooit vergeet.

 

 Refr. O Heer, wat is Uw liefde groot,

 oneindig Uw genâ,

 dat Gij U zelf gaaft in de dood

 en stierf op Golgotha.

2

 "O Vader, is het moog'lijk,

 laat deez' angst Mij zijn bespaard!"

 Zo bad Hij, en van Zijn gelaat

 viel 't bloedig zweet ter aard.

3

 Doch niet Mijn wil, O God, geschied'!

 Kan het niet anders zijn:

 spaar, Vader, Mij dan 't lijden niet,

 "en laat Mij in Mijn pijn."

4

 Zo bad Gij, Heer; o stort ook mij

 dien Geest des biddens in;

 en heilig, van elk willen vrij

 mij tot Uw kinderzin.

---

*149

#2

1

 Groot is Uw trouw, o Heer,

 mijn God en Vader.

 Er is geen schaduw van omkeer bij U.

 Ben ik ontrouw, Gij blijft immer dezelfde,

 die Gij steeds waart. Dat bewijst Gij ook nu.

 

 Refr. Groot is Uw trouw, o Heer;

 groot is Uw trouw, o Heer,

 iedere morgen aan mij weer betoond.

 Al wat ik nodig had, hebt Gij gegeven,

 groot is Uw trouw, o Heer, aan mij betoond.

2

 Gij geeft ons vrede, vergeving van zonden

 en Uw nabijheid, die sterkt en die leidt,

 kracht voor vandaag, blijde hoop voor de toekomst,

 nu geeft Gij 't leven der eeuwigheid.

---

*150

#3

1

 Welk een vriend is onze Jezus,

 die in onze plaats wil staan!

 Welk een voorrecht, dat ik door Hem,

 altijd vrij tot God mag gaan.

 Dikwijls derven wij veel vrede,

 dikwijls drukt ons zonde neer

 juist omdat wij 't al niet brengen

 in 't gebed tot onze Heer.

2

 Leidt de weg soms door verzoeking,

 dat ons hart in 't strijduur beeft,

 gaan wij dan met al ons strijden

 tot Hem die verlossing geeft.

 Kan een vriend ooit trouwer wezen

 dan Hij, die ons lijden draagt?

 Jezus biedt ons aan genezing;

 Hij alleen is 't , die ons schraagt.

3

 Zijn wij zwak, belast, beladen

 en ter neˆr gedrukt door zorg.

 Dierb're Heiland, onze Toevlucht,

 Gij zijt onze Hulp en Borg!

 Als soms vrienden ons verlaten,

 gaan wij biddend tot de Heer;

 in zijn armen zijn wij veilig,

 Hij verlaat ons nimmermeer.

---

*151

#4

1

 Moet ik gaan met lege handen

 zo mijn Heiland tegemoet?

 Zonder ‚‚n verloste zondaar

 mee te brengen aan Zijn voet?

 Moet ik gaan met lege handen,

 moet ik zo mijn Heiland zien?

 En als loon voor al Zijn liefde

 Hem geen dank'bre vruchten bien?

2

 Neen, het is geen angst voor 't sterven,

 Jezus is 't die mij behoudt;

 maar te gaan met lege handen.

 Dat is 't, wat mijn ziel benauwt.

 O, te gaan met lege handen

 zo mijn Heiland tegemoet!

 Zonder ‚‚n verloste zondaar

 neer te leggen aan Zijn voet!

3

 Hoeveel jaren die 'k verspilde,

 kwamen zij nog eenmaal weer,

 'k zou ze wijden aan mijn Heiland,

 dankbaar leven tot Zijn eer!

 Maar 'k moet gaan met lege handen,

 'k sloeg geen acht op Jezus' stem:

 'k kan geen enk'le vrucht Hem tonen,

 'k deed nog nimmer iets voor Hem.

4

 Wees toch wakker, volk des Heren!

 Werk, zo lang uw pols hier slaat;

 win toch zielen voor uw Heiland,

 eer 't voor eeuwig is te laat.

 Wilt gij gaan met lege handen

 z¢ uw Heiland tegemoet

 zonder ‚‚n geredde zondaar,

 neergelegd aan Jezus' voet?

---

*153

#5

1

 Lof zij de Heer,

 de almachtige Koning der ere!

 Dat aard' en hemel

 de lof Zijner glorie vermere!

 Meng in 't geklank,

 ziel, uw aanbiddende dank:

 zing al wat ademt de Here!

2

 Lof zij de Heer,

 die de werelden dacht, en zij waren,

 die al de dropp'len

 geteld heeft der golvende baren,

 die met Zijn staf

 heerst van de weg tot het graf:

 psalmzing' uw hart met de snaren!

3

 Lof zij den Heer,

 die U bootst' uit vergank'lijke aarde,

 maar al zijn volheid

 uw eeuwige geest openbaarde!

 Hij had u lief,

 die tot zijn kind u verhief,

 hoger dan d' eng'len in waarde.

4

 Lof zij den Heer,

 van wiens leiding de sterren gewagen,

 die ook uw leven

 op adelaarswiek heeft gedragen:

 breed en geducht

 was zijn aanbidd'lijke vlucht,

 ruisend met machtige slagen!

5

 Lof zij den Heer,

 die uw bevende vrees zal beschamen!

 Noem Hem uw Vader,

 de kroon van Zijn heerlijke namen!

 Dwars door de dood

 neemt Hij u op in zijn schoot;

 loof Hem in eeuwigheid! Amen!

---

*154

#2

1

 Stilte over alle landen

 in deze nacht.

 Vouwen wij tezaam de handen

 voor deze nacht.

 Welke zonden wij bedreven,

 wil ze, Here, ons vergeven.

 God wil goede rust ons geven

 in deze nacht.

2

 Stilte over alle landen

 in deze nacht.

 Vouwen wij tezaam de handen

 voor deze nacht.

 God zal voor ons allen zorgen

 tot het dagen van de morgen.

 Veilig en bij Hem geborgen

 zijn wij vannacht.

---

154a

#3

1

 Een weet alles van ons leven:

 God onze Heer.

 Een slechts kan u vrede geven:

 God onze Heer.

 Een kent zelfs uw kleinste zorgen,

 houdt u in Zijn Hand geborgen

 leidt u naar een eeuw'ge morgen:

 God onze Heer.

2

 Een kan niemand ooit begrijpen:

 God onze Heer!

 Daarom moet vertrouwen rijpen

 in God de Heer.

 Een kunnen wij biddend vragen

 pijn en zorgen helpen dragen,

 sterkt ons als wij zijn verslagen:

 God onze Heer.

3

 Een heeft al uw schuld vergeven:

 Gd onze Heer.

 Als ge in geloof wilt leven:

 God onze Heer.

 Een liet Jezus voor u sterven

 om genade te verwerven,

 eeuw'ge zaligheid te erven:

 van God uw Heer.

---

*156

#3

1

 Dankt, dankt nu allen God

 met blijde feestgezangen!

 Hij stuurt en schikt ons lot,

 waar wij ons heen begeven.

 Hij ziet in Christus ons

 altijd genadig aan,

 en heeft ons dag aan dag

 met goedheid overlaân.

2

 Hij, d' eeuwig rijke God,

 wil ons reeds in dit leven

 Zijn vreed' en heilgenot

 door hartsvernieuwing geven.

 Hij zal ons door Zijn Geest

 vermeerd'ren licht en kracht,

 en ons uit alle nood

 verlossen door Zijn macht.

3

 Lof, eer en prijs zij God,

 door aller scheps'len tongen

 op Zijne hemeltroon

 aanbiddend toegezongen:

 de Vader en de Zoon,

 die met de Heil'ge Geest,

 Drie‰nig God, steeds blijft,

 en immer is geweest!

---

*158

#3

1

 Looft, looft de Heer!

 Verheft nu Zijn eer!

 Want Zijn genade

 en goedertierenheid

 blijft in der eeuwigheid,

 blijft in der eeuwigheid,

 blijft in der eeuwigheid.

2

 Liefde is de Heer!

 Hij mint ons zo teer!

 Zijn grote liefde,

 zijn trouw en wijs beleid,

 blijft in der eeuwigheid. (3x)

3

 Dankt, dankt de Heer!

 Geeft lof Hem en eer!

 Al 't schepsel prijst Hem

 en Zijne heerlijkheid,

 blijft in der eeuwigheid. (3x)

---

*159

#4

1

 Mij is erbarming wedervaren

 door Zijn gena in schuld vemeêrd;

 mijns Heilands gunst deed mij 't ervaren,

 hoewel mijn hart 't niet had begeerd.

 Nu ben ik in mijn heil verblijd

 en roem ik Gods barmhartigheid,

 en roem ik Gods barmhartigheid,

 en roem ik Gods barmhartigheid.

2

 'k Heb niets verdiend dan vloek te horen;

 toch wil mij God genadig zijn;

 met God verzoend en nieuw geboren,

 maakt Hij door 't bloed Zijns Zoons mij rein.

 Vanwaar mij dit? Hoe is 't geschied?

 Erbarming is 't en anders niet. (3x)

3

 Zo mag ik mij in God beroemen;

 'k spreek daarvan, als een mens 't mij vraagt;

 ik kan het slechts erbarming noemen,

 waarvan geheel mijn hart gewaagt;

 ik buig mij neer en ben verblijd

 en roem in Gods barmhartigheid. (3x)

4

 Dat laat ik mij door niemand roven,

 daarin beroem ik mij alleen:

 in Gods erbarming blijf ik geloven,

 daar pleit ik op in mijn gebeên;

 opdat erbarmen duld ik nood

 en daarop hoop ik in de dood. (3x)

---

*160

#5

1

 Wij gaan naar het land

 van de reinen van harte:

 het huis des geluks

 en der liefde omhoog.

 O, gij, die daar omdoolt

 in zonde en smarte.

 Ei zeg, wilt gij gaan

 naar het Eden omhoog?

 

 Refr. Wilt gij gaan? Wilt gij gaan?

 Wilt gij gaan? Wilt gij gaan?

 Ei zeg, wilt gij gaan

 naar het Eden omhoog?

2

 Daar ginds in dat land

 is geen kommer of smarte,

 geen nevel van droefheid

 bewolkt daar het oog.

 Gij, wien 's levens last vaak

 heeft verbrijzeld het harte,

 ei zeg, wilt gij gaan

 naar het Eden omhoog?

3

 Geen armoede heeft daar

 de ziel ooit te vrezen.

 In God is zij rijk,

 en Hem ziet daar het oog!

 Geen ziekte of dood

 zal daar immermeer wezen;

 ei zeg, wilt gij gaan

 naar het Eden omhoog?

4

 Bereid is de plaats

 voor hen, die geloven,

 eer dat nog de geest

 aan de aarde ontvlood;

 voor u is er plaats

 in het Vaderhuis boven!

 Ei zeg, wilt gij gaan

 naar het Eden omhoog?

5

 Dringt voort, zaal'ge strijders,

 het land komt reeds nader

 en spoedig verzadigt

 zijn schoonheid ons oog.

 Eerlang zijn wij thuis

 bij de hemelse Vader

 en smaken 't geluk

 van het Eden omhoog!

 

 Refr. Ja, wij gaan (4x)

 Triomf! Ja, wij gaan

 naar het Eden omhoog!

---

*161

#4

1

 Wij reizen steeds voort

 naar het huis van de Vader,

 het Eden van reinheid,

 van liefd' en genot.

 En iedere dagreis

 brengt hoopvol ons nader

 de sabbat des vredes,

 ons wachtend bij God.

 

 Refr. Volgt gij mee? Volgt gij mee?

 Volgt gij mee? Volgt gij mee?

 Naar 't Eden van liefd'

 en van eeuwige vree.

2

 In 't land der beloften

 wist God alle tranen,

 geen zonde, geen rouwe,

 geen dood is daar meer;

 wij volgen het pad,

 dat Gods Zoon wilde banen

 en geven, Hem volgend

 als Leidsman, de eer.

3

 Gewassen in 't bloed,

 ons vergoten ten leven,

 gekleed in een priesterlijk

 sneeuwwit gewaad,

 zal daar lof en dank

 Zijn Gemeente Hem geven,

 de ontelb'ren, verlost

 naar Gods eeuwige raad.

4

 Gemeente, laat luid

 hier uw reislied'ren horen,

 de lied'ren des opgaans

 naar 't Sion omhoog;

 haast klinken zij reiner,

 gemengd in de koren

 ter eer van de Held,

 Die 't verderf ons onttoog.

---

*162

#3

1

 't Licht straalt van verre, zeeman,

 hulp is nabij.

 Zie door de woeste baren,

 't land nadert gij.

 Zwaar was uw lijden, zeeman,

 ver van het strand.

 Veilig in de reddingsboot,

 o roei naar het land.

 

 Refr. Roei naar het land, zeeman,

 roei naar het land.

 Vrees voor geen golven, zeeman,

 roei, rep de hand;

 nu in de reddingsboot,

 o zeeman wees gerust.

 Haast u van 't gestrande wrak

 en roei naar de kust.

2

 Hoop op de reddingsboot,

 wat u ook begeeft

 hoe ook de golven rollen,

 hoe gij ook beeft!

 Vrees voor geen stormwind meer,

 hoe fel hij ook loei'.

 Zie de held're morgenster!

 O roei, zeeman, roei!

3

 Schoon schijnt de zon nu, zeeman,

 hef op uw oog!

 Zie, hoe de wolken vlieden,

 hoog naar omhoog.

 Vrij in de reddingsboot,

 o zing dan met lust:

 glorie, glorie, Halleluja!

 Roei naar de kust.

---

*163

#4

1

 Geen versagen, geen versagen,

 schoon in 't heetst van de strijd!

 Geen versagen, geen versagen,

 schoon in 't heetst van de strijd!

 Als de loeiend' orkaan zich verheft,

 dan vermeert onze moed.

 Dan vermeert onze moed

 door het kruis, door het kruis!

2

 Wij verwinnen, wij verwinnen

 door het bloed van het Lam! (bis)

 Schoon de dood ons bedreigt, strijden wij.

 tot de zege is behaald, (bis)

 door het kruis! (bis)

3

 Ja. wij rijzen! Ja, wij rijzen

 en de vijanden vliên! (bis)

 Luid verheffe zich nu 't blijde lied:

 'Na de strijd wacht ons 't loon (bis)

 door het kruis!" (bis)

4

 Als wij sterven , als wij sterven

 door Zijn arm onderschraagd. (bis)

 Dan draagt ons het geloof naar omhoog,

 naar 't paleis onzes Gods, (bis)

 door het kruis! (bis)

---

*164

#5

1

 Zingen wij van Zijn liefde nog eens,

 van de liefde, die nimmer vergaat,

 van het bloed van het Lam eens geslacht,

 tot de heerlijklieidsure ons slaat.

 

 Refr. Ik geloof: Jezus redt!

 En Zijn bloed maakt mij witter dan sneeuw!

 Ik geloof: Jezus redt!

 En Zijn bloed maakt mij witter dan sneeuw.

2

 Er is reiniging voor iedereen,

 die gelovig zich werpt in die vloed.

 Er is volle verlossing en heil,

 die men zeker verkrijg door Zijn bloed.

3

 Reeds nu, van de zonde verlost

 hebben wij volle vreugde in Hem;

 doch heerlijker is het omhoog.

 Daar rijst, Hem ter eer, onze stem.

4

 Dies gaan wij nu voort tot de strijd,

 in gehoorzaamheid aan Zijn Woord,

 tot waar Hij tehuis ons ontvangt

 en het vredelicht immer gloort.

5

 Met wapp'rende vaandels vooruit;

 onze leuze is: heiligheid!

 De kroon blinkt ons toe in 't verschiet

 bij de Koning der heerlijkheid.

---

*165

#3

1

 'k Zie het land, waar de zon nimmer daalt

 en de Eng'len in blinkend gewaad

 door Gods liefde en Zijn licht omstraald,

 waar het Lam als geslacht voor mij staat.

 

 Refr. Naar dat land, vol van licht,

 is de weg van Zijn kind'ren gericht.

 Naar dat land, vol van licht,

 is de weg van Zijn kind'ren gericht.

2

 In dat land is geen zonde of smart,

 geen verzoeking of boosheid in 't hart;

 onbekend is daar ziekte en pijn,

 o, wat zal 't overheerlijk daar zijn!

3

 In dat land is geen honger of dorst,

 overvloeiend de levensfontein;

 zorgen worden daar niet meer getorst,

 Christus alles in allen zal 't zijn.

---

*165a

#3

1

 'k Zie dat land, waar de zon nimmer daalt,

 waar de woning des Vaders ons wacht;

 in 't geloof zien wij 't licht, dat daar straalt.

 In dat land heerst geen zonde, geen nacht.

 

 Refr. In dat land van Gods heil

 zullen wij voor Gods troon juichend staan.

 In dat land van Gods heil

 zullen wij voor Gods troon juichend staan.

2

 In het land zingen wij eeuwig voort

 't heerlijk lied van verlossing en vreê;

 in dat land, waar geen zucht wordt gehoord

 zijn wij vrij van verdrukking en wee.

3

 Tot de Vader, zo mild en zo goed,

 rijst ons loflied op dankbare toon;

 ja, wij prijzen Hem voor Jezus' bloed,

 voor het heil, ons gewrocht door Gods Zoon.

---

*166

#3

1

 Grijp toch de kansen, door God u gegeven!

 Kort is uw zijn hier, de tijd snelt daarheen.

 Wat toch blijft over, o zeg, van dit leven?

 D' arbeid der liefde, gedaan om u heen.

 

 Refr. Niets is hier blijvend, niets is hier blijvend,

 alles, hoe schoon ook, zal eenmaal vergaan;

 maar wat gedaan werd uit liefde tot Jezus.

 dat houdt zijn waard' en zal blijven bestaan.

2

 Geef dan uw tijd niet aan ijdele zorgen;

 help hen, die vielen, breng troost in hun smart!

 O, laat uw licht schijnen, blij als de morgen;

 wijs op de Heiland, die rust geeft voor 't hart!

3

 Weet: al uw arbeid, uw lijden voor Jezus,

 't wordt door Hemzelve geschat naar zijn waard'.

 En eens daarboven, daar vinden we weder

 vruchten van 't zaad, dat wij strooiden op aard.

---

*168

#4

1

 Jezus, Gij mijn kracht en leven,

 maak een eeuw'ge scheiding nu

 tussen mij en deze wereld;

 'k Wens te zijn geheel voor U,

 'k wens te zijn geheel voor U.

 

 Refr. Jezus, Gij mijn kracht en leven!

 Jezus, Gij mijn kracht en leven!

 Jezus, Gij mijn kracht en leven,

 'k zal met U verwinnaar zijn.

2

 Overstroom geheel mijn harte,

 Heiland, met Uw liefdevuur!

 Laat de liefde brandend blijven

 in mijn ziel van uur tot uur. (bis)

3

 Vaste rots van mijn betrouwen,

 schuilplaats in de felste strijd,

 rekenend op Uw beloften,

 ben 'k verwinnaar t' allen tijd. (bis)

4

 O, aanbidd'lijke Verlosser,

 'k wijd mijzelve gans aan U!

 Gij hebt recht op heel mijn leven,

 U alleen behoor ik nu! (bis)

---

*169

#4

1

 Hoe zalig, verlost te zijn door Jezus' bloed!

 Ik werp mij nu neˆr in die heilige vloed:

 van zonde en van oordeel ben ik nu gans vrij.

 Mijn Jezus geeft vrede, Hij stierf ook voor mij.

 

 Refr. O prijst nu Zijn liefdemacht!

 Prijst nu Zijn liefdemacht!

 prijst nu Zijn liefdemacht, die ons verlost.

2

 Hoe zalig, verlost te zijn door Jezus' bloed!

 Ik vrees nu geen oordeel meer, 'k heb goede moed.

 Ik ken nu mijn Heer; Hij, Die zondaars geneest.

 bestraalt ook mijn ziel met het licht van Zijn geest.

3

 Hoe zalig, verlost te zijn door Jezus' bloed.'

 Hij reinigt mijn ziel, Hij maakt alles weer goed.

 Bedrukten, vermoeiden geeft Jezus steeds rust;

 elk leed, elke droefheid wordt door Hem gesust.

4

 O Jezus, gekruist, 'k zing Uw lof t' allen tijd.

 Mijn dierbare Heiland, Gij maakt mij verblijd!

 Met U overwin ik de dood en het graf,

 met U, Die door 't sterven het leven mij gaf.

---

*170

#4

1

 Hoe zalig, verlost te zijn door Jezus' bloed,

 hoe groot is die ruste voor 't need'rig gemoed.

 Van zonde en slavernij ben ik thans vrij,

 en juich nu van zaal' ge vreugd: Hij stierf voor mij.

 

 Refr, O, prijst nu zijn liefdemacht!

 Prijst nu zijn liefdemacht!

 Prijst steeds zijn liefdemacht, die ons verlost.

2

 Hoe zalig, verlost te zijn door Jezus' bloed,

 ik heb thans geen vreze meer, 'k heb goede moed.

 Ik was in de duisternis, doch door

 gena mag 'k wandelen in 't licht voortaan, Halleluja!

3

 Hoe zalig, verlost te zijn door Jezus' bloed,

 het maakt vrij van zorg en pijn, 't maakt alles goed.

 't Gaat soms door de diepte heen, doch: prijst de Heer!

 Ik lach door mijn tranen heen, Hem zij al d' eer.

4

 Hoe zalig, verlost te zijn door Jezus' bloed!

 Gij, zondaar, nog ongered, kom aan Zijn voet,

 't geeft vrede en blijdschap voortdurend op aard,

 doch 't schoonste van alles wordt boven bewaard.

---

*171

#4

1

 Laat m' U minnen! Gij, Heer, vraagt mij

 al de liefde van mijn hart.

 'k Wil U heel mijn leven schenken,

 volgen U in vreugd en smart;

 want geen last des levens drukt mij,

 en geen droefheid ken 'k of pijn,

 als ik weet, dat Gij 't mij oplegt,

 als ik slechts Uw kind mag zijn.

 

 Refr. Laat mij, Heer, U minnen,

 neem mijn hart voor immer!

 Niets dan Uwe liefde, o Heer,

 kan mijne ziel voldoen.

2

 Laat m' U minnen! Heer,

 ontdek mij al Uw liefde en genâ!

 Help mij beter te beseffen,

 wat Gij leed op Golgotha;

 hoe Ge uit liefde mijne zonden

 hebt gedragen aan het kruis,

 door Uw dood mij vrijgekocht hebt,

 plaats mij geeft in 't Vaderhuis.

3

 Laat m' U minnen! 'k Ben 't gelukkigst

 als ik heel mijn hart U geef,

 en in blijdschap of in droefheid

 slechts in U is 't, dat ik leef!

 Maar wanneer ik U moest derven,

 't leven had geen waarde meer!

 Zonder U voor mij geen vreugde,

 zonder U geen vrede. Heer!

4

 Laat m' U minnen! Liefde is machtig!

 Geef mij kracht voor woord en daad.

 Help mij recht voor U te leven,

 wie mij hier ook tegenstaat.

 Liefde zal de smart verzachten,

 maakt de zorg en lasten licht.

 Helpt me U volgen zonder aarz'len:

 liefde is 't, waarvoor alles zwicht.

---

*172

#4

1

 Hoort het troostwoord, gij, Godskindren,

 reizend naar de stad omhoog;

 't is Gods woord wie zal 't verhind'ren?

 "'k Zal u leiden met Mijn oog! "

 

 Refr. 'k Zal u leiden, 'k zal u leiden,

 'k zal u leiden met Mijn oog!

 't Is Gods Woord, wie zal 't verhind'ren?

 'k Zal u leiden niet Mijn oog!

2

 In beproeving en in lijden,

 als de nood klimt hernelhoog;

 laat Zijn troostwoord u verblijden:

 "'k Zal u leiden met Mijn oog!"

3

 Is schier al uw hoop verdwenen

 als een wolk of regenboog?

 Ziet op Mij, houdt op met wenen.

 "'k Zal u leiden met mijn oog!"

4

 Wordt het donker om u henen,

 werpt uw blik dan naar omhoog;

 is uw stervensuur verschenen,

 "'k Zal u leiden met Mijn oog!"

---

*173

#4

1

 O blijde dag, o zaal'ge stond,

 toen 'k Jezus als mijn Heiland vond.

 Om Zijn genade, mij geschied,

 juicht steeds mijn ziel in dankbaar lied.

 

 Refr. Blijde dag, zaal'ge stond,

 toen 'k Jezus als mijn Heiland vond,

 toen voor mijn slavenboei en kleed,

 Zijn vrijheid Hij mij kennen deed.

 Blijde dag, zaal'ge stond,

 toen 'k Jezus als mijn Heiland vond.

2

 'k Weet, dat 'k de Zijne nu mag zijn

 en eeuwig, eeuwig is Hij mijn;

 Hem ingeplant en met Hem één,

 ben 'k eeuwig met Hem lotgemeen.

3

 O zaligheid. waarvan geen tong

 naar hartelust in volheid zong;

 zij werd om niet mijn deel, mijn schat,

 door Hem, die mij heeft liefgehad.

4

 O blijde dag, o zaal'ge stond,

 als eens ik voor Zijn troon verkond

 met reiner, heil'ger feestgeklank,

 dat aan mijn Jezus 't al ik dank.

---

*174

#2

1

 Jezus Christus, ik aanbid U,

 heilig is Uw naam,

 Jezus Christus, ik aanbid U,

 heilig is Uw naam.

 Heilig is Uw naam, heilig is Uw naam.

 Heilig, heilig,

 heilig is Uw naam.

2

 Jezus Christus, ik verwacht U,

 vul mij met Uw Geest.

 Jezus Christus, ik verwacht U,

 vul mij met Uw Geest.

 Vul mij met Uw Geest, (bis)

 Vul mij, vul mij

 vul mij met Uw Geest.

---

*175

#4

1

 Op Golgotha, op Golgotha,

 daar moest de Heiland lijden

 om 't afgedwaalde mensenkind

 van zonde te bevrijden.

 Mijn Jezus stierf daar aan het kruis,

 ontsloot daardoor mij 't Vaderhuis.

 Op Golgotha, op Golgotha,

 daar moest de Heiland lijden.

2

 Op Golgotha, op Golgotha

 stierf Jezus voor mijn zonden;

 daardoor heb ik, o zielevreugd,

 gena bij God gevonden.

 O Jezus door Uw dierbaar bloed

 hebt Gij mijn schuld bij God geboet!

 Op Golgotha, op Golgotha

 stierf Jezus voor mijn zonden.

3

 Op Golgotha, op Golgotha

 heeft Godes Zoon geleden;

 verbroken werd daar satans kracht,

 de zwaarste strijd gestreden.

 O Jezus, uit der zonde macht

 redt ons Uw woord: "Het is volbracht!"

 Op Golgotha, op Golgotha

 heeft Godes Zoon geleden.

4

 O Jezus, van Uw Hemeltroon,

 daal neder in ons midden;

 vervul ons hart met dankbaarheid,

 verhoor ons smekend bidden.

 O, brand' in ons steeds 't liefde vuur,

 wees bij ons in ons stervensuur,

 en leid, naar Uw beloftenis,

 ons eens Uw Hemel binnen.

---

*176

#4

1

 O, wat schaam ik mij met smarte

 bij 't herdenken van de tijd,

 toen mijn trots, weerspannig harte

 aan de wereld was gewijd.

 Zij was alles, Jezus niets.

 Zij was alles, Jezus niets.

2

 Maar Zijn liefde wou mij vinden,

 toonde mij mijn zondig hart;

 tevens, hoe Hij mij beminde.

 'k Kreeg daarover bitt're smart.

 Ik werd minder, Jezus wies. (bis>

3

 Eind'lijk viel ik aan Zijn voeten,

 'k gaf mij in 't geloof aan Hem.

 'k Kon Hem als Zijn kind begroeten,

 'k werd gehoorzaam aan Zijn stem.

 Steeds werd Jezus meer in mij. (bis>

4

 Daag'lijks liet 'k mij door Hem leren,

 onderrichten door Zijn Woord,

 't vlees te doden, Hem te eren,

 Hem te dienen, zo 't behoort.

 Halleluja! 'k Ben nu vrij,

 Jezus leeft nu gans in mij.

---

*177

#3

1

 Laat mij slapend op wachten,

 o, dan slaap ik zo gerust;

 geef mij heilige gedachten

 en wees in de droom mijn lust.

 't Lichaam slaapt, maar 't harte waakt,

 daar het zich in U vermaakt.

 Mag ik dicht bij Jezus wezen,

 o dan slaap ik zonder vrezen.

2

 't Zij ik slaap' of wake, Here,

 blijve Gij mij steeds ter zij;

 dan alleen kan niets mij deren,

 heeft geen zonde vat op mij.

 'k Maak, o lieve Heiland, staat

 op Uw trouw. die nooit vergaat:

 neen, die zal mij nooit begeven,

 hier zo min als na dit leven.

3

 Lieve Jezus, houd mijn harte

 dicht bij 't Uw' in elke strijd.

 Help mij, dat door vreugd en smarte

 'k rijpen moog voor d' eeuwigheid.

 Slaap 'k dan voor het laatst hier in,

 wordt dit mij tot groot gewin;

 want dan zal ik altoos waken

 en mijn heil steeds zien volmaken.

---

*179

#2

1

 Dierb' re Heiland, onze  zangen

 stijgen tot Uw troon omhoog.

 Wat wij ook op aard ontvangen,

 waar w' ook staren met het oog,

 immer slaakt de geest een zucht,

 dringende door wolk en lucht,

 naar die reine hemelzalen,

 waar Uw bruid met U zal pralen.

2

 Daar, aan Uwe zij gezeten,

 deelt z' eens in een heilgenot,

 dat hier niet is af te meten,

 eeuwig met haar Heer en God.

 Als z' aanbiddend nederzinkt,

 waar het eeuwig halleluja klinkt.

 Dierb're Heiland, Heer en Koning,

 wij verlangen naar die woning.

---

*180

#4

1

 Jezus, Die mijn ziel bemint

 's levens stormen loeien, Heer.

 O, beveilig mij, Uw kind,

 leg mij aan Uw boezem neer.

 Als de golven woedend slaan

 tegen rotsen op en neer,

 laat mij aan Uw zij dan staan,

 tot de storm voorbij is, Heer.

2

 And're toevlucht ken ik geen;

 hulp'loos kom ik tot U vliˆn;

 laat, o laat mij niet alleen,

 wil mij steeds Uw hulpe bien!

 Als de zondelast mij drukt,

 zend mij Uw verlossing neer;

 ben ik zwak en neergebukt,

 schenk mij dan Uw kracht, o Heer!

3

 Gij, o Heiland, zijt mijn kracht,

 Gij mijn hoog vertrek, o Heer;

 Gij sterkt zwakken door Uw macht,

 Gij geeft blinden d' ogen weer.

 Heilig, driemaal heilig, Gij!

 Zie ontfermend op mij neer;

 niets dan zwakheid vindt G' in mij,

 schenk mij Uw genaad', o Heer.

4

 Volheid van genade, Heer,

 woont steeds in Uw priesterhart.

 Stort de stroom des levens neer

 in mijn ziel, neem weg mijn smart.

 Gij zijt 's levens Heilfontein,

 Gij geeft zondaars zaligheid;

 was mij, Heer! En houd mij rein,

 nu en tot in eeuwigheid.

---

*181

#4

1

 Geprezen zij des Heilands naam,

 aanbidt Hem, geeft Hem eer!

 Laat Eng'len, scheps'len al te zaam,

 Hem kronen, kronen, kronen,

 kroont Jezus, aller Heer.

 

 Refr. En kroont Hem aller Heer,

 aanbidt Hem, geeft Hem lof en eer;

 verbreidt Zijn naam steeds meer en meer,

 Halleluja! Hem zij al d' eer.

2

 Looft alles, wat slechts adem heeft,

 aanbidt Hem, geeft Hem eer!

 Laat alles, wat op aarde leeft,

 Hem kronen, kronen, kronen,

 kroont Jezus, aller Heer.

3

 Zijt gij nog niet verlost van schuld?

 Val voor zijn voeten neer.

 Hij wacht u reeds met ongeduld,

 dat kroont Hem. kroont Hem, kroont Hem,

 kroont Jezus, aller Heer.

4

 O, hoe zal 't zijn in d' eeuwigheid,

 daar in die zaal'ge sfeer,

 waar 't koor, door harpen begeleid.

 klinkt: kroont Hem, kroont Hem, kroont Hem,

 kroont Jezus aller Heer.

---

*182

#2

1

 Here der heren,

 Koning der koningen,

 U wil ik eren. U wil ik lof zingen.

 Rots aller eeuwen, U bent mijn vesting,

 mijn vaste burcht, bij wie ik schuil.

 Eer aan de Vader, eer aan de Zoon,

 eer aan de Geest.

 U heb ik lief,

 halleluja, halleluja,

 halleluja, halleluja.

2

 Eer aan de Vader,

 die alle dingen schiep.

 Eer aan de Zoon, die mij tot leven riep.

 Eer aan de Geest,

 U maakt ons samen één,

 U alleen, U heb ik lief.

 Eer aan de Vader,

 eer aan de Zoon,

 eer aan de Geest.

 U heb ik lief,

 halleluja, halleluja,

 halleluja. halleluja.

---

*183

#2

1

 God en Vader, hoog verheven,

 Schepper van het groot heelal,

 Gij schenkt vreugde in ons leven,

 zegeningen zonder tal.

 Maar ook als Gij and're wegen

 met Uw kinderen wilt gaan,

 leer ons dan in voor en tegen

 steeds Uw roepstem te verstaan.

2

 Eens hebt Gij Uw Zoon gezonden,

 die Uw heilsplan heeft vervuld.

 Door Zijn striemen, door Zijn wonden

 nam Hij weg de zondeschuld.

 Wil in ons t geloof bewerken,

 neem ons in genade aan.

 Zodat wij in al Uw werken

 ook Uw tekenen verstaan.

---

*184

#3

1

 Komt voorwaarts in de heil'ge strijd,

 komt, broeders, niet versagen:

 met Jezus kunnen wij altijd

 de felste worst'ling wagen.

 Steeds het oog (steeds het oog) op Hem gericht,

 steeds het oog (steeds het oog) op Hem gericht,

 dan zullen wij altijd overwinnen.

2

 Wij strijden niet met vlees en bloed,

 maar tegen helse machten.

 Doch, hoe de strijd ook brandt en woedt,

 Hij sterkt steeds onze krachten.

 Houdt steeds aan en wijkt toch niet,

 wederstaat, opdat hij vliedt.

 Houdt moed, Jezus' bloed geeft overwinning.

3

 Wij strijden tevens in 't geloof

 voor hen, die nog verloren,

 voor 't heerlijk evangelie doof,

 nog niet zijn weergeboren.

 Komt tot Hem, kiest Jezus nu,

 door Zijn bloed redt Hij u nu.

 Hij wil heden u ook zalig maken.

---

*185

#4

1

 'k Moet de Heiland met mij hebben,

 want ik kan alleen niet gaan;

 maar met Hem meer dan verwinnaar

 durf ik ied're storm weerstaan.

 

 Refr. O, dan vreest mijn ziel geen kwaad,

 waar mijn weg ook henen gaat!

 Ik wil volgen zonder vragen,

 waar mijn Meester gaat of staat.

2

 'k Moet de Heiland met mij hebben,

 dan is ied're last mij licht.

 'k Ken geen bange vrees of zorgen,

 'k wandel voor Zijn aangezicht.

3

 'k Moet de Heiland met mij hebben,

 daar, waar in der zonde macht

 harten breken, slaven zuchten

 en men op Zijn boodschap wacht.

4

 'k Moet de Heiland met mij hebben,

 als de vijand mij ontmoet

 en 'k Hem door het Bloed des kruises

 als "verwonnene" begroet.

---

*186

#5

1

 Al mijn twijfel geef ik Jezus,

 want 'k heb uit Zijn woord gehoord:

 "Kind, Ik heb voor u gebeden",

 en 'k vertrouw op Jezus' woord.

 

 Refr. Ik vertrouw op Jezus' woord,

 ik vertrouw op Jezus' woord:

 "Kind, Ik heb voor u gebeden."

 Ik vertrouw op Jezus' woord.

2

 Al mijn zonden geef ik Jezus.

 Hij maakt door Zijn bloed mij rein:

 "k Zal zo wit als sneeuw ze maken,

 waren ze ook als karmozijn".

3

 Al mijn lasten geef ik Jezus,

 Hij draagt immers heel de aard'.

 "Ik geef uwe ziele ruste."

 Waarom dan nog zo bezwaard?

4

 Al mijn vreugde geef ik Jezus,

 wereldvreugd voert af van God;

 "Dat mijn blijdschap in u blijve".

 Welk een blijvend, rein genot!

5

 Al mijn ik geef ik aan Jezus,

 lichaam, ziel en geest geheel.

 "Die zich geeft, zal 't leven vinden".

 Zaligheid is dan zijn deel.

---

*187

#3

1

 O God, die mij hebt vrijgekocht

 en door Uw bloed gered,

 Die, wat de duivel ook vermocht,

 mij voorleidt, tred voor tred;

 Die trouw mij voorgaat op de weg,

 al is mijn pad ook ruw,

 o wijs mij steeds de rechte weg,

 maak mij een beeld van U.

 

 Refr. Maak mij een beeld van U,

 maak mij een beeld van U,

 zo vol van ootmoed, liefde en trouw,

 maak mij een beeld van U.

2

 Want vol van zwakheid is mijn ziel,

 toch ben 'k door U gered;

 wanneer de strijd soms zwaar mij viel,

 Gij hoorde mijn gebed.

 Sterk, o mijn God, mij meer en meer,

 ja, help en steun mij nu:

 leid aan Uw hand mij, trouwe Heer,

 maak mij een beeld van U.

3

 Ja, Heer, hervorm mij naar Uw beeld,

 't is al wat mij bekoort;

 gedoog niet, dat de zonde leeft

 in 't hart, dat U behoort.

 Blijf met Uw liefde zo nabij,

 dat ik de zonde schuw';

 dat steeds Uw wil de mijne zij,

 maak mij een beeld van U.

---

*188

#3

1

 Jezus, zielevriend in nood,

 leen mij schuilplaats in Uw schoot.

 Als op 's levens oceaan

 dreigend hoog de golven gaan,

 geef dan aan mijn ziele rust

 in het bange noodgetij,

 tot Uw hand behouden mij

 landen doet aan 's hemels kust.

2

 Buiten U, waar zou ik gaan?

 Hulp'loos hangt mijn ziel U aan;

 laat mij naar mijn smeekgebeen,

 machtig Helper, niet alleen.

 Als de laatste lichtster dooft,

 'k neerzink zonder tegenweer,

 dek dan met Uw vleug'len, Heer,

 Gij mijn arm en weerloos hoofd.

3

 Meer dan alles, Heer, is mij

 Uw genade en medelij.

 Gij, Die, in hun angst en nood

 reddelozen redding bood.

 Redd'loos ben 'k door eigen schuld,

 maar Gij, zonder vlek of smet,

 hebt des Vaders heil'ge wet

 ook voor mij geheel vervuld.

---

*189

#4

1

 Heerlijk Evangeliewoord:

 "Jezus neemt de zondaars aan!"

 Hoe ver ook verdwaald van God,

 vrij mag elk tot Jezus gaan.

 

 Refr. Roept dit woord aan allen toe:

 "Jezus neemt de zondaars aan!"

 Roept verblijd aan allen toe:

 "Jezus neemt de zondaars aan!"

2

 Komt tot Hem, Hij geeft u rust,

 blijft niet langer verre staan;

 dat u niets weerhoud' van Hem,

 Jezus neemt u, zondaars aan.

3

 Ja, ook mij, zoals ik ben,

 maakt Zijn bloed van zonden vrij;

 en mijn ziel is gans verblijd,

 want de Heiland redt ook mij.

4

 En als ik Hem eens zal zien

 en ik voor Zijn troon zal staan,

 zal mijn lied voor eeuwig zijn:

 Jezus nam m' als zondaar aan.

---

*190

#4

1

 Nader tot U, o Heer, nader tot U;

 drukt mij de zorg ter neer,

 ik kom bij U.

 In al mijn pijn en smart

 wens ik met heel mijn hart

 dichter bij U te zijn, nader tot U.

2

 Is 't wel eens nacht voor mij,

 weet ik geen raad,

 wordt 't duister om mij heen,

 ik vrees geen kwaad.

 Hoe bang het mij ook zij,

 Gij zegt: "Vertrouw op mij";

 dus ook door tegenspoed: nader tot U.

3

 Wordt soms de zondelust wakker in mij,

 Uw woord: "Ik overwon"

 brengt m' aan Uw zij.

 Hoe ook de satan tart,

 'k klem m' aan Uw liefdehart,

 steeds dichter bij U, Heer; nader tot U.

4

 Weldra is 't einde daar van d' aardse strijd.

 Wat ook mijn deel hier zij,

 voor korte tijd,

 Gij, Heer, hebt mij bereid

 eeuwige zaligheid;

 nader, mijn God tot U ......

 eeuwig met U.

---

*192

#4

1

 Ik lees; geen enk'le zondaar,

 wie hij ook zij,

 wordt door de Heer verworpen.

 Geldt dat ook mij?

 

 Refr. Is dat voor mij? Ja, dat geldt mij;

 voor allen is verlossing, dus dat geldt ook mij.

2

 Zijn bloed is wonderdadig,

 Zijn liefd' is vrij.

 De Heer vergeeft genadig,

 geldt dat ook mij?

3

 Ja, Jezus stierf voor ieder op Golgotha;

 Zijn kruisdood bracht verlossing

 voor elk genâ.

4

 Ik lees, hoe na dit sterven

 aan d' overzij,

 wij met Hem zullen leven.

 Geldt dat ook mij?

---

*194

#3

1

 Stille nacht, heil'ge nacht!

 Davids Zoon, lang verwacht.

 Die miljoenen eens zaligen zal,

 wordt geboren in Bethlehems stal,

 Hij der schepselen Heer,

 Hij der schepselen Heer.

2

 Hulp'loos kind, heilig kind,

 dat zo trouw zondaars mint!

 Ook voor mij hebt G' U rijkdom ontzegd,

 werd G' op stro en in doeken gelegd.

 Leer m' U danken daarvoor.

 Leer m' U danken daarvoor.

3

 Stille nacht, heil'ge nacht!

 Vreed' en heil wordt gebracht

 aan een wereld verloren in schuld,

 Gods belofte wordt heerlijk vervuld.

 Amen, Gode zij d' eer!

 Amen, Gode zij d' eer!

---

*195

#6

1

 Vol van pracht, vol van pracht

 schijnt een ster in d' oosternacht,

 wijzen leidt zij met haar gloren,

 daar, waar Jezus is geboren.

 Hier is 't heil, door hen verwacht.

2

 Bethlehem, Bethlehem,

 hoort gij daar die eng'lenstem!

 Vrede op aarde, lof de Here,

 's mensen heil is Godes ere,

 alle heem'len loven Hem.

3

 Hulp'loos kind. hulp'loos kind,

 dat gij in een kribbe vindt.

 Hij is 't. Die deez' Eng'len prijzen;

 Hij, gezocht door de Oosterwijzen,

 wordt Hij ook door u bemind?

4

 Hij is 't waard, Hij is 't waard,

 Die zichzelf niet heeft gespaard,

 om het eeuwig, zalig leven

 aan verloornen weer te geven,

 schoon 't Hem 't bitterst lijden baard'!

5

 't Is de Heer, 't is de Heer!

 Laat ons zingen Hem ter eer.

 't Kerstfeest moge ons vrolijk maken,

 's Heren vriend'lijkheid doen smaken;

 dat Zijn Heil'ge Geest 't ons leer'?

6

 Zingt verblijd, zingt verblijd

 lied'ren aan de Heer gewijd.

 Laat aanbiddend ons herdenken,

 wat Hij ons heeft willen schenken,

 wat Hij schenkt in eeuwigheid!

---

*197

#4

1

 Volle verzeek'ring, Jezus is mijn!

 Wat schenkt dat rust aan 't volgzaam gemoed.

 In Hem zal 'k zalig, zalig steeds zijn,

 wedergeboren door Jezus' bloed.

 

 Refr. Dit is mijn vreugde, altoos te zijn

 in mijnen Heiland; Jezus is mijn!

 Dit is mijn vreugde. altoos te zijn

 in mijnen Heiland; Jezus is mijn!

2

 Voll' onderwerping, Zijn eigendom,

 in Hem te rusten, heerlijk genot!

 't Eigen ik doden, Zijn wil alleen;

 rijk in mijn Heiland, leven voor God.

3

 Volle verlossing, gans vrij te zijn,

 'k mag alles leggen in Zijne hand;

 't harte naar boven, 't oog hemelwaarts;

 zo Jezus volgen naar 't Vaderland.

4

 Volle bewustheid; Hij leeft voor mij!

 Dit geeft mij blijvend, heerlijk genot!

 'k mag altijd wand'len aan Jezus' zij,

 'k mag nu steeds leven voor mijnen God.

---

*198

#4

1

 Onze Vader, die in de Heem'len zijt,

 U is 't gebed en ons lied gewijd.

 Heilig is Uwe naam tot in der eeuwigheid.

 Onze Vader. die in de Heem'len zijt. Amen.

2

 Onze Vader, eens komt de grote dag

 dat dan Uw koninkrijk komen mag.

 Uw wil geschiede, nu en te allen tijd.

 Onze Vader. die in de Heem'len zijt.

3

 Onze Vader, die ons geeft daag'lijks brood

 en zelfs voor ons stierf de bitt're dood.

 Gij scheldt door Uw genƒ steeds onze schulden kwijt.

 Onze Vader, die in de Heem'len zijt.

4

 Onze Vader, geef mij Uw steun en kracht

 om mij te weren der bozen macht.

 U is het koninkrijk, kracht en de heerlijkheid.

 Onze Vader, tot in der eeuwigheid. Amen.

---

*199

#4

1

 Eens zal op de grote morgen

 klinken het bazuingeschal,

 dan zal Jezus wederkomen

 als de Rechter van 't heelal.

 

 Refr. Wie zal op die grote morgen

 buigen voor die Majesteit?

 Wie zal op die grote morgen

 vluchten voor die heerlijkheid?

2

 Eens zal op de grote morgen

 't mensdom zwijgen, eind'lijk stil:

 dan zal Jezus Christus vragen:

 "Wat deed u om Mijnentwil?"

3

 Eens zal op de grote morgen

 Jezus macht worden erkend:

 dan zal ieder mens beseffen,

 dat Gods woord geen leugens kent.

4

 Eens zal op de grote morgen

 blank en bruin worden vereend:

 kleur of ras is niet belangrijk,

 maar Gods gunst aan ons verleend.

---

*200

#4

1

 O, welk een macht heeft Uwe liefde,

 door Jezus mij geopenbaard,

 die Hij hoe snood men Hem ook griefde,

 aan haat 'ren zelfs niet heeft gespaard.

 In plaats van aan mijzelf te denken,

 wil 'k U geheel mijn leven schenken.

2

 Hoe wordt mijn wil door U bewogen!

 Ja, zo verlangt Uw hart naar mij,

 dat Gij mij trekt van uit de Hoge,

 opdat ik gans Uw eigen zij.

 Wat heerlijk lot is mij beschoren,

 Uw liefde heeft mij uitverkoren.

3

 O Jezus. breng m' Uw naam te binnen,

 ja, schrijf hem diep in mijne ziel:

 Uw naam, zo waard om te beminnen,

 Uw naam, waarvoor ik nederkniel.

 In woord en werk en gans mijn wezen,

 zij, Heiland, slechts Uw naam geprezen.

4

 ' k Moet U ten eigendom verkiezen,

 want buiten U, Heer, is er geen;

 'k wil niet in 't schepsel mij verliezen,

 bij U is rust, bij U alleen.

 Bij U is rust, bij U verblijden.

 Aan U wil ook mijn hart zich wijden.

---

*201

#4

1

 Wij geven het niet over

 voor geld of eer of goed,

 dat licht op onze paden.

 die lamp voor onze voet;

 wij laten ons niet nemen

 dat heerlijk Woord van God;

 die kostelijke Bijbel

 rooft ons geen tijd of lot.

2

 De staf is 't voor de grijsaard,

 de gids voor onze jeugd,

 een zon, die met haar stralen

 ons jong gemoed verheugt:

 een sterk en machtig wapen,

 in strijd met zonde en lust;

 en in de stervensure

 een peluwe der rust.

3

 't Is 't eigen Woord des Heren,

 dat van genaad' ons spreekt,

 dat als een sterke hamer

 de hardste harten breekt;

 dat als een zachte balsem

 't gewond gemoed geneest.

 't Is 't zaad der weêrgeboorte,

 dat strooit de Heil'ge Geest.

4

 O, schrijf 't in onze harten

 Uw heilig Woord, o Heer!

 Dan vrezen wij geen satan,

 geen dood of oordeel meer:

 want bergen zullen wijken,

 de wereld zal vergaan,

 maar 't Woord, het Woord des Heren,

 zal eeuwiglijk bestaan.

---

*205

#4

1

 Rijst op, rijst op voor Jezus,

 gij helden van het kruis!

 Verhoogt Zijn krijgsbanieren

 te midden van 't gedruis.

 Door strijd tot d'overwinning

 leidt Jezus keer op keer,

 tot ied're vijand valle

 voor Zijne voeten neer.

2

 Rijst op, rijst op voor Jezus,

 nu 't krijgsgeschal gehoord!

 Begeeft u in het strijdperk!

 Ziet, Jezus leidt u voort.

 Gij strijders, zijt dan moedig,

 weerstaat de boze macht;

 hij kan niet overwinnen,

 want Jezus geeft u kracht.

3

 Rijst op, rijst op voor Jezus,

 steun op Zijn kracht alleen:

 uw eigen arm is macht'loos,

 hoe groot uw kracht ook scheen.

 Doet aan Gods wapenrusting

 en waakt en bidt en strijdt;

 roept plicht u in gevaren,

 gehoorzaamt t' allen tijd.

4

 Rijst op, rijst op voor Jezus,

 de strijd is kort van duur;

 na al het krijgsgekletter

 komt 't overwinningsuur.

 Aan hen, die overwinnen,

 geeft Hij de zegekroon;

 zij zullen met Hem heersen

 voor eeuwig in Zijn troon.

 

 N.B. Dit lied kan ook gezongen worden

 op de melodie van 206 met refrein:

 

 Rijst op voor Jezus,

 belijdt Zijn naam steeds fier:

 straks komt de nacht,

 en t mensdom smacht

 naar Jezus', naar Jezus' kruisbanier

---

*206

#4

1

 Komt, maaiers, 't is nu oogsttijd,

 ziet aarz'lend niet in 't rond:

 de tijdstroom kent geen rusten

 en haast naar d' avondstond.

 Al zijn de maaiers weinig,

 de Heer zorgt voor Zijn zaak.

 Hij roept u slechts als knechten,

 elk tot zijn eigen taak.

 

 Refr. Waak op, gij christen,

 wees in uw Heer verblijd!

 De wereld lijdt, koop uit uw tijd;

 voor Jezus,

 voor Jezus is de strijd!

2

 Wacht niet tot and'ren komen,

 maar vat de sikkel aan.

 En bindt tot volle schoven

 het rijpend goudgeel graan.

 De Meester roept! Welaan dan,

 u aan Zijn dienst gewijd,

 met d' u betrouwde gaven

 gewoekerd, nog is 't tijd.

3

 Rept, maaiers, dan de handen:

 hoe klein gij zijt in tal,

 gelooft, dat God u sterke

 en nooit begeven zal.

 Hij is de Heer des oogstes.

 Het geldt Zijn schat en eer;

 daarom, vreest niet, verblijdt U!

 U sterkt der heren Heer.

4

 Zijn liefd' in Christus dring' u

 tot werken zonder rust,

 ziend' op de eeuw'ge vreugde,

 die wacht aan gindse kust.

 't Is hier een tijd van zwoegen,

 van droefenis en pijn:

 doch straks zult gij bij Jezus

 voor eeuwig zalig zijn.

---

*207

#3

1

 Leg heel je hart bij Jezus neer,

 zo luidt de oproep van God.

 Vraag Hem om hulp, bij wat je doet.

 Liefde dat is Zijn gebod.

 

 Refr. Vermoeide ziel, vertrouw op God,

 leg al je zorg bij de Heer.

 Hoe zwaar ook je kruis, hoe dreigend je lot,

 je Heiland verlaat je niet meer!

 Vermoeide ziel, vertrouw op God,

 Jezus blijft altijd je Heer!!

2

 Vertrouw op Hem, die 't al regeert,

 't Uitspansel dat Hij eens schiep.

 Bidt, dat je hart zich tot Hem keert,

 hoe ook je leven verliep.

3

 Vertrouw op Hem! Zijn wakend oog

 ziet heel je levensweg toe.

 Hij, die verlost, Hij houdt je hoog,

 is al het zorgen nooit moe!

---

*208

#3

1

 Er klinkt een lied van hemelglorie;

 lied van Goddelijke klank.

 Het is een lied vol vreugd' en harmonie,

 't is een lied vol lof en dank!

 

 Refr. In mijn hart weergalmt een melodie.

 een mooie melodie, met warme harmonie.

 't Is een melodie vol hemelklank;

 een melodie vol liefd' en dank!!

2

 Kom laat die melodie maar klinken,

 klinken voor de Heer die leeft.

 Hij is de Bron waar 'k uit mag drinken,

 Bron, Die levend water geeft!

3

 Ik zou wel eeuwig willen zingen

 met engelen in koor,

 want wij zijn straks de hemelingen.

 Daar gaf Hij Zijn leven voor!

---

*209

#3

1

 Diep in mijn hart voel ik blijdschap,

 blijdschap om Jezus, mijn Heer;

 prijs ik de naam van mijn Heiland,

 zing ik een lied tot Zijn eer!

 

 Refr. Waarom zong ik over Jezus?

 Is Hij zo dierbaar voor mij?

 Omdat Hij mij ook wil redden!

 Stervend maakt Hij mij vrij.

2

 Hij is het Woord en het Leven!

 Wie tot hem bidt, neemt Hij aan,

 Hij wil je zonden vergeven,

 wat je ook ooit hebt misdaan!

3

 Kracht van genade, mijn Heiland,

 heilstroom uit hemelse bron,

 die nooit het werk heeft begeven,

 dat Hij aan mij ooit begon!

---

*210

#3

1

 Kom tot uw Heiland, toef langer niet.

 Kom nu tot Hem, Die redding u biedt,

 die ook voor u de hemel verliet.

 Hoor naar Zijn roepstem kom!

 

 Refr. Heerlijk, heerlijk klinkt de vreugdetoon

 van de zaal'gen, juichend bij Gods Zoon;

 als zij vergaad'ren rondom de troon,

 daar waar de eng'len staan.

2

 "Laat kind'ren komen", zo klonk Zijn stem.

 Spring op van vreugd, verblijd u in Hem;

 o, luister naar die lief'lijke stem:

 toef langer niet, maar kom!

3

 Wil toch bedenken: Hij is nabij:

 volg dan Zijn stem, ook u maakt Hij vrij.

 Luister, Hij spreekt tot U en tot mij:

 "Komt tot Mij, zondaars, komt!"

---

*211

#3

1

 U geldt de zaak, Uw roem en eer

 de zaak waarvoor wij staan;

 en daarom strijden wij te meer,

 steeds door U voorgegaan.

 Maar wensen wij de oogst zeer groot,

 dan moeten wij gans in de dood.

 Ziet maar op 't land naar 't tarwegraan;

 het sterft, om daarna op te staan;

 door onze dood

 wordt d' oogst van zielen groot.

2

 Uw voorbeeld, Heiland, spoor' ons aan.

 Door lijden tot de troon;

 dit is de weg, door U gegaan:

 geen kruis, dan ook geen kroon.

 Welaan dan, broeders, in 't geloof,

 houdt hart en oor voor wereld doof;

 weerstaat des vleeses lust en macht;

 o sterft! Uw Heer en Heiland wacht!

 En door uw dood

 wordt d' oogst van zielen groot.

3

 Hij Zelf, het ware tarwegraan,

 ging voor ons in het graf:

 verheerlijkt is Hij opgestaan

 tot Die, Die Hem ons gaf.

 Komt, broeders, wordt dan Hem gelijk.

 Wint zielen voor Zijn koninkrijk;

 uw eigen leven telt niet meer,

 vraagt naar Gods wil, naar Jezus' eer;

 en door uw dood

 wordt d' oogst van zielen groot.

---

*211a

#3

1

 Het geldt Uw zaak, Uw roem, Uw eer,

 de zaak, waarvoor wij staan.

 En juist omdat z' Uw zaak is, Heer,

 kan zij niet ondergaan.

 Toch weten wij, het tarwegraan

 kan niet gerijpt in 't zonlicht staan,

 tenzij het eerst gestorven zij,

 van d' eerste dorre windsels vrij;

 door sterven vrij.

 van d' eerste windsels vrij.

2

 Gij zelf, Heer Jezus, Heer en Hoofd,

 won door het kruis de kroon,

 en voert ook ieder, die gelooft,

 langs d' eigen weg ten troon.

 Welaan! Ook ons een deel bereid

 aan lijden en aan heerlijkheid;

 geleid ons door der graven schoot,

 naar 't eeuwig, zalig morgenrood.

 Naar 't morgenrood,

 naar 't eeuwig morgenrood.

3

 Zelf stierf G' eens als het tarwegraan

 en zonk voor ons in 't graf:

 herschepend zijt Gij opgestaan,

 en wierp ons doodskleed af.

 Zend boden, Heer! In ieder land:

 Uw Naam weerklink van strand tot strand,

 Uw naam vol heil en zaligheid;

 ook zijn wij tot uw dienst bereid,

 in kamp en strijd,

 kom haast in heerlijkheid!

---

*212

#3

1

 Al rolt de zee, al loeit de wind

 in t holle van de nacht,

 't geloof weet, waar het hulpe vindt,

 van Wie het bijstand wacht.

 Al licht geen maan, al blinkt geen ster,

 de trouwe Helper is nooit ver.

 Wij zijn in 't worst'len nooit alleen,

 Hij leidt ons eenmaal huiswaarts heen,

 ja huiswaarts heen.

 Hij leidt ons huiswaarts heen.

2

 Zo dreigend hoog klimt nooit de nood,

 of sterker is Gods hand;

 bij Hem is uitkomst in de dood,

 Hij doet Zijn Woord gestand.

 Al woedt d' orkaan ook nog zo fel,

 met Jezus is ons alles wel:

 waar 't, dat nooit zon ons pad bescheen,

 God leidt ons zeker huiswaarts heen,

 ja, huiswaarts heen,

 ons zeker huiswaarts heen.

3

 Wie sidd're en beev' als zonder hoop,

 Gods kind'ren vrezen niet;

 Zij weten wie der waat'ren loop,

 der stormen kracht gebiedt.

 Licht al geen maan en blinkt geen ster,

 nooit is hun trouwe Helper ver;

 nooit zijn in 't worst'len zij alleen,

 Hij leidt hen eenmaal huiswaarts heen,

 ja huiswaarts heen,

 Hij leidt hen huiswaarts heen.

---

*213

#3

1

 't Scheepke onder Jezus' hoede,

 met de kruisvlag hoog in top,

 neemt als arke der verlossing

 allen, die in nood zijn, op.

 

 Refr. Al staat de zee ook hol en hoog

 en zweept de storm ons voort,

 wij hebben 's Vaders Zoon aan boord

 en 't veilig strand voor oog.

2

 Zonne, bied dat scheepj' uw glanzen,

 koeltjes, stuwt het zacht vooruit;

 golven, steunt gebed en psalmgzang

 niet uw zilv'ren maatgeluid.

3

 Arme zondaar, zie de kruisvlag

 wapp'rend langs de oceaan.

 Weet, de Heer is in het scheepje.

 Kom, neem uw verlossing aan!

 

 Refr. "Dies rijst een lied tot God omhoog,

 ruist vol een dankakkoord.

 Wij hebben 's Vaders zoon aan boord

 en 't veilig strand voor oog".

---

*214

#5

1

 Reeds lang verwacht Uw bruid, o Heer,

 de dag van Uw verschijnen.

 Daarnaar verlangt zij; ach, wanneer

 zal al haar leed verdwijnen?

 Door Uwer toekomst zaligheid,

 wanneer komt die verkwikkingstijd?

 

 Refr. Kom haast'lijk, Here Jezus!

 Kom haast'lijk, Here Jezus!

2

 Wel zijt Gij reeds te allen stond

 in Uwer jong'ren midden:

 Uw vreugdegroet komt uit Uw mond

 en Gij verhoort hun bidden.

 Maar Heer, wij zijn niet gans voldaan;

 wij blikten graag U zelve aan.

3

 Ons grieft en smart der haat'ren spot,

 die Uwe naam versmaden,

 die U, o wonderbare God,

 verlooch'nen en verraden.

 Kom, toon de volken wijd en zijd

 Uw rijk en Uwe heerlijkheid!

4

 O laat ons waken, laat en vroeg;

 laat elk zijn lamp bereiden,

 zodat hij olie heeft genoeg;

 laat niets van U ons scheiden,

 opdat eens bij de blijde schal

 "De Bruigom komt!" een echo vall'.

5

 Zo staan wij in Uw bruidskleed schoon,

 en wachten met verlangen,

 op U, Die ons voor Uwe troon

 ter bruiloft wil ontvangen;

 en vrolijk zien wij opwaarts, Heer,

 en 't hart roept luider telkens meer.

---

*215

#4

1

 Mijn Heiland heeft Zijn bloed geplengd

 voor zondaars, snood als wij,

 en met dat dierbaar bloed besprengd,

 zijn wij van zonden vrij!

 

 Refr. Dies juicht mijn hart en klinkt mijn lied:

 "Mijn Heiland stierf voor mij.

 Mijn Jezus maakt mij door Zijn bloed

 van zonden rein en vrij".

2

 Nog heeft, o Heer, Uw kostbaar bloed

 de zelfde waarde en kracht;

 nog wordt er elk onrein gemoed,

 tot reinheid door gebracht!

3

 Die op U bouwt, in U gelooft,

 zijn oog zal eens U zien.

 Door niets wordt hem het heil ontroofd,

 dat Gij hem aan zult biên!

4

 O, neem mijn hart, het is onrein

 en was het in Uw bloed.

 Was Gij dan in mij, maak mij klein,

 ja, heilig mijn gemoed!

---

*216

#4

1

 Ik zag Hem hangen aan het kruis

 in doodsstrijd en in bloed.

 Toch keek Hij liefdevol naar mij;

 zo schonk Hij mij nog moed!

 

 Refr. Hij stierf uit liefde voor de mens,

 zo stierf Hij ook voor mij

 en al wat zondig aan mij is,

 verbloedt Hij, ook voor mij!

2

 Tot aan mijn laatste zucht zie ik

 dat kruishout voor mij staan.

 Hij, Die mijn last teneinde droeg,

 heeft Zelf nooit iets misdaan!

3

 Mijn hart klaagt mijne zonden aan

 en wanhoop snoert mijn keel.

 Ik zag Zijn bloed om mijnentwil;

 mijn God, wat is dát veel!

4

 Zijn ogen spraken liefdetaal:

 "Ik reken jou niets aan"

 "Mijn bloed is voor jouw schuld de prijs,

 Ik sterf voor jouw bestaan"!

---

*217

#4

1

 Koning van hemel, zee en aard',

 nimmer het luist' ren moe,

 U hebt Uw leven niet gespaard,

 stond zelfs de kruisdood toe.

 

 Refr. Laat mij het nooit vergeten, Heer,

 Uw lijden gaf mij 't leven weer,

 Uw liefde is zó groot voor mij;

 maakt mij voor eeuwig vrij.

2

 Koning, Die diep vernederd is,

 van alle glans ontdaan,

 van alle hulp verstoken is,

 tot in het graf gegaan.

3

 Dankbaar voor al Uw liefd' en trouw,

 wil ik U dienen Heer,

 brengen mijn gaven vol berouw,

 maar 't zijn slechts schulden Heer!

4

 Als ik probeer mijn eigen last

 zelf eens te dragen, Heer,

 zegt U en houdt mijn handen vast:

 "Leg dat maar bij Mij neer!"

---

*219

#4

1

 Spreek mij van Jezus, mijn Heiland,

 'k luister zo graag naar Zijn woord;

 zing mij het lied der verlossing,

 nimmer werd schoner gehoord.

 Zeg mij, hoe juub'lende koren

 zongen verblijd in den nacht,

 toen Hij voor ons werd geboren,

 Die ons het heil heeft gebracht. (bis)

2

 Zeg mij, hoe Jezus, mijn Heiland,

 honger verduurd heeft en pijn;

 hoe de verzoeker Hem kwelde

 in de verlaten woestijn.

 Laat van Zijn liefde mij horen,

 spreek van Zijn lijden voor mij.

 Hij was veracht en verworpen,

 arm en verlaten voor mij. (bis)

3

 Spreek van het kruishout der schande,

 waar Hij Zijn leven eens gaf;

 hoe in triomf en in glorie

 Jezus verrees uit het graf.

 Groot was Zijn liefde voor zondaars,

 wie heeft ons ooit zo bemind?

 Spreek mij dan meer van mijn Heiland,

 Hij is mijn tederste vrind. (bis)

4

 Eens zal mijn Heiland weer komen,

 komen als Koning der aard"!

 Dan zullen eng'len weer juichen,

 rondom de Heiland geschaard.

 Zullen ook wij al te zamen

 zingen die Heiland ter eer?

 Zullen ook wij met de zaal'gen

 eeuwig dan zijn bij de Heer? (bis)

---

*220

#2

1

 Zijn er twee of drie tezamen

 in de naam van Jezus de Heer,

 is Hij zelf daar in hun midden,

 daalt Zijn Geest in allen neer.

 Daar zal Jezus' liefde wonen

 zoals in Zijn woord staat vermeld,

 zal Hij met Zijn zegen lonen

 wie zich voor Hem openstelt.

2

 Zusters, broeders, dank Uw Heiland

 dat Zijn liefde u heeft gekocht.

 Hij heeft met Zijn eigen leven

 al Zijn schapen vrijgekocht.

 Dank de Bruidegom, Die weerkomt,

 vol van liefde voor ons, Zijn bruid,

 dat Hij ons wil blijven leiden

 tot in't Vaderhuis!

---

*221

#3

1

 Zalig in Jezus! Zalig in Jezus!

 Hij is mijn leven en lust.

 Door Zijn verzoening werd mij voldoening,

 vrede geschonken en rust.

 Door Zijn genade, rijke genade,

 vond ik al wat ik begeer.

 Hij is de mijne ik ben de Zijne,

 Jezus, mijn Heiland en Heer.

 

 (De eerste vier regels als refrein zingen)

2

 'k Leef nu voor Jezus! Enkel voor Jezus!

 Hij is mijn steun en mijn staf.

 Zijn welbehagen zal mij ook dragen,

 viel heel de wereld van mij af.

 Hij zal mij geven 't eeuwige leven,

 reinigt mijn harte geheel:

 Hij maakt mij heilig, 'k weet mij nu veilig.

 Hij is mijn Rots en mijn deel.

3

 'k Volg dan nu Jezus! Achter mijn Jezus

 reis ik mijn weg welgemoed.

 Hij zal mij leren, 't kwaad van mij weren,

 Hij geeft mij krachten en moed.

 'k Mag mij verblijden, vreugde na lijden

 heeft Hij Zijn jong'ren bereid.

 'k Zal Hem belijden, mij aan Hem wijden,

 Hij is mijn blijdschap altijd.

---

*221a

#3

1

 Veilig bij Jezus, veilig bij Jezus,

 daar is geen onrust en zorg;

 't is mijn begeren daar te verkeren,

 dicht bij mijn Heiland en Borg.

 Daar in Zijn armen vind ik erbarmen,

 balsem en troost voor mijn smart;

 in al mijn noden tot Hem gevloden,

 vind ik steeds rust aan Zijn hart.

 

 (De eerste vier regels als refrein zingen)

2

 'k Zie steeds op Jezus, 'k zie steeds op Jezus,

 als mij de vijand ontmoet;

 Hij kan bestrijden, Hij kan bevrijden,

 'k weet, dat Hij steeds mij behoedt.

 Vol mededogen rusten Zijn ogen

 op ieder hulpzoekend kind;

 hemelse machten sterken mijn krachten,

 Hij is mijn tederste vrind.

3

 Strijden voor Jezus, strijden voor Jezus.

 't volgen van Hem is mijn keus;

 Voor Jezus buigen, van Hem getuigen,

 wereld voor Jezus mijn leus!

 Waarom zou 'k klagen? Hij toch wil schragen,

 draagt alle zorgen voor mij;

 Hij geeft mij vrede, reeds hier beneden,

 Zijn dienst maakt zalig en blij.

---

*223

#4

1

 Vrienden rondom ons, die zoeken naar rust,

 smachten naar vrede aan veilige kust.

 Ik ken de weg, die voor hen is bereid,

 dat is de Heer, Die van druk ons bevrijdt!

 

 Refr. Jezus, de Redder, Hij roept nu!

 Bidt dan tot Hem, Hij kent je stem.

 Hij wil je zonden vergeven;

 Hij is de weg naar nieuw leven!

2

 "Waarom, o, waarom?" verzucht menig hart;

 "waarom al dat lijden. de mens verward?;

 is er dan niemand, die troost geeft of moed?"

 Kom tot Uw Heiland Die wonderen doet!

3

 Hij gaf Zijn leven en stierf aan het kruis,

 maakt voor ons plaats in het Vaderhuis.

 Hij is getrouw die in eeuwigheid leeft,

 dat Hij aan zondaars de schulden vergeeft!

4

 Waar heel de wereld vandaag zo naar smacht,

 heeft de Heer Jezus aan't kruishout volbracht.

 Hij overwon zelfs de dood en het graf,

 neemt zo de Zijnen de doodskleed'ren af!

---

*224

#4

1

 Uw kleed moet wit zijn als de sneeuw,

 bereid u tot Gods komst!

 Weldra verschijnt ons Juda's Leeuw,

 bereid u tot Gods komst!

 

 Refr. Bereid mij, bereid mij, Heer!

 Bereid mij om voor Uw troon te staan!

2

 Was u van uwe zonden rein,

 bereid u tot Gods komst!

 Gij moet door Hem gereinigd zijn,

 bereid u tot Gods komst!

3

 Bereid mij hier, bereid mij nu

 om voor Uw troon te staan,

 dat 'k zonder een'ge vrees voor U

 voor Uwe troon mag staan.

4

 Heer, reinig Gij mijn hart en zin

 om voor Uw troon te staan.

 Mijn trots mijn zelfzucht overwin,

 dat 'k voor Uw troon mag staan.

---

*225

#2

1

 Mijn Heiland, stort Uw geest in mij,

 zie in Uw gunst mij aan,

 dat ik U gans behaaglijk zij,

 U eer door woord en daân.

 

 Refr. Bereid mij, bereid mij, Heer!

 Bereid mij om voor Uw troon te staan!

2

 Dat in geheel mijn leven, Heer,

 Uw wil geschieden mag;

 dat is 't, wat vurig ik begeer.

 dat zoek ik nacht en dag.

---

*226

#5

1

 Zwak en moede, arm, ellendig,

 roep ik tot Hem:

 waar is nu de goede Meester?

 'k Hoor reeds Zijn stem.

 

 Refr. Als 'k de zoom van Zijn kleed maar aanraak

 als 'k de zoom van Zijn kleed maar aanraak,

 als 'k de zoom van Zijn kleed maar aanraak,

 maakt Hij mij gewis gezond.

2

 Ziet, hoe allen tot Hem komen,

 hoort boe Hij noodt:

 "Wilt nu allen tot Mij komen,

 komt, klein en groot."

3

 Kranken, kreup'len, blinden, doven,

 raakt Jezus aan!

 Ziet, hoe allen, die geloven,

 leven voortaan.

4

 Ook ik mag met mijne zonden

 tot Jezus gaan.

 Hoe verstrikt en hoe gebonden,

 'k roep Hem nu aan.

5

 Hij geneest nu aller wonden,

 reinigt ook u.

 'k Heb in Hem mijn al gevonden,

 't is ook voor u.

 

 2e Refr. Als de Heer slechts uw ogen aanraakt,

 als de Heer slechts uw oren aanraakt,

 als de Here uw hart slechts aanraakt,

 maakt Hij u gewis gezond.

---

*227

#4

1

 Klaag toch nimmer over wegen,

 waarin God uw schreden leidt;

 twijfel nimmer! Heeft niet

 Jezus Zijn genâ u toegezeid?

 

 Refr. Ja, God is genoeg voor mij,

 al wat mijn lot of weg ook zij;

 leidt naar Golgotha Hij henen,

 daar's genâ genoeg voor mij.

2

 Klaag niet, als beproeving nadert;

 daarin spreekt tot u Gods stem,

 wil daarin opnieuw u tonen:

 daar's genâ genoeg in Hem.

3

 Klaag toch niet, wanneer de wereld

 met verachting op u ziet;

 steun alleen op Zijn genade,

 Zijn genâ begeeft u niet.

4

 Denk er aan in nood en lijden:

 Zijne kracht wordt slechts volbracht,

 waar men, eigen zwakheid kennend,

 alles van gena verwacht.

---

*228

#4

1

 Zullen we eens elkaar ontmoeten

 in dat land van zaligheid,

 waar wij altijd met de Heiland

 zijn van alle leed bevrijd?

 

 Refr. Zult ge er zijn, zult ge er zijn?

 Zult ge er zijn, zult ge er zijn?

 Zullen we eens elkaar ontmoeten,

 waar geen scheiding meer zal zijn?

2

 Zullen we in die veil'ge haven

 ank'ren na volbrachte reis

 en na doorgestane stormen

 rusten in het paradijs?

3

 Zullen we onze dierb'ren weerzien,

 die ons zijn vooruit gegaan?

 Zullen wij hun stem weer horen,

 hun gelaat weer gadeslaan?

4

 Zullen we eens elkaar ontmoeten

 om te scheiden nimmermeer,

 waar wij eeuwig zullen juichen

 tot des Heilands lof en eer?

---

*229

#6

1

 Wat gaf mij rust in het hart?

 Niets dan het bloed van Jezus!

 Wat vertroost mij in mijn smart?

 Niets dan het bloed van Jezus!

 

 Refr. Al d'aardse schatten

 zijn waard'loos en ijd'le schijn!

 Niets maakt van zonde rein

 dan 't dierbaar bloed van Jezus!

2

 Wat toch gaf mij hoop en vreê?

 Niets dan het bloed van Jezus!

 Wat maakt stil mij en gedwee?

 Niets dan het bloed van Jezus!

3

 Wat verlost van zondemacht?

 Niets dan het bloed van Jezus!

 Wat geeft overwinningskracht?

 Niets dan het bloed van Jezus!

4

 Ach! Wat geeft mij broedermin?

 Niets dan het bloed van Jezus!

 Wat verlost van eigenzin?

 Niets dan het bloed van Jezus!

5

 Wat maakt toch mijn ziel zo blij?

 Niets dan het bloed van Jezus!

 Wat maakt in 't getuigen vrij?

 Niets dan het bloed van Jezus!

6

 Wat kan voor Gods troon bestaan?

 Niets dan het bloed van Jezus!

 Leer of vorm of ijd'le waan?

 Niets dan het bloed van Jezus!

---

*230

#4

1

 Hoe zalig is 't, o dierb're Heer,

 als op Uw arm ik leun;

 en als verzoeking me overvalt,

 zijt Gij mijn kracht, mijn steun.

 

 Refr. Werp dan vrij op Hem al uw zorg.

 Werp dan vrij op Hem al uw zorg.

 Werp dan vrij op Hem al uw zorg,

 want Hij zorgt, ja, Hij zorgt ook voor u.

2

 En wilt Gij, Heer, dat ik mijn zorg,

 op U steeds werpen zal?

 Ik kom tot U met al mijn leed,

 tot U breng ik mijn al.

3

 Gij wilt, dat ik vertrouwen zal

 op U alleen, o Heer,

 opdat Gij mij vertroosten kunt

 en sterken meer en meer.

4

 Waarom, o ziel, buigt g' u dan neer?

 Uw Heiland is nabij.

 Wat mij ook wacht, dit troost mij steeds;

 mijn Heiland zorgt voor mij!

---

*231

#4

1

 O, denk aan het huis bij de Heer,

 aan het oord, waar geen nacht is of leed,

 waar Gods heil'gen hun Koning ter eer

 in het smetteloos wit zijn gekleed.

 

 Refr. Bij de Heer, bij de Heer,

 o denk aan het huis bij de Heer,

 bij de Heer, bij de Heer, bij de Heer,

 o denk aan het huis bij de Heer,

2

 O loof nu uw Heiland en Heer,

 die ons voor is gegaan tot Gods troon,

 waar nu 't loflied de Koning ter eer,

 Jezus dank zegt op juub'lende troon.

3

 In 't land onzer rust wacht de Heer,

 wachten eng'len en Serafs ook mij,

 ja, ook ik zing mijn Koning ter eer,

 eerlang in de zalige rei.

4

 Hoe goed, o hoe zalig, mijn hart,

 dat de tijdstroom ten einde haast spoedt

 dat 'k onsterf'lijk, ontworsteld aan smart,

 U dan heilig en zalig ontmoet.

---

*232

#4

1

 "Waarheen, pelgrims, waarheen gaat gij,

 't oog omhoog en hand in hand?"

 Wij gaan op des Konings roepstem

 naar ons huis en Vaderland.

 Over bergen en door dalen

 gaan wij naar die blijde zalen,

 gaan wij naar die blijde zalen

 van Gods huis in 't Vaderland.

 Gaan wij naar die blijde zalen

 van Gods huis in 't Vaderland.

2

 "Storm en duisternis bedreigt u;

 zijt daartegen gij bestand?"

 Waarom zou ons harte vrezen,

 wand'lend aan des Heren hand?

 Jezus Zelf zal voor ons strijden

 en door Storm en nacht ons leiden,

 naar Gods huis in 't Vaderland (bis).

3

 "Zegt ons pelgrims, wat verwacht gij

 als uw deel aan 't beet're strand?"

 Koningskroon en priesterkleding

 wacht ons uit des Heilands hand.

 God de Heil'ge Ongeziene

 zullen wij met d' eng'len dienen, (bis)

 in der eng'len huis en land (bis).

4

 "Pelgrims, zegt ons, mogen wij ook

 met u trekken naar dat land?"

 Komt, weest welkom, volgt ons allen,

 't oog omhoog en hand aan hand.

 Bij der eng'len vreugdezangen

 zal ons Jezus Zelf ontvangen,

 in Gods huis in 't Vaderland (bis).

---

*235

#3

1

 Hebt gij in de Heer geloofd?

 Daar moet meer op volgen.

 Daalde zegen op uw hoofd!

 Meer zal daarop volgen.

 O, de Vader heeft genâ!

 Daar moet meer op volgen;

 en die geeft Hij vroeg en spâ,

 meer zal daarop volgen.

 

 Refr. Meer en meer, meer en meer,

 altijd meer te volgen,

 groot de liefde van de Heer,

 Die steeds meer laat volgen.

2

 Hebt gij Jezus lief gehad?

 Daar moet meer op volgen.

 Volgt g' in vreugde steeds Zijn pad?

 Meer moet daarop volgen.

 O, Zijn liefde is rijk en groot!

 Daar moet meer op volgen;

 ja, Hij mint u tot de dood;

 meer zal daarop volgen.

3

 Hebt Gij 's Geestes kracht bemerkt?

 Daar moet meer op volgen.

 Heeft die Geest in u gewerkt?

 Meer moet daarop volgen.

 O, voorwaar, Hij toont Zijn macht!

 Daar moet meer op volgen.

 Gaarne schenkt Hij u Zijn kracht;

 meer moet daarop volgen.

---

*236

#3

1

 Dankt nu de Heer voor al Zijn zegeningen,

 Zijne nabijheid verkwikte ons weer.

 Laten wij nu Hem ter eer een loflied zingen.

 Komt, staat nu op en geeft Jezus al d'eer!

 Komt, staat nu op en geeft Jezus al d'eer!

2

 O, welk een blijdschap geeft God Zijne kind'ren

 in het vergaad'ren en bidden reeds nu:

 zorgt, dat die blijdschap bij 't heengaan niet vermind're,

 want Zijn belofte is " 'k Ben altijd met u." (bis).

3

 O, wat zal 't zijn als nimmermeer wij scheiden.

 eeuwig te samen zijn met onze Heer:

 Hij ging reeds voor om ons plaats te bereiden.

 Komt, broeders, zusters, geeft Jezus al d' eer! (bis)

---

*237

#3

1

 'k Ben gered! Vergeven is mijn schuld!

 Christus zelf heeft dat voor mij gedaan.

 Mijn gebed, om liefde vol geduld,

 hoort de Heer in Zijn genade aan.

 

 Refr. Jezus leeft! Maar niet alleen voor mij!

 Hoor, Hij roept, Hij wil ook jou er bij!

 Kom, sluit je bij de rijen aan

 van hen die biddend tot Hem gaan,

 want Zijn beloften en Zijn trouw

 zijn ook voor jou!

2

 'k Ben gered door Zijn genaad' alleen!

 Zijn genade geldt als recht voortaan.

 Zoals Jezus is er immers geen,

 die voor mij de kruisdood heeft doorstaan.

3

 'k Ben gered! Mijn ziel verheft Gods eer!

 'k Zing mijn lied tot lof van God, de Heer.

 Heer, ik bid om liefde en geduld,

 tot de aard' is van Uw woord vervuld.

---

*238

#5

1

 Geeft Jezus eer! Hem, de Hope der zondaars,

 heerlijke naam, der verloornen behoud!

 Komt zonder aarz'len, treedt allen nu nader!

 Hij toont ons God als een liefhebbend Vader.

 Geeft Jezus eer! Geeft Jezus eer!

 Geeft Jezus eer! Geeft Jezus eer!

2

 Geeft Jezus eer! Waar Zijn naam wordt verheven,

 vlieden de duiv'len en vallen ter neêr;

 Zijn heerlijk licht, waar al d'englen in leven,

 doet alle werkers der duisternis beven.

 Geeft Jezus eer! Geeft Jezus eer! (bis)

3

 Geeft Jezus eer! Is de kreet van mijn ziele,

 Hem te vertrouwen beschaamt nimmermeer;

 Hem wens ik voortaan geheel te behoren,

 Zijn stem alleen kan mijn harte bekoren.

 Geeft Jezus eer! Geeft Jezus eer! (bis>

4

 Geeft Jezus eer! 'k Wil mijn leven Hem wijden,

 'k leef nu voor Hem, voor mijzelve niet meer.

 Hem wil ik volgen, voor Hem wil ik strijden,

 breng' 't mij ook smaadheid. vervolging of lijden.

 Geeft Jezus eer! Geeft Jezus eer! (bis)

5

 Geeft Jezus eer! In de strijd aan Zijn zijde

 heb ik Zijn glimlach. Wat wens ik nog meer?

 Hoe ook de helmacht moog' tegen mij woeden,

 Hij zal mijn voet zelfs voor struik'len behoeden.

 Geeft Jezus eer! Geeft Jezus eer! (bis)

---

*239

#2

1

 Hij vergaf mijn schuld in Jezus naam,

 heeft mijn hart vervuld in Jezus' naam;

 en in Jezus' naam deel ik met jou

 Zijn liefde, zoals Hij het wou;

 

 Refr. Hij zei: "Geef het maar, geef het maar,

 geef het om niet,

 geef het maar, zoals Ik geef;

 ga in Mijn naam en omdat je gelooft,

 weet iedereen dat Ik leef."

2

 Hij heeft alle macht in Jezus' naam,

 alles is volbracht in Jezus' naam;

 en in Jezus' naam deel ik met jou

 Zijn grote kracht, zoals Hij het wou;

---

*240

#3

1

 Een zegen voor u, wilt g' hem nemen?

 Kies heden nog!

 Een woord uit uw hart, wilt ge 't spreken?

 Kies heden nog!

 Wilt gij geloven of Jezus weerstaan?

 Wilt g' Hem ontvangen of Hem laten gaan?

 Denk' Voor gij antwoordt, zwijg stil en denk na!

 Kies heden nog!

2

 De dood komt weldra, waarheen gaat ge?

 kies heden nog!

 Een stem die u noodt, vriend, verstaat ge?

 Kies heden nog!

 Eng is de weg en zeer nauw is de poort.

 Kom nu, mijn broeder, en hoor Jezus' woord:

 tot hiertoe heeft u de zonde bekoord.

 Kies heden nog!

3

 Het kruis van uw Heer, wilt ge 't dragen!

 Kies heden nog!

 Het eeuwige leven Hem vragen?

 Kies heden nog!

 Ras is de tijd van het kiezen gedaan,

 dan dringt Gods Geest u niet langer tot staan;

 ver van de hemel zult g' eeuwig vergaan.

 Kies heden nog!

4

 De keet'nen der zonde, verbreek nu.

 Kies heden nog!

 De liefde van Christus, zij smeekt u:

 kies heden nog!

 Veilig in d' armen van Jezus, mijn vrind,

 veilig aan 't harte van Hem, Die u mint,

 Die tot vergeven u steeds is gezind,

 kies heden nog!

---

*241

#4

1

 Waar zult gij zijn in d' eeuwigheid?

 Ernstige vraag in deze tijd.

 Hebt gij uw antwoord reeds bereid?

 Waar zult ge zijn in d' eeuwigheid?

 

 Refr. In d' eeuwigheid.

 In d' eeuwigheid.

 Waar zult gij zijn in d' eeuwigheid?

2

 O, kies voor Jezus heden nog;

 vlied toch de zond' en haar bedrog.

 Jezus vraagt Zelf met tederheid:

 "Waar zult ge zijn in d' eeuwigheid?"

3

 Gij dwaalt steeds door op 't brede pad.

 Denk eens, hoe steeds uw moeder bad?

 Speel toch niet met uw kostb're tijd!

 Waar zult ge zijn in d' eeuwigheid?

4

 Keer tot de Heer, Hij stierf voor U;

 steun op des Heilands redding nu.

 Dan zegt gij blij, van schuld bevrijd:

 "Ik ben gered voor d' eeuwigheid."

 

 Refr. Voor d' eeuwigheid,

 voor d' eeuwigheid

 ik ben gered voor d' eeuwigheid.

---

*243

#3

1

 Aan des Heilands voeten,

 luist'rend naar de Heer,

 zette zich Maria van Bethanië neer.

 Zij verkoos het goede deel,

 wat ontving zij Godd'lijk veel!

 

 Refr. Aan mijns Heiland voeten

 vindt mijn hart steeds vree.

 Van des hemels schatten

 deelt Hij mij daar mee.

2

 Aan des Heilands voeten,

 zalvend haren Heer,

 lag Maria neder,

 d' olie stroomde neer.

 Jezus zag het vriend'lijk aan,

 want uit liefde was 't gedaan.

 

 Refr. Aan mijns Heilands voeten,

 dienend mijnen Heer,

 leg 'k mijzelve gaarne

 met mijn alles neer.

3

 Aan des Heilands voeten

 bad Maria aan,

 toen zij uit de doden

 Hem zag opgestaan.

 Daar zei Jezus: "Zeg het voort,

 wat gij zag en hebt gehoord."

 

 Refr. Aan mijns Heilands voeten

 zal mijn hart en mond

 zijn genade prijzen

 tot mijn laatste stond.

---

*244

#4

1

 God zij steeds met u tot wederzien;

 dat Zijn rechterhand u leide

 en uit doodsgevaar bevrijde.

 God zij steeds met u, tot wederzien.

 

 Refr. Nu tot wederzien, nu tot weêrzien,

 zij het hier of aan de Godsrivier.

 Nu tot wederzien, nu tot weêrzien.

 God zij met u, nu, tot wederzien.

2

 God zij steeds met u tot wederzien;

 als de levensstormen woeden,

 zal Zijn liefde u behoeden;

 God zij steeds met u, tot wederzien.

3

 God zij steeds met u, tot wederzien;

 blijf op Zijn genade bouwen

 en op Jezus steeds vertrouwen;

 God zij steeds met u tot wederzien.

4

 God zij steeds met u, tot wederzien:

 stel uw toekomst in Zijn handen;

 Hij zal veilig u doen landen,

 God zij steeds met u tot wederzien.

---

*245

#2

1

 Zij zullen het niet hebben,

 ons oude Nederland;

 het bleef bij alle ellende

 Gods en der vaad'ren pand.

 Zij zullen het niet hebben,

 de goden van de tijd.

 Niet om hun erf te wezen

 heeft God het ons bevrijd;

 niet om hun erf te wezen,

 heeft God het ons bevrijd.

2

 Met al hun schone woorden,

 met al hun stout geschreeuw,

 zij zullen ons niet hebben,

 de goden dezer eeuw.

 Tenzij het woord des zwijgers

 moedwillig werd verzaakt:

 'k heb met de Heer der heren

 een vast verbond gemaakt. (bis)

---

*246

#4

1

 Strijders, heft de stem naar boven,

 prijst gij de Heer!

 Daar ook d' eng'len Hem steeds loven,

 prijst gij de Heer!

 Prijst de Heer, terwijl gij reist

 naar het land van eeuw'ge ere,

 dat elk harte Hem steeds prijz';

 prijst gij de Heer!

2

 Voor de hoop, elk volk ontsloten,

 prijst gij de Heer!

 Voor Zijn heil, ons uitgegoten,

 prijst gij de Heer!

 Jezus stierf voor u en mij,

 droeg de last van onze zonden

 en maakt ons van zonde vrij;

 prijst gij de Heer!

3

 Zondaars, gij moogt met ons gaan:

 prijst gij de Heer!

 Laat het kwaad gelovig staan;

 prijst gij de Heer!

 Nu is het tijd voor u,

 haast u naar het kruis dan henen:

 en geloof in Jezus nu!

 Prijst gij de Heer!

4

 Halleluja! God met ons,

 prijst gij de Heer!

 Hoe de wereld om ons gonz',

 Prijst gij de Heer!

 Voorwaarts ga het! Voorwaarts snel!

 Voorwaarts in de naam des Heren;

 w' overwinnen dood en hel!

 Prijst gij de Heer!

---

*247

#6

1

 Jezus, zie mij aan Uw voet;

 niets dan Uw bloed kan redden.

 Geef mij rust voor 't bang gemoed:

 niets dan Uw bloed kan redden.

 

 Refr. Neen, neen, niets breng ik, o Heer!

 Maar in 't geloof klem ik mij

 aan Uw kruis, o Lam van God!

 Niets dan Uw bloed kan redden.

2

 Zie mij, vol van schuld en smart!

 Niets dan Uw bloed kan redden.

 Geef Uw vrede mij in 't hart,

 niets dan Uw bloed kan redden.

3

 Duister was mijn bang verleên;

 niets dan Uw bloed kan redden.

 Laat, o laat mij niet alleen!

 Niets dan Uw bloed kan redden.

4

 Zoals 'k ben, kom ik tot U;

 niets dan Uw bloed kan redden.

 Heiland, hoor mij smeken nu!

 Niets dan Uw bloed kan redden.

5

 Eigen pogen baat mij niet;

 niets dan Uw bloed kan redden.

 Anders niets, dat redding biedt;

 niets dan Uw bloed kan redden.

6

 'k Werp me op Uw genade. Heer!

 Niets dan Uw bloed kan redden.

 Geef mijn ziel het leven weer!

 Niets dan Uw bloed kan redden.

---

*248

#4

1

 O land, waar mijn Heiland in hemelse pracht

 als Koning Zijn dienaars tot heerlijkheid wacht:

 hoe zalig zal 't wezen te zingen mijn lied

 in 't koor der verlosten, dat hulde Hem biedt.

 

 Refr. Land van vreed' en licht,

 op u is mijn oog en mijn harte gericht.

2

 Tehuis der verlosten, de haven der rust,

 waar 't eind is der worst'ling met wereldse lust;

 geen lijden of smarte wordt daar meer gedoogd,

 uw God heeft er zelve hun tranen gedroogd.

3

 Daarheen ging, gemeente, uw Koning vooruit;

 uw Bruigom, Die haast u ontvangt als Zijn bruid.

 Hij wacht u in liefde: komaan dan, gewaakt,

 en stoorloos genieten wordt door u gesmaakt.

4

 Heb dank, o mijn Heiland, Die mij ook bereidt

 een eerplaats in 't huis, waar Uw liefde mij beidt.

 Hebt gij Uw beloften gestaafd met Uw bloed,

 ik steun op Uw heilswoord met vrolijke moed.

 

 2e Refr. Heer, Gij mijn sterkte en licht,

 met U is mijn tocht naar de Godsstad gericht.

---

*249

#5

1

 Duizend vragen komen boven

 als ik naar de hemel kijk.

 Zal ik daar mijn Heiland loven

 in dat heerlijk koninkrijk.

2

 Duizend vragen komen boven

 als ik aan mijn Heiland denk.

 'k Weet: Hij is voor mij gestorven

 en dat mij genade schenkt.

3

 Duizend vragen komen boven

 als ik naar de wolken zie,

 die mijn Heiland zullen dragen

 op de dag der profetie.

4

 Duizend vragen komen boven

 als ik al die mensen hoor,

 die maar jagen en maar vragen

 naar de geest die t al verstoort.

5

 Daarom houdt u vast aan 't Godswoord,

 dat u altijd helpen zal.

 Nooit zal Hij uw trouw beschamen,

 God de Schepper van 't heelal.

---

*250

#3

1

 Heer, ik kom met al mijn noden

 voor Uw heilig aangezicht.

 'k Vraag U Heer: Wil in mij doden

 wat de satan heeft gesticht.

 

 Refr. Kom, o Heiland, Heer en Koning,

 met Uw heil'ge Pinkstervlam.

 Neem mijn harte als Uw woning;

 kom, opdat ik leven kan.

2

 'k Vraag U Heer: wil mij toch helpen

 iets voor anderen te zijn

 Wil mijn eigen vroomheid stelpen,

 U alleen, en 't ik verdwijn'.

3

 Bron van liefd' en hemelvreugde,

 dat bent U alleen, o Heer.

 Maak mij één der milde deugden,

 stel mijn leven tot Uw eer.

---

*251

#3

1

 "Vrees niet, 'k ben met u",

 dat heeft Jezus beloofd.

 Zijt g' ook eenzaam, verlaten,

 werd u 't al ontroofd?

 Dit zal u vertroosten,

 sterken in de strijd;

 nooit zal Hij u verlaten,

 Hij is met u t' allen tijd.

 

 Refr. Neen, nimmer alleen,

 neen, nimmer alleen;

 Hij zal u nimmer verlaten.

 nimmer laat Hij u alleen. (bis)

2

 Rozen zij verwelken,

 leliën, zij vergaan.

 Wat op aarde schittert,

 ach 't blijft niet bestaan.

 Jezus, Roos van Saron,

 bloeit in eeuwigheid;

 wat op aard verdwijne,

 Hij is met u t' allen tijd.

3

 Wat u ook bedreige,

 welk gevaar u wacht,

 hoe de storm moôg' loeien,

 vrees geen donk're nacht.

 Zaligheid en vrede,

 rust en veiligheid

 geeft u Zijn belofte:

 "Ik ben met u t' allen tijd".

---

*252

#3

1

 O, matten en moeden,

 begeeft u de kracht

 bij 't zien op het woeden

 der wereldse macht?

 Waarheen ook uw pad leidt,

 de Heer zal voorzien,

 in ziekte of droefheid

 zal hulpe Hij bién.

 

 Refr. De Heer zal voorzien,

 de Heer zal voorzien;

 geloof de belofte:

 de Heer zal voorzien.

2

 Verlaten door vrinden,

 gehaat om uw deugd,

 in God zult ge vinden

 Uw vriendschap en vreugd.

 Hij zal voor u zorgen,

 Zijn woord blijft gestand:

 Op nacht volgt de morgen,

 o, grijp Zijne hand.

3

 Zij donker 't vooruitzicht,

 toch komt straks de tijd,

 dat Jezus u voorlicht

 en 't hart u verblijdt.

 Gedenk dus in droef'nis

 wie hulp u wil biên:

 de Heer zal, als 't goed is,

 in alles voorzien.

---

*253

#4

1

 Heer, wij komen voor Uw troon,

 danken U voor Uwen Zoon,

 voor Zijn dood aan 't harde kruis.

 Brengt ons, Heer, in 't Vaderhuis.

2

 Heer, wij knielen voor U neer,

 danken U als onze Heer,

 voor Uw schepping, voor Uw kracht.

 Geef dat liefde wordt betracht.

3

 Heer, wij buigen voor Uw troon

 ondanks spot en ondanks hoon.

 Komen wij tot U, o Heer,

 geeft Gij ons het leven weer.

4

 Vader, Zoon en Heil'ge Geest,

 U bent altijd hier geweest.

 Geef ons redding, geef ons kracht,

 zoals U het kruis volbracht.

---

*254

#4

1

 Jeruzalem, o eeuw'ge gouden stad

 Stad van het licht, waar iedereen op wacht.

 De gouden zon, de heuvels in het rond,

 de heilge stede, stad van Gods verbond.

2

 Jeruzalem, geef dat wij door uw poort

 komen tot u en leven naar Gods woord.

 De stad waar droefheid niet meer zal bestaan.

 Jeruzalem, laat mij naar binnen gaan.

3

 Jeruzalem, de stad waar liefde woont,

 de plaats waar God in licht en glorie troont.

 Geen rouw, geen nood, geen onrust en geen haat.

 Breng ons, o Heer, daar waar Uw stede staat.

4

 Jeruzalem, 'k aanschouw met eigen oog

 eens uw contouren aan de hemelboog.

 Als ik verlost en horend naar Gods stem

 zal ingaan tot het nieuw Jeruzalem.

---

*256

#4

1

 Als op 's zee de stormwind om u loeit,

 als ge tevergeefs uw arme hart vermoeit,

 tel uw zegeningen, tel ze één voor één,

 en ge zegt verwonderd: Hij liet nooit alleen.

 

 Refr. Tel uw zegeningen, tel ze één voor één,

 tel ze allen en vergeet er geen.

 Tel ze, tel ze alle noem ze één voor één,

 en ge ziet Gods liefde dan door alles heen.

2

 Drukken 's levens zorgen u soms zwaar ter neer,

 schijnt het kruis te zwaar u, zeg het aan de Heer.

 Tel uw zegeningen, wil op Jezus zien,

 dan zal 't harte zingen en de zorgen vliên.

3

 Als ge ziet op and'ren met veel geld en goed,

 weet, uw Hemelvader geeft u overvloed.

 Tel uw zegeningen, voor geen geld te koop,

 schatten in de hemel zijn uw blijde hoop.

4

 Zo in alle moeiten, zorgen zonder tal,

 wees toch nooit ontmoedigd, God is overal.

 Tel uw zegeningen, eng'len luist'ren toe,

 troost en hulp schenkt Hij u, volg dan blij te moe.

---

*257

#4

1

 Wie koos 's Heren zijde? Wie werd vrij?

 Koos gij 't pad ten leven? Waar staat gij?

 

 Refr. Kiest het pad ten leven,

 kiest het pad ten leven;

 blijft God niet weêrstreven.

 Hij maakt vrij.

 Wilt de Heiland kiezen,

 wilt de Heiland kiezen;

 winnen of verliezen,

 wat wilt gij?

2

 Koos gij reeds de Heiland, hier op aard?

 Heeft Hij reeds uw harte? Hij is 't waard.

3

 Blijft niet staan van verre, komt tot Hem;

 wilt toch tot Hem naad'ren, hoort Zijn stem.

4

 Geeft de Heer uw leven, heel uw lot;

 immers is Hij Midd'laar tot uw God.

---

*258

#4

1

 Kom in mijn hart, kom in mijn hart,

 o kom in mijn hart, Heer Jezus.

 Breng keer op keer

 Uw ware leer

 opnieuw in mijn hart, Heer Jezus.

2

 Blijf in mijn hart, blijf in mijn hart,

 o, blijf in mijn hart, Heer Jezus.

 Blijf op mijn vraag

 vanaf vandaag

 voorgoed in mijn hart, Heer Jezus.

3

 Leef in mijn hart, leef in mijn hart,

 o, leef in mijn hart, Heer Jezus.

 'k Ben dan Uw kind

 dat U bemint

 vanuit mijn hart, Heer Jezus.

4

 Woon in mijn hart, woon in mijn hart,

 o, woon in mijn hart, Heer Jezus.

 Hier is Uw huis,

 Uw eigen thuis,

 ja, hier is mijn hart, Heer Jezus.

---

*259

#4

1

 Gij biedt, Heer Jezus, rust mij aan,

 Gij maakt van zonden vrij!

 Gij zegt gebond'nen vrijheid aan.

 Dat deed Gij ook aan mij.

2

 Mijn zondenlast, zo bang zo zwaar,

 bracht mij in duist're nacht.

 De nood steeg hoog, maar Hij was daar,

 die op ons roepen wacht.

3

 Het werd een worst'len in 't gebed,

 een pleiten op Zijn woord:

 "Och Heer, och werd mijn ziel gered."

 En Hij heeft mij verhoord.

4

 Ja, God is goed, dat Hij Zijn Zoon

 voor mij op aarde zond;

 nu juicht mijn ziel op blijde toon,

 dat 'k in Hem ruste vond.

---

*260

#4

1

 Wij weten het uur niet, dat Jezus ziet keren;

 toch kunnen de teek'nen der tijden ons leren,

 dat dra komt de dag van des Konings regeren:

 maar Zijn tijd weet niet één.

 

 Refr. Ziet. Hij komt!

 Laat ons toezien en waken, ziet, Hij komt!

 Halleluja! Halleluja!

 Heil, dan zullen de Zijnen

 de bruiloftsvreugd smaken,

 maar Zijn tijd weet niet één.

2

 Zijn licht straalt op hen, die hun Koning erkennen;

 meer licht zal in teek'nen der tijden Hij zenden

 voor hen, die Zijn werk in geloof hier volenden:

 maar Zijn tijd weet niet één.

3

 Blijft waken en bidden en steeds Hem verbeiden:

 blijft steunen op 't Woord,

 dat Hij sprak, bij Zijn scheiden;

 laat elk dan zich wakend en biddend bereiden;

 maar Zijn tijd weet niet één.

4

 O, blijf dan toch steeds op uw Koning hier wachten,

 Hij geeft Zijn getrouwen vernieuwing van krachten;

 Zijn licht straalt hun toe in de donkere nachten;

 maar Zijn tijd weet niet één.

---

*261

#3

1

 Jezus is wachtend, o zondaar op u,

 roept u zo vriendelijk: "Kom tot Mij nu",

 biedt u verlossing en troost in uw smart.

 Kom nu, verdwaald' en geef Hem nu uw hart.

 

 Refr. Vlied tot Hem nu, Hij wacht reeds op u;

 ga zo niet verder, maar kom tot Hem nu.

 Jezus is wachtend, wachtend op u;

 stel het niet langer uit, kom, doe het nu.

2

 Zondaar, uw weg lijkt wel vrolijk en breed,

 somber het pad, dat de Christen betreedt;

 maar gij vergist u, want zonnig is 't pad,

 dat voert ten leven naar d' eeuwige stad.

3

 Kom dan tot Jezus, Zijn liefde geldt u;

 kom tot de Heiland, want Hij roept u nu;

 haast u tot Hem, Hij verlost en maakt vrij.

 Wellicht, mijn vriend, is uw einde nabij.

---

*262

#4

1

 Zing een danklied tot de Heer,

 jubel Uwe God ter eer.

 Dank Hem voor het groen gewas,

 voor de bomen en het gras,

 voor de groei van al het fruit.

 Zingt en speel met groot geluid,

 breng de schoven aan Zijn voet,

 dank Hem voor de overvloed.

2

 Heel de wereld is Gods veld,

 alles onder Hem gesteld.

 Tarwegraan, zo vroeg gezaaid,

 wordt in heerlijkheid gemaaid.

 Eerst het blad en dan de aar

 zijn nu voor het oogstfeest klaar.

 Witte velden overal,

 wachtend tot Hij komen zal.

3

 Bij het komen van de Heer

 leggen wij de arbeid neer,

 midden op het ruime veld,

 zonder prijs en zonder geld.

 Drinken wij de wijn en melk

 uit Zijn overwinningskelk,

 looft dan God uit alle macht,

 prijs Zijn grootheid heil en kracht.

4

 Daarom Heer, voltooi Uw werk,

 kom toch haastig tot Uw kerk.

 Al het koren is gereed,

 wachtend in het bruiloftskleed.

 Vrij van zorg en vrij van rouw

 en omgeven door Uw trouw,

 zingen wij met d'eng'len mee,

 eeuw ge blijdschap. eeuw ge vree.

---

*263

#3

1

 Er is nog plaats tot ank'ren

 in de haven der eeuw'ge rust,

 waar stormen nooit u dreigen.

 geen zee u ooit ontrust.

 Hoe heerlijk klinkt de zwerveling

 des Heren woord alom:

 "Er is nog plaats tot ank'ren.

 Kom, zwerv'ling, kom!"

 

 Refr. Nog plaats voor u, nog plaats voor u.

 Nog plaats voor u, nog plaats voor u!

 Er is nog plaats tot ank'ren

 kom, zwerv'ling kom!

2

 Er is nog plaats tot redding,

 de boot ligt nog steeds gereed,

 de boot des evangelies,

 die menig reis reeds deed.

 Kom, wil uw wrak verlaten,

 eer 't naar de diepte gaat;

 stap in en laat u redden,

 straks is 't te laat.

3

 Al kookt en bruist de branding,

 de reddingsboot ligt goed vast.

 Geen storm kan haar doen wank'len,

 is nog zo zwaar haar last.

 Laat Jezus Bootsman wezen

 in 't machtig golfgedruis;

 welaan dan, laat u redden,

 Hij brengt u thuis.

---

*264

#3

1

 't Zij vreugde mijn deel is, of smart mij verteert.

 en stormwind en nacht mij verschrikk'.

 Gij hebt mij, mijn Heiland, te roemen geleerd:

 't is mij goed, wat mijn God mij beschikk'.

 

 Refr. 't Is mij goed, wat God doet:

 't is mij goed, wat mijn God mij beschikk'.

2

 Uw deel, hoeveel zwaarder is 't hier niet geweest!

 Hoe spande niet satan zijn strik!

 En ziend' op Uw kruis roemt in mij ook mijn geest:

 't is mij goed, wat mijn God mij beschikk'.

3

 Heer, laat in mijn sterven Uw troost mij nabij,

 dat mij dan Uw liefde verkwikk';

 dan dank ik hoe bang mij de doodsstrijd ook zij:

 't is mij goed wat mijn God mij beschikk'.

---

*265

#4

1

 In wat tijd, hoe groot en heerlijk,

 zagen wij het levenslicht;

 is dit niet het eind der eeuwen,

 voorboô van het Godsgericht!

 Zie, de natiën ontwaken,

 Israël vraagt naar zijn Heer,

 't schepsel zucht! Spreekt niet reeds alles,

 Jezus, van Uw wederkeer?

2

 Gord, gemeent', uw wapenrusting

 om de leên tot feller strijd;

 helm en harnas, schild en slagzwaard,

 toon' Wiens erf en deel gij zijt.

 Als uw Vorst Zijn heirmacht monstert,

 zie Hij 't ieder onzer aan.

 Dat het eer ons is en vreugde,

 onder Zijn banier te staan.

3

 Ook de boze spitst ten krijg zich;

 't voorgevoelen van zijn val

 doet hem worst'len tot vermeerd'ren

 van zijn slinkend strijd'rental.

 Machtigen lokt hij met vleitaal,

 zwakken wint hij door zijn list;

 waak, gemeente, 't is uw ere,

 als de hel haar doelwit mist.

4

 Waak, gemeente, toon' uw' strijden,

 wiens banier en naam gij draagt;

 dat 't nabij zijn van uw Koning

 de eer  die gij 't vurigst vraagt!

 Hoor' elk onzer 't van Zijn lippen,

 als eens voor Zijn troon wij staan:

 "Wees Mij welkom, gij getrouwe,

 wat gij deed. was welgedaan".

---

*266

#4

1

 Vader 'k wil U danken

 voor wat Gij hebt gegeven.

 Ik dank U voor Uw liefde

 zo wonder groot,

 dat U bent gekomen

 op aard voor onze zonden,

 dat U toen bent gestorven

 de bitt're dood.

2

 Dank u voor het leven,

 dat Gij ons hebt gegeven.

 Het is zo onbegrijp'lijk

 en zo veel waard.

 Heel Uwe schepping

 vol kleuren en vol leven,

 dat jubelt van Uw grootheid

 op deze aard.

3

 Dank U voor de kind'ren,

 in liefde ons geboren.

 Laat ze U toebehoren

 door 't leven heen.

 Wil U ze geleiden

 tot 't eind van alle tijden;

 dan zijn ze door Uw liefde

 nooit meer alleen.

4

 Als 'k dit wond're leven

 eens aan U t'rug moet geven,

 ben 'k niet bevreesd te sterven,

 als Gij bij mij zijt.

 Dat 'k mag binnenkomen

 in 't land van gouden stromen

 en dat 'k U lof mag zingen

 in eeuwigheid.

---

*267

#4

1

 Mijn Verlosser hangt aan 't kruis,

 hangt ten spot van snode smaders,

 Zoon des Vaders,

 waar is toch Uw almacht thans,

 waar Uw Goddelijke glans?

2

 Mijn Verlosser hangt aan 't kruis

 en Hij hangt er mijnentwegen,

 mij ten zegen.

 Van de vloek maakt Hij mij vrij

 en zijn sterven zaligt mij.

3

 Mijn Verlosser hangt aan 't kruis.

 Zou ik dan in droeve dagen

 troostloos klagen?

 Als ik naar Zijn kruis mij richt,

 valt mijn eigen last mij licht.

4

 Mijn Verlosser hangt aan 't kruis.

 'k Heb mij, Heer, in dood en leven

 U gegeven.

 'k Leef in vreugd en tegenheen.

 'k Leef en sterf voor U alleen.

---

*268

#3

1

 Ik zeg het allen dat Hij leeft,

 dat Hij verrezen is,

 dat Hij te midden van ons leeft

 en eeuwig bij ons is.

2

 Verzonken in de diepe zee

 is 't vrezen voor de dood

 en elk kan schouwen boven 't wee

 der toekomst morgenrood.

3

 Hij leeft en zal nabij ons zijn,

 waar alles ons verlaat

 en zo zal deze dag ons zijn

 een hemeldageraad.

---

*269

#3

1

 Het oordeel is daar,

 Gods boek ligt ontsloten;

 wat zal het deel zijn, dat ons beidt,

 als ied're daad en woord en denken

 't lot beslist voor d' eeuwigheid?

 

 Refr. Wat zal het lot zijn. dat ons beidt?

 Hoe zijn wij voor die stond bereid?

 Behoren w' onrein nog ons zelven,

 of rein de Heer voor d' eeuwigheid?

2

 Werd Jezus' verlossing 't deel onzer harten?

 Zijn van verzoening w' ons bewust?

 Is 't Vaderhart, de liefde des Vaders,

 weer ons deel; wacht ons zijn rust?

3

 Klem vast dan aan 't kruis met dankbaar geloven,

 broeders, ons geldt ook Jezus' bloed,

 dat ons bereidt de hoop des levens,

 die in God ons roemen doet.

---

*270

#3

1

 Heft, Christ'nen, heft uw lofzang aan,

 roemt deze schoonste aller dagen.

 De Heer is waarlijk opgestaan,

 't geschonden Godsrecht is voldaan,

 de laatste vijand ligt verslagen.

2

 O Jezus, doe ons meer de kracht

 van Uw verrijzenis ervaren,

 opdat w' ontrukt aan satans macht

 uit duisternis tot licht gebracht

 met U altijd verbonden waren.

3

 Welzalig die U toebehoort,

 die kan geen dood of graf doen beven,

 die gaat zijn weg bemoedigd voort,

 daar hij zich vasthoudt aan Uw woord.

 "Die Mij gelooft, zal eeuwig leven".

---

*271

#3

1

 Neem mijn leven, laat het Heer, halleluja,

 toegewijd zijn aan Uw eer, halleluja.

 Laat mijn dagen en mijn tijd, halleluja,

 lovend U zijn toegewijd, halleluja.

2

 Neem mijn handen maak ze sterk, halleluja,

 bruikbaar voor Uw liefdewerk, halleluja.

 Neem mijn voeten, maak ze licht, halleluja,

 lieflijk voor Uw aangezicht, halleluja.

3

 Neem mijn stem, opdat ik zing, halleluja,

 buigend voor mijn koning, halleluja.

 Neem mijn vrienden, laat ze Heer, halleluja,

 zingend dansen tot Uw eer, halleluja.

---

*272

#4

1

 Daar staat iemand aan de deur,

 laat Hem in, laat Hem in,

 stel de Heiland niet teleur,

 laat Hem in, o, laat Hem in.

 

 Refr. Hoor Hem kloppend buiten staan,

 wil Zijn roepstem niet versmaân,

 wil niet ledig henen gaan,

 laat, o laat Hem in, o laat Hem in.

2

 Zondaar, open toch uw hart, laat Hem in.

 Al uw wachten doet Hem smart, laat Hem in.

3

 Hij zoekt steeds des mensen heil, laat Hem in.

 Zelfs gaf Hij Zijn leven veil, laat Hem in.

4

 Wilt gij blijdschap, liefd' en vreê? Laat Hem in.

 Hij deelt u dit gaarne meê, laat Hem in.

---

*273

#5

1

 'k Wil zingen van mijn God en Heer,

 die steeds Zijn zegeningen weer

 over mensen uitstort telkens weer,

 waarvan ik mag getuigen.

 Over mensen uitstort telkens weer

 waarvan ik mag getuigen.

2

 De Naam van Vader, Zoon en Geest,

 Drie-enig God geducht, gevreesd.

 Geef ons ook op dit Pinksterfeest

 Uw Goddelijke zegen. (bis)

3

 O Vader, die vol scheppingskracht

 de wereld schiep met al haar pracht.

 Hoe groot en heerlijk is Uw macht,

 waarvan wij mogen zingen. (bis)

4

 Heer Jezus, die op aarde kwam

 en onze zonden op Zich nam,

 voor ons geslacht werd als een lam

 hoe groot is Uwe liefde! (bis)

5

 Daal Heil'ge Geest, daal tot ons neer

 en geef ons steeds Uw zegen weer

 zodat gesterkt door U steeds meer

 wij U een loflied zingen. (bis)

---

*274

#3

1

 Hoe zal 't ons zijn, als eenmaal wij verkeren

 aan 't einde van de lang gestreden strijd

 en wij naar 't Vaderland des Vaders keren,

 naar 't land van licht en eeuw'ge heerlijkheid?

 Als wij het laatste stof van onze voeten,

 het laatste zweet verwijd'ren van 't gelaat

 en daar de heil'gen van eertijds begroeten.

 Wie heeft er woorden voor die toekomststaat?

2

 Hoe zal 't ons zijn, als wij met helle stralen

 van 't Godd'lijk licht als overgoten zijn

 en, o wat vreugde, dan ten eersten male

 te zijn als Hij, in waarheid vlekk'loos rein?

 Hoe wij, door geen onreinheid uitgesloten,

 versierd zijn met de gouden Koningskroon,

 als hemelburgers, Godes huisgenoten,

 voor eeuwig juichen om des Heren troon?

3

 Hoe zal 't ons zijn, als Jezus eens zal roepen:

 "Komt, gij gezegenden, komt meê in 't licht!"

 en voor de troon met duizend Eng'lengroepen

 Hem zien van aangezicht tot aangezicht?

 Die ogen zien, die eens van tranen vloten

 vanwege 's mensen ongerechtigheid.

 De wonden, die het kostb're bloed vergoten,

 dat ons van dood en hel nu heeft bevrijd?

---

*274a

#5

1

 Hoe zal 't ons zijn na alle leed beneden

 en aan het einde van de aardse strijd,

 wanneer wij daar het Vaderhuis betreden,

 verlost en vrij in 's Heren heerlijkheid;

 het laatste stof geschud is van de voeten,

 de laatste traan gedroogd is voor Gods troon

 en wij elkander daar vereend ontmoeten,

 in 't eeuwig licht ontvangen 't zaligst loon?

2

 Hoe zal 't ons zijn. als wij daar van de stralen

 van 't eeuwig licht geheel doordrongen staan?

 O, welk een vreugd, de wond'ren te verhalen,

 waardoor wij zijn verlost en ingegaan,

 als al 't gebrek voor goed is uitgesloten.

 Geen schaamt' van schuld of zond' ons meer omgeeft,

 als hemelburgers en als huisgenoten

 verkeren bij de Heer, Die eeuwig leeft.

3

 Hoe zal 't ons zijn, als wij de liefdekoorden,

 waardoor wij zijn getrokken tot Gods Zoon,

 dan onvermengd gevoelen in die oorden,

 met vrij geworden ziel voor 's Heren troon?

 Als elke wolk voor 't oog zal zijn verdwenen

 gelijk een nevel voor het zonnelicht

 en 't Lam van God ons allen is verschenen

 in heerlijkheid voor 's Vaders aangezicht?

4

 Hoe zal 't ons zijn, als Hij tot ons zal spreken:

 "Komt in, gezegenden, in heerlijkheid!"

 en wij voor eeuwig drinken uit die beken,

 waaruit wij hier gelaafd zijn in de strijd

 en d' ogen zien, die hier van tranen vloten

 om zielenood en 's harten hardigheid,

 die wonden, die het dierbaar bloed vergoten,

 dat ons van dood en zonde heeft bevrijd?

5

 Hoe zal 't ons zijn, als, wat geen oog aanschouwde,

 geen oor gehoord heeft op deez' arme aard,

 ons oog zal zien, waar 't hart op Hem betrouwde,

 in 't vaderland om Jezus' troon geschaard?

 Welaan, dan nu het steile pad betreden.

 Het is ons zweet en alle moeite waard.

 En, moet het zijn: om Zijnen Naam geleden!

 Die, als Hij leed, ons allen heeft gespaard.

---

*275

#2

1

 Genade Gods! Wat sterv'lingsmond

 prijst ooit U naar waardij;

 verloren was 'k, toen Gij mij vond,

 een slaaf en nu ben 'k vrij.

 'k Was blind voor 't waar en enig goed;

 Gij deed Uw heil mij zien,

 deed mij besprenkeld met Uw bloed,

 een wis verderf ontvliên.

2

 Aan Jezus' hand nu voortgeleid,

 ken ik geen vreze meer,

 maar jubel in mijn zaligheid,

 'k zing steeds Zijn lof en eer.

 De wereld toch gaat straks voorbij

 met haar begeerlijkheid,

 maar d' erf'nis wordt bewaard voor mij

 bij God in heerlijkheid.

---

*276

#4

1

 Door Jezus' sterven gaf Hij de mens macht,

 't vlees steeds te doden door Zijns Geestes kracht;

 door Zijn verrijzenis kan de mens weer,

 zonde bestrijdend, bestaan tot Gods eer.

 

 Refr. Laat ons dus steeds met vrijmoedigheid gaan,

 Hij laat geen zondaar ooit troosteloos staan;

 zie slechts op Jezus, Die 't al heeft volbracht;

 zie slechts op Hem, want geloven geeft kracht.

2

 Zijt gij in strijd, gij zijt nimmer alleen;

 steeds heeft Hij voor Zijne kind'ren gestreên.

 Hij geeft Zijn woord als een tweesnijdend zwaard,

 zalig hij die dit altijd bewaart.

3

 Wordt gij verzocht, och, geloof dan maar vrij,

 Hij is in alles verzocht zoals wij;

 geef de verzoeker geen plaats, doch weersta,

 dan moet hij vlieden voor Zijne genâ.

4

 Hebt gij veel zorgen, vervolging, verdriet,

 weet, dat bij al, wat het leven u biedt,

 Jezus kan helpen, daar Hij alles weet

 en, meer dan gij, al die smarten eens leed.

---

*276a

#5

1

 Stervend met Jezus, Zijn vloekdood mijn eer;

 levend met Jezus in Godd'lijk verkeer;

 opziend tot Jezus, wiens glorie 'k begeer,

 polsslag bij polsslag ben 'k d' Uwe steeds, Heer!

 

 Refr. Polsslag bij polsslag weegt liefde mijn lot,

 polsslag bij polsslag is 't leven uit God;

 opziend tot Jezus, wiens glorie 'k begeer;

 polsslag bij polsslag ben 'k d' Uwe steeds, Heer!

2

 Nooit kamp ik eenzaam, waar 'k strijd voor Gods recht,

 nooit kroont me een zege, die Hij niet beslecht:

 't kruis is Zijn standaard, Zijn pleit reeds beslecht,

 polsslag bij polsslag maakt waar, wat Hij zegt.

3

 Nooit komt beproeving of Jezus is dáár,

 drukken mij zorgen, Hij torst mijn bezwaar;

 dreigen mij noden, Hij hoedt voor gevaar;

 polsslag bij polsslag maakt kracht openbaar.

4

 Nooit smaakt de ziele miskenning en hoon;

 nooit slaakt z' in kommer een droevige toon;

 nooit gaat z' in 't rouwkleed of ginds op Zijn troon,

 polsslag bij polsslag, verkwikt haar Gods Zoon.

5

 Nooit voel 'k een zwakheid, waar Hij niet in deelt;

 nooit lijd 'k aan krankheid, waar Hij niet van heelt.

 Jezus, mijn Heiland, geen troost, die zó streelt,

 polsslag bij polsslag vervult mij Uw beeld.

---

*277

#3

1

 Heer, blijf dicht bij mij, daar d' avond snel daalt;

 'k ben slechts daar veilig, waar Gij mij omstraalt.

 Blijf daarom dicht met Uw licht mij nabij,

 licht Gij mij voor, blijf, Heer Jezus, met mij.

 

 Refr. Heer, blijf met mij, daar het noodweer steeds klimt;

 waar hulp'loos mij het gevaar reeds begrimt,

 rest hoop en moed mij alleen aan Uw zij,

 houd Gij mijn hand, blijf, Heer Jezus, met mij.

2

 Blijf Gij met mij, dan klopt 't hart gerust;

 slechts in Uw spoor ben 'k mij zeker bewust,

 breng mij toch veilig aan d' andere zij,

 blijf mij ook dan nog, Heer Jezus, nabij.

---

*278

#4

1

 Wij roepen luid: "Halleluja!"

 en ontplooien de vaan van 't kruis.

 Voorwaarts gaan w' in de kracht des Heren,

 straks wacht rust ons in 't Vaderhuis.

 

 Refr. Strijdend aan Zijn zij

 overwinnen wij,

 steeds de vijand achterna,

 broeders in de rij,

 zusters, zij aan zij,

 achter Jezus. Halleluja!

2

 Wij roepen luid: "Halleluja!"

 want de Bruidegom is nabij;

 steeds de lampen gevuld en brandend,

 wachten, waken en bidden wij.

3

 Wij roepen luid: "Halleluja!"

 satans einde is haast nabij,

 hel en dood weldra overwonnen;

 broeder. zuster, zeg, waar staat gij?

4

 Wij roepen luid: "Halleluja!"

 Onze harten, zij kloppen snel!

 Jezus zal weldra wederkeren.

 looft en prijst Hem, Immanuel.

---

*279

#3

1

 Heil'ge Jezus, trouwe Vriend,

 Die mij in liefde dient,

 houd mijn zwakke hand gevat

 op het ruw en eenzaam pad,

 dat zo steil mij opwaarts leidt;

 't hart, dat Uw vertroosting beidt,

 gaat verkwikt, bemoedigd voort,

 als het maar Uw fluist'ren hoort.

 

 Refr. Leid mij op het enge pad.

 Leid mij, leid mij telken stond;

 houdt Gij mijne hand gevat,

 nimmer, nimmer ga 'k te grond.

2

 Vriend, Die ons alom verzelt

 en aan 't hart, door angst gekneld,

 bij 't al worst'lend opwaarts gaan,

 's Vaders liefde doet verstaan,

 sterk, vermeer mijn zwak geloof,

 en wat ooit mijn moed verdoov',

 fluister binnen mij altijd;

 "Ik ben met u in de strijd".

3

 En is eens de reis volbracht,

 heeft dan 't hart nog enkel macht

 tot een laatste zucht en beê,

 sterk dan in mijn ziel de vreê,

 die 't geloof in Jezus' bloed

 als zijn anker smaken doet.

 Fluister zacht dan ook in mij:

 Wijkt het al, Ik blijf u bij".

---

*280

#4

1

 't Is middernacht en in de hof,

 buigt, tot de dood bedroefd, in 't stof

 de Levensvorst; in Zijn gebeên

 doorworstelt Hij Zijn strijd alleen.

2

 't Is middernacht, maar hoe Hij lijdt,

 Zijn jong'ren slapen bij die strijd;

 en derven, afgemat in rouw,

 de aanblik op des Meesters trouw.

3

 't Is middernacht, maar Jezus waakt,

 en 't zielelijden, dat Hij smaakt,

 bant uit Zijn hart de bede niet:

 "Mijn Vader, dat Uw wil geschied".

4

 't Is middernacht, en 't Vaderhart

 sterkt en verstaat de Man van smart,

 Die 't enig lijden, dat Hij torst,

 ten eind doorstrijdt als Levensvorst.

---

*281

#3

1

 't Kan zijn in de morgen,

 bij 't zwichten van 't duister,

 als t zonlicht de neev'len

 verdrijft door haar luister,

 dat Jezus terugkeert

 en Hij ied're kluister

 der Zijnen voor altijd verbreekt.

 

 Refr. Jezus, Heiland, hoe lang, hoe lang,

 eer U ons feestgezang

 tegenjubelt: Halleluja! Halleluja! Amen.

 Halleluja! Amen.

2

 't Kan zijn op de middag

 of als reeds bij 't dalen

 de zon 't west verguldt

 met haar gloedrode stralen,

 dat Jezus Zijn grens stelt

 aan 't zwoegen en dwalen

 Zijns volks, en hun ruste bereidt.

3

 O, blijdschap, dan dreigt ons

 geen smart meer of sterven,

 dan zullen Gods strijders

 hun eerkroon verwerven,

 als God met Zijn Zoon

 ons de vreugde doet erven,

 die 't kruis onzes Konings bekroont.

---

*282

#3

1

 Hoor, hoor, mijn ziel, hoor om ons eng'len zingen!

 Met helder blij gezang en stil gebed

 zijn dienaars, die des Vaders troon omringen.

 altijd ook daar, waar ik mijn schreden zet.

 

 Refr. Eng'len van Jezus houden de wacht,

 zingen hun welkom den pelgrims in de nacht.

2

 Zingt, eng'len zingt! Straks zult g' ons welkom heten

 omhoog waar ons de hemel vreugde biedt,

 waar strijd en dood en rouw zal zijn vergeten.

 O, zingt ons van de hemel in uw lied.

3

 Als soms op aard' de wolken 't licht verduist'ren,

 dan zien wij op tot Hem, die 't al gebiedt.

 Zijn eng'len zingen! Laat ons naar Hem luist'ren.

 De Heer is God, Hij doet de nacht teniet.

---

*283

#4

1

 Vaste Rots van mijn behoud,

 als de zonde mij benauwt,

 laat mij steunen op Uw trouw,

 laat mij rusten in Uw schaûw,

 waar het bloed door U gestort,

 mij de bron des levens wordt.

2

 Jezus, niet mijn eigen kracht,

 niet het werk door mij volbracht,

 niet het offer dat ik breng,

 niet de tranen die ik pleng,

 schoon ik ganse nachten ween,

 kunnen redden, Gij alleen.

3

 Zie, ik breng voor mijn behoud

 U geen wierook mirr' of goud;

 moede kom ik, arm en naakt,

 tot de God die zalig maakt,

 die de arme kleedt en voedt,

 die de zondaar leven doet.

4

 Eenmaal als de stonde slaat,

 dat dit lichaam sterven gaat,

 als mijn ziel uit d'aardse woon

 opklimt tot des rechters troon,

 Rots der eeuwen, in Uw schoot

 berg mijn ziele voor de dood.

---

*284

#4

1

 Waak Christen, wees wakker,

 de Heer roept ten strijd

 de trouwe, die hart Hem

 en zwaard heeft gewijd.

 De vijand dreigt tartend

 het erf van uw Vorst;

 ga, toon als een held

 uw gelaat hem en borst.

 

 Refr. Toon als een held,

 toon als een held,

 toon als een held

 uw gelaat hem en borst.

2

 Hoe groot ook 't gevaar zij,

 versaag niet in moed;

 uw Koning heeft recht op

 uw liefd' en uw bloed.

 Keer palstaand de boze

 in de naam van uw Vorst

 en toon als een held

 uw gelaat hem en borst.

3

 De strijd voor uw Koning

 is wettig en schoon;

 Hij vraagt voor Zijn liefde

 uw liefde tot loon.

 Bekamp dan de satan,

 wees trouw aan uw Vorst

 en toon als een held

 uw gelaat hem en borst.

4

 Ga moedig, uw Helper,

 de Heer is nabij.

 Waar 't strijden het heetst is,

 daar, Christen, is Hij.

 De vijand vliedt immer

 bij 't zien van uw Vorst,

 ja, toon als een held

 uw gelaat hem en borst.

---

*286

#3

1

 Wie is het, die de wijnpers

 in Gods kracht heeft getreên,

 die zich geheel voor allen gaf,

 Zijn strijd streed gans alleen?

 't Is de Heer, Die voor ons leed;

 door liefdemacht,

 't offer, dat met God verzoent,

 voor ons volbracht.

 

 Refr. Zijn liefdemacht,

 die 't al volbracht,

 Zijn liefdemacht

 heeft aan 't kruis op Golgotha

 het al volbracht.

2

 De strijd zag Hem verwinnaar,

 Hij heeft Zijn volk verlost:

 maar 't heeft een strijd, als niemand streed,

 aan 't kruishout Hem gekost.

 Door een elk verlaten stierf

 Hij in de nacht,

 toen aan 't kruis als Priestervorst

 Hij 't al volbracht.

3

 Heer, Offerlam, ons Pascha,

 voor ons aan 't kruis gedood,

 U klink' ons lied, die 't Vaderhuis

 en hart ons weêr ontsloot.

 Lof en dank zij toegebracht

 Uw liefdemacht,

 die ons aan Gods Vaderhart

 heeft weêrgebracht.

---

*287

#5

1

 Vreugde, vreugde, louter vreugde

 is bij U van eeuwigheid.

 Schepper, die 't heelal verheugde,

 bron van eeuw'ge vreugde zijt.

 Gij, die woont in licht en luister,

 drijft de schaduwen uiteen.

 Hij, die zoekend doolt in 't duister,

 vindt het licht bij U alleen.

2

 In de harmonie der sferen

 klinkt een loflied U gewijd.

 Sterren, eng'len, allen eren

 U, de Heer der heerlijkheid.

 Velden, wouden, beken, bergen,

 stromen, zeeën, alles juicht.

 Vogels, bloemen en fonteinen,

 't werk, dat van Uw vreugd getuigt.

3

 Duizend lichten, duizend kleuren

 zijn de weerglans van Uw pracht:

 daarmee wilt Gij mensen beuren

 uit hun zorgen uit hun nacht.

 Op een zee van licht en zangen

 voert Gij ons tot U omhoog.

 Gij,  Heer, zijt ons hoogst verlangen:

 doof niet voor Uw licht ons oog.

4

 Open nu ook onze ogen

 voor het ware vreugdelicht,

 opdat wij Uw naam verhogen,

 juichend voor Uw aangezicht.

 Want in Christus komt Gij nader

 hem, die onder zonde zucht.

 Ieder wilt Gij zijn een Vader,

 die in Jezus tot U vlucht.

5

 Wil van ons Uw vreugde geven,

 hef ons op tot U omhoog,

 Gever van onsterf'lijk leven,

 die tot ons U nederboog.

 Dan gaan wij hier zingend voorwaarts,

 onbevreesd in smart en pijn.

 Laat ons Heer, door Uwe liefde

 eeuwig in Uw vreugde zijn.

---

*288

#5

1

 Maranathaklokken luiden

 door al d' eeuwen overal;

 luide roepend, vriend'lijk nodend,

 vreugde gevend zonder tal.

 Ja, de wederkomst des Heren

 gaf de eerste Christ'nen moed

 en de hoop op Zijn verschijning

 zet ook onze ziel in gloed.

2

 Maranathaklokken luiden;

 welk een heerlijk vreugdakkoord!

 Zalig hij, die wakend, biddend

 acht geeft op 't Profetisch Woord.

 Wet, profeten en ook psalmen

 spreken allen van dit feit;

 't Woord leert van begin tot einde:

 Jezus komt in heerlijkheid.

3

 Maranathaklokken luiden:

 Christ'nen op! Uit slaap en sleur!

 Gordt de lend'nen, vult de lampen,

 stelt uw Bruigom niet teleur!

 Dienaars, predikt 's Heren toekomst!

 't Is de spijs te rechter tijd.

 Laat de boodschap helder klinken:

 Jezus komt, zijt gij bereid?

4

 Maranathaklokken luiden:

 Gij, Gods kind'ren. hoort Zijn stem!

 Reinigt u, wordt vol des Geestes,

 wandelt waardiglijk in Hem,

 maakt u los van zonde en wereld,

 sterkt u in 't gebed en 't Woord,

 dient elkander in de liefde,

 blijft in Hem, gaat moedig voort.

5

 Maranathaklokken luiden,

 tot aan 's werelds verste end.

 Volken, natiën en tongen

 worden met Zijn komst bekend.

 Helpt toch mee de klokken luiden,

 eer 't geluid voor goed verstomt,

 heel de wereld moet het weten,

 dat weldra haar Koning komt.

 

 De laatste vier regels van het 5e couplet

 kunnen bij elk vers als refrein worden gezongen.

---

*289

#4

1

 God zij met ons tot ons wederzien,

 Hij, de Heer der legerscharen,

 Hij zal uwe gang bewaren;

 God zij met u tot ons wederzien.

2

 God zij met u tot ons wederzien.

 Ga met God en wees een zegen,

 voorspoed geev Hij op uw wegen;

 God zij met u tot ons wederzien.

3

 God zij met u tot ons wederzien.

 Hij zal uwe arbeid lonen

 en uw werk met zielen kronen;

 God zij met u tot ons wederzien.

4

 God zij met u tot ons wederzien,

 hier op aard of eens daarboven,

 waar wij na de strijd Hem loven!

 God zij met u tot ons wederzien.

---

*290

#4

1

 Ver boven alle sterren,

 daar is Gods Vaderhuis.

 Daar klinkt in alle zalen

 der eng'len harpgeruis.

 Daar springen de fonteinen

 in Edens nieuwe hof

 en zingen alle zaal'gen

 hun psalmen tot Gods lof.

2

 Daar zijn de paarlen poorten

 en straten van fijn goud.

 Daar bloeit een eeuw'ge lente

 en jeugd, die nooit veroudt.

 Daar waaieren Gods palmen

 en blinkt het eeuwig licht.

 Daar glanst de zaal'ge vreugde

 op ieders aangezicht.

3

 Ver boven alle sterren

 staat Gods geducht paleis

 en 't wacht ons aan het einde

 van onze aardse reis.

 Daar is geen leed, geen moeite,

 geen ziekte, geen verdriet.

 Daar is het eeuwig vrede

 en zegt God: "Kind, geniet!"

4

 Naar 't huis boven de sterren

 gaat mijn verlangen uit.

 Nog zijn wij in de moeite,

 maar toch zijn wij Gods bruid.

 Eens zal Zijn kerk daarboven

 vergaderd zijn in 't licht

 en zal mijn stem Hem loven,

 als 't feest wordt aangericht.

---

*291

#3

1

 Ik was een dwalend schaap,

 ik zag de kudde niet,

 ik hoorde niet des Herders stem,

 zo vaak ik Hem verliet.

 Ik was een dwalend kind,

 ik zag de ander niet,

 ik hoorde niet des Vaders stem,

 ik deed Hem slechts verdriet.

2

 De herder zocht zijn schaap,

 de Vader zocht Zijn kind.

 Hij zocht het in het donk're dal,

 waar men geen hulp meer vindt.

 Hij vond mij in mijn nood,

 zover van 't Vaderhuis.

 Hij gaf mij aan de dood niet prijs,

 Hij bracht mij veilig thuis.

3

 Nu zing ik Davids lied:

 mijn Herder is de Heer!

 Hij voert mij in een grazig land,

 Hij draagt mij telkens weer.

 Voortaan vrees ik geen kwaad

 en ik zal voor altijd

 verblijven in des Heren huis,

 ja, tot in eeuwigheid!

---

*292

#3

1

 Here onze God en Vader,

 o hoe heerlijk is Uw naam,

 heel Uw schepping, gans de aarde

 looft en prijst U altezaam.

 Leer ons knielen voor Uw grootheid,

 maak ons dankbaar, keer op keer.

 Alles wat wij niet verdienen,

 krijgen w' uit Uw hand steeds weer.

2

 Kijk ik, Heer, naar wat U maakte,

 naar de sterren en de maan,

 wie ben ik dan toch, o Here,

 dat U met mij bent begaan.

 Toch hebt Gij de mens, o Here,

 bijna Goddelijk gemaakt.

 Heer, ik dank U, dat Uw liefde

 nu ook mij heeft aangeraakt.

3

 Laat ons met Uw schepping leven,

 die zo zuiver is en goed,

 dat wij al het goede geven,

 zoals Uw natuur dat doet.

 Leer ons knielen voor Uw grootheid,

 maak ons dankbaar, keer op keer.

 Alles wat wij niet verdienen,

 krijgen w' uit Uw hand steeds weer.

---

*293

#4

1

 Waak op mijn hart, mijn tong, stem aan:

 zing God' een dankbaar lied;

 de Heer heeft bij mij welgedaan,

 mij is genâ geschied.

2

 Zijn goedheid heeft mij vreugd verwekt;

 'k was gans onrein en naakt.

 Zijn liefde heeft mijn schuld bedekt,

 mij weer Zijn kind gemaakt.

3

 Juicht, heilsgenoten, met mij mee

 en roemt in Christus' kruis;

 Zijn offer schenkt ons hart Zijn vreê

 en deel in 't Vaderhuis.

4

 Ons halleluja juub'le blij

 tot eer van Gods genâ;

 In Jezus zijn wij rein en vrij,

 looft God, halleluja!

---

*294

#3

1

 Heer, geef mij meer reinheid,

 meer kracht van omhoog;

 meer losheid van 't aardse,

 richt opwaarts mijn oog.

 Geef lust tot de waarheid,

 meer vrucht dan voorheen,

 meer zien op mijn Heiland,

 op Jezus alleen.

2

 Meer dankbaarheid geef mij,

 meer trouw, o mijn God;

 meer innige liefde,

 meer rust in mijn lot.

 Meer tranen van meêlij,

 meer deelnaam' in smart,

 meer zachtheid en teerheid,

 meer ootmoed in 't hart.

3

 Meer heiligheid geef mij,

 meer ijver en lust;

 meer leed over zonde,

 meer vrede en rust.

 Meer blijven in Jezus,

 meer sterkte van U,

 meer lust U te dienen,

 Heer, geef mij dit nu!

---

*294a

#3

1

 Meer heiligheid geef mij,

 meer teerheid van hart,

 meer leed om de zonde,

 om al wat U smart;

 meer vrijheid in 't bidden,

 meer ingaan op 't woord.

 Meer, Heiland, 't vertrouwen

 in U, ongestoord.

2

 Meer dankbaarheid geef mij,

 meer stilt' in de Heer,

 meer pijn om 't Hem smaden,

 meer vreugd' in Zijn eer.

 Meer gloed voor mijn Koning,

 meer kracht in de strijd,

 meer lof voor elk' uitkomst,

 meer kalmt', als ik lijd.

3

 Meer zegepraal geef mij,

 meer opwaarts het oog,

 meer vrijheid van 't aardse,

 meer zucht naar omhoog.

 Meer hemelse rijpheid,

 meer d' Uwe onverdeeld,

 meer vreugd U te dienen,

 meer, Heiland, Uw beeld.

---

*295

#6

1

 Hoe zoet, Heer Jezus, klinkt Uw naam,

 in 't U gewijd gemoed.

 Gij bond weer aard en hemel saam

 door 't off'ren van Uw bloed.

2

 Geen hart werd ooit zo diep gewond,

 zo afgemat in rouw,

 dat Gij zijn leed niet helen kondt

 door Uw genaad' en trouw.

3

 De rots, waarop onwankelbaar

 in nood en strijd ik sta,

 is tot in 't allerbangst gevaar,

 mijn Heiland, Uw genâ.

4

 Mijn Koning, Midd'laar, Herder, Vriend,

 mijn alles, Heer, zijt Gij;

 een Meester, die Zijn dienaars dient,

 Behouder, zijt G' ook mij.

5

 Nooit breng ik U naar waarde dank,

 als ik Uw kruis aanschouw;

 hoe koud en zwak toch blijft de klank

 mijns loflieds op Uw trouw.

6

 Maar eenmaal, van dit vlees ontdaan,

 verheerlijkt voor Uw troon,

 hef ik dan ook een loflied aan,

 rein als Uw gunstbetoon.

---

*296

#3

1

 Waak, want uw tijd is kort;

 haast is uw dag voorbij;

 waak, want uw vijand loert,

 spiedend uw zwakke zij,

 zwak zijn uw' vlees en wil;

 zoek bij de Heer uw kracht;

 enig door Hem weerstaat,

 Christus, gij 's vijands macht.

 

 Refr. O, waak en bid, o, waak en bid;

 o, waak en bid, o, waak en bid;

 o, waak in het duister en waak in licht;

 Christen waak en bid.

2

 Geef aan geen sluim'ring toe,

 vrees twijf'lend ongeloof;

 hoe ook de vijand vleit,

 houd hart en oren doof.

 Waak, Christen, waak en bid:

 voor u waakte eens de Heer;

 denk aan Gethsemané;

 uw trouw zijn is Zijn eer.

3

 Houd Jezus' hand gevat,

 in Hem is veiligheid;

 Hij heeft in 't Vaderhuis

 u plaats en vreugd bereid.

 Ga, volg des Herders spoor,

 Hij baande 't met Zijn bloed,

 en schenkt, wie waakt en bidt,

 eens 's hemels eeuwig goed.

---

*297

#3

1

 Jezus, hoor ons bidden,

 zie in liefd' ons aan;

 wilt Gij in ons midden

 met ons verder gaan.

 Gij wilt ons omringen

 met Uw liefd' en zorg;

 leer ons dankend zingen,

 Jezus, onze Borg.

2

 Gij waart ons ten Herder

 op 't betreden pad;

 leid ons nu ook verder

 naar Gods vredestad.

 Zonder U wordt dwalen,

 struik'len hier ons deel;

 met U zegepralen

 wij tot 't eind geheel.

3

 Dus is ons verwachten

 op Uw hulpe, Heer;

 heilig onze krachten,

 sterk ze daag'lijks meer,

 tot w' als 's Vaders zonen,

 met Uw Geest bedeeld,

 ons in waarheid tonen

 dragers van Uw beeld.

---

*299

#3

1

 De Heer zal komen, ja weldra,

 wees voor Zijn komst bereid;

 ontvang Zijn volheid van genâ,

 wees voor Zijn komst bereid.

 Rechtvaardig, heilig is de Heer,

 getrouwen kroont Hij eens met eer:

 als hun Verlosser komt Hij weer,

 wees voor Zijn komst bereid.

 

 Refr. Zult gij gereed zijn, als de Bruigom komt?

 Zult gij gereed zijn. als de Bruigom komt?

 Is uw lamp bereid voor Hem?

 "Zult", klinkt haast de jubelstem,

 "gij ook gereed zijn, als de Bruigom komt?"

2

 Wat om u heen verdwijn' of vall',

 Hij komt in heerlijkheid:

 wat ook verzink' of sterven zal,

 Hij komt in majesteit.

 De Zoon des mensen van omhoog

 komt weder op de wolkenboog;

 aanschouwen zal Hem aller oog,

 Hij komt in heerlijkheid.

3

 Waak dan en bid en wees bereid,

 wees wachtende op Hem,

 let op de teek'nen van de tijd,

 wees wachtende op Hem.

 "Alleen de Vader weet die stond",

 zo sprak eertijds des Heren mond;

 Zijn wederkomst is ons verkond:

 wees wachtende op Hem.

---

*300

#1

1

 Geest van God, maak in dit uur

 al Uw kind'ren vrij.

 Schenk nieuw leven kracht en vuur,

 schenk het ook aan mij!

 Neem mij, breek mij, vul mij, zend mij!

 Schenk nieuw leven kracht en vuur,

 schenk het ook aan mij!

---

*302

#3

1

 Mijn ziel verlangt naar U;

 Heer Jezus, red mij nu

 uit al mijn nood.

 Ik wil niet langer gaan

 op ijd'le zondenpaân:

 'k vat Uwe hand voortaan,

 die Gij mij bood.

 

 Refr. Aan U mij toevertrouwend,

 geef ik U geheel mijn hart;

 op Uw belofte bouwend,

 rust mijn ziel van smart.

2

 Lang heb ik U weerstaan;

 door eigen gang te gaan,

 was 'k bijna dood.

 Maar Uwe liefde, Heer,

 zocht mij weer ied're keer;

 'k leg mij nu voor U neer,

 red m' uit de nood.

3

 Ja, Heer, ik neem het aan,

 Gij laat geen zondaar staan,

 't hart heeft nu rust.

 Jezus, Gij zijt mijn Heer,

 'k leef voortaan tot Uw eer;

 woon in mij daag'lijks meer,

 mijn vreugde en lust.

---

*303

#4

1

 Jezus, leven van mijn leven,

 Jezus, dood van mijne dood,

 Gij hebt U voor mij gegeven,

 Zelf U off'rend voor mijn nood,

 opdat ik niet redd'loos sterven,

 maar Uw heerlijkheid zou erven,

 voor dit heil aan mij geschied,

 prijz' U eeuwiglijk mijn lied.

2

 Hoe U smaad en spot mocht honen,

 Gij zweeg bij al 't last'ren stil;

 liet Uw hoofd met doornen kronen,

 'k weet het, Heer, om mijnentwil,

 om mij, die Gods beeld moest derven,

 weer Zijn beelt'nis te doen erven;

 voor dit heil, aan mij geschied,

 prijz' U eeuwiglijk mijn lied.

3

 Heer, Verzoener mijner zonden,

 Heiland, Die mij hebt gezocht,

 Die mijn boeien hebt ontbonden,

 hebt voor God mij vrijgekocht.

 Ik, onrein, in schuld verloren,

 ben in U opnieuw geboren.

 Voor dit heil, aan mij geschied,

 prijz' U eeuwiglijk mijn lied.

4

 Heer, ik zal Uw lof verbreiden

 voor Uw weldaân zonder tal;

 wil door mij ook and'ren leiden,

 goede Herder, tot Uw stal.

 Voeg, tot eer van Uw genade,

 onze harten, vroeg en spade,

 om Uw weldaân ons geschied,

 saam in 't eeuwig vreugdelied.

---

*304

#4

1

 Looft den Here, prijst Zijn daden,

 zingt Uw God een dankbaar lied,

 Die eens woonde bij de mensen

 en Zijn eeuwig huis verliet.

 

 Refr. Zing maar blij, zing maar blij,

 zing maar blij, want groot is Hij!

2

 Al Zijn oorden zijn waarachtig,

 want volkomen is de Heer.

 Hoger dan het blauw des hemels

 ziet Hij op Zijn scheps'len neer.

3

 Hij verbreekt de raad der bozen

 en verheft wie nederviel,

 Hij versterkt, wie op Hem bouwen,

 daarom juicht het in mijn ziel.

4

 Laat de vrede in mij dalen,

 Heer, vergeef mij elke dag.

 Dat ik eens bij Uw verschijnen

 eeuwig bij U wonen mag.

---

*305

#3

1

 Zie, o Jezus, ons bijeen

 om ons door Uw woord te stichten;

 dat Uw Geest ons kracht verleen'

 om ons naar Uw wil te richten.

 Laat geen aardse zorg ons krenken,

 nu w' aan 't hemels heilgoed denken.

2

 Heer, verlicht ons zwak verstand,

 nog met nevelen omtogen;

 schenk, op reis naar 't Vaderland,

 Uwe kracht ons uit de hoge;

 zo de mens iets goeds zal werken,

 moet Gij Zelf hem daartoe sterken.

3

 Glans van 's Vaders heerlijkheid!

 Licht van licht, uit God geboren!

 Maak ons tot Uw dienst bereid!

 Open hart en mond en oren!

 Onze beden, onze zangen,

 wil die, Heer, in gunst ontvangen!

---

*306

#3

1

 Op bergen en in dalen

 en overal is God!

 Waar wij ook immer dwalen

 of toeven daar is God!

 Waar mijn gedachten zweven

 of stijgen daar is God!

 Omlaag en hoog verheven,

 ja, overal is God!

2

 Zijn trouwe Vaderogen

 zien alles van nabij!

 Wie steunt op zijn vermogen,

 die dekt en Zegent Hij!

 Hij hoort de jonge raven,

 bekleedt met gras het dal,

 heeft voor elk schepsel gaven,

 ja, zorgt voor gans 't heelal!

3

 Roem, Christen, aan mijn linker

 en rechterzijd' is God!

 Waar 'k machtbos nederzinke

 of bitter lijd', is God!

 Waar trouwe vriendenhanden

 niet redden, daar is God!

 In dood en doodse banden,

 ja, overal is God!

---

*307

#3

1

 Loof God met alle krachten,

 verhef Zijn naam, zo groot!

 Wie hulp van Hem verwachten,

 verlost Hij uit hun nood.

 Gedenk, mijn ziel, Zijn daden,

 vergeet er zelfs niet één,

 Hij heeft U overladen

 met goedheid, Hij alleen.

2

 Al wat gij hebt misdreven,

 hoe veel het ook mag zijn,

 wil Hij in gunst vergeven,

 ook stilt Hij al uw pijn.

 Barmhartig en genadig,

 vol liefde telkens weer,

 lankmoedig en weldadig

 is Isr'els God en Heer.

3

 Kortstondig is ons leven,

 als bloemen op het veld,

 niets doet hen meer herleven,

 wanneer de wind hen velt.

 Maar over wie Hem vrezen,

 is 's Heren gunst altijd.

 Hij zal dezelfde wezen,

 nu en in eeuwigheid.

---

*308

#3

1

 God is goed, die in Zijn almacht

 alle hulp op aarde geeft.

 Wat u kwelt door smart of lijden,

 Jezus zegent al wat leeft.

 Want Hij hoort op heel de aarde,

 waar wij wonen, elke bee,

 gaat als Heer van recht en waarheid

 in Zijn liefde met ons mee.

2

 Vrees niet voor de dag van morgen,

 volg gewillig Zijn gebod.

 Want hoe vluchtig ook ons leven,

 eeuwig is de Here God.

 Leg maar alles in Zijn handen,

 die de dood is ingegaan,

 maar vanuit de schoot der aarde

 glorierijk is opgestaan.

3

 Vrede zal er dan weer wezen,

 als de Heer komt in mijn ziel

 en ik in mijn schuld en onmacht

 diep gebogen nederkniel.

 Want de Here, hoog verheven,

 wendt zich van geen zondaar af,

 die zich hulp'loos en verlaten

 aan de Heiland overgaf.

---

*309

#3

1

 Here God, ik wil U prijzen

 voor Uw goedheid al den dag,

 dat ik leef in Uw bescherming

 en Uw troost ervaren mag.

 

 Refr. Heer in de hemel, maak mij rein

 en wil mijn trouwe Leidsman zijn,

 wil mijn trouwe Leidsman zijn,

 een Leidsman zijn op weg naar Huis.

2

 Blijf mij bij door Uw' genade,

 dat ik weten mag, o Heer,

 Gij alleen, en niemand anders,

 ziet vol liefde op mij neer.

3

 Wees niet bang, maar leg uw lasten

 en uw twijfel voor Hem neer,

 Die de weg is en het leven,

 Wiens verlossing ik begeer.

---

*310

#4

1

 Heil'ge bijbel, woord mijns Gods,

 boek, veracht door 's werelds trots,

 meer dan 't heerlijkst goed op aard'.

 Zijt g' als Gods geschenk mij waard,

 zijt g' als Gods geschenk mij waard.

2

 Hartespiegel is m' Uw blad,

 raadsman op mijn levenspad;

 zwaard, welks scherpte niets weerstaat,

 veilig schild voor 't dreigendst kwaad. (bis)

3

 Trooster in het bangst der smart,

 woord mijns Gods, heers in mijn hart;

 werp Uw' Geest er, trouwe Heer,

 al, wat U weerstreeft, ter neer. (bis)

4

 Heilig woord, woord van mijn God,

 borg vanaf mijn kinderlot,

 Gij zult ook in stervenspijn

 licht mij in het doodsuur zijn. (bis)

---

*312

#3

1

 Leg maar stil je hand in Zijn handen,

 zeg maar stil amen op Zijn woord.

 Laat Zijn licht in je hart zo branden

 voor Hem, die je ja heeft gehoord.

 

 Refr. Leg maar stil je hand in Zijn handen.

 Zeg maar stil amen op Zijn woord

 op de weg naar hemelse landen,

 naar de stad met gouden poort.

2

 Kom maar steeds met moeilijke vragen

 tot de God, die het antwoord weet.

 Hij, die jouw lasten ook wil dragen,

 is het, die je nimmer vergeet.

3

 Geef Hem maar je volste vertrouwen,

 weet ook, dat je Zijn kind mag zijn.

 Je mag Zijn kerk mee helpen bouwen,

 zing maar mee heel zacht het refrein.

---

*313

#3

1

 Neem mijn leven, laat het, Heer,

 toegewijd zijn aan Uw eer.

 Maak mijn uren en mijn tijd

 tot Uw lof en dienst bereid.

2

 Neem mijn handen, maak ze sterk,

 trouw en vaardig tot Uw werk.

 Maak, dat ik mijn voeten zet

 op de wegen van Uw wet.

3

 Neem mijn stem, opdat mijn lied

 U mijn Koning hulde biedt.

 Maak, o Heer, mijn lippen rein,

 dat zij Uw getuigen zijn.

---

*314

#3

1

 Heiland, wij zijn hier vergaârd

 om Uw dierbaar woord te horen.

 Slechts Uw woord kan op deez' aard

 ons de ziel en 't hart bekoren.

 Dat leert zond' ons overwinnen

 en vernieuwt ons hart en zinnen.

2

 Al ons weten en verstand

 is door duisternis bevangen.

 tenzij uit Uws Geestes hand

 wij het zuiv're licht ontvangen.

 Goed te denken, doen en dichten

 moet Gij zelf in ons verrichten.

3

 Glans van 's Vaders heerlijkheid,

 Licht van 't Licht, uit God geboren,

 maak ons al te saam bereid;

 open Gij ons hart en oren!

 Leer ons zingen, spreken, bidden.

 Heer, wees Zelf nu in ons midden.

---

*315

#8

1

 Eén Vader, die ons noemt Zijn kind,

 één Zoon, die ons zo teer bemint,

 één Geest, die ons door 't leven leidt,

 één lichaam, dat Zijn licht verspreidt.

2

 Eén Trooster, die geen wezen laat,

 één Bruigom, die te komen staat,

 één Bron, die onze ziel verkwikt,

 één God, die al ons lot beschikt.

3

 Eén Koning, die het al regeert,

 één Meester, die Zijn wil ons leert,

 één Tempel, waar w' een Steen van zijn,

 één aan de dis van brood en wijn.

4

 Eén kruis, waar God verzoening wrocht,

 één Heiland, die met bloed ons kocht,

 één stad, waar 't moede oog naar staart,

 één erfenis voor ons bewaard.

5

 Eén Woord van God geïnspireerd,

 één waarheid, die ons 't goede leert,

 één fundament in Jezus' bloed,

 één vrede voor 't ontrust gemoed.

6

 Eén hemel, die ons allen trekt,

 één taak, die ons tot arbeid wekt,

 één in de liefde voor de Heer,

 één in het loflied tot Zijn eer.

7

 Eén met die ons zijn voorgegaan,

 één met die in de strijd nog staan,

 één in het dragen van het kruis,

 één op de weg naar 't Vaderhuis.

8

 Eén in 't geloof, één Heer en doop,

 één Levensdoel, één zaal 'ge hoop,

 één in het bloed op Golgotha,

 lof zij de Heer, Halleluja!

---

*316

#5

1

 Het graf is leeg! Gods Zoon, Hij leeft!

 De Christus is verrezen!

 Gij, die Hem zoekt, weest niet bevreesd,

 Zijn wonden zijn genezen.

2

 Hij, die de dood is doorgegaan,

 troost in Zijn sterven armen,

 al wie Hem zoekt, wie eenzaam is,

 in eindeloos erbarmen.

3

 De stoet vermoeiden, die Hem volgt,

 verkrijgt steeds nieuwe krachten

 en nadert licht van voet en blij

 hen, die de strijd volbrachten.

4

 Dan zingen zij hun vreugde uit:

 juicht bergen, zeeën, dalen.

 Laat heel Gods schepping vrolijk zijn,

 zingt het in alle talen.

5

 Het graf is leeg! Gods Zoon, Hij leeft!

 De Christus is verrezen!

 De aarde zal opnieuw Gods tuin

 en hof van vreugde wezen.

---

*317

#3

1

 Buigt niet voor verzoeking;

 wie 't kwade weerstaat,

 steunt als overwinnaar

 door voorbeeld en raad

 zijn broeders in 't strijden.

 Volheerlijk is 't loon;

 zie immer op Jezus,

 't geldt leven en kroon.

 

 Refr. Zoek uw steun bij de Heiland,

 heb vertrouwen op Jezus;

 blijf volharden tot 't einde,

 zie, dan wankelt gij niet.

2

 Vlied immer de spotters,

 daar 't gif van hun tong

 reeds menige zwakke

 tot Godslast'ring dwong.

 Steun niet op u zelve,

 zoek geen eigen eer;

 schuil in Zijn armen,

 blijf dichtbij uw Heer.

3

 In elke verzoeking

 is Jezus nabij,

 daar ook Hij zelve

 verzocht is als wij.

 Zo kan Hij ons troosten,

 steunen door Zijn hand,

 tot ons Zijn genade

 brengt in 't Vaderland.

---

*318

#3

1

 Als gij 's avonds rustig neerligt,

 moe en afgetobd,

 hoort gij dan niet, hoe uw harte

 dikwijls zwoegend klopt?

 Denk dan niet: "O, 't is een polsslag".

 Neen, 't heeft dieper zin;

 Jezus klopt dan aan uw harte,

 roepend: "Laat Mij in!"

2

 Eenmaal komt het uur van sterven,

 denk daaraan eens, vrind!

 Als de dood, doch zonder kloppen,

 u van d' aard ontbindt.

 Daarom blijft de Heiland roepen:

 "Stel mij niet teleur!

 Laat M' uw moede hart verkwikken,

 open toch de deur!"

3

 O, blijf toch uw hart niet sluiten

 voor die trouwe Vriend;

 heeft Hij dat voor al Zijn liefde

 wel aan u verdiend?

 Wee u! Als gij handenwringend

 voor Zijn richtstoel staat

 en diezelfde stem dan uitroept:

 "Weg van Mij, te laat!"

---

*319

#3

1

 Als hier op aarde mijn werk is gedaan

 en ik kom veilig aan 's hemels kust aan,

 o, dan zal daarin mijn vreugde bestaan,

 dat ik heel dicht naast mijn Heiland mag gaan.

 

 Refr. O, dat maakt mij zalig en blij. (bis)

 Als ik het Lam zie, geslacht ook voor mij,

 dat maakt voor eeuwig mij zalig en blij.

2

 Als 'k eens de plaats, in de hemel bereid,

 en reeds zo lang door mij biddend verbeid,

 binnentreed, aan Zijne hand voortgeleid,

 zal 'k bij Hem wonen tot in eeuwigheid.

3

 Als 'k daar mijn vrienden van vroeger ontmoet,

 al mijne dierb'ren daar juichend begroet

 en 'k hoor de stemmen der Engelenstoet,

 dan zal ik prijzen de kracht van Zijn bloed.

---

*319a

#3

1

 Als hier al 't werk voor de Heer is volbracht,

 voeren mij d' Eng'len tot Hem, Die mij wacht;

 'k zal Hem dan zien. Die aan 't voor mij stierf

 en door Zijn dood mij de hemel verwierf.

 

 Refr. O, dat maakt mij zalig en blij.

 Dat ik Hem zien zal, Die stierf ook mij,

 dat maakt voor eeuwig mij zalig en blij.

2

 Als 'k daar zal zijn in mijn hemels Tehuis,

 zal 'k eerst beseffen de grootheid van 't kruis;

 dán eerst naar waarde Hem hulde daar biên,

 als ik mijn Heer in Zijn glorie zal zien.

3

 'k Vind daar mijn dierb'ren in Jezus dan weer,

 juub'lend de lof van hun Redder en Heer;

 maar bovenal is de vreugd, die mij wacht:

 eeuwig met Jezus, Die 't al heeft volbracht.

---

*320

#4

1

 Uw naam, o Heiland, zij al d'eer,

 voor 't offer, dat Gij bracht;

 tot 's Vaders troon bracht Gij ons weer,

 groot was Uw liefdemacht.

 

 Refr. Geen and're pleitgrond hebben wij,

 die Naam alleen maakt vrij.

 Komt vrienden, komt, geeft Jezus eer,

 Hij is ons aller Heer.

2

 Gij legde Zelf Uw leven af

 en vond Uw dood aan 't kruis;

 verwon voor ons de dood en 't graf,

 en ging ons voor naar huis.

3

 O, heilig Lam, Uw kostbaar bloed

 behoudt zijn waarde en kracht,

 bewaart nog daag'lijks mijn gemoed,

 't besprengt mij dag en nacht.

4

 Heer Jezus, U zij lof en eer,

 als straks d' ontelb're schaar

 U hulde brengt aan 't glazen meer

 met dankb're stem en snaar.

---

*321

#3

1

 Heer Jezus, neem mijn handen

 en leid mij voort

 langs steile afgrondsranden

 naar 't hemels oord.

 'k Kan zonder U niet leven,

 niet gaan of staan;

 als Gij mij zoudt begeven

 zou 'k ras vergaan.

2

 Al wat U eertijds griefde,

 verzoend door 't bloed,

 verborgen in Uw liefde,

 is 't mij thans goed.

 Ik zit nu aan Uw voeten

 zo kalm en stil:

 daar leer ik U ontmoeten,

 verstaan Uw wil.

3

 Behoed mij voor verkoelen

 door satans macht;

 doe mij Uw hand gevoelen

 in donk're nacht.

 Heer Jezus, neem mijn handen

 in Uwe hand,

 om veilig aan te landen

 in 't Vaderland.

---

*321a

#3

1

 Wil aan Uw hand mij leiden,

 Heer, in genâ,

 tot aan mijn zalig scheiden

 en ook daarna.

 Alleen kan ik niet wand'len,

 niet éne schreê;

 waar Gij zult gaan en hand'len,

 neem mij daar mee.

2

 Hul in Uw teer erbarmen

 mijn zwakke hart;

 draag liefd'rijk mij in d' armen

 in vreugd en smart.

 Troost met Uw rijke zegen

 Uw arme kind:

 dan volg ik langs Uw wegen,

 gewillig, blind.

3

 Al voel ik hier niet immer

 Uw grote macht,

 Gij, Gij verlaat mij nimmer,

 ook in geen nacht.

 Ik weet, Gij zult mij leiden,

 Heer, in genâ,

 tot aan mijn zalig scheiden

 en ook daarna.

---

*324

#6

1

 Jezus is het Brood des levens!

 Uit de hemel neergedaald,

 schenkt Hij krachten, geeft Hij vreugde,

 waar geen and're vreugd bij haalt.

2

 Jezus is de Weg, die zondaars,

 afgedwaald van 't rechte pad,

 voert uit hunne donk're doolhof

 naar de heil'ge hemelstad.

3

 Jezus is de Bron, die water

 aan het dorstend harte schenkt;

 wie aan Hem om laaf'nis smeken,

 heeft Hij immer mild gedrenkt.

4

 Jezus is de goede Herder;

 aangerand door 't snoodst geweld,

 heeft Hij voor Zijn zwakke schapen

 tot een offer Zich gesteld.

5

 Jezus is het vlekk'loos Godslam;

 't is alleen Zijn dierbaar bloed,

 dat gemeenschap met de Vader

 ons in waarheid kennen doet.

6

 Jezus is de Rots der eeuwen,

 Die geen wank'ling vreest noch val

 en, wat hier bezwijk', Gods kind'ren

 tot een Toevlucht wezen zal.

---

*325

#3

1

 Er is nog plaats, gaat uit in struik en heg,

 opdat ook d' armste 't weet.

 Verkondt het luid aan d' uitgang van de weg.

 De dis staat nog gereed!

 Gaat, nodigt hen, die willen horen,

 al zijn ze nog zo diep verloren:

 er is nog plaats, er is nog plaats!

2

 Het is nog tijd! Zijn liefde roept u nog,

 Zijn dienaars noden u.

 Nog onbekeerd? Kom, zondaar, haast u toch;

 hoor naar Zijn roepstem nu!

 Wordt één van Zijne disgenoten,

 de deur is thans nog niet gesloten.

 Het is nog tijd, het is nog tijd!

3

 Straks is 't te laat, de tijd vliegt snel daarheen,

 o, kom nu toch gezwind!

 Daar g' anders straks, trots al uw droef geween,

 de deur gesloten vindt.

 De Bruigom komt, geen tijd verliezen,

 Hem spoedig als uw Heiland kiezen!

 Straks is 't te laat, straks is 't te laat.

---

*326

#3

1

 Schoon als de hof was van Eden,

 pas uit des Makers hand,

 zó zal de wildernis bloeien,

 spreidend haar geur door 't land.

 

 Refr. Kom, o gij dag aller dagen,

 lang door Gods volk verbeid;

 hoe dikwerf te midden der moeiten

 hijg ik naar Uw zaligheid.

2

 Kreupelen zullen dan springen,

 doven weer spraak verstaan;

 blinden de lichtglans aanschouwen,

 blijde in 's Heren daân.

3

 Dan zal de tonge des stommen

 zingen een jubellied;

 allen hun danktoon doen horen,

 ere zij Gods gebied.

---

*327

#3

1

 Wie bouwt op de Rots, de Zone Gods,

 heeft stortvloed noch storm te vrezen;

 het uur van gevaar toont 't Godswoord waar:

 Ik zal uw toevlucht wezen.

 

 Refr. Ons heil is de Rots, is de vaste Rots.

 ons heil is de Rots, is de vaste Rots:

 ons heil is de Heer, is de Zone Gods;

 Hij is der eeuwen Rots.

2

 Maar allen, wier hand hier bouwt op zand,

 zij zullen te laat aanschouwen,

 wat uitkomst hem beidt, die schijn verleidt

 op 's werelds grond te bouwen.

3

 Ons heil is de Rots, de Zone Gods.

 Wat bergen en heuv'len wijken:

 de Rots, door Gods hand in Hem geplant,

 zal nimmermeer bezwijken.

---

*328

#3

1

 Waarom schuilt gij niet bij Jezus,

 o zondaar, verloren en blind?

 Waarom keert ge niet weer tot de Vader,

 Die smacht naar Zijn roekeloos kind?

 Waarom voedt g' u met draf dan nog langer,

 bekleedt slechts een zwijnhoederspost?

 Gij hoort toch, hoe Jezus u nodigt:

 "Bekeer u en gij zijt verlost."

 

 Refr. Schuil dichter, ja dichterbij Jezus,

 de weg is zo duid'lijk vermeld;

 o, raak door 't geloof slechts Zijn kleed aan

 en gij zijt terstond weer hersteld.

2

 Waarom schuilt gij niet dichter bij Jezus,

 o Christen? Versta toch uw plicht,

 moet een Koningskind niet altijd wand'len

 als Jezus in 't hemelse licht?

 Schoon de satan u somtijds nog aanvalt,

 't geloof nu en dan wel eens daalt:

 o, schuil dan opnieuw aan Zijn boezem,

 door Hem wordt verwinning behaald.

3

 Waarom schuilt gij niet dichterbij Jezus?

 Zijn hulp heeft nog nimmer gefaald;

 ook voor al onze krankheên en smarten

 heeft Hij aan het kruishout betaald,

 ook als Heelmeester is Hij Dezelfde,

 Zijn hand strekt zich uit u ten baat;

 geloof vrij, uw volle genezing

 volgt dan, als g' op Hem u verlaat.

---

*329

#3

1

 Zondaar, heeft een stem daar binnen

 nooit zacht fluist'rend u gezegd:

 "Wil opnieuw met God beginnen,

 Die genade u schenkt voor recht?"

 Nog kunt gij ook d' eerkroon winnen,

 voor 't gelove weggelegd.

2

 Waarom blijft gij wederstreven,

 van Gods heilgoed afgekeerd?

 Ga, door dankb're hoop gedreven,

 uit tot Hem, Die niemand weert:

 wiens genade u Gode leven

 en gerust u sterven leert.

3

 Zondaar, moog'lijk roept al spoedig

 u de Heil'ge voor Zijn troon.

 Jezus heeft voor u gebeden,

 droeg voor u een doornenkroon.

 Hoor nu als voor 't laatst de beden,

 die u trekken tot Gods troon.

---

*329a

#7

1

 De voetstap des Konings,

 men hoort zijn geluid

 in 't oorlogsrumoer van de volken.

 De tronen der wereld, zij worden zijn buit,

 als Jezus straks komt op de wolken.

2

 De voetstap des Konings, verneemt gij hem niet

 in allerlei teek'nen der tijden?

 De wereld, zij siddert bij 't droevig verschiet;

 doch die Hem verwachten, zijn blijde.

3

 De voetstap des Konings brengt lsr'el naar 't land,

 dat thans weer als nieuw wordt herboren.

 God mint alle volken; daarom heeft Zijn hand

 't volk Isr'el als werktuig verkoren.

4

 De voetstap des Konings spreekt luid tot Gods kerk:

 "Ontwaak, 't is geen tijd meer tot dromen.

 Ga heen in Mijn wijngaard en werk daar Mijn werk,

 doe handeling, totdat Ik kome."

5

 De voetstap des Konings vraagt ernstig gehoor;

 Hij noopt ons tot waken en bidden.

 Gemeente van Christus, bereid u toch voor,

 want weldra staat Hij in uw midden.

6

 De voetstap des Konings dringt door tot het graf;

 d' in Christus gestorv'nen verrijzen,

 dan valt ook het reiskleed de levenden af,

 in eenheid zal alles Hem prijzen.

7

 De voetstap des Konings, trilt hij in uw ziel?

 Verwacht gij de dag Zijner Kroning?

 Zo niet, buig nog heden uw harte en kniel

 voor Jezus, Uw Redder en Koning.

---

*330

#4

1

 Leer mij Uw weg, o Heer,

 leer mij Uw weg.

 Schenk van Uw kracht mij meer,

 leer mij Uw weg.

 Houd mij in evenwicht,

 dat 'k voor Uw aangezicht,

 wandel in 't volle licht,

 leer mij Uw weg.

2

 Als vrees soms 't hart benauwt,

 leer mij Uw weg.

 Als zorg mijn dank verflauwt,

 leer mij Uw weg.

 Help mij in vreugd en pijn,

 noodweer of zonneschijn

 steeds blij in U te zijn,

 leer mij Uw weg.

3

 Hoe ook mijn toestand wordt,

 leer mij Uw weg.

 't Leven zij lang of kort,

 leer mij Uw weg.

 Is dan mijn loop volbracht,

 vrees ik geen dood of macht,

 daar mijn ziel U verwacht,

 leer mij Uw weg.

4

 Wat ook dit leven brengt,

 Hij is nabij.

 't Zij 't vreugd of droefheid schenkt,

 Hij is nabij.

 Hoe sterk ook satans macht,

 Jezus geeft licht en kracht

 ieder, die Hem verwacht;

 Hij is nabij.

---

*331

#2

1

 Komt, laat ons samen Isr'els Heer,

 de rotssteen van ons heil met eer,

 met Godgewijde zang ontmoeten!

 Laat ons Zijn gunstrijk aangezicht

 met een verheven lofgedicht

 en blijde psalmen juichend groeten!

2

 Want Hij is onze God en wij

 zijn 't volk van Zijne heerschappij,

 de schapen, die Zijn hand wil weiden.

 Zo gij Zijn stem dan heden hoort,

 gelooft Zijn heil en troostrijk woord;

 verhardt u niet, maar laat u leiden.

---

*332

#3

1

 Vorst des levens, 't is Uw dood

 die een schuilplaats mij ontsloot,

 die voor zond' en doodsgeweld

 mij, verloorne, veilig stelt:

 mij, melaatse, die Uw bloed

 reinigt en herleven doet.

2

 Offerbloed noch 't best metaal,

 dat voor onze schuld betaal',

 't wist de minste onreinheid niet;

 maar, Lam Gods, wie op U ziet,

 wordt van zondenslavernij,

 door Uw zoenbloed gans'lijk vrij.

3

 Heer, Uw kruis, Uw stervenspijn

 zal alleen tot steun mij zijn,

 als hier alles mij begeeft;

 Heer, in Wien mijn ziele leeft,

 Gij alleen, en Gij geheel,

 zijt mijn hoop, mijn eeuwig deel.

---

*333

#6

1

 O God, die droeg ons voorgeslacht

 in nacht en stormgebruis,

 bewijs ook ons Uw trouw en macht,

 wees eeuwig ons tehuis!

2

 Gevlucht naar Uwen vasten troon,

 vindt ieder schuil en schut,

 waar eeuwig hij beveiligd woon',

 verstoken in Uw hut.

3

 Gij zijt, van vóór Gij zee en aard

 hebt door Uw woord bereid,

 altijd dezelfde, die Gij waart,

 de God der eeuwigheid!

4

 En duizend jaar gaan als de dag

 van gist'ren voor U heen,

 een schaduw', een gedachte vaag,

 een nachtwaak, die verdween.

5

 De tijd draagt alle mensen voort

 op zijn gestage stroom;

 ze zijn als gras, door zon verdord,

 vervluchtigd als een droom.

6

 O God, die droeg ons voorgeslacht

 in tegenspoed en kruis.

 wees ons een gids in storm en nacht

 en eeuwig ons tehuis!

---

*334

#3

1

 Rots der eeuwen, troost in smart,

 vaste grond voor 't wank'lend hart,

 goed bestand voor storm en vloed,

 Jezus, is m' Uw dierbaar bloed;

 daarin vond 'k steeds al mijn kracht,

 zelfs in d' allerbangste nacht.

2

 Die op eigen kracht vertrouwt,

 heeft op losse grond gebouwd.

 Eigen werken baten niet.

 Slechts die tot de Rotssteen vliedt,

 komt gewis aan 's hemels kust.

 Jezus geeft alleen de rust.

3

 Vaste rots in elke nood,

 schuilplaats, zelfs tot in de dood,

 G' ondersteunt, die wank'lend viel.

 Trooster der bedroefde ziel,

 Jezus, Heiland, Zone Gods,

 ja, Gij zijt der eeuwen Rots.

---

*335

#3

1

 O blijde dag, als 't Woord des Heren

 tot in de diepste graven wordt gehoord

 en wij de Koning weer zien keren

 om ons te brengen in het zalig oord.

 

 Refr. O blijde dag, die biddend afgewacht,

 de strijd verzoet en pijn en leed verzacht.

2

 O blijde dag, wanneer onz' aarde

 als eens bij 't allereerste morgenrood,

 weer prijkt in al haar pracht en waarde,

 zoals zij zich voor d' eerste mens ontsloot.

3

 O blijde dag, als alle monden

 eens Christus prijzen in hun zang en lied

 en alle scheps'len dan verkonden:

 Hij is het waard, dat men Hem hulde biedt.

---

*336

#4

1

 Waak op, gij geest der eerste boden,

 der trouwen, die sterk in des Heren macht,

 met liefdesdrang de volken noden,

 door geen geweld tot moed'loosheid gebracht.

 Hun ijver is 't, waardoor in 't wereldrond

 nu Jezus' naam ten leven wordt verkond.

2

 O mocht het vuur, door hen ontstoken,

 met sneller gang tot 's aardrijks grenzen gaan;

 en waar het woord reeds werd gesproken.

 het dieper steeds in 't hart zijn wortels slaan.

 Zie op ons, Heer des oogstes, helpend neer,

 maak door Uw geest Uw knechtental steeds meer.

3

 Gij Zelf, Heer, leerdet ons, te bidden

 om meerd'ring van Uws Vaders knechtental;

 maar wein'gen zelfs, met U in 't midden,

 wie is 't, die ons tot zwijgen dwingen zal?

 Als U ons oog, bekleed met almacht, ziet,

 zegt ons geloof: "Spreek, Heer, en 't is geschied!"

4

 Doe spoedig, Heer, die heilstond naad'ren,

 dat er geen oord op 't wereldrond meer zij,

 waar Uw belijders niet vergaad'ren,

 in U van 't juk der zond' en wereld vrij.

 Dan roemt haast met de volken Isr'el mee

 in 't heilgenot van waarheid, liefd' en vreê.

---

*337

#5

1

 Laat ieder 's Heren goedheid loven,

 want goed is d' Oppermajesteit;

 Zijn goedheid gaat het al te boven;

 Zijn goedheid duurt in eeuwigheid.

 Laat lsr'el nu Gods goedheid loven

 en zeggen: "Roemt Gods Majesteit!

 Zijn goedheid gaat het al te boven:

 Zijn goedheid duurt in eeuwigheid."

2

 De Heer is mij tot hulp en sterkte,

 Hij is mijn lied, mijn psalmenzang;

 Hij was het, Die mijn heil bewerkte,

 dies loof ik Hem mijn leven lang.

 Men hoort der vromen tent weergalmen

 van hulp en heil, ons aangebracht!

 Daar zingt men blij met dankb're psalmen:

 Gods rechterhand doet grote kracht.

3

 De steen die door de tempelbouwers

 veracht'lijk was een plaats ontzegd,

 is tot verbazing der beschouwers,

 van God ten hoofd des hoeks gelegd.

 Dit werk is door Gods alvermogen,

 door 's Heren hand alleen geschied.

 Het is een wonder in onz' ogen;

 wij zien het maar doorgronden 't niet.

4

 Dit is de dag, de roem der dagen,

 die Isr'els God geheiligd heeft:

 laat ons verheugd, van zorg ontslagen,

 Hem roemen, Die ons blijdschap geeft.

 Och, Heer! Geef thans Uw zegeningen!

 Och Heer! Geef heil op deze dag!

 Och, dat men op deez' eerstelingen

 een rijke oogst van voorspoed zag.

5

 Gij zijt mijn God, U zal ik loven,

 verhogen Uwe majesteit.

 Mijn God, niets gaat Uw roem te boven;

 U prijs ik tot in eeuwigheid!

 Laat ieder 's Heren goedheid loven,

 want goed is d' Oppermajesteit!

 Zijn goedheid gaat het al te boven:

 Zijn goedheid duurt in eeuwigheid.

---

*340

#3

1

 Zingt, zingt een nieuw gezang de Here,

 die grote God, Die wond'ren deed!

 Zijn rechterhand, vol sterkt' en ere,

 Zijn heilig' arm wrocht heil na leed.

 Dat heil heeft God nu doen verkonden,

 nu heeft Hij Zijn gerechtigheid

 zo vlekkeloos en ongeschonden

 voor 't heidendom ten toon gespreid.

2

 Doe bij uw harp de psalmen horen,

 uw juichstem geev' de Here dank;

 laat klinken, door uw tempelkoren,

 trompetten en bazuingeklank!

 Dat 's Heren huis van vreugde druise

 voor Isr'els grote Opperheer;

 de zee met hare volheid bruise;

 de ganse wereld geev' Hem eer!

3

 Laat al de stromen vrolijk zingen,

 de handen klappen naar omhoog;

 't gebergte vol van vreugde springen

 en hupp'len voor des Heren oog!

 Hij komt, Hij komt om d'aard te richten,

 de wereld in gerechtigheid;

 al 't volk, daar 't wreed geweld moet zwichten,

 wordt in rechtmatigheid geleid.

---

*343

#4

1

 'k Sla d'ogen naar't gebergte heen,

 vanwaar ik dag en nacht

 des Hoogsten bijstand wacht.

 Mijn hulp is van de Heer alleen,

 die hemel, zee en aarde

 eerst schiep en sinds bewaarde.

2

 Hij is, al treft u 't felst verdriet,

 uw Wachter, Die uw voet

 voor wankelen behoedt;

 Hij, Isr'els Wachter, slulmert niet.

 Geen kwaad zal u genaken,

 de Heer zal u bewaken.

3

 Zijn wacht, waarop men hopen mag,

 zal, daar zij u bedekt

 en u ter schaduw strekt,

 de maan bij nacht, de zon bij dag,

 in koud' en gloed vermind'ren,

 opdat zij u niet hind'ren.

4

 De Heer zal u steeds gadeslaan,

 opdat Hij in gevaar

 uw ziel voor ramp bewaar';

 de Heer, 't zij g' in of uit moogt gaan

 en waar g' u heen moogt spoeden,

 zal eeuwig u behoeden.

---

*344

#3

1

 Zingt nu blij te moê

 't machtig Opperwezen

 ene lofzang toe.

 Om ons heilgenot

 worde Jakobs God,

 met gejuich geprezen.

2

 Zingt een psalm en geeft

 trommels aan de reien.

 Wat in Isr'el leeft,

 roep' Zijn grootheid uit;

 harp en zachte luit

 moet Zijn roem verbreien!

3

 Opent uwe mond,

 eist van Mij vrijmoedig

 op mijn trouw verbond!

 Al wat u ontbreekt,

 schenk Ik, zo gij 't smeekt,

 mild en overvloedig.

---

*345

#6

1

 Loof, loof de Heer, mijn ziel, met alle krachten;

 verhef Zijn naam, zo groet, zo heilig t' achten.

 Och, of nu al, wat in mij is, Hem preez'!

 Loof, loof mijn ziel, de Hoorder der gebeden;

 vergeet nooit één van Zijn weldadigheden;

 vergeet ze niet, 't is God, die z' u bewees.

2

 Loof Hem, Die u al wat gij hebt misdreven,

 hoeveel het zij, genadig wil vergeven;

 uw krankheên kent en liefderijk geneest;

 die van 't verderf uw leven wil verschonen;

 met goedheid en barmhartigheid u kronen,

 die in de nood uw redder is geweest.

3

 Zo hoog Zijn troon moog' boven d' aarde wezen,

 zo groot is ook voor allen die Hem vrezen

 de gunst, waarmee Hij hen wil gadeslaan.

 Zo ver het west verwijderd is van 't oosten,

 zo ver heeft Hij om onze ziel te troosten

 van ons de schuld en zonden weggedaan.

4

 Geen vader sloeg met groter mededogen

 op teder kroost ooit Zijn ontfermend' ogen

 dan Isr'els Heer op ieder, die Hem vreest.

 Hij weet, wat van Zijn maaksel is te wachten,

 hoe zwak van moed, hoe klein wij zijn van krachten;

 en dat wij stof van jongs af zijn geweest.

5

 Gelijk het gras is ons kortstondig leven,

 gelijk een bloem, die op het veld verheven,

 wel sierlijk pronkt, maar kracht'loos is en teer.

 Wanneer de wind zich over 't land laat horen,

 dan knakt haar steel, haar schoonheid gaat verloren,

 men kent en vindt haar standplaats zelfs niet meer.

6

 Maar 's Heren gunst zal over Die Hem vrezen,

 in eeuwigheid altoos dezelfde wezen;

 Zijn trouw rust zelfs op 't late nageslacht,

 dat Zijn verbond niet trouweloos wil schenden,

 noch van Zijn wet afkerig d' oren wenden,

 maar die naar eis van Gods verbond betracht.

---

*346

#5

1

 Heer, ai, maak mij Uwe wegen

 door Uw woord en Geest bekend;

 leer mij, hoe die zijn gelegen

 en waarheen G' Uw treden wendt.

 Leid mij in Uw waarheid; leer

 ijv'rig mij Uw wet betrachten;

 want Gij zijt mijn heil, o Heer!

 'k Blijf U al de dag verwachten.

2

 's Heren goedheid kent geen palen;

 God is recht, dus zal Hij door

 onderwijzing hen, die dwalen,

 brengen in het rechte spoor,

 Hij zal leiden 't zacht gemoed

 in het effen recht des Heren;

 wie Hem need'rig valt te voet,

 zal van Hem Zijn wegen leren.

3

 Lout're goedheid, liefdekoorden,

 waarheid zij des Heren paân

 hun, die Zijn verbond en woorden

 als hun schatten gadeslaan.

 Wil mij, Uwe naam ter eer,

 al mijn euveldaân vergeven;

 ik heb tegen U, o Heer,

 zwaar en menigmaal misdreven.

4

 Wie heeft lust de Heer te vrezen,

 't allerhoogst en eeuwig goed?

 God zal Zelf zijn Leidsman wezen,

 leren, hoe hij wand'len moet.

 't Goed, dat nimmermeer vergaat,

 zal hij ongestoord verwerven

 en zijn Godgeheiligd zaad

 zal 't gezegend aard'rijk erven.

5

 Gods verborgen omgang vinden

 zielen, daar Zijn vrees in woont;

 't Heilgeheim wordt aan Zijn vrinden

 naar Zijn vreêverbond getoond.

 D' ogen houdt mijn stil gemoed

 opwaarts om op God te letten;

 Hij, Die trouw is, zal mijn voet

 voeren uit der boze netten.

---

*347

#3

1

 'k Zal dan gedurig bij U zijn

 in al mijn noden, angst en pijn:

 U al mijn liefde waardig schatten,

 wijl Gij mijn rechterhand woudt vatten.

 Gij zult mij leiden door Uw raad,

 o God, mijn heil, mijn toeverlaat,

 en mij, hiertoe door U bereid,

 opnemen in Uw heerlijkheid.

2

 Wie heb ik nevens U omhoog?

 Wat zou mijn hart, wat zou mijn oog

 op aarde nevens U toch lusten?

 Niets is er, daar ik in kan rusten.

 Bezwijkt dan ooit in bitt're smart

 of bange nood mijn vlees en hart,

 zo zult Gij zijn voor mijn gemoed

 mijn rots, mijn deel, mijn eeuwig goed.

3

 Wie ver van U de weelde zoekt,

 vergaat eerlang en wordt vervloekt.

 Gij roeit hen uit, die afhoereren

 en U de trotse nek toekeren.

 Maar 't is mij goed, mijn zaligst lot

 nabij te wezen bij mijn God!

 'k Vertrouw op Hem geheel en al;

 de Heer, Wiens werk ik roemen zal.

---

*348

#3

1

 'k Zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheên,

 Uw waarheid 't allen tijd vermelden door mijn reên;

 ik weet, hoe 't vast gebouw van Uwe gunstbewijzen

 naar Uw gemaakt bestek in eeuwigheid zal rijzen;

 zo min de hemel ooit uit zijne stand zal wijken,

 zo min zal Uwe trouw ooit wank'len of bezwijken.

2

 Hoe zalig is het volk, dat naar Uw klanken hoort!

 Zij wand'len, Heer,

 in 't licht van 't godd'lijk aanschijn voort.

 Zij zullen in Uw Naam zich al de dag verblijden.

 Uw goedheid straalt hun toe,

 Uw macht schraagt hen in 't lijden;

 Uw onbezweken trouw zal nooit hun val gedogen,

 maar Uw gerechtigheid hen naar Uw woord verhogen.

3

 Gij toch, Gij zijt hun roem, de kracht van hunne kracht;

 Uw vrije gunst alleen wordt d' ere toegebracht!

 Wij steken 't hoofd omhoog en zullen d' eerkroon dragen

 door U, door U alleen om 't eeuwig welbehagen:

 want God is ons ten schild in 't strijdperk van dit leven,

 en onze Koning is van Isr'els God gegeven.

---

*349

#4

1

 Och, schonkt Gij mij de hulp van Uwen Geest!

 Mocht Die mij op mijn paân ten Leidsman strekken,

 'k hield dan Uw wet; dan leefd' ik onbevreesd;

 dan zou geen schaamt' mijn aangezicht bedekken

 wanneer ik steeds opmerkend waar' geweest,

 hoe Uw geboôn mij tot Uw liefde wekken.

2

 Waarmede zal de jongeling zijn pad,

 door ijdelheên omsingeld, rein bewaren?

 Gewis, als hij het houdt naar 't heilig blad.

 U zoekt mijn hart, mijn oog blijft op U staren:

 laat mij van 't spoor, in Uw geboôn vervat,

 niet dwalen, Heer! Laat mij niet hulp'loos varen.

3

 Leer mij, o Heer, de weg door U bepaald,

 dan zal ik die ten einde toe bewaren;

 geef mij verstand, met godd'lijk licht bestraald;

 dan zal mijn oog op Uwe wetten staren;

 dan houd ik die, hoe licht mijn ziel ook dwaalt;

 dan zal zich 't hart met mijne daden paren.

4

 Uw woord is mij een lamp voor mijne voet,

 mijn pad ten licht om 't donker op te klaren;

 ik zwoer en zal dit met een blij gemoed

 bevestigen in al mijn levensjaren,

 dat ik Uw wet, die heilig is en goed,

 door Uw genâ bestendig zal bewaren.

5

 Hoe wonderbaar is Uw getuigenis!

 Dies zal mijn ziel die ook getrouw bewaren;

 want d' oop'ning van Uw woorden zal gewis.

 gelijk een licht, het donker op doen klaren!

 Zij geeft verstand aan slechten, wie 't gemis

 van zulk een glans een eeuw'ge nacht zou baren.

---

*350

#4

1

 De grote Schepper aller dingen

 ziet uit het ongenaakbaar licht

 het gans gedrag der stervelingen.

 Niets is bedekt voor Zijn gezicht.

 Uit Zijn vaste woning,

 daar Hij heerst als Koning,

 daar Zijn lof Zijn eer

 klinkt door alle bogen,

 zien Zijn godd'lijk' ogen

 op al 't mensdom neer.

2

 Zijn machtig' arm beschermt de vromen

 en redt hun zielen van de dood.

 Hij zal hen nimmer om doen komen

 in dure tijden hongersnood.

 In de grootste smarten

 blijven onze harten

 in de Heer gerust.

 'k Zal Hem nooit vergeten,

 Hem mijn Helper heten,

 al mijn hoop en lust.

3

 Zingt vrolijk, heft de stem naar boven,

 rechtvaardigen, verheft den Heer

 Het past oprechten God te loven,

 zingt Zijne grote naam ter eer!

 Prijst Hem in uw psalmen

 met de schoonste galmen,

 roept Zijn weldaân uit!

 Laat de keel zich paren

 met de klank der snaren,

 looft Hem met de luit!

4

 Roemt nu met nieuwe lofgezangen

 de nieuwe blijken van Zijn gunst!

 Het speeltuig moet die toon vervangen,

 heft vrolijk aan, wijdt Hem uw kunst.

 Alles moet Hem eren,

 want het Woord des Heren,

 't richtsnoer zijner daân,

 is volmaakt rechtvaardig,

 al onz' achting waardig:

 eeuwig zal 't bestaan!

---

*351

#6

1

 't Hijgend hert der jacht ontkomen,

 schreeuwt niet sterker naar 't genot

 van de frisse waterstromen

 dan mijn ziel verlangt naar God.

 Ja mijn ziel dorst naar de Heer:

 God des levens! Ach, wanneer

 zal ik naad ren voor Uw ogen,

 in Uw huis Uw' naam verhogen?

2

 'k Heb mijn tranen onder 't klagen

 tot mijn spijze dag en nacht,

 daar mijn spotters durven vragen:

 "Waar is God, Dien gij verwacht?"

 Mijn benauwde ziel versmelt,

 als zij zich voor ogen stelt,

 hoe ik onder stem en snaren

 feest hield met Gods blijde scharen.

3

 O mijn ziel wat buigt g' u neder,

 waartoe zijt g' in mij ontrust?

 Voed het oud vertrouwen weder,

 zoek in 's Hoogsten lof uw lust,

 want Gods goedheid zal uw druk

 eens verwiss'len in geluk.

 Hoop op God, sla 't oog naar boven,

 want ik zal Zijn naam nog loven.

4

 'k Denk aan U, o God, in 't klagen

 uit de landstreek der Jordaan.

 Van mijn leed doe 'k Hermon wagen,

 'k roep van 't klein gebergt' U aan.

 'k Zucht, daar kolk en afgrond loeit,

 daar 't gedruis der waat'ren groeit,

 daar Uw golven, daar Uw baren

 mijn benauwde ziel vervaren.

5

 Maar de Heer zal uitkomst geven.

 Hij, die 's daags Zijn gunst gebiedt.

 'k Zal in dit vertrouwen leven

 en dat melden in mijn lied:

 'k zal Zijn lof zelfs in den nacht

 zingen, daar ik Hem verwacht

 en mijn hart, wat mij moog' treffen,

 tot den God mijns levens heffen.

6

 O mijn ziel, wat buigt g' u neder,

 waartoe zijt g' in mij ontrust?

 Voed het oud vertrouwen weder,

 zoek in 's Hoogsten lof uw lust!

 Menigwerf heeft Hij uw druk

 doen verand'ren in geluk.

 Hoop op Hem, sla 't oog naar boven.

 Ik zal God. mijn God, nog loven!

---

*352

#4

1

 Dat Israël nu zegge, blij van geest:

 "Indien de Heer, die bij ons is geweest,

 indien de Heer, die ons heeft bijgestaan,

 toen 's vijands heir en aanval werd gevreesd.

 niet had gered, wij waren lang vergaan."

2

 Dan hadden zij ons levendig vernield:

 hun hete toom had ons gewis ontzield,

 bedolven in een diepe jammervloed:

 dan had een stroom, die niemand tegenhield.

 ons gans versmoord, had God het niet verhoed.

3

 Dan had geen mens naar onze klacht gehoord,

 dan had een zee van rampen ons versmoord.

 Geloofd zij dies de Heer, die redt van 't graf,

 die ons, schoon wreed vervolgd van oord tot oord,

 tot ene roof niet in hun tanden gaf.

4

 W' ontkwamen haast des vogelvangers net,

 de loze strik, tot ons bederf gezet:

 de strik brak los en wij zijn vrij geraakt.

 De Heer is ons tot hulp op ons gebed,

 die God, die aard, en hemel heeft gemaakt.

---

*353

#3

1

 Ik ben verblijd, wanneer men mij

 godvruchtig opwekt: "Zie wij staan

 gereed, om naar Gods huis te gaan.

 Kom, ga met ons en doe als wij!"

 Jeruzalem, dat ik bemin,

 wij treden uwe poorten in;

 daar staan, o Godstad, onze voeten.

 Jeruzalem is wel gebouwd,

 wel saamgevoegd: wie haar beschouwt,

 zal haar voor 's bouwheers kunstwerk groeten.

2

 De stammen, naar Gods naam genoemd,

 gaan derwaarts op waar elk zich buigt

 naar d' ark, die van Gods gunst getuigt,

 waar elk Zijn naam belijdt en roemt.

 Want d' achtb're zetel van 't gericht

 is daar voor Davids huis gesticht,

 de rechterstoelen staan daar binnen.

 Bidt met een algemene stem

 om vrede voor Jeruzalem.

 Het ga hun wel, die u beminnen.

3

 Dat vreed' en aangename rust

 en milde zegen u verblij',

 dat welvaart in uw vesting zij,

 in uw paleizen vreugd' en lust.

 Om vriend en broed'ren spreek ik nu:

 "De vrede zij en blijv' in u,

 nooit moet haar nijd of twist verkloeken.

 Om 's Heren huis in u gebouwd,

 waar onze God Zijn woning houdt,

 zal ik het goede voor u zoeken."

---

*354

#3

1

 't Oog omhoog, het hart naar boven!

 Hier beneden is het niet:

 't ware leven, lieven, loven

 is maar, daar men Jezus ziet.

 Wat men hoor' of zie op aard,

 is ons kost'lijk hart niet waard:

 wil men leven, lieven, loven,

 't oog omhoog, het hart naar hoven!

2

 Jezus, bron der hemelvreugde,

 die ons hart eens smaken zal;

 wat ons ooit op aard verheugde,

 Gij verheugt ons boven al!

 Daar Gij ons reeds hier bereidt

 voor des hemels heerlijkheid,

 waar w' U eeuwig lieven, loven,

 Jezus, trek ons hart naar boven!

3

 Och, dat aller mensentongen,

 aller Eng'len zang, o Heer,

 samenstemden, samen zongen

 eeuwig tot Uw lof en eer!

 Zonder einde geeft Uw lof,

 Jezus, ons de rijkste stof:

 trek tot U ons hart naar boven,

 dat w' U eeuwig lieven, loven.

---

*355

#3

1

 O Heer, de Koning is verheugd

 om Uw geducht vermogen;

 Uw heil zweeft Hem voor d' ogen;

 en met wat blijde zielevreugd

 zal Hij door al Uw daân

 verrukt ten reie gaan!

2

 Hoe groot en schitt'rend is Zijn eer.

 door 't heil aan Hem bewezen!

 Hoe is Zijn roem gerezen!

 O alvermogend Opperheer,

 wat glans, wat majesteit

 hebt Gij die Vorst bereid!

3

 Verhoog, o Heer, Uw naam en kracht:

 zo zal ons vrolijk zingen

 door lucht en wolken dringen:

 zo wordt Uw heerschappij en macht

 door ons nog eeuwenlang,

 geloofd met psalmgezang.

---

*356

#3

1

 Geef vrede, Heer, geef vrede,

 laat het altijd vrede zijn.

 De wereld ligt verloren

 en zucht in angst en pijn.

 O, mochten alle mensen

 elkaar verdragen gaan.

 Dan wordt deez' aard' een paradijs,

 een paradijs voortaan.

 Dan wordt deez' aard' een paradijs,

 een paradijs voortaan.

2

 Laat heel de wereld weten,

 wat Gij voor boodschap bracht

 van vrede hier op aarde,

 eens in de heil'ge nacht.

 Een boodschap voor de aarde,

 voor iedereen op aard',

 dat alle mensen broeders zijn,

 dat is het meeste waard. (bis)

3

 Laat christenen en joden,

 de arabier, de griek

 elkaar o Here eens verstaan,

 dan wordt het echt uniek.

 Dat alle mensen hier op aard'

 elkaar leren verstaan

 en aan het eind van alle tijd

 Uw vrede binnengaan. (bis)

---

*357

#6

1

 Hoe lief'lijk, hoe vol heilgenot,

 o Heer, der legerscharen God,

 zijn mij Uw huis en tempelzangen!

 Hoe branden mijn genegenheên

 om 's Heren voorhof in te treên,

 mijn ziel bezwijkt van sterk verlangen;

 mijn hart roept uit tot God,

 die leeft en aan mijn ziel het leven geeft!

2

 Zelfs vindt de mus een huis, o Heer!

 De zwaluw legt haar jongskens neer

 in 't kunstig nest bij Uw altaren.

 Bij U, mijn Koning en mijn God,

 verwacht mijn ziel een heilrijk lot,

 geduchte Heer der legerscharen!

 Welzalig hij, die bij U woont,

 gestaâg U prijst en eerbied toont.

3

 Welzalig hij, die al zijn kracht

 en hulp alleen van U verwacht,

 die kiest de welgebaande wegen.

 Steekt hen de hete middagzon

 in 't moerbeidal, Gij zijt hun bron

 en stort op hen een milde regen,

 een regen, die hen overdekt,

 verkwikt en hun tot zegen strekt.

4

 Zij gaan van kracht tot kracht steeds voort,

 elk hunner zal in 't zalig oord

 van Sion haast voor God verschijnen.

 Let, Heer der legerscharen,

 let op mijn ootmoedig smeekgebed!

 Ai, laat mij niet van druk verkwijnen,

 leen mij een toegenegen oor,

 o Jakobs God, geef mij gehoor!

5

 O God, die ons ten schilde zijt

 en ons voor alle ramp bevrijdt,

 aanschouw toch uw gezalfde Koning!

 Eén dag is in Uw huis mij meer

 dan duizend, waar ik U ontbeer.

 'k Waar liever in mijn Bondsgods woning

 een dorpelwachter, dan gewend

 aan d' ijd'le vreugd in 's bozen tent.

6

 Want God, de Heer, zo goed, zo mild,

 is 't allen tijd een zon en schild.

 Hij zal genaad' en ere geven.

 Hij zal hun 't goede niet in nood

 onthouden, zelfs niet in de dood,

 die in oprechtheid voor Hem leven.

 Welzalig, Heer, die op U bouwt

 en zich geheel aan U vertrouwt!

---

*358

#5

1

 Geduchte God, hoor mijn gebeden,

 strijd voor mijn recht en maak mij vrij

 van hen, die vol arglistigheden

 gerechtigheid en trouw vertreden,

 opdat mijn ziel Uw naam belij'

 en U geheiligd zij.

2

 Mijn God, ik steun op Uw vermogen,

 Gij zijt de sterkte van mijn hart.

 Waarom verstoot Gij m' uit Uw ogen,

 waarom ga ik terneergebogen,

 door 's vijands wreed geweld benard,

 gestaâg in 't aak'lig zwart?

3

 Zend, Heer, Uw licht en waarheid neder

 en breng mij, door die glans geleid,

 tot Uw gewijde tente weder,

 dan klimt mijn bange ziel gereder

 ten berge van Uw heiligheid,

 waar mij Uw gunst verbeidt.

4

 Dan ga ik op tot Gods altaren,

 tot God, mijn God, de bron van vreugd;

 dan zal ik juichend stem en snaren

 ten roem van Zijne goedheid paren,

 die na kortstondig ongeneugt

 mij eindeloos verheugt.

5

 Mijn ziel, hoe treurt ge dus verslagen,

 wat zijt g' onrustig in uw lot?

 Berust in 's Heren welbehagen;

 Hij doet welhaast uw heilzon dagen.

 Uw hoop herleev' naar Zijn gebod:

 mijn redder is mijn God.

---

*359

#5

1

 De lofzang klimt uit Sions zalen

 tot U met stil ontzag.

 Daar zal men U, o God, betalen

 geloften, dag bij dag.

 Gij hoort hen, die Uw heil verwachten,

 o Hoorder der gebeên.

 Dies zullen allerlei geslachten

 ootmoedig tot U treén.

2

 Een stroom van ongerechtigheden

 had d' overhand op mij,

 maar ons weerspannig overtreden

 verzoent en zuivert Gij.

 Welzalig, die Gij hebt verkoren,

 die G' uit al 't aards gedruis

 doet naad'ren en Uw heilstem horen,

 ja, wonen in Uw huis.

3

 O onze God, o vast vertrouwen

 van 't allerverste land,

 op wie al 's aardrijks einden bouwen

 en 't wijdstgelegen strand!

 Gij, die de hemelhoge bergen

 doet pal staan door Uw kracht,

 zodat zij vloed en stormen tergen,

 Gij zijt omgord met macht!

4

 't Gebruis der zee doet Gij bedaren,

 daar Gij haar golven stilt.

 't Rumoer der volken als der baren

 betoomt Gij, waar Gij wilt.

 Wie d' einden dezer aard' bewonen,

 aanschouwen dag aan dag de teek'nen,

 die Uw almacht tonen,

 met vrees en diep ontzag.

5

 De velden zijn bedekt met kudden,

 de dalen zijn bekleed

 met halmen, die van zwaarte schudden

 en lonen 's landsman zweet.

 Zij juichen elk op zijne wijze,

 Uw eer klimt uit het stof.

 Zij zingen Uwen naam ten prijze

 Uw goedheid en Uw lof.

---

*360

#3

1

 Looft, looft nu aller heren Heer;

 gij Zijne knechten, geeft Hem eer;

 gij, die des nachts Zijn huis bewaakt

 en voor Zijn dienst in ijver blaakt.

2

 Heft uwe handen naar omhoog,

 slaat naar het heiligdom uw oog

 en knielt eerbiedig voor Hem neêr;

 looft, looft nu aller heren Heer.

3

 Dat 's Heren zegen op u daal',

 Zijn gunst uit Zion u bestraal':

 Hij schiep 't heelal, Zijn naam ter eer;

 looft, looft dan aller heren Heer.

---

*362

#3

1

 U alleen, U loven wij:

 ja, wij loven U, o Heer

 want Uw naam, zo rijk van eer,

 is tot onze vreugd nabij.

 Dies vertelt men in ons land

 al da wond'ren Uwer hand.

2

 Geen geval, geen zorg, geen list,

 Oost noch west, noch zandwoestijn,

 doet ons meer of minder zijn.

 God is rechter, die 't beslist,

 Die als aller Oppervoogd

 deez' vernedert, dien verhoogt.

3

 'k Zal dit melden, 'k zal altijd

 zingen Jacobs God ter eer,

 slaan der bozen hoornen neer,

 vellen wat Zijn naam bestrijdt;

 maar der vromen hoorn en macht

 zal verhoogd zijn door Gods kracht.

---

*363

#3

1

 God heerst als Opperheer,

 dat elk Hem juichend eer'.

 Gij aarde, zee en eiland,

 verheugt u in Uw Heiland!

 Hem dekt met majesteit

 der wolken donkerheid.

 Hij vestigt  Zijnen troon

 op heil'ge rijksgeboôn

 vol recht en wijs beleid.

2

 Beminnaars van de Heer,

 verbreiders van Zijn eer,

 hoopt steeds op Zijn genade

 en haat altoos het kwade!

 Hij Die in tegenspoed

 Zijn gunstgenoten hoedt,

 verleent hun onderstand

 en redt z' uit 's bozen hand,

 die op hun onschuld woedt.

3

 Gods vriend'lijk aangezicht

 heeft vrolijkheid en licht

 voor all' oprechte harten

 ten troost verspreid in smarten.

 Juicht, vromen, om uw lot,

 verblijdt u steeds in God,

 roemt, roemt Zijn heiligheid!

 Zo word' Zijn lof verbreid

 voor al dit heilgenot.

---

*365

#3

1

 God, de Heer, regeert.

 Beeft, gij volken, eert,

 eert Zijn hoog bestel,

 die bij Israël

 tussen Cherubs woont

 en Zijn grootheid toont.

 Dat zich d' aard bewege.

 Hij is Isr'els zege!

2

 God, die helpt in nood,

 is in Sion groot.

 Aller volken macht

 niets bij Hem geacht.

 Buigt u dan in 't stof

 en verheft met lof

 't heilig Opperwezen:

 wilt het eeuwig vrezen!

3

 Geeft dan eeuwig' eer

 onze God en Heer!

 Klimt op Sion, toont

 eerbied, waar Hij woont,

 waar Zijn heiligheid

 hare glans verspreidt.

 Heilig toch en t' eren

 is de Heer der Heren!

---

*366

#2

1

 Mijn hart, o Hemelmajesteit,

 is tot Uw dienst en lof bereid;

 'k zal zingen voor de Opperheer,

 'k zal psalmen zingen tot Zijn eer.

 Gij zachte harp, gij schelle luit,

 waakt op, dat niets uw klanken stuit'.

 'k Zal in de dageraad ontwaken

 en met gezang mijn God genaken.

2

 Ik zal, o Heer, uw wonderdaân,

 Uw roem de volken doen verstaan,

 want Uwe goedertierenheid

 is tot de heem'len uitgebreid.

 Uw waarheid heeft noch paal, noch perk,

 maar streeft tot aan het hoogste zwerk.

 Verhef U boven 's hemels kringen

 en leer al d' aard Uw grootheid zingen!

---

*368

#6

1

 God heb ik lief, want die getrouwe Heer

 hoort mijne stem, mijn smekingen, mijn klagen;

 Hij neigt Zijn oor; 'k roep tot Hem al mijn dagen;

 Hij schenkt mij hulp, Hij redt mij keer op keer.

2

 Ik lag gekneld in banden van de dood,

 daar d' angst der hel mij alle troost deed missen:

 ik was benauwd, omringd door droefenissen,

 maar riep de Heer dus aan in al mijn nood.

3

 "Och , Heer! Och, wierd mijn ziel door U gered!"

 Toen hoorde God, Hij is mijn liefde waardig;

 de Heer is groot, genadig en rechtvaardig

 en onze God ontfermt Zich op 't gebed.

4

 D' eenvoudigen wil God steeds gadeslaan;

 'k was uitgeteerd, maar Hij zag op mij neder.

 Keer, mijne ziel, tot uwe ruste weder;

 gij zijt verlost; God heeft u welgedaan!

5

 Wat zal ik, met Gods gunsten overlaân,

 die trouwe God voor Zijn genâ vergelden?

 'k Zal bij de kelk des heils Zijn naam vermelden

 en roepen Hem met blijd' erkent'nis aan.

6

 Ik zal met vreugd in 't huis des Heren gaan

 om daar met lof Uw grote naam te danken.

 Jeruzalem, gij hoort die blijde klanken;

 elk heff' met mij de lof des Heren aan.

---

*369

#3

1

 Looft, looft verheugd de Heer der heren,

 aanbidt Zijn naam en wilt Hem eren!

 Doet Zijne glorierijke daân

 alom de volkeren verstaan

 en spreekt met aandacht en ontzag

 van Zijne wond'ren dag aan dag!

2

 Vraagt naar de Heer en Zijne sterkte;

 naar Hem, Die al uw heil bewerkte;

 zoekt dagelijks Zijn aangezicht,

 gedenkt aan 't geen Hij heeft verricht,

 aan Zijn doorluchte wonderdaân

 en wilt Zijn straffen gadeslaan.

3

 God zal Zijn waarheid nimmer krenken,

 maar eeuwig Zijn verbond gedenken.

 Zijn woord wordt altoos trouw volbracht

 tot in het duizendste geslacht.

 't Verbond met Abraham, Zijn vrind,

 bevestigt Hij van kind tot kind.

---

*370

#2

1

 Heer, door goedheid aangedreven,

 zijt Gij mild in 't schuld vergeven;

 wie U aanroept in de nood,

 vindt Uw gunst oneindig groot.

 Heer, neem mijn gebed ter oren!

 Wil naar mijne smeking horen;

 merk, naar Uw goedgunstigheên,

 op de stem van mijn gebeên!

2

 Leer mij naar Uw wil te hand'len,

 'k zal dan in Uw waarheid wand'len,

 neig mijn hart en voeg het saam

 tot de vrees van Uwe naam.

 Heer, mijn God, ik zal U loven,

 heffen 't ganse hart naar boven;

 'k zal Uw naam en majesteit,

 eren tot in eeuwigheid!

---

*371

#2

1

 Zou God Zijn genâ vergeten?

 Nooit meer van ontferming weten?

 Heeft Hij Zijn barmhartigheên

 door Zijn gramschap afgesneên?

 'k Zei daarna: "Dit krenkt mij 't leven,

 maar God zal verand'ring geven;

 d' Allerhoogste maakt het goed;

 na het zure geeft Hij 't zoet."

2

 'k Zal gedenken, hoe voor dezen

 ons de Heer heeft gunst bewezen;

 'k zal de wond'ren gadeslaan,

 die Gij hebt vanouds gedaan.

 'k Zal nauwkeurig op Uw werken

 en derzelver uitkomst merken;

 en in plaats van bitt're klacht,

 daarvan spreken dag en nacht.

---

*372

#2

1

 Leer ons, Vader, U verbeiden.

 volgen, waar Gij ons wilt leiden,

 steunen op Uw trouw en macht,

 psalmen zingen in de nacht,

 horen, wat Gij ons wilt leren,

 Uw bevel met daden eren

 en, voor d' uitkomst willig blind,

 stil zijn als 't gespeende kind.

2

 Leer ons wars zijn van het zorgen

 voor de naderende morgen;

 bij het kwaad, dat ons ontmoet,

 stil geloven: God is goed.

 Biddend waken, moedig strijden,

 need'rig wachten, hopend lijden,

 vrolijk zijn met stil ontzag

 leer ons, Heer, dit elke dag.

---

*373

#4

1

 'k Zal met mijn ganse hart Uw eer

 vermelden, Heer, U dank bewijzen;

 'k zal U in 't midden van de goôn

 op hoge toon met psalmen prijzen.

 Ik zal mij buigen op Uw eis

 naar Uw paleis, het hof der hoven,

 en om Uw gunst en waarheid saam,

 Uw grote naam eerbiedig loven.

2

 Door al Uw deugden aangespoord,

 hebt Gij Uw woord en trouw verheven.

 Gij hebt mijn ziel op haar gebed verhoord,

 gered, haar kracht gegeven.

 Al 's aardrijks vorsten zullen, Heer,

 Uw lof en eer alom doen horen,

 wanneer de rede van Uw mond

 op 't wereldrond hun klinkt in d' oren.

3

 Dan zingen zij in God verblijd,

 aan Hem gewijd, van 's Heren wegen,

 want groot is 's Heren heerlijkheid,

 Zijn Majesteit ten top gestegen.

 Hij slaat toch, schoon oneindig hoog,

 op hen het oog, die need'rig knielen,

 maar ziet van ver met gramschap aan

 de ijd'le waan der trotse zielen.

4

 Als ik, omringd door tegenspoed,

 bezwijken moet, schenkt Gij mij leven.

 Is 't, dat mijns vijands gramschap brandt,

 Uw rechterhand zal redding geven.

 De Heer is zo getrouw als sterk,

 Hij zal Zijn werk voor mij volenden.

 Verlaat niet, wat Uw hand begon;

 o Levensbron, wil bijstand zenden!

---

*374

#3

1

 Ai ziet! Hoe goed, hoe lieflijk is 't, dat zonen,

 van 't zelfde huis als broeders samen wonen,

 daar 't liefdevuur niet wordt verdoofd;

 't is als de zalf op 's Hogepriesters hoofd,

 de zalf, waarmee hij is aan God gewijd,

 die door haar reuk het hart verblijdt.

2

 Die liefdegeur moet elk tot liefde nopen,

 als d' olie, die van Arons hoofd gedropen,

 Zijn baard en klederzoom doortrekt;

 z' is als de dauw, die Hermons kruin bedekt.

 die Zions top met vruchtbaar nat besproeit

 en op zijn bergen nedervloeit.

3

 Waar liefde woont, gebiedt de Heer Zijn zegen:

 daar woont Hij Zelf, daar wordt Zijn heil verkregen

 en 't leven tot in eeuwigheid.

---

*375

#4

1

 Ja, elk der vorsten zal zich buigen

 en vallen voor Hem neer:

 al 't heidendom Zijn lof getuigen,

 dienstvaardig tot Zijn eer.

 't Behoeftig volk, in hunne noden,

 in hun ellend' en pijn,

 gans hulpeloos tot Hem gevloden,

 zal Hij ten Redder zijn.

2

 Nooddruftigen zal Hij verschonen;

 aan armen uit genâ

 Zijn hulpe ter verlossing tonen;

 Hij slaat hun zielen gâ,

 als hen geweld en list bestrijden.

 Al gaat het nog zo hoog,

 hun bloed, hun tranen en hun lijden,

 zijn dierbaar in Zijn oog.

3

 "Zo moet de Koning eeuwig leven!"

 Bidd' elk met diep ontzag;

 men zal Hem 't goud van Sheba geven,

 Hem zeeg'nen dag bij dag.

 Is op het land een handvol koren,

 gekoesterd door de zon,

 't zal op 't gebergt' geruis doen horen,

 gelijk de Libanon.

4

 Zijn naam moet eeuwig eer ontvangen!

 Men loov' Hem vroeg en spâ!

 De wereld hoor' en volg' mijn zangen

 met amen, amen, na!

---

*376

#3

1

 Looft God, looft Zijn' naam alom;

 looft Hem in Zijn heiligdom;

 looft des Heren grote macht

 in de hemel Zijner kracht;

 looft Hem, om Zijn mogendheden!

 Looft Hem na zo menig blijk

 van Zijn heerlijk koninkrijk

 voor Zijn troon en hier beneden!

2

 Looft God met bazuingeklank!

 Geeft Hem eer, bewijst Hem dank!

 Looft Hem met de harp en luit!

 Looft Hem met de trom en fluit!

 Looft Hem op uw blijde snaren!

 Laat zich 't orgel overal

 bij het juichend vreugdgeschal

 tot des Heren glorie paren!

3

 Looft God, naar Zijn hoog bevel,

 met het klinkend cimbelspel!

 Looft Hem met het schel metaal

 van de vrolijke cimbaal!

 Looft de Heer! Elk moet Hem eren.

 Al wat geest en adem heeft,

 looft de Heer, Die eeuwig leeft,

 looft verheugd de Heer der Heren!

---

*377

#1

1

 Vader, Zoon en Heil'ge Geest!

 Gij, Die zijt en zijt geweest

 en zult zijn in eeuwigheid,

 worde Uw roem steeds uitgebreid.

 Blijf Heer, in ons midden wonen,

 in t gelove maak ons sterk;

 wat wij werken, zij Uw werk;

 wil ons met genade kronen!

---

*378

#5

1

 Zijn grondslag, Zijn onwrikb're vastigheden

 heeft God gelegd op bergen, Hem gewijd!

 De Heer, die Zich in Sions heil verblijdt,

 bemint het meer dan alle Jakobs steden.

2

 Men spreekt van U zeer herelijke dingen,

 o, schone stad van Isr'els Opperheer!

 'k Zie Rahab, ik zie Babel, tot Uw eer

 hij hen geteld, die mijne grootheid zingen.

3

 De Filistijn, de Tyriër, de Moren

 zijn binnen u, o Godstad, voortgebracht;

 van Zion zal het blijde nageslacht

 haast zeggen: "Deez' en die is daar geboren."

4

 God zal hen Zelf bevestigen en schragen

 en op zijn rol daar Hij de volken schrijft,

 hen tellen als in lsr'el ingelijfd

 en doen de naam van Zions kind'ren dragen.

5

 Dan  wordt mijn naam met lofgejuich geprezen;

 dan zullen daar de blijde zangers staan,

 de speelliên op de harp en cimbel slaan

 en binnen U al mijn fonteinen wezen.

---

*379

#2

1

 Maar 't vrome volk, in U verheugd,

 zal huppelen van zielevreugd,

 daar zij hun wens verkrijgen.

 Hun blijdschap zal dan onbepaald

 door 't licht, dat van Zijn aanzicht straalt,

 ten hoogsten toppunt stijgen.

 Heft Gode blijde psalmen aan!

 Verhoogt, verhoogt voor Hem de baan,

 laat al wat leeft Hem eren!

 Bereidt de weg, in Hem verblijd,

 die door de vlakke velden rijdt;

 Zijn naam is Heer der Heren!

2

 Geloofd zij God met diepst ontzag,

 Hij overlaadt ons dag aan dag

 met Zijne gunstbewijzen.

 Die God is onze zaligheid!

 Wie zou die hoogste Majesteit

 dan niet met eerbied prijzen?

 Die God is ons een God van heil,

 Hij schenkt uit goedheid zonder peil

 ons 't eeuwig, zalig leven;

 Hij kan en wil en zal in nood,

 zelfs bij het naad'ren van de dood,

 volkomen uitkomst geven.

---

*380

#2

1

 Halleluja! Lof gezongen

 Jezus Christus, onze Heer!

 Paart verlosten, hart en tongen,

 juicht Zijn liefd' en macht ter eer!

 Hem, Die redt uit alle noden,

 Die, waarachtig en getrouw

 vastheid geeft aan 't Godsgebouw,

 Hem, de eerst'ling uit de doden,

 Hem, de Koning van 't heelal,

 wien 't heelal eens eren zal.

2

 Amen! Jezus Christus! Amen!

 Ja, Gij zult in t groot heelal

 't rijk der duisternis beschamen,

 tot het niet meer wezen zal.

 Woon, o Heiland, in ons midden.

 Onder Uwe heerschappij

 zijn wij zalig, zijn wij vrij;

 leer ons strijden, leer ons bidden!

 Amen! Heerlijkheid en macht

 word' U eeuwig toegebracht!

---

*381

#3

1

 Alle roem is uitgesloten!

 Onverdiende zaligheên

 heb ik van mijn God genoten;

 'k roem in vrije gunst alleen.

 Ja, eer ik nog was geboren,

 eer Gods hand, die alles schiep,

 iets uit niets tot aanzijn riep,

 heeft Zijn liefde mij verkoren;

 God is liefd', o Eng'lenstem.

 Mensentong, verheerlijk Hem!

2

 Zo, zo lief had God de wereld,

 dat Hij Zijnen een'gen Zoon

 voor die afgevallen wereld

 overgaf aan smaad en hoon.

 Ja, toen wij nog zondaars waren,

 schonk d' ontfermer ons genâ,

 stierf Zijn Zoon op Golgotha,

 stierf voor ons, die zondaars waren;

 God is liefd', o Eng'lenstem.

 Mensentong, verheerlijk Hem!

3

 Kan een vrouw haar kind vergeten,

 als haar zuig'ling schreit van pijn?

 Zou z' een ware moeder heten

 en zo weinig moeder zijn?

 Maar al kon dit moog'lijk wezen:

 Vader, Die mijn noden ziet,

 Vader, Gij vergeet mij niet;

 neen, dit heb ik nooit te vrezen.

 God is liefd', o Eng'lenstem.

 Mensentong, verheerlijk Hem!

---

*382

#5

1

 God enkel licht,

 voor Wiens gezicht

 niets zuiver wordt bevonden,

 ziet ons bevlekt,

 met schuld bedekt,

 misvormd door duizend zonden.

2

 Der sterren pracht

 is bij Hem nacht.

 Hoe hel zij schitt'ren mogen;

 en wij, belaân

 met euveldaân,

 wat zijn wij in Zijn ogen?

3

 Heer, waar dan heen?

 Tot U alleen!

 Gij zult ons niet verstoten:

 Uw eigen Zoon

 heeft tot Uw troon

 de weg ons weer ontsloten.

4

 Ja, amen! Ja,

 op Golgotha

 stierf Hij voor onze zonden;

 en door Zijn bloed

 wordt ons gemoed

 gereinigd van de zonden.

5

 Wil U ter eer

 steeds meer en meer

 't geloof in ons versterken!

 Dan zullen wij,

 gereed en blij,

 uit liefde 't goede werken.

---

*383

#6

1

 Komt laat ons saâm,

 in Jezus' naam,

 als broeders hier vergâren;

 en loven Hem,

 wijl hart en stem

 in zang en beê zich paren.

2

 Die trouwe Heer

 daalt zeeg'nend neer

 tot al wie Hem aanbidden;

 al zijn ook die

 slechts twee of drie,

 de Heer is in hun midden.

3

 O welk een eer,

 voor deze Heer

 aanbiddend neêr te knielen,

 die leed en stierf

 en 't heil verwierf

 voor diep verloorne zielen.

4

 O zaligheid

 wier troostrijkheid

 geen schepsel kan verkorten,

 in vreugde of smart

 het ganse hart

 voor Hem vrij uit te storten.

5

 Het heilgeluid

 wordt door Zijn bruid

 met dankb're vreugd vernomen,

 Uw Zielevrind, Die u bemint,

 zal haastig tot u komen".

6

 Halleluja!

 Voor die genâ

 tot Hem de stem naar boven!

 Wij willen saâm

 die grote Naam

 van ganser harte loven.

---

*384

#1

1

 Gij, Doper met de Heil'ge Geest,

 geef ons opnieuw een Pinksterfeest,

 zend ons de kracht van Boven!

 Dan wand'len wij in 't troostend licht

 van 's Vaders vriend'lijk aangezicht

 in vreugdevol geloven.

 Amen, amen,

 kom, o Here, Vorst der ere!

 Grote Koning! Neem ons aller hart ter woning!

---

*387

#1

1

 Halleluja! Eeuwig dank en ere,

 lof, aanbidding, wijsheid, kracht

 word' op aard en in de hemel, Here,

 voor Uw liefd' U toegebracht.

 Vader, sla ons steeds in liefde gade;

 Zoon des Vaders, schenk ons Uw genade;

 Uw gemeenschap, Geest van God,

 amen, zij ons eeuwig lot.

---

*393

#2

1

 Stort over mij Uw zegen

 en doop mij met Uw Geest;

 dan vier ik door Uw zegen

 ook waarlijk Pinksterfeest.

 Dan, door U aangenomen,

 zing ik verheugd en blij:

 "Het voorjaar is gekomen,

 de winter is voorbij."

2

 Dan, door Uw Geest geheiligd,

 reis ik aan Uwe hand

 voor alle kwaad beveiligd

 naar 't hemels Vaderland.

 En eenmaal, ter bekroning

 van al Uw tederheid,

 vind ik in 's Vaders woning

 een plaats ook mij bereid.

---

*394

#3

1

 Van U zijn alle dingen,

 van U, o God, alleen,

 van U de zegeningen,

 o Hoorder der gebeên!

 Uw liefd' en trouw omringen

 mijn wankelende schreên.

 En wat w' ooit goeds ontvingen,

 het is van U alleen.

2

 Gij kent steeds mijne noden,

 waarin Gij trouw voorziet!

 Gij geeft geen steen voor broden,

 een slang voor vissen niet!

 Wie komt tot U gevloden,

 die Gij geen hulpe biedt?

 Gij laat de zondaar noden,

 nog eer hij tot U vliedt.

3

 U zal ik eeuwig eren,

 die eeuw'ge goedheid zijt!

 U blijv', o Heer der Heren,

 geheel mijn hart gewijd!

 Wat kan ik niet ontberen,

 wanneer Uw hand mij leidt;

 wat vuriger begeren

 dan Uwe heerlijkheid?

---

*398

#3

1

 Wij wachten U, o Zoon van God!

 O, wil toch haast verschijnen!

 Dan delen wij in 't heerlijkst lot

 en zal ons leed verdwijnen.

 Die U gelooft, verheft het hoofd,

 U Heiland, vrolijk tegen,

 Gij komt met rijke zegen.

2

 Wij wachten U; Gij hebt ons, Heer,

 het hart reeds ingenomen.

 Uw woord verklaart ons telkens weêr,

 dat Gij welhaast zult komen.

 Dan zullen wij aan Uwe zij

 in 't eeuwig, zalig leven

 U lof en ere geven.

3

 Wij wachten U, Gij komt gewis!

 Haast is de tijd verschenen,

 dat Gij naar Uw beloftenis

 met U ons zult verenen.

 Als w' U dan zien en hulde bien,

 dan is ook 't aardse lijden

 verwisseld met verblijden.

---

*398a

#5

1

 Wat God doet, dat is welgedaan,

 Zijn wil is wijs en heilig.

 'k Zal aan Zijn hand vertrouwend gaan,

 die hand geleidt mij veilig.

 In nood is mij Zijn trouw nabij.

 Ja Hij, de Heer der Heren,

 blijft eeuwig wijs regeren.

2

 Wat God doet, dat is welgedaan,

 Zijn Woord eist mijn vertrouwen.

 Hij leidt mij op de rechte baan,

 'k mag daar Zijn liefd' aanschouwen.

 Hij geeft mij kracht.

 Zijn hulp, Zijn macht

 redt mij uit smart en banden:

 mijn lot rust in Zijn handen.

3

 Wat God doet, dat is welgedaan,

 Hij luistert naar mijn klachten.

 Zou mij Zijn liefde gadeslaan

 en ik Zijn hulp niet wachten?

 God kent mijn hart;

 geen ramp, geen smart

 is ooit voor Hem verborgen:

 Hij zal als Vader zorgen.

4

 Wat God doet, dat is welgedaan,

 dat blijft de vreugd' mijns levens.

 God plant wel doornen op mijn paân,

 maar strooit daar rozen nevens.

 Met smart paart God

 vaak rein genot.

 Zijn Vaderlijk' ontferming

 blijft eeuwig mijn bescherming.

5

 Wat God doet, dat is welgedaan,

 Zijn trouw blijft mij ten hoede.

 Zijn liefde doet geen kwaad ontstaan,

 't werkt alles mee ten goede.

 Als God mij leidt,

 zal 'k wel bereid

 mijn hoogst en reinst verlangen

 in d' eeuwigheid ontvangen.

---

*399

#3

1

 Middelpunt van ons verlangen,

 Trooster van 't ontrust gemoed,

 Jezus, onze dankb're zangen

 loven Uwe liefdegloed.

 Gij woudt van de hemel dalen

 op deez' diep bedorven aard

 en voor ons de schuld betalen,

 die ons bang gemoed bezwaart.

2

 Liefde, Gij moest spottaal horen,

 die U drong door merg en been.

 Ja, Gij droegt Uws Vaders toren,

 Gij voor allen, Gij alleen.

 Welk een beker moest Gij drinken

 op het aak'lig Golgotha!

 Daar liet G' U aan 't kruishout klinken,

 daar aanbidden w' Uw genâ!

3

 Liefd in U is al ons leven;

 Gij, Gij zijt ons hoogste goed.

 Ja, Uw kruis heeft ons gegeven,

 wat ons eeuwig juichen doet.

 O, hoe zijn w aan U verbonden,

 Jezus, Redder, 's Vaders Zoon!

 Onze harten onze monden,

 juichen dankbaar tot Uw troon!

---

*400

#4

1

 De dag, door Uwe gunst ontvangen,

 is weer voorbij. De nacht genaakt

 en dankbaar klinken onze zangen

 tot U die 't licht en duister maakt.

2

 Die dan, als onze beden zwijgen,

 als hier het daglicht onderduikt,

 weer nieuwe zangen op doet stijgen

 ginds, waar de nieuwe dag ontluikt.

3

 Zodat de dank, U toegezongen,

 op aard' nooit onderbroken wordt,

 maar steeds opnieuw door mensentongen

 gezongen en gesproken wordt.

4

 Voorwaar deez' aarde zal getuigen

 Van U, Die thans en eeuwig zijt,

 tot al Uw schepselen zich buigen

 Voor Uwe liefd' en majesteit.

---

*401

#4

1

 Uit diepten van ellende

 roep ik met mond en hart

 tot U, die heil kunt zenden.

 O Heer. aanschouw mijn smart,

 wil naar mijn smeekstem horen,

 merk op mijn jammerklacht,

 verleen mij gunstig' oren,

 daar 'k in mijn druk versmacht!

2

 Zo Gij in 't recht wilt treden,

 o Heer, en gadeslaan

 onz' ongerechtigheden,

 ach, wie zal dan bestaan?

 Maar nee, daar is vergeving

 altijd bij U geweest;

 dies wordt Gij, Heer, met beving

 recht kinderlijk gevreesd.

3

 Ik blijf de Heer verwachten,

 mijn ziel wacht ongestoord:

 ik hoop in al mijn klachten

 op Zijn onfeilbaar Woord.

 Mijn ziel vol angst en zorgen

 wacht sterker op de Heer

 dan wachters op de morgen,

 de morgen, ach, wanneer?

4

 Hoopt op de Heer, gij vromen!

 Is Israël in nood,

 er zal verlossing komen:

 Zijn goedheid is zeer groot.

 Hij maakt op hun gebeden

 gans Israël eens vrij

 van ongerechtigheden;

 zo doet Hij ook aan mij.

---

*402

#2

1

 Niets is, o Oppermajesteit,

 bedekt voor Uw alwetendheid.

 Gij kent mij, Gij doorgrondt mijn daân,

 Gij weet mijn zitten en mijn staan:

 wat ik beraad' of wil betrachten,

 Gij kent van verre mijn gedachten.

2

 Doorgrond m' en ken mijn hart, o Heer!

 Is 't geen ik denk, niet tot Uw eer?

 Beproef m' en zie of mijn gemoed

 iets kwaads, iets onbehoorlijks voed'

 en doe mij toch met vaste schreden

 de weg ter zaligheid betreden.

---

*403

#3

1

 Eens stond ik verzonken in diep gepeins

 aan de kust van de blauwe zee.

 Toen rees mijn ogen het lief'lijk beeld

 van de Vreemd'ling van Galilee.

 Ik zag, hoe het volk zich om Hem verdrong,

 wijl Hij wonderen deed met kracht,

 de blinden en lammen genas terstond

 door 't Woord Zijner liefdemacht.

 

 Refr. Daarom prijs ik Zijn liefde voor immer,

 een liefde zo wijd als de zee.

 'k Aanbid U, o hemelse Koning,

 Gij, Vreemd'ling van Galilee.

2

 Toen 'k hulpeloos vlood tot die sterke Vriend,

 Die kan redden van zorg en wee,

 omstraalde de tedere liefde mij

 van de Vreemd'ling van Galilee.

 Zijn vriend'lijke blik rustte zacht op mij,

 toen ik weende in bittere smart.

 Hij richtte mij op uit het zondeslijk

 en vertroostte mijn moede hart.

3

 O, vlucht tot uw Heiland met al uw zorg,

 immer hoort Hij uw zwakke bee.

 Bij Hem is steeds uitkomst in elke nood,

 bij de Vreemd'ling van Galilee.

 O, kniel aan Zijn voeten met al uw schuld

 en snik uit al uw hartewee.

 Geen mens kan u troosten zo mild en zacht

 als de Vreemd'ling van Galilee.

---

*404

#3

1

 Hart aan hart en één in Jezus,

 enkel levend voor Zijn Naam,

 bindt de liefdegeest van Jezus

 tot één lichaam ons tezaam.

 Hij ons Hoofd, wij Zijne leden,

 Hij ons licht, wij wederschijn,

 Hij de wijnstok, wij de ranken,

 als wij één in Jezus zijn.

2

 Laten wij elkander schragen,

 als de wereld ons bespot,

 en elkanders lasten dragen

 naar 't bevel van onze God.

 Jezus gaf voor ons Zijn leven,

 plengde aan 't kruis Zijn bloed,

 opdat wij ons harte geven

 voor des broeders eeuwig goed.

3

 Jezus, maak zo één ons allen,

 als Gij 't met de Vader zijt;

 laat niet één zelfs ons ontvallen,

 ook in 's levens bangste strijd.

 Maak door ons aan U te wennen,

 zo ons liefdes wederschijn,

 dat de wereld moet bekennen,

 dat wij Uw discip'len zijn.

---

*405

#3

1

 't Hoofd omhoog, de Heer zal komen!

 Hij daalt met bazuingeschal.

 d' Eng'lenstem wordt dra vernomen:

 "Ja, Hij komt, die komen zal!"

 Geest en Bruid, zij roepen samen:

 "Kom, o Bruidegom en Hoofd!

 Schenk vervulling op het Amen,

 doe, hetgeen Gij hebt beloofd!"

2

 Ja, Gij komt! Gij haalt in luister

 Uwe Bruid van d' aarde af;

 Gij werpt satan in de kluister

 en aanvaardt de heerserstaf.

 Heerlijk delen wij, o Here,

 in Uw grootheid, nooit aanschouwd.

 Schitt'rend prijkt Uw macht en ere!

 Zalig, die Uw Woord vertrouwt!

3

 Blijde hoop, met U te leven

 in Uw heerlijkheid, o Heer!

 Eeuwig Uwe troon t' omgeven,

 daar' te zingen tot Uw eer.

 Daar, in Uwe troon gezeten,

 aan des vijands macht ontrukt,

 is het leed der aard vergeten,

 dat Uw pelgrim vaak hier drukt.

---

*406

#3

1

 Uren, dagen, maanden, jaren

 vliegen als een schaduw heen;

 ach, wij vinden, waar wij staren,

 niets bestendigs hier beneên!

 Op de weg, die wij betreden,

 staat geen voetstap, die beklijft;

 al het heden wordt verleden,

 schoon 't ons toegerekend blijft!

2

 Dat de tijd hier 't al verover',

 aan geen tijdperk hangt mijn lot;

 Gij, Gij blijft mij altijd over,

 Gij blijft eindeloos mijn God.

 Welk een ramp mij hier ook nader',

 'k vind in U mijn rustpunt weer;

 Gij blijft in Uw' Zoon mijn Vader,

 wat verander, wat verkeer'.

3

 Snelt dan, jaren, snelt vrij henen

 met uw blijdschap en verdriet;

 welk een ramp ik moog bewenen,

 God, mijn God, verandert niet.

 Blijft mij alles hier begeven,

 voortgeleid door Zijne hand,

 schouw ik uit dit nietig leven

 in mijn eeuwig vaderland.

---

*407

#2

1

 De zon schijnt in mijn ziel vandaag,

 het donker is gezwicht,

 en oord' en hemel lacht mij toe,

 want Jezus is mijn licht.

 

 Refr. Er is zonneschijn,

 zomerzonneschijn,

 alle uren van de dag zijn blij.

 Zie ik in Jezus aangezicht,

 is er hemelgloed in mij.

2

 Er is lofzang in mijn ziel vandaag

 en jubel voor de Heer.

 En zo vol is daarvan nu mijn hart,

 ik kan 't niet uiten meer.

---

*408

#4

1

 Jezus, ga ons voor

 op het levensspoor;

 doe ons als getrouwe leden

 volgen U op al Uw schreden;

 voer ons aan Uw hand

 tot in 't Vaderland.

2

 Zou 't ons bang vergaan,

 leer ons vast te staan;

 doe ons in de bangste dagen

 nimmer over moeiten klagen;

 want door smarten heen

 vinden w' U alleen.

3

 Moet onz' eigen baan

 door veel diepten gaan,

 zijn w' om and'rer leed bewogen,

 och, stel Gij ons dan voor ogen

 't einde, dat ons beidt,

 waar G' ons benen leidt!

4

 Richt ons leven lang,

 Jezus, onze gang;

 voert Gij ons op ruwe wegen,

 geef ook daar Uw hulp en zegen;

 en aan 't eind der baan,

 laat ons binnen gaan.

---

*409

#3

1

 Geef, gemeente, Jezus ere

 op deez' eerste dag van 't jaar!

 Loof dan nu de Heer der Heren,

 kom, verhef u, broederschaar!

 Hij heeft ons een jaar gedragen,

 ons in Zijne Naam bewaard,'

 laat in lof ons niet vertragen,

 Hij 's de hulde dubbel waard.

2

 Waar wij een nieuwjaar beginnen,

 wees, Heer Jezus, ons nabij;

 vul geheel ons hart en zinnen

 met Uw liefdeheerschappij.

 Is de toekomst ook verborgen,

 houdt gelovig ons en stil;

 Gij zult immers voor ons zorgen,

 alles leiden naar Uw wil.

3

 O, wat is 't een rustig leven

 voor hem, die zich weet Gods kind;

 heerlijk, zich geheel te geven

 aan de Vader, Die ons mint.

 Laat de wereld zwoegen, zorgen,

 rust'loos in dit aards gewoel!

 's Heren volk brengt ied're morgen

 dichterbij het grote doel.

---

*410

#2

1

 Verlosser, Vriend, o hoop, o lust

 van die U kennen, neem het lied,

 dat U in 't stof een sterv'ling biedt,

 een zondaar, die Uw voeten kust;

 een zondaar, een verlost', o Heer!

 En nu geen zondaar meer.

 O, neem het aan,

 Gij laat geen bidder staan;

 Gij hoort in hemelingen

 verloste zondaars zingen;

 o, neem het aan.

2

 Waar is een vreugd, een kalmt', een heil,

 zo zalig als dit hoogst genot?

 Het vloeit uit God en keert tot God.

 Het heeft noch maat, noch perk, noch peil;

 in Jezus is mijn zalig lot

 verborgen bij mijn God;

 Hij is mijn lust,

 ook als mijn stof eens rust.

 O, prijst Hem, mijn gezangen!

 Ik blijf Zijn komst verlangen;

 Hij is mijn lust!

---

*411

#4

1

 Beveel gerust uw wegen,

 al wat u 't harte deert,

 der trouwe hoed' en zegen

 van Hem, die 't al regeert.

 Die wolken, lucht en winden

 wijst spoor en loop en baan,

 zal ook wel wegen vinden,

 waarlangs uw voet kan gaan.

2

 De Heer moet gij vertrouwen,

 begeert gij d' uitkomst goed!

 Op Hem uw hope bouwen,

 zal 't slagen, wat gij doet.

 Door geen bekommeringen,

 geen klagen en geen pijn

 laat God zich iets ontwringen:

 Hij wil gebeden zijn.

3

 Schep moed, zeg aan uw smarte

 en zorgen goede nacht;

 laat varen, wat uw harte

 in onrust heeft gebracht!

 Gij wilt toch niet regeren

 als een, die alles weet?

 God blijft als Heer der Heren

 met 't hoogst gezag bekleed.

4

 Laat Hem besturen, waken!

 't Is wijsheid, wat Hij doet.

 Zo zal Hij alles maken,

 dat g' u verwond'ren moet,

 als Hij die alle macht heeft

 met wonderbaar beleid

 geheel het werk volbracht heeft,

 waarom gij thans nog schreit.

---

*412

#2

1

 Kom, Heil'ge Geest,

 daal neder als op het Pinksterfeest;

 maak onze harten teder;

 daal neder, Heil'ge Geest.

 Ach, steeds zijn onze zinnen

 naar 't aardse nog gericht;

 kom, goede Geest, daar binnen

 en maak liet duister licht.

2

 Leer ons de Heiland kennen,

 Hem minnen meer en meer;

 leer aan Zijn dienst ons wennen,

 die kiezen keer op keer.

 Doe ons de Vader eren,

 die in Zijn Zoon ons mint;

 wil ons in alles leren:

 maak hemels ons gezind!

---

*413

#3

1

 Een vaste Burcht is onze God,

 een toevlucht voor de Zijnen!

 Al drukt het leed, al dreigt het lot,

 Hij doet Zijn hulp verschijnen!

 De vijand rukt vast aan

 met opgestoken vaan:

 hij draagt zijn rusting nog

 van gruwel en bedrog,

 maar zal als kaf verdwijnen!

2

 Geen aardse macht begeren wij;

 die gaat wel ras verloren!

 Ons staat de sterke Held ter zij,

 die God ons heeft verkoren.

 Vraagt gij Zijn naam? Zo weet,

 dat Hij de Christus heet,

 Gods eengeboren Zoon,

 verwinnaar op de troon!

 De zege is ons beschoren!

3

 Gods woord houdt stand in eeuwigheid

 en zal geen duimbreed wijken.

 Beef satan! Hij, die ons geleidt,

 zal u de vaan doen strijken!

 Delf vrouw en kind'ren 't graf,

 neem goed en bloed ons af,

 het brengt u geen gewin,

 wij gaan ten hemel in

 en eren koninkrijken!

---

*414

#3

1

 Houdt Christus Zijne Kerk in stand,

 zo mag de hel vrij woeden;

 gezeten aan Gods rechterhand,

 kan Hij haar wel behoeden.

 Hij is in alle leed

 tot hare hulp gereed:

 Hij staaft Zijn roem alom

 en waakt voor 't christendom:

 dies mag de hel vrij woeden.

2

 De spotter mag de waarheid smaân,

 ons kan hij haar niet roven:

 'd onchristen mag haar tegenstaan,

 wij blijven haar geloven.

 U, Jezus, U zij d' eer;

 die U verkiest tot Heer,

 Uw woord oprecht betracht,

 die kan geen helse macht

 de zaligheid ontroven.

3

 Gij, christen, die op Hem vertrouwt,

 gij moet geen dreigen vrezen;

 die God, Die van de Hemel schouwt,

 zal ons een toevlucht wezen!

 Der legerscharen Heer

 waakt voor Zijn woord en eer,

 geeft ons geduld in nood

 en kracht en moed in dood.

 Wie zou dan dreigen vrezen?

---

*415

#2

1

 Is dat, is dat mijn Koning,

 dat aller vaad'ren wens?

 Is dat, is dat Zijn kroning?

 Zie, zie, aanschouw de mens!

 Moet Hij dat spotkleed dragen,

 dat riet, die doornenkroon?

 Lijdt Hij die smaad, die slagen,

 Hij, God, Uw eigen Zoon?

2

 Ja, ik kost Hem die slagen,

 die smarten en die hoon;

 ik doe dat kleed Hem dragen,

 dat riet, die doornenkroon.

 Ik sloeg Hem al die wonden,

 voor mij moet Hij daar staan;

 ik deed door mijne zonden

 Hem al die jamm'ren aan.

---

*416

#4

1

 Moet gij steeds met onspoed strijden,

 Christen! Treur niet om uw lot!

 Hulp ontbreekt u nooit in 't lijden.

 Moet gij steeds met onspoed strijden,

 wees tevreden met uw lot.

 o, uw Redder is uw God!

2

 Is de nood zo hoog gerezen,

 dat gij nergens uitkomst ziet,

 nog hebt gij geen kwaad te vrezen:

 is de nood zo hoog gerezen,

 dat gij nergens uitkomst ziet,

 God, uw God, vergeet u niet.

3

 Vest in bang' en droeve dagen

 al uw hoop op Hem alleen;

 schroom niet Hem om hulp te vragen:

 vest in bang' en droeve dagen

 al uw hoop op Hem alleen.

 Hij kan helpen, Hij alleen.

4

 'k Weet, Zijn woord is ja en amen,

 Zijn beloften feilen niet.

 Nimmer zal Hij ons beschamen;

 'k weet Zijn woord is ja en amen,

 Zijn beloften feilen niet,

 zalig hij, die tot Hem vliedt!

---

*420

#4

1

 O eeuw'ge Vader, sterk in macht,

 wiens arm betoomt der baren kracht,

 die wijst de grondlooz' oceaan

 de Hem gestelde perken aan,

 o wil verhoren onze beê

 voor hen, die zijn in nood op zee!

2

 O Christus, wiens bestraffend woord

 't gedruis der waat'ren heeft gesmoord,

 die onder 't stormen rustig sliep

 en wandeld' over t' schuimend diep,

 o wil verhoren onze beê

 voor hen, die zijn in nood op zee!

3

 O Geest, die in den aanvang schiep

 het licht in 's afgronds donker diep,

 totdat der waat'ren ruw geweld

 door U werd paal en perk gesteld,

 o wil verhoren onze beê

 voor hen, die zijn in nood op zee!

4

 Drievuldigheid van liefd' en macht,

 bescherm de broed'ren in de nacht

 voor klip en onweer, vuur en ramp,

 red z' uit der elementen kamp!

 Zo prijzen land en zee om strijd

 Uw reddende barmhartigheid.

---

*421

#4

1

 Wie maar de goede God laat zorgen

 en op Hem hoopt in 't bangst gevaar,

 is bij Hem veilig en geborgen,

 die redt Hij godd'lijk wonderbaar.

 Wie op de hoge God vertrouwt,

 heeft zeker op geen zand gebouwd.

2

 Wat baat ons al 't zwaarmoedig vrezen?

 Wat baat ons 't zuchten, wéé en ach!

 Vergeefs zou al ons zuchten wezen,

 al kermden w' ook de ganse dag.

 De last des jammers, die men draagt,

 drukt maar te meer, hoe meer men klaagt.

3

 Men blijv' eerbiedig God verbeiden

 en zwijg' de Heer ootmoedig stil;

 Hij zal ons naar Zijn raad geleiden,

 't is goed en heilig, wat Hij wil.

 Vertrouw het aan Zijn wijsheid vrij,

 Hij weet, wat elk het nuttigst zij.

4

 Treed vrolijk voort op 's Heren wegen

 en neem uw plicht getrouw in acht;

 't wordt eind'lijk alles u ten zegen,

 wanneer gij biddend daarop wacht.

 Wie steeds gelovig op Hem ziet,

 begeeft, verlaat Hij eeuwig niet.

---

*422

#3

1

 Heil'ge Jezus, mij ten leven,

 ter heiligmaking mij gegeven,

 hoe heerlijk zijt G' in heiligheid!

 Hemels voorbeeld, al de luister

 van Eng'lenheiligheid wordt duister

 bij 't licht van Uwe heiligheid.

 O Gij, zo onbesmet,

 Gij zijt mijn Hoofd en wet,

 heil'ge Jezus!

 O, heilig mij,

 dat ik als Gij

 in hart en wandel heilig zij!

2

 s' Vaders wil was boven allen,

 o Jezus, steeds Uw welgevallen,

 Gij zweegt voor Hem op alles stil.

 Och, mocht all' mijn levensdagen,

 wat Hem behaagt, ook mij behagen,

 mijn wil zich voegen naar Zijn wil.

 Dat ik met al mijn lust

 in Zijne wil berust'.

 Hoor mijn zuchten!

 O, heilig mij,

 dat ik als Gij

 in alles onderworpen zij!

3

 Heil'ge Jezus, vorm mijn leden,

 mijn krachten en begeerlijkheden,

 dat aan mij alles U gelijk',

 't oog in 't zien, de voet in 't wand'len;

 dat in mijn denken, spreken, hand'len

 in alles Uwe beelt'nis blijk'!

 Hervorm vooral, volmaak

 mijn hart naar Uwe smaak,

 heil'ge Jezus!

 O, heilig mij,

 dat ik als Gij

 geheel volmaakt en heilig zij!

---

*423

#4

1

 Jezus komt om ons van lijden,

 van strijd en jamm'ren te bevrijden;

 Hij komt met macht en majesteit.

 In de dag van Zijn verschijnen

 verandert Hij de smart der Zijnen

 in eeuw'ge vreed' en heerlijkheid.

 Hij rijst, de Morgenster,

 Hij komt en is niet ver,

 Uw bevrijder!

 Juich, 's Heren volk!

 Gelijk een wolk

 verdwijnt uw smart voor hemelvreugd.

2

 Ogenblikken van ons lijden!

 Wat zijt Gij bij 't volmaakt verblijden

 van aller eeuwen zaligheid!

 Zie de kroon dáár opgehangen!

 Streef rustig voort om 't pand 't ontvangen,

 door Gods genaad' u toebereid!

 Drukt smart of bang verdriet,

 't vertraag' uw streven niet!

 Overwinnaars,

 nabij is 't loon van d' erekroon;

 haast rijst uw hallel tot Gods eer.

3

 Hij, die Zich ten Leidsman stelde,

 uw lijden woog, uw tranen telde,

 Hij streed met onuitdoofb're moed.

 Hoe heeft Jezus niet gestreden,

 volhard in tranen en gebeden,

 hoe droeg Hij 't kruis, hoe vloot Zijn bloed.

 Maar 't oog Zijns vijand vond

 Hem in die bangste stond

 zonder vrezen,

 daar van omhoog in 't brekend oog

 de Midd'laarskroon Hem tegenblonk.

4

 Zalig, als wij met Hem lijden!

 Eens zullen w' ons met Hem verblijden,

 en delen in Zijn heerschappij!

 Laat ons strijden, voor Hem leven

 en op Hem ziende voorwaarts streven.

 Zijn liefd' en Geest zijn ons nabij;

 Zijn hulp zendt Hij ons neêr,

 Zijn grote naam is: "Heer, onze Sterkte!"

 Wie Hem betrouwt en op Hem bouwt,

 wordt eens verwinnaar saam met Hem.

---

*424

#3

1

 "Waakt, ontwaakt!" roept Sions wachter.

 "Gij maagden, spoedt u, blijft niet achter,

 zo gij de Bruidegom bemint;

 't uur genaakt, dat Hij zal komen;

 zult gij in klein geloof nu schromen?

 Draagt zorg, dat Hij u waardig vindt!

 In bruidsgewaad gehuld,

 de lampen wel gevuld.

 vrolijk zingend, met blijde spoed

 Hem tegemoet,

 de Bruigom waardiglijk begroet."

2

 Sion, hoor de wachters zingen!

 Kan iets uw blijdschap nog bedwingen,

 nu rust u wacht na zoveel strijd;

 nu uw Bruidegom en Koning

 u oproept uit uw aardse woning

 en Hij u tot Zijn feest geleidt?

 Zijn teder Heilandshart

 verlangt met liefdesmart

 naar uw komen

 ter bruiloftszaal,

 ten avondmaal,

 van alle leed en zwakheid vrij.

3

 Eeuwig zij door dankb're tongen,

 o Levensvorst, Uw lof gezongen

 in Uwe stad, die, vast gebouwd,

 van Gods heerlijkheid omschenen,

 met poorten pronkt van eed'le stenen,

 met straten van het fijnste goud.

 Geen oor heeft ooit gehoord,

 geen oog ooit nagespoord,

 welk een rijkdom

 ons heeft bereid,

 in eeuwigheid,

 de liefd' en trouw van onze God.

---

*425

#3

1

 'k Wil U, o God. mijn dank betalen,

 U prijzen in mijn avondlied;

 het zonlicht moge nederdalen,

 maar Gij, mijn Licht, begeeft mij niet.

 Gij woudt mij met Uw gunst omringen,

 meer dan een Vader zorgdet Gij;

 Gij, milde bron van zegeningen,

 zulk een ontfermer waart Gij mij!

2

 Uw trouwe zorg zou mij bewaren,

 Uw hand heeft mij gevoed, geleid;

 Gij waart nabij in mijn bezwaren,

 nabij in elke moeilijkheid.

 Deez' avond roept mij, na mijn zorgen,

 tot rust voor lichaam en voor geest.

 Heb dank! Reeds in de vroege morgen

 zijt Gij mijn heil en hulp geweest.

3

 Ik weet, aan wie ik mij vertrouwe,

 al wisselen ook dag en nacht.

 Ik ken de rots, waarop ik bouwe:

 hij feilt niet, die Uw heil verwacht.

 Eens, aan de avond van mijn leven,

 breng ik, van zorg en strijden moe,

 voor elke dag, hier mij gegeven,

 U hoger, reiner loflied toe.

---

*429

#3

1

 Komt, knielen wij voor Jezus samen

 met vrolijk uitzicht op ons lot!

 Het is volbracht, volbracht, ja, amen,

 het is voor ons volbracht bij God.

 Het grote werk, dat Hij aanvaardde,

 al d' eeuwen door met smart verwacht,

 dat is volbracht, juich hemel, aarde!

 Juicht, zondaars! 't Is voor u volbracht.

2

 Gij Jezus, hebt de last gedragen,

 die zond' en schuld te dragen gaf;

 God zag Uw werk met welbehagen

 en wendt van ons Zijn straffen af.

 Wij schuldig, snood van God verdreven,

 wij bleven ver van Eden staan,

 maar 't kruis werd ons de boom van 't leven,

 die wees Uw Vader Zelf ons aan.

3

 Wij willen need'rig Gode leven,

 U volgen, waar Gij ons geleidt.

 Ons U geheel ten offer geven

 met nooit volbrachte dankbaarheid.

 Getrouwe Leidsman, sla ons gade.

 Voleinder, laat door Uwe kracht

 het heerlijk werk van Gods genade

 in ons ook eenmaal zijn volbracht.

---

*430

#1

1

 Heer Jezus, daal nu met Uw zegen

 op dit verbonden mensenpaar.

 Wil door Uw liefde hen bereiden,

 zichzelf te off'ren voor elkaar.

 Wil met Uw licht hen steeds geleiden,

 waarheen hun levensweg ook gaat;

 Heer Jezus, wees te allen tijde

 hun Herder, Troost en Toeverlaat.

---

*431

#4

1

 Jezus, Gij mijn toeverlaat,

 Gij, mijn Herder in dit leven,

 Gij, mijn Helper, Steun en Raad,

 'k wil m' aan U gans overgeven.

 Onder Uwe hoede, Heer,

 leg ik veilig mij ter neêr.

2

 Toen ik zonder U, o Heer,

 zonder hoop door 't leven dwaalde,

 zocht Gij mij, Gij bracht mij weêr.

 't Was Uw licht, dat mij bestraalde.

 Zonder U, waar zou ik heen?

 Gij geeft rust mij, Gij alleen.

3

 Gij, die nog geen vrede kent,

 onder 's levens last gebogen,

 nog geen rust kent maar ellend',

 Jezus wil uw tranen drogen.

 Kom tot Jezus, Hij maakt vrij

 van der zonde heerschappij.

4

 O, mijn vrienden, komt tot Hem,

 Hij wil alles voor u wezen;

 laat u raden, hoort Zijn stem,

 met Hem hebt gij niets te vrezen.

 Wilt toch zo niet verder gaan,

 Jezus biedt verlossing aan.

---

*431a

#4

1

 Jezus leeft en wij met Hem:

 dood, waar uw schrik gebleven?

 Jezus leeft en Zijne stem

 roept ook ons eens weer tot leven,

 zal ons eens met eer bekleên:

 dit is onze troost alleen!

2

 Jezus leeft: Hem is de macht

 Over 't gans heelal gegeven

 en wij zullen door Zijn kracht

 Hem gelijken, eeuwig leven.

 Zou Gods trouw ooit wank'len? Neen,

 dit is onze troost alleen!

3

 Jezus leeft, dit is gewis:

 waar ons pad ook heen moog' leiden,

 zelfs geen macht der duisternis,

 niets kan ons van Jezus scheiden.

 't Steunen op Zijn mogendheên:

 dit is onze troost alleen!

4

 Jezus leeft, nu is de dood

 ons een ingang tot het leven.

 Welk een rust in stervensnood

 zal dit Woord ons harte geven.

 Gij, 0 Heiland, Gij alleen,

 Gij zijt onze troost alleen!

---

*432

#3

1

 't Oude jaar is heengegaan,

 de kring des tijds verslonden;

 vriend, hoe is het u gegaan,

 leeft gij nog in d' oude zonden?

 Of zijt gij door Jezus' bloed

 reeds vernieuwd in uw gemoed?

2

 Jaren snellen immer voort,

 Jezus blijft nog altijd noden;

 hebt gij reeds Zijn stem gehoord,

 Hem uw harte aangeboden?

 Haast u dan, eer 't is te laat;

 ook uw levensjaar vergaat.

3

 Hij, wiens hart zich toebereidt,

 dankt God voor de vlucht der jaren,

 daar hij steeds de Heer verbeidt,

 Die Zijn volk straks zal vergaren.

 't Jubeljaar komt dichterbij:

 prijs de Heer! Dan zijn wij vrij.

---

*435

#2

1

 Uw goedheid. Heer, is hemelhoog,

 Uw waarheid tot de wolkenboog.

 Uw' recht is als Gods bergen,

 Uw oordeel grond'loos. Gij behoedt

 en zegent mens en beest en doet

 Uw hulp nooit vrucht'loos vergen.

 Hoe groot is Uw goedgunstigheid!

 Hoe zijn Uw vleug'len uitgebreid!

 Hier wordt de rust geschonken;

 hier 't vette van Uw huis gesmaakt;

 een volle beek van wellust maakt

 hier elk in liefde dronken.

2

 Bij U, Heer, is de levensbron;

 Uw licht doet, klaarder dan de zon,

 ons 't heuglijk licht aanschouwen.

 Wees, die U kennen, mild en goed,

 en toon d' oprechten van gemoed

 Uw recht, waar z' op vertrouwen.

 Dat mij nooit trotse voet vertrapp',

 noch boze hand in ballingschap

 ellendig om doen zwerven!

 Daar zijn de werkers van het kwaad

 gevallen in een jammerstaat,

 waarin zij hulp'loos sterven.

---

*436

#3

1

 Ontwaak, gij, die slaapt, en sta op uit de doôn

 en Christus zal over u lichten!

 Zo wekt u, zo dringt u als Redder, Gods Zoon,

 eer Hij u als Rechter komt richten.

 Ontwaak en sta op! Het gevaar is zo groot:

 wie kiest, o verdwaasde, voor 't leven de dood?

2

 Ontwaak, gij die slaapt in de zonde, met spoed!

 De nacht is zo lang reeds verdwenen;

 het licht der genade, met blijdschap begroet,

 heeft d' aarde reeds eeuwen beschenen;

 en groots is uw roeping en heilig uw taak

 en d' uren zijn weinig, ontwaak dan, ontwaak!

3

 Sta op uit de doden, o zondaar, en  leef!

 Dat Christus ook over u lichte!

 Sta op uit de doden, o zondaar, of beef

 voor God en het jongste gerichte!

 Nog wekt u de Heiland en nog is er raad;

 sta op uit de doden! 't Is spoedig te laat!

---

*437

#4

1

 Hoe zacht zien wij de vromen

 de dood hier zonder schromen

 blijmoedig tegen gaan!

 Waar al de vreugd van 't leven

 de zondaar moet begeven,

 daar vangt de vreugd des Christens aan.

2

 De dood verbreekt zijn banden.

 Hij heft zijn dankb're handen

 tot God, zijn steun en hoop,

 Die hem geen troost laat derven,

 maar vreugdevol leert sterven

 na ene welvolbrachte loop.

3

 Zijn kalm, gerust geweten

 wordt niet vaneen gereten

 door bange vrees voor straf;

 het licht van Gods genade

 komt zijne nacht te stade

 en glanst hem voor tot over 't graf.

4

 Leer mij, o God, hier streven

 naar dat recht Christ'lijk leven,

 dat zulk een eind verwerft,

 opdat ik na dit zwerven

 ook eenmaal moge sterven,

 zoals de ware Christen sterft.

---

*438

#6

1

 't Was nacht in Bethl'hems dreven,

 een schone, stille nacht.

 En trouwe herders bleven

 bij hunne kudd' op wacht.

 En trouwe herders bleven

 bij hunne kudd' op wacht.

2

 Zij hoopten saam, de vromen,

 zij wachtten immer voort,

 of Jacobs ster zou komen

 naar 't oud profetisch woord. (bis)

3

 En ja, juist in die stonde,

 in deze zelfde nacht

 werd hun door eng'lenmonden

 het blijde nieuws gebracht. (bis)

4

 De Heiland is gekomen

 in Bethl'hems kleine stal,

 Die voor miljoenen vromen

 een Herder wezen zal. (bis)

5

 Want d' allerbeste Herder,

 die toen op aard' verscheen,

 voert Zijne schaapjes

 verder dan herders hier beneên. (bis)

6

 Hij wil Zijn kudde leiden,

 zij 't ook door leed of kruis,

 naar d' eeuwig groene weiden

 van 't hemels Vaderhuis. (bis)

---

*439

#3

1

 Ik wil mij gaan vertroosten

 in Jesu lijden groot.

 Al heeft 't gestaan ten boosten,

 het kan nog worden goed.

 Al om mijn zondig leven

 hen ik met druk bevaân;

 dat wil ik gaan begeven:

 O Jesu, zie mij aan!

2

 De tijd heb ik verloren,

 die Gij mij hebt verleend.

 Naar U wild' ik niet horen,

 in zonden was 'k versteend.

 Zeer traag ben ik tot deugden,

 al heb ik goed vermaan;

 oorsprong der eeuw 'ge vreugden,

 o Jesu, zie mij aan!

3

 Al hen ik vol van zonden,

 wil mijns gedachtig zijn.

 Uw deugd is zonder gronden,

 de schulden zijn al mijn!

 Ik ken 't, al is 't zeer spade,

 en wil mij niet versmaân,

 U smeek ik om genade:

 O Jesu, zie mij aan!

---

*440

#5

1

 Komt, laat ons voortgaan, kind'ren,

 want d' avond is nabij;

 het stilstaan kan licht hind'ren

 in deze woestenij.

 Komt, sterkt opnieuw de moed!

 De wandelstaf geheven

 om hemelwaarts te streven;

 zo wordt het einde goed.

2

 Zij zal ons niet berouwen,

 de keus van 't smalle pad;

 wij kennen de Getrouwe,

 Die ons heeft liefgehad.

 Vest al uw hoop op Hem!

 Dat ieder 't aangezichte

 ginds naar de Godsstad richtte;

 daar ligt Jeruzalem!

3

 Komt, broeders, voortgestreden!

 Een Gids gaat aan uw zij,

 Die, wank'len soms uw schreden,

 staat met Zijn hulp nabij.

 Ziet, 't zonlicht schenkt ons moed,

 alsof de zoete blikken

 eens vaders ons verkwikken;

 voorwaar, wij hebben 't goed!

4

 Wij reizen met elkander,

 wij wand'len hand aan hand;

 d' een zij tot troost de ander;

 op weg naar 't vaderland,

 zijn wij als broed'ren één.

 Geen strijd om beuzelingen,

 daar Eng'len ons omringen

 en zweven voor ons heen!

5

 Treedt moedig voorwaarts, kind'ren!

 De reis kort op naar 't graf;

 wij zien de afstand mind'ren,

 ras valt ons 't reiskleed af;

 nog slechts wat meerder moed!

 Wat rustiger en blijer,

 van aardse banden vrijer,

 gestreefd naar 't eeuwig goed!

---

*441

#5

1

 Heer, ik geef mijn hart aan U,

 maak het rein van zonde nu!

 Was het in Uw dierbaar bloed,

 woon Gij Zelf in mijn gemoed.

 

 Refr. Heer, 'k wil U niet laten gaan;

 'k weet, Gij neemt mijn smeken aan!

 Reinig, reinig mijn gemoed

 in Uw kostbaar, dierbaar bloed!

 Jezus, Jezus,

 Jezus! Maak mijn harte rein!

2

 Maak mij nu van zonde vrij,

 daal nu met Uw geest in mij;

 neem uit mij der zonde lust:

 in U is volkomen rust.

3

 Wat niet is naar Uwe wil,

 woorden en gedachten, daân,

 neem het gans uit mij, o Heer!

 Opdat 'k rein voor U mag staan!

4

 Maak mij, Heer, U meer gelijk,

 heilig mij en maak mij rein;

 geef Uw liefde mij in 't hart,

 dat 'k een beeld van U mag zijn.

5

 Laat niets van de zonde in mij;

 neem uit mij des vlezes lust,

 opdat 'k hier, door U gans vrij,

 reeds geniet des hemels rust.

---

*443

#5

1

 Wij prijzen U, God, voor de komst van Uw Zoon,

 Die de heerlijkheid opgaf voor smaadheid en hoon.

 

 Refr. Halleluja! U zij d' ere, halleluja! Amen;

 halleluja! U zij d' ere,

 o trek ons tot Hem.

2

 Wij prijzen U, God, voor het Lam, geslacht,

 voor het offer op Golgotha's heuvel gebracht.

3

 Wij prijzen U, Heer, voor 't ontdekkende licht,

 dat het hart heeft geopend, Uw werk heeft verricht.

4

 O, reinig Gij ons, ja verlos d' Uwen, Heer

 en verheerlijk Uzelve in ons meer en meer.

5

 Ja, spreek door Uw Geest in Uw kind'ren met kracht,

 opdat eens het verloor'ne tot U word' gebracht.

---

*443a

#5

1

 Wij prijzen U, God, voor de komst van Uw Zoon,

 voor de Heiland, Die stierf en nu leeft op Uw troon.

 

 Refr. Halleluja! U zij d' ere, halleluja! Amen.

 Halleluja! U zij d' ere, o trek ons tot Hem.

2

 Wij prijzen U, God, voor het licht van Uw Geest,

 dat ons leidt tot de Heiland, Die zondaars geneest.

3

 Wij prijzen U, God. voor het Lam, ons geslacht.

 dat met U ons verzoend heeft en tot U gebracht.

4

 Verlevendig ons, ja vervul 't harte weer

 met de gloed van de liefde van Jezus, de Heer.

5

 Geef nieuw leven weer, wek de doden op Heer.

 Dat zij komen tot U en U leven ter eer.

---

*444

#3

1

 Zachtkens en teder roept Jezus de Zijnen,

 dringend weerklinkt Zijne stem:

 "Zondaars, o komt toch en wordt nu de Mijne".

 Ga nu gelovig tot Hem!

 

 Refr. Keert weer, keert weer, zondaars

 keert weer tot uw Heer!

 Zachtkens en teder roept Jezus de Zijnen.

 Zondaars, o hoort Hem, keert weer!

2

 Jaren reeds staat Hij en klopt aan uw harte,

 laat toch niet langer Hem staan;

 weet, dat uw weig'ring de Heiland zal smarten,

 laat toch de Heer binnengaan.

3

 Snel vliegt de tijd ook der zaligheid henen,

 alles op aarde vergaat!

 Blijf niet de satan uw oor langer lenen,

 straks is 't voor eeuwig te laat.

---

*446

#5

1

 Prijst de Heer met blijde galmen,

 Gij mijn ziel hebt rijke stof;

 'k zal, zo lang ik leef, mijn psalmen

 vrolijk wijden aan Zijn lof;

 'k zal, zo lang ik 't licht geniet,

 Hem verhogen in mijn lied,

 Hem verhogen in mijn lied!

2

 Zalig hij, die in dit leven

 Jacobs God ter hulpe heeft,

 hij, die door de nood gedreven,

 zich tot Hem om troost begeeft;

 die zijn hoop in 't hach'lijkst lot

 vestigt op de Heer, zijn God. (bis)

3

 't Is de Heer, Wiens alvermogen

 't groot heelal heeft voortgebracht;

 Die, genadig, uit de hoge

 ziet, wie op Zijn bijstand wacht

 en aan elk, die Hem verbeidt,

 trouwe houdt in eeuwigheid. (bis)

4

 't Is de Heer, Wiens mededogen

 blinden schenkt het lief'lijk licht;

 wie in 't stof lag neergebogen,

 wordt door Hem weer opgericht.

 God, Die lust in waarheid heeft,

 mint hem, die rechtvaardig leeft. (bis)

5

 't Is de Heer van alle Heren,

 Sions God, geducht in macht,

 Die voor eeuwig zal regeren

 van geslachte tot geslacht.

 Sion, zing uw God ter eer;

 prijs Zijn grootheid, loof de Heer. (bis)

---

*447

#3

1

 Neen, toon niet uw lijden,

 want elk heeft zijn deel;

 bloedt u ook het harte

 en schijnt het te veel,

 ga dan tot de Heiland

 met al uw geween;

 klaag 't enig aan Jezus,

 Hij troost u alleen.

2

 Klaag 't enig aan Jezus,

 Hij kent uw verdriet;

 zeg 't alles aan Jezus,

 Die laaf'nis u biedt;

 Hij, 't licht dezer wereld,

 geeft vrede u en kracht:

 steunt u in het lijden

 met hemelse macht.

3

 Heeft Jezus getroost u,

 ga dankbaar dan heen

 en laat in Zijn lijden

 geen broeder alleen.

 Zeg, wat Gods genade

 voor u heeft gedaan

 en dat Hij geen boet'ling

 ooit troost'loos laat staan.

---

*448

#4

1

 Neemt tijd om te knielen,

 spreekt dikwijls met God;

 stort uit uwe zielen,

 Hij stuurt gans uw lot.

 Leert biddend geloven,

 waarheen Hij ook leidt;

 Uw Vader daarboven,

 Hij helpt op Zijn tijd.

2

 Neemt tijd om te lezen,

 God gaf u Zijn Woord;

 daar wordt g' onderwezen,

 hoe 't leven behoort.

 Hebt lief al Gods kind'ren:

 laat nimmer verschil

 in denkwijs u hind'ren,

 hebt lief naar Gods wil.

3

 Neem tijd om te spreken

 van 't rein'gende bloed,

 daar duizenden smeken

 om rust voor 't gemoed.

 Weest armen weldadig,

 brengt troost in hun lot;

 weest schuld'naars genadig,

 dan eerst dient gij God.

4

 Geen tijd tot vermaken,

 acht die steeds te min;

 slechts hemelse zaken,

 wijdt daaraan uw zin.

 Geen tijd om te slapen.

 Komt, broeders, ontwaakt,

 komt, allen te wapen,

 de Bruigom genaakt!

---

*449

#3

1

 Komt nu met zang van zoete tonen

 en u met snarenspel verblijdt.

 Zingt op en wilt alom betonen

 dat gij van harte vrolijk zijt.

 Juicht God ter eer, Zijn lof vermeer,

 die zulk een groten werk

 gedaan heeft voor Zijn kerk.

2

 In Israël was dat een wijze,

 valt met hen ook de Heer te voet.

 Dat elk nu toch God roem' en prijze,

 die ons zoveel weldaden doet.

 Roept overal met groot geschal:

 "Lof, prijs en dank alleen

 zij God en anders geen!"

3

 De Heer heeft eertijds Zijnen volke

 geholpen uit veel angst en pijn.

 Hij geeft ja wel een duist're wolke,

 maar weer daarna schoon zonneschijn.

 Lof zij die Heer, die ons ook weer

 geeft na veel smart en druk

 veel zegen en geluk.

---

*450

#2

1

 Daal bij 't huiswaarts gaan Uw zegen,

 Vader, op ons van omhoog,

 't zij langs ruwe of effen wegen

 't levenspad ons voeren moog'.

 Laat Uw zegen, laat Uw zegen,

 leidstar blijven voor ons oog.

2

 Lof, aanbidding, dank en ere,

 Vader, zij U toegebracht,

 en tot 's aardrijks eind regere

 Uwe heerschappij en macht.

 Uw genade, Uw genade,

 blijv' in zwakheid onze kracht.

---

*451

#4

1

 Kom, Jezus, mijn Heiland,

 verdrijf nu alle duister,

 verban uit ons hart alle twijfel en vrees!

 Laat nu Uw stem met liefelijk gefluister

 weerklinken in ons harte, weerklinken in ons harte,

 weerklinken in ons harte! Daal neêr met Uw Geest'

2

 Dat voortaan Uw beeld, Heer,

 in mij ook word' gevonden!

 'k Wens niets meer te zoeken dan Uw wil alleen.

 Geef m' overwinning over ied're zonde;

 ik wil U toebehoren, ik wil U toebehoren.

 ik wil U toebehoren door d' eeuwigheid heen!

3

 Vaak drukte bezorgdheid of

 moed'loosheid mij neder;

 't was, Heer, slechts gebrek aan vertrouwen in U!

 Spreek tot mijn ziele Uw belofte weder;

 tot einde der wereld, tot 't einde der wereld,

 tot 't einde der wereld ben ik steeds met U!

4

 Gij, Heer, kunt alleen

 al mijn vrees en twijfel stillen

 en schenken mij Uw volle vreê tot mijn deel

 Ik moet vermind'ren, Gij, Heer, in mij wassen!

 Voltooi in mij Uw werk dan, voltooi in mij Uw werk dan,

 voltooi in mij Uw werk dan; verlos mij geheel!

---

*452

#4

1

 Komt allen tezamen, jubelend van vreugde:

 komt nu, o komt nu naar Bethlehem!

 Ziet nu den vorst der eng'len hier geboren.

 Komt, laten wij aanbidden,

 komt, laten wij aanbidden,

 komt, laten wij aanbidden die Koning.

2

 De hemelse eng'len riepen eens de herders

 weg van de kudde naar 't schamel dak.

 Spoeden ook wij ons met eerbied'ge schreden!

 Komt, laten wij aanbidden,

 komt, laten wij aanbidden

 komt, laten wij aanbidden die Koning.

3

 Het eeuwige Godswoord, eeuwig licht des Vaders,

 zien wij gehuld in het mens'lijk vlees:

 goddelijk Kind, gewonden in de doeken!

 Komt, laten wij aanbidden,

 komt, laten wij aanbidden,

 komt, laten wij aanbidden die Koning.

4

 O Kind, ons geboren sluim'rend in de Kribbe,

 neem onze liefd' in genade aan!

 U die ons lief hebt, U behoort ons harte!

 Komt, laten wij aanbidden,

 komt, laten wij aanbidden,

 komt, laten wij aanbidden die Koning.

---

*453

#3

1

 Hebt gij reeds een hart gevonden,

 dat zich in uw vreugd verblijdt,

 dat, indien het kent uw wonden,

 balsem schenkt of met u lijdt?

 Zalig, zalig dan uw leven,

 of 't u ramp of voorspoed biedt;

 zulk een hart kan blijdschap geven

 en verzachten 't bangst verdriet.

2

 Maar, ach, in dit aardse leven

 vindt men trouwe liefde niet!

 Vaak wil men wel liefde geven,

 zo gij iets in ruil dan biedt.

 Zalig hij, die steeds van Boven

 al zijn hulp zoekt en zijn kracht;

 die, in kinderlijk geloven,

 slechts zijn trouw van Hem verwacht.

3

 Alle mond is leugenachtig,

 zegt Gods woord, en dit blijft waar;

 slechts de Here is waarachtig,

 dit bewijst Zijn werk ons klaar.

 Wilt gij dus een harte vinden,

 dat in droefheid of geween

 zich aan 't uwe wil verbinden?

 Ga dan slechts tot Jezus heen.

---

*456

#4

1

 Nader, mijn God, bij U,

 zij steeds mijn beê;

 zij 't levenspad soms ruw,

 gaat Gij maar meê.

 Dan kent mijn ziele rust;

 mij van Uw trouw bewust,

 wacht ik aan blijder kust

 Uw sabbatsvree.

2

 Al zie ik 't licht verdoofd

 haast voor mijn schreên

 en wacht tot rust mijn hoofd

 straks slechts een steen,

 als dan maar in mijn droom

 Uw licht mij tegenstroom':

 wat dan mij overkoom',

 'k ben niet alleen.

3

 Wanneer voor mijn gezicht

 de ladder rijst,

 die naar U, Bron van licht,

 mijn ziele wijst,

 'k zie dan in 't bangst gevaar

 Uw heil'ge eng'lenschaar,

 die U, Alzegenaar,

 al dienend prijst.

4

 En wenkt Uw eng'lenstoet

 eens opwaarts mij,

 in 's hemels zonnegloed,

 verjongd en vrij,

 'k juich dan op hoger toon

 bij 't naad ren van Uw troon,

 'k ben eeuwig nu Uw zoon

 en U nabij!

---

*458

#4

1

 Neem de wereld, geef mij Jezus,

 wereldvreugd gaat ras voorbij,

 maar de liefde van mijn Heiland

 blijft voor eeuwig rijk en vrij.

 

 Refr. O, de hoogt' en lengt' en diepte

 van Zijn liefde zonder peil!

 O, de volheid van verlossing,

 onderpand van 't eeuwig heil.

2

 Neem de wereld, geef mij Jezus,

 want Zijn troost is zalig zoet;

 Hij bewaakt mij, geeft mij vrede,

 dit is 't wat mij juichen doet.

3

 Neem de wereld, geef mij Jezus,

 want in Hem heb 'k eeuwig licht,

 en op 's levens weg met Jezus

 blijft geen duisternis in 't zicht.

4

 Neem de wereld, geef mij Jezus,

 'k weet, Hij stierf voor mij aan 't kruis;

 'k dank Hem hier en ook voor eeuwig,

 als 'k Hem zie in 't Vaderhuis.

---

*458a

#4

1

 Jezus Christus, onze Koning,

 leeft in alle eeuwigheid,

 en Hij heeft in 's Vaders woning

 ons ook allen plaats bereid.

 

 Refr. O, de hoogt' en lengt' en diepte

 van Zijn liefde, zonder peil.

 O, de volheid van verlossing,

 onderpand van 't eeuwig heil.

2

 In die schone hemelzalen

 is geen krankheid meer noch pijn;

 ook zal 't licht daar nimmer dalen,

 want daar zal geen nacht meer zijn.

3

 Scheiden heeft men niet te vrezen,

 want daar sterven wij niet meer.

 Eeuwig zullen wij daar wezen

 met de Heiland, onze Heer.

4

 Komt dan, juicht met ons te zamen

 van het heil in 's Vaders Zoon:

 dan wordt gij ook erfgenamen

 en ontvangt na 't kruis een kroon.

---

*459

#5

1

 Prijs, mijn ziel, de Hemelkoning,

 breng uw schatting aan Zijn voet,

 die mij door Zijn gunstbetoning

 heil, vergeving smaken doet!

 Halleluja, halleluja,

 prijst de Koning, 't eeuwig goed!

2

 Prijst Hem, die in bange tijden

 onzen vaad'ren uitkomst gaf!

 Prijst Hem, die ook ons wil leiden,

 snel tot hulp en traag tot straf!

 Halleluja, halleluja,

 d' eeuwen door tot steun en staf!

3

 Vaderlijk wil Hij ons schragen,

 kennend onze zwakke kracht,

 in Zijn arm beschermend dragen

 uit des vijands overmacht.

 Halleluja, halleluja,

 Hem, die ons verlossing bracht!

4

 Bloemen zijn wij, die verkwijnen

 en door 't stormgeweld vergaan.

 Zie, wij rijzen en verdwijnen,

 waar Gij eeuwig blijft bestaan.

 Halleluja, halleluja,

 loof zijn onvolprezen naam!

5

 Eng'len, helpt ons Hem t' aanbidden,

 gij, die ziet Zijn aangezicht!

 Zonnen, sterren buigt te midden

 van al 't schepsel in Zijn licht!

 Halleluja, halleluja,

 Hem, genadig in 't gericht!

---

*460

#1

1

 Ik geloof in God de Vader, de Almachtige,

 Schepper des hemels en der aarde en in Jezus Christus,

 Zijnen eeniggeboren Zoon, onzen Here,

 Die ontvangen is van de Heil'gen Geest,

 geboren uit de maagd Maria,

 Die geleden heeft onder Pontius Pilatus,

 is gekruisigd, gestorven en begraven,

 nedergedaald ter helle, ten derde dage

 wederom opgestaan van de doden,

 opgevaren ten hemel, zittende ter rechterhand Gods,

 des Almachtigen Vaders,

 van waar Hij komen zal om te oordelen

 de levenden en de doden.

 Ik geloof in de Heilige Geest;

 ik geloof ééne heilige, algemene, Christelijke kerk,

 de gemeenschap der heiligen, vergeving der zonden;

 wederopstanding des vleses; en een eeuwig leven,

 amen, amen, amen.

---

*461

#4

1

 God leidt ons, leidt met Vaderhand

 Zijn kind'ren naar 't hun beidend land;

 juich' dan ons hart in ootmoed blij;

 God leidt ons, onze God is Hij,

 

 Refr. God leidt ons, onze trouwe God,

 behoedt ons. O, wat heilgenot,

 wat onverdiende zaligheid,

 dat Hij met Vaderhand ons leidt!

2

 Gaat soms door diepten 't reispad heen,

 nadat de zon zo vrolijk scheen,

 't zij 't nacht of middag om ons zij:

 God leidt ons, onze God is Hij.

3

 Heer, zo Gij onze hand maar vat,

 zij goed ons 't ruw of effen pad;

 dan roemen w' ook in droefheid blij;

 God leidt ons, onze God is Hij.

4

 En, broeders, is de tocht volbracht

 en zien wij d' eerkroon, die ons wacht,

 dat onze zegepsalm nog zij:

 God leidt ons, onze God is Hij.

---

*461a

#4

1

 God is der Zijnen burcht en schild;

 geen nacht zo zwart, geen storm zo wild,

 waarin Hij, naar Zijn Vaderwoord,

 ontfermend niet ons bidden hoort.

 

 Refr. God leidt ons, onze trouwe God

 behoedt ons. O, wat heilgenot,

 wat onverdiende zaligheid,

 dat Hij met Vaderhand ons leidt!

2

 Laat buld'ren zee en stormgeweld;

 Hij, die de zee haar grenzen stelt,

 is onze God, Die sterkte geeft

 aan 't hart dat in zijn zwakheid beeft.

3

 Hij, onze Herder, richt en leidt

 Zijn schapen, waar hun ruste beidt;

 waar zonneschijn en overvloed

 Zijn liefdemacht hun kennen doet.

4

 Zijn woord is 't, dat de ziele spijst,

 dat dag en nacht haar 't heilspoor wijst

 en haar, hoe steil ook 't reispad zij,

 ervaren doet; God is nabij.

---

*462

#3

1

 Er gaat door alle landen

 een trouwe Kindervriend.

 Geen oog kan Hem aanschouwen,

 maar Hij ziet ieder kind.

 De hemel is Zijn Vaderland,

 Hij is des Heren Afgezant.

2

 Hij komt in alle huizen,

 en waar een vrolijk kind

 zijn vader en zijn moeder

 en God, de Heer, bemint,

 daar woont Hij gaarne dag en nacht

 en houdt er over 't kind de wacht.

3

 En gaat het kind ter ruste,

 die Vriend verlaat het niet;

 bewaakt getrouw zijn bedje,

 dat het geen kwaad geschiedt;

 en wekt het in de morgenstond

 en maakt het vrolijk en gezond.

---

*463

#6

1

 Neem mijn leven, laat het, Heer,

 toegewijd zijn aan Uw eer;

 neem mijn handen, dat zij 't merk

 dragen van Uw liefdewerk.

2

 Elke dag, ja ied're stond

 zij Uw lof in mijne mond;

 elke schrede van mijn voet

 zij geheiligd door Uw bloed.

3

 Zij mijn zang steeds U gewijd.

 U, Heer Jezus, t' allen tijd!

 Laat mijn lippen zijn vervuld

 van de Losser mijner schuld.

4

 Neem mijn zilver en mijn goud,

 dat ik daarvan niets weerhoud;

 dat mijn kennis t' allen tijd

 wordt aan Uwe dienst gewijd.

5

 Zij mijn wil in mij gedood

 en Uw wil mijn daag'lijks brood;

 maak mijn hart tot Uwe troon,

 Vader, Heil'ge Geest en Zoon.

6

 U behoort mijn liefdeschat,

 Gij hebt mij eerst lief gehad;

 ziel en geest en lichaam, Heer,

 leg ik op Uw altaar neer.

---

*465

#4

1

 Wanneer vindt de ziel toch de rust,

 die zolang reeds door God is bereid?

 Zodra z' in 't gelove bewust

 het harte geheel, het harte geheel

 Hem toe heeft gewijd.

2

 Wel zoekt men 't langs andere weg,

 maar vergeefs; slechts des Middelaars bloed,

 voor ons op het altaar gelegd,

 geeft vrede en rust (bis)

 voor 't angstig gemoed.

3

 Wanneer vindt de ziel toch de kracht

 om te winnen altijd in de strijd?

 Met Gods Woord, het zwaard Zijner macht,

 in 't geloof toegerust, (bis)

 verwint zij altijd.

4

 Wanneer is de ziel eens bevrijd

 van d' ellende der aardse woestijn?

 Als Jezus de plaats heeft bereid

 en w' eeuwig bij Hem (bis)

 in heerlijkheid zijn.

---

*466

#4

1

 Wij loven U, 0 God!

 Wij prijzen Uwe naam!

 U, eeuwig' Vader, U

 verheft al 't schepsel zaam.

 Zingt Serafs, Englen zingt!

 Heft machten aan en tronen!

 Onafgebroken rijz'

 Uw lied op hoge tonen!

 Gij, driemaal heilig zijt G',

 o God der legerscharen!

 Dat aard en hemel steeds

 Uw grootheid openbaren.

2

 U, Vader, U zij lof

 op een' verhoogde toon!

 Lof Uwe eigene,

 Uw' eengeboren Zoon!

 Lof Uwe Geest,  Die ons

 ten Trooster is gegeven,

 ten Leidsman op de weg

 naar 't eeuwig zalig leven!

 U looft Uw Kerk alom,

 waar Gij die ook vergaarde.

 U loov' wat loven kan,

 in hemel en op aarde.

3

 U, Christus onze Heer,

 bekleed met majesteit,

 U, 's Vaders een'ge Zoon,

 zij lof in eeuwigheid!

 Het mensdom lag in schuld

 en vloek voor God verloren,

 Gij werd, de mens tot heil,

 uit ene maagd geboren:

 Gij hebt aan 't kruis voor ons

 de dood zijn macht ontnomen;

 zo baandet G' ons de weg

 om weer tot God te komen.

4

 Wij zegenen, o Heer,

 Uw goedheid al de dag!

 Geef, dat eeuw in eeuw uit

 ons lied U loven mag,

 geef, dat we bij Uw komst

 onstraff'lijk wezen mogen!

 Ontferm, ontferm U, Heer!

 Toon ons uw mededogen!

 Op U steunt onze hoop,

 o God van ons vertrouwen!

 Zij worden nooit beschaamd,

 die op Uw goedheid bouwen.

---

*467

#4

1

 Voorwaarts gaan wij in het licht,

 voorwaarts steeds, voorwaarts steeds!

 D' overwinning is in 't zicht,

 voorwaarts, voorwaarts steeds!

 

 Refr. Voor onze Heiland strijden wij;

 door Hem verlost uit slavernij,

 uit satans macht, maar nu gans vrij,

 gaan w' onbevreesd vooruit.

2

 Jezus Zelf gaat ons steeds voor,

 voorwaarts steeds, voorwaarts steeds!

 Hij leidt ons in 't rechte spoor,

 voorwaarts, voorwaarts steeds!

3

 Moeilijk zij ons aardse pad,

 voorwaarts steeds, voorwaarts steeds!

 God voert ons naar 's hemels stad,

 voorwaarts. voorwaarts steeds!

4

 Schoon de strijd ook zwaar ons vall',

 voorwaarts steeds, voorwaarts steeds!

 Wij staan voor de Koning pal,

 voorwaarts, voorwaarts steeds!

---

*468

#4

1

 Van boven moet het alles komen,

 wat leven wekt en leven voedt;

 van boven zijn de regenstromen,

 de morgendauw en zonnegloed;

 en hoger nog dan dauw en regen

 ontspringt de Bron van eeuw'ge zegen.

 En hoger nog dan dauw en regen

 ontspringt de Bron van eeuw'ge zegen.

2

 Van boven moet het alles vlieten,

 wat lager opwelt, heeft geen kracht;

 wat hier bestendig op zal schieten,

 moet eerst van boven zijn gebracht;

 begiet uw bloemen, plant uw bomen,

 de wasdom moet van boven komen. (bis).

3

 Van boven dalen goede gaven,

 volmaakte giften naar beneên;

 ach, waarom in de grond te graven?

 Van boven komt het heil alleen!

 Wat wroet g' in 's aardrijks ingewanden?

 Daarboven zijn de milde handen. (bis).

4

 Van boven moet het heerlijk wezen,

 want daar komt zoveel schoons vandaan!

 Heiland, uit het graf verrezen,

 is ons naar boven voorgegaan!

 Dáárheen dan hart en hand geheven!

 Die Hem gelooft, heeft eeuwig leven. (bis).

---

*469

#2

1

 Vrijheid, zo te minnen, die mijn banden slaakt!

 Vrijheid, die van binnen mij zo zalig maakt!

 Gij, op aard' gezonden, in des Mensen Zoon,

 Gij hebt mij verbonden aan des Vaders troon.

2

 Telg des Ongezienen, Bron van vreugd' en rust!

 Gij leert mij te dienen, ja, met hartelust.

 Vrijheid! O, al bonden duizend keet'nen mij'

 Gij maakt van der zonden slavendienst mij vrij!

---

*470

#4

1

 Looft God voor Zijn liefd' en gena,

 voor het offer van Golgotha,

 waar de wet is vervuld

 en betaald onze schuld;

 looft God voor Zijn liefd' en gena.

2

 Looft God voor de Heilige Geest,

 ons geschonken op 't Pinksterfeest;

 die ons Christus onthult

 en het leven vervult;

 looft God voor de Heilige Geest.

3

 Looft God voor 't Profetische Woord;

 wij zien hoe de Morgenster gloort.

 't Is de hoop die verblijdt

 en de gids die ons leidt;

 looft God voor 't profetische Woord.

4

 Looft God voor de komst van Zijn Zoon,

 Die in heerlijkheid komt op de troon.

 Als vrede op aard

 aan het recht wordt gepaard;

 looft God voor de komst van Zijn Zoon

---

*471

#5

1

 Morgenglans der eeuwigheid,

 licht aan 't eeuwig licht onttogen,

 stel ons deze ochtendtijd

 Uwe heerlijkheid voor ogen,

 en verdrijf door Uwe macht

 onze nacht!

2

 Laat Uw milde morgendauw

 als genade tot ons komen

 en de dorstige landouw

 van ons leven overstromen,

 ja, verkwik ons door Uw troost

 onverpoosd.

3

 Laat uw heil'ge liefdegloed

 onze koude werken doden

 en versterk in ons de moed

 om, de eeuw'ge nacht ontvloden,

 voordat wij tenondergaan,

 op te staan.

4

 Licht van boven, dat ons leidt,

 geef, dat wij ten jongsten dage

 gans verheerlijkt en bevrijd,

 ver van alle aardse plagen,

 langs uw vreugdevolle baan

 binnengaan.

5

 Dat uw glans ook daar ons schijn',

 klare zon van Gods genade,

 als wij eens verheerlijkt zijn

 in uw rijk. verlost van 't kwade,

 waar de vreugde zonder maat

 nooit vergaat.

---

*472

#3

1

 Ga op 't smalle hemelpad,

 verder, altijd verder!

 Jezus houdt uw hand gevat,

 Hij, de goede Herder.

 Zie niet om, maar ga steeds door,

 verder, altijd verder!

 Druk nauwkeurig ieder spoor,

 't voetspoor van uw Herder.

 

 Refr. Blijf in Hem, ga moedig voort,

 verder altijd verder!

 Volg, waar gij Zijn stemme hoort,

 steeds uw goede Herder.

2

 Ga, volhard ten einde toe,

 strijdend, altijd strijdend!

 Nooit wordt Hij het helpen moe,

 Hij gaat voor, u leidend.

 Hij verwon, heb goede moed,

 geeft naar 't kruis ook krachten;

 voor de kracht van Jezus' bloed

 zwichten helse machten.

3

 Word veranderd in 't gemoed,

 zachter altijd zachter:

 predik Jezus' kruis en bloed

 als een trouwe wachter.

 Zonder arbeid ook geen loon,

 zonder dood geen leven;

 blijf getrouw, Hij zal uw kroon

 in die dag u geven.

---

*473

#4

1

 Er is een heuvel, ver van hier,

 zijn naam is Golgotha;

 daar stroomde eens de heilsrivier,

 vol leven en gena.

 

 Refr. Richt naar het kruis uw oog en zie,

 daar stierf Gods Zoon voor u;

 versmaad, o vriend, dat offer niet,

 kom tot de Heiland nu.

2

 Hoe vrees'lijk is het, wat Gods Zoon

 op Golgotha doorstond;

 Hij was ten prooi aan spot en hoon,

 men sloeg Hem wond op wond.

3

 Aan 't kruis droeg Jezus onze schuld,

 Zijn dood bracht ons genâ;

 Hij heeft voor ons de wet vervuld,

 voor mij, halleluja!

4

 Geen mens kon voor een mens voldoen,

 geen engel, groot in macht;

 Gods Zoon gaf Zelf Zich als rantsoen,

 Hij heeft het al volbracht.

---

*474

#4

1

 Zondaar, is uw hart verslagen,

 overtuigd van zond' en schuld?

 Wil de stap tot Jezus wagen,

 Hij heeft 't al voor u vervuld.

 

 Refr. Jezus roept u toe met klem,

 blijf niet aarz'len, hoor Zijn stem,

 zondaar, geef uw hart aan Hem.

2

 Komt, verloor'nen, afgedwaalden,

 Gij, die nergens uitkomst ziet;

 Jezus noodt u, hoort Zijn roepstem,

 Die u hulp en uitkomst biedt.

3

 Hij is machtig en genadig,

 Die voor u in 't vlees verscheen;

 ga vrijmoedig tot Hem nader,

 Zijne hand verstoot niet één.

4

 Dreigen u uw kwaad geweten

 en Gods wet met vloek en straf,

 ga tot Hem, Die tot uw redding

 aan het kruis Zijn leven gaf.

---

*474a

#5

1

 Zondaar, is uw hart verslagen?

 Weet dat God uw droefheid ziet;

 stort gij tranen om uw zonden?

 O, weerhoud die tranen niet.

 

 Refr. Jezus roept u: hoor Zijn stem!

 Voor u stierf Hij: kom tot Hem!

 Hij kan redden, Hij alleen.

2

 Jezus buigt Zich in ontferming

 tot u neer, kom tot Hem nu!

 Hij wil u met God verzoenen,

 daarom stierf Hij ook voor u.

3

 Wacht niet tot de dag van morgen,

 gij mocht soms Zijn licht niet zien;

 Jezus roept, laat Hem niet wachten,

 wil nu tot uw Heiland vliên.

4

 Buig u nu ootmoedig neder,

 voor de troon van uwen Heer;

 Hij biedt u vergiff'nis, vrede.

 't Al om niet; o, toef niet meer!

5

 Laat nu d' Eng'len in de hemel

 gans van blijdschap zijn vervuld;

 laat hen ook van u getuigen:

 "Weer een ziel verlost van schuld."

---

*475

#3

1

 God roept ons, broeders, tot de daad.

 Zijn werk wacht; treedt dan aan,

 en weest gereed om elke weg,

 die Hij u wijst, te gaan.

 Wij weten dat, wat komen mag,

 toch hij slechts wint, die waagt.

 En wie zichzelve geven wil,

 door 't donker vlammen draagt.

2

 God roept, en in Hem is de kracht,

 die onze zwakheid staalt.

 Dit is de vreugd, dat Hij het doel

 en onze vaart bepaalt,

 dat Hij ons over grenzen heen

 laat zien het groot gezicht

 van aller mensen broederschap

 in 't ene Godd'lijk licht.

3

 God roept, en wat de mensen scheidt,

 dat zij geen scheiding meer.

 Zijn liefde houd' ons allen saam

 en samen met de Heer.

 Want wat er in de wereld woed',

 toch is het God die wint,

 en in een elk die Hem behoort,

 het nieuwe rijk begint.

---

*476

#4

1

 Niet ik, maar Christus zij geëerd, geprezen,

 niet ik, maar Christus zij mijn woord en lied;

 niet ik, maar Christus zal mijn leven wezen,

 niet ik, maar Christus zij 't, Die men steeds ziet.

 

 Refr. O, van mijzelve verlost te zijn

 van 't oude ik gans vrij!

 Help mij, o Heer, dat niet meer ik,

 maar Christus leev' in mij.

2

 Niet ik, maar Christus is de uitverkoorne,

 niet ik, maar Christus zoekt des Vaders eer;

 niet ik, maar Christus zoekt in mij 't verloorne,

 niet ik, maar Christus is het telkens weer.

3

 Niet ik, maar Hij is voor mijn schuld gestorven;

 niet ik, maar Hij hing schuldeloos aan 't kruis;

 niet ik, maar Hij heeft 't leven mij verworven

 en plaats bereid in 't eeuwig Vaderhuis.

4

 Niet ik, maar Hij draagt voortaan al mijn zorgen,

 niet ik, maar Hij is 't Die mijn zaken richt;

 niet ik, maar Hij brengt m' in die blijde morgen,

 heilig en rein voor 's Vaders aangezicht.

---

*477

#8

1

 Door de nacht van smart en zorgen

 schrijdt de stoet der pelgrims voort,

 zingend lied'ren van de morgen,

 nu het nieuwe licht weer gloort.

2

 Stralend wenken ons door 't duister

 glanzen van 't beloofde land;

 angsten wijken voor die luister

 en Gij grijpt de broederhand.

3

 God is zelf vooraan geschreden,

 Hij verlicht, verlost Zijn volk,

 baant het pad, dat wij betreden

 en verjaagt de donk're wolk.

4

 Eén is 't doelwit onzer gangen,

 één 't geloof dat nooit versaagt,

 één ons vurig heilsverlangen,

 een de hoop, die naar God vraagt.

5

 Eén het lied dat duizend lippen

 heffen als met énen mond,

 één de strijd, één de gevaren,

 één het doel, in God gegrond.

6

 Eén is 't uitzicht van verblijden

 aan de verre, eeuw 'ge kust,

 waar d' Almacht' g' ons heen wil leiden,

 waar de ziel in vrede rust.

7

 Voorwaarts dan, o reisgezellen!

 Voort! Het kruis zij onze kracht.

 Draagt Zijn smaad en laat u stellen

 in Zijn dienst, het moet volbracht!

8

 Eens komt dan het groot ontwaken,

 eens de zege op de dood.

 Dan zal God een einde maken

 aan ellend' en alle nood.

---

*478

#4

1

 Eén naam is onze hope,

 één grond heeft Christus' kerk,

 zij rust in énen dope

 en is Zijn scheppingswerk.

 Om haar als bruid te werven

 kwam Hij ten hemel af.

 Hij was 't, die door Zijn sterven

 aan haar het leven gaf

2

 Vergaard uit alle streken

 in heel de wereld één,

 werd dit haar zalig teken,

 dat allen is gemeen.

 Een bede vouwt de handen,

 één zegen breekt het brood,

 één vuurbaak staat te branden

 in 't duister van de dood.

3

 Bij 't bloedlicht der flambouwen,

 in 't heetste van de strijd,

 wacht zij in stil vertrouwen

 de vrede voor altijd.

 tot eind'lijk voor haar ogen,

 waarin 't verlangen brandt,

 het schouwspel komt getogen

 der kerke triumfant.

4

 In haar drie-een'gen Here,

 nog in haar aardsen strijd,

 blijft zij met hen verkeren,

 wie ruste werd bereid.

 Geef dat in Uw genade,

 o God, ook eenmaal wij

 langs Uwe lichte paden

 gaan tot der zaal'gen rei!

---

*479

#4

1

 Zingt, gij afgelegen landen,

 zingt, gij verste volken, zingt!

 Jezus reikt u zelf de handen,

 volken hoort: Zijn heilstem dringt

 ook in 't einde tot u door.

 Al wat leeft, dank' Hem daarvoor.

2

 Groot en klein uit alle oorden

 zien wij komen tot die stem,

 luist'ren naar Zijn liefdewoorden;

 vrijen, slaven dienen Hem.

 Dalen rijst, zinkt bergen neer;

 baant de weg voor onze Heer!

3

 Ziet, Hij komt, om alle volken

 mild te zeeg'nen als hun Heer!

 Met Hem daalt er uit de wolken

 overvloed van zegen neer;

 zelfs in 't land van slavernij

 maakt de Zoon in waarheid vrij.

4

 Zo, zo zien wij 't Godsrijk komen,

 't komt steeds nader elke dag.

 Amen, zeggen alle vromen;

 kom, ja kom, o blijde dag,

 dat al 't menselijk geslacht

 aan de Heer word' toegebracht!

---

*480

#4

1

 Van ied're smet, Heer, rein,

 van elke zonde vrij.

 O Heiland, dat is 't heil, dat Gij

 bereid hebt ook voor mij!

 En viel 'k soms in 't verleén

 door vrees of twijfel, Heer,

 ik spoed mij naar Uw kruis dan heen

 en leg mij aldaar neêr.

2

 Mijn zonden wil ik niet

 voor U bedekken Heer;

 en schoon de wereld op mij ziet,

 mijn schuld leg 'k voor U neer.

 Van U alleen toch is 't,

 dat ik mijn hulp verwacht;

 ik kom als een gebonden ziel,

 die naar bevrijding smacht.

3

 Daar op Uw altaar leg 'k

 mijn afgodsbeelden neer;

 ik wens slechts, dat Gij in mijn hart

 zult wonen als mijn Heer.

 Verteer nu door Uw vuur

 het offer, dat ik bracht;

 en dan verrijzend, wil ik steeds

 vertrouwen op Uw kracht.

4

 Door Uwe Geest bestraald,

 door U, Heer, nu verlicht,

 zie 'k, hoe mijn hart steeds heeft gedraald,

 t' aanvaarden deze gift.

 Schenk mij nu Uw genâ,

 Uw wijsheid, liefd' en kracht,

 om steeds te leven hier op aard

 voor U, Heer, dag en nacht!

---

*483

#4

1

 Daar is zonschijn heden in mijn ziel;

 daag'lijks komt meer warmt' en licht,

 sinds ik aan des Heilands voeten viel

 en Hem zag in 't aangezicht.

 

 Refr. O, 't is zonschijn, hemelzonschijn,

 zonschijn ook in storm en smart;

 als ik zie in Jezus' aangezicht,

 is er zonschijn in mijn hart.

2

 't Is muziek en blijdschap in mijn ziel;

 daag'lijks hoger klinkt mijn stem,

 sinds ik aan des Heilands voeten viel

 en mijn leven wijdd' aan Hem.

 

 Refr. O 't is blijdschap, hemelblijdschap,

 blijdschap ook in storm en smart;

 als ik zie in Jezus' aangezicht,

 is er blijdschap in mijn hart.

3

 Er is lente heden in mijn ziel;

 't groeit en bloeit er daag'lijks meer,

 sinds ik aan des Heilands voeten viel

 en Hem aannam als mijn Heer.

 

 Refr. O 't is lente. hemellente, enz.

4

 O, 't is rustig heden in mijn ziel;

 en 't wordt kalmer bij de dag,

 sinds ik aan des Heilands voeten viel

 en ik steeds op Hem maar zag.

 

 Refr. O 't is rustig, O zo rustig, enz.

---

*484

#4

1

 Geef m' een geloof, zo vast, zo sterk,

 dat 'k bergen in Uw Naam verzet;

 geef 't kinderlijk vertrouwen mij,

 dat wacht naar antwoord op 't gebed!

 En laat Uw liefde meer en meer

 mijn hart vervullen, dierb're Heer!

 En laat Uw liefde meer en meer,

 mijn hart vervullen, dierb're Heer!

2

 Ik wens elk uur, elk ogenblik

 te leven voor dit doel alleen,

 dat 'k van mijns Heilands liefdemacht

 vertel aan ieder, groot en kleên,

 om hen te brengen aan Zijn voet,

 die Hij gekocht heeft met Zijn bloed. (bis)

3

 Mijn gaven, krachten en mijn tijd,

 'k leg alles op Uw altaar neer!

 De blijmaar brengen, dat Uw bloed kan redden,

 zij mijn grootste eer!

 Elk ogenblik, het zij besteed

 in 't melden, wat Gij voor ons deed. (bis>

4

 Verwijd, ontvlam, vervul mijn hart

 met liefde, Godd'lijk, onbegrensd!

 'k Zal dan beminnen zoals Gij,

 U volgen, Heiland, waar Gij wenst.

 'k Breng aan Uw zijde, trouwe Heer,

 het lang verloren schaap dan weer. (bis)

---

*485

#4

1

 O, hebt gij 't heerlijk nieuws gehoord?

 Hij kwam op aard vooru;

 Hij bracht Zijn heil van oord tot oord,

 Hij is Dezelfde nu.

 Zijn kracht is onveranderlijk,

 Zijn liefd' oneindig groot.

 Zijn Naam is altijd wonderlijk,

 Hij redt uit alle nood.

 

 Refr. Hij is Dezelfde nu, Hij is Dezelfde nu.

 Bij Hem is geen verandering, Hij is Dezelfde nu.

2

 Toen Hij nog rondging hierop aard,

 zat Hij met zondaars aan;

 de allerslechtsten kon men zien

 met Gods Zoon samen gaan.

 De Pharizeërs waren boos,

 dat was hun veel te min.

 Zij gaan ook niet met moordenaars

 dezelfde hemel in.

3

 Wie ziek of schuldig tot Hem kwam,

 die zond Hij nimmer heen;

 Hij, Die de zonde op Zich nam,

 spreekt van genâ alleen.

 "Ga heen in vrede", was Zijn woord.

 "En zondig nimmermeer;

 die Mij volkomen toebehoort,

 zal leven tot Mijn eer".

4

 O denk niet, dat de Heer vergeet

 Zijn arm, verloren kind,

 dat altijd nog het Zijne heet,

 van allen 't meest bemind.

 De zwaarte van de zondelast,

 de grootte van de schuld,

 verandert niet de liefde Gods,

 Zijn trouw of Zijn geduld.

---

*486

#3

1

 O hoofd, bedekt met wonden,

 belaân met smart en hoon,

 o hoofd, ten spot ombonden

 met ene doornenkroon,

 eertijds gekroond met stralen

 van meer dan aardse gloed,

 waarlangs nu drupp'len dalen;

 'k breng zeeg'nend U mijn groet!

2

 Van al de last dier plagen,

 met Goddelijk geduld,

 o Heer, door U gedragen,

 heb ik, heb ik de schuld!

 Och, zie, hoe 'k voor uw ogen

 hier als een zondaar sta

 en schenk vol mededogen

 m' een blik van uw genâ!

3

 U zij de dank mijns harten,

 U, Jezus dier'be vriend,

 voor 't dragen van die smarten,

 alleen door mij verdiend!

 Och, blijv', wat troost ik derve,

 de hoop op U mij bij,

 opdat, wanneer ik sterve,

 in U mijn einde zij!

---

*487

#9

1

 Leer mij, o Heer, Uw lijden recht betrachten,

 in deze zee verzinken mijn gedachten;

 o liefde, die, om zondaars te bevrijden,

 zo zwaar woudt lijden!

2

 'k Zie U, God zelf, in eeuwigheid geprezen,

 tot in den dood als mens gehoorzaam wezen,

 in onze plaats gemarteld en geslagen,

 de zonde dragen.

3

 Ons hart bezwijkt, het beeft en doet ons deinzen.

 Ontzagg'lijk kruis, als w' aan Uw wond'ren peinzen;

 o liefde, 'k zie en voel in Uwe wonden

 de vloek der zonden.

4

 Dit slaat mijn trots, al mijn verdienste neder,

 't verlaagt mij diep, maar o, 't verhoogt mij weder!

 't Meldt mij mijn heil, die van Gods tegenstander

 in vriend verander.

5

 Mijn Heiland, laat Uw Geest mij telkens leren,

 hoe 'k in geloof Uw kruisdood moet vereren

 om in mijn hart de liefdevlam t' ontsteken

 en aan te kweken.

6

 Daar G' U voor mij hebt in de dood gegeven,

 hoe zou ik dan naar mijne wil nog leven?

 Zou 'k U, o Heer, die voor mijn schuld woudt lijden,

 mijn hart niet wijden?

7

 Zou ik mijn kruis in kommervolle tijden,

 de zwaarste smart dan niet geduldig lijden,

 daar Gij uit liefde zo veel zware plagen

 voor ons woudt dragen!

8

 Hoor 'k ooit Uw kruis door wereldwijzen doemen,

 een ergernis of ene dwaasheid noemen,

 och, dat het mij, wie ooit er spot mee drijve,

 Gods wijsheid blijve.

9

 Och, als ik, Heer, om mijne zonden beve,

 dat dan Uw kruis mij weder ruste geve;

 dat kruis zij dan mijn vreed' en vreugde tevens,

 o God mijns levens!

---

*488

#3

1

 Er is een Kindeke geboren op d' aard,

 er is een Kindeke geboren op d' aard:

 't kwam op de aarde voor ons allemaal,

 't kwam op de aarde voor ons allemaal.

2

 't Kwam op de aarde en het had er geen huis; (bis)

 't kwam op de aarde en het droeg al zijn kruis. (bis)

3

 Er is een Kindeke geboren in 't strooi; (bis)

 't lag in een kribbe bedekt met wat hooi. (bis)

---

*490

#3

1

 Als 't bazuingeschal des Heren klinkt

 en Jezus' komst is daar,

 als de stem van de Archangel klinkt in 't rond

 en de lucht vervuld is

 met 't gezang der heil'ge eng'lenschaar,

 siddert gans de schepping in die heil'ge stond.

 

 Refr. Als 't bazuingeschal des Heren,

 als 't bazuingeschal des Heren,

 als 't bazuingeschal des Heren wordt gehoord,

 zijt gij dan voor Zijn komst bereid?

2

 Als 't bazuingeschal des Heren roept:

 "Gij doden! Komt ontwaakt!

 Schudt het stof af, kleedt u met d' onsterf'lijkheid!"

 Als de wereld handenwringend

 hare wanhoopskreten slaakt,

 hen ik dan, om Hem te volgen, gans bereid?

3

 Als 't bazuingeschal des Heren

 al Zijn kind'ren op deez' aard, die nog leven,

 in een punt des tijds omkleedt

 en Hij allen, die in Christus zijn,

 voor eeuwig thuis vergaart, broeder,

 zuster, zijn wij voor die stond gereed?

---

*491

#3

1

 Wij treden, o Vader,

 ootmoedig thans nader

 en buigen voor U diep ootmoedig het hart.

 Bedek door Uw liefde

 al 't geen U nog griefde;

 maak rustig ons en stil,

 om Jezus' wil.

2

 Wees Gij in ons midden,

 leer Zelf ons nu bidden!

 Vervul ons steeds meer met Uw Heilige Geest.

 Leid door Uw genade

 ons steeds in effen paden;

 maak volgzaam ons en stil

 om Jezus' wil.

3

 Leer heilig ons leven,

 de naaste vergeven,

 o, Heer, Die ons alles vergaf door Uw bloed;

 Uw woord te bewaren,

 Uw naam t' openbaren;

 vermijden elk geschil

 om Jezus' wil.

---

*491a

#3

1

 Wilt heden nu treden voor God, de Here,

 Hem boven al loven van harte zeer,

 en maken groot Zijns lieve namens ere,

 die daar nu onze vijand slaat terneer!

2

 Ter ere ons Here wilt al uw dagen

 dit wonder bijzonder gedenken toch.

 Maakt u, o mens, voor God steeds wel te dragen,

 doet ieder recht en wacht u voor bedrog!

3

 Bidt, waket en maket, dat g 'in bekoring

 en 't kwade met schade toch niet en valt.

 Uw vroomheid brengt de vijand tot verstoring

 al waar' zijn rijk nog eens zo sterk bewald!

---

*493

#5

1

 De Heer is mijn Herder!

 'k Heb al wat mij lust;

 Hij zal mij geleiden

 naar grazige weiden;

 Hij voert mij al zachtkens

 aan waat'ren der rust.

2

 De Heer is mijn Herder!

 Hij waakt voor mijn ziel;

 Hij brengt mij op wegen

 van goedheid en zegen;

 Hij schraagt m' als ik wankel,

 Hij draagt m', als ik viel.

3

 De Heer is mijn Herder!

 Al dreigt ook het graf

 met grimmende kaken,

 geen schrik zal mij naken;

 o, Heer, mij vertroosten

 Uw stok en Uw staf.

4

 De Heer is mijn Herder!

 In 't hart der woestijn

 verkwikken en laven

 zijn hemelse gaven;

 Hij wil mij versterken

 met brood en met wijn.

5

 De Heer is mijn Herder!

 Hem blijf ik gewijd;

 'k zal immer verkeren

 in 't huis mijnes Heren:

 zo kroont met haar zegen

 Zijn liefde m' altijd.

---

*494

#6

1

 O, liefde zonder grenzen,

 genade, rijk en vrij;

 ik weet, dat God mij liefheeft

 en dat 's genoeg voor mij.

 

 Refr. Ja, dat 's genoeg voor mij,

 ja, dat 's genoeg voor mij;

 ik weet, dat God mij liefheeft

 en dat 's genoeg voor mij.

2

 O, wonder van verlossing

 uit satans slavernij;

 'k heb Jezus' dienst verkoren

 en dat 's genoeg voor mij.

3

 De wereldse vermaken,

 hoe ras gaan zij voorbij;

 ik heb het Woord des Heren

 en dat 's genoeg voor mij.

4

 De mensen mogen spotten,

 het noemen dweperij;

 mijn ziel heeft volle vrede

 en dat 's genoeg voor mij.

5

 'k Dien geen partij of sekte,

 ook daarvan maakt Hij vrij;

 'k behoor tot Zijn gemeente

 en dat 's genoeg voor mij.

6

 Straks zal de Heiland komen,

 de tijd is zeer nabij;

 dan mag 'k steeds bij Hem wezen

 en dat 's genoeg voor mij.

---

*495

#3

1

 0, hoe teder vertroost ons de Heiland,

 als rouwend ons hart Hem genaakt.

 Kom nedergeknield aan Zijn voeten en

 daar Zijn ontferming gesmaakt.

 

 Refr. Als Zijn Geest dan door 't Godswoord u aandrijft

 om toevlucht te zoeken bij Hem,

 weersta dan niet langer Zijn bidden,

 maar ga op d' u nodende stem.

2

 En daar wij ook gered zijn door Jezus,

 zo dringen w' u: ga toch tot Hem!

 Zijn bloed zal met God u verzoenen.

 O, zondaar, kom hoor naar Zijn stem!

3

 Komt, vermoeiden, wanhopig belasten,

 zoekt langer niet vrucht'loos naar rust,

 maar wordt aan de voeten van Jezus

 van 't heil Zijner liefde bewust.

---

*496

#3

1

 Christus, onze Heer verrees, halleluja!

 Heil'ge dag na angst en vrees, halleluja!

 Die ten dode ging aan 't kruis, halleluja,

 bracht ons in Gods vrijheid thuis, halleluja!

2

 Prijst nu Christus in ons lied, halleluja,

 die in heerlijkheid gebiedt, halleluja

 die aanvaardde kruis en graf, halleluja,

 dat Hij zondaars 't leven gaf, halleluja!

3

 Maar Zijn lijden en Zijn strijd, halleluja,

 heeft verzoening ons bereid, halleluja!

 Nu is Hij der heem'len Heer, halleluja!

 Eng'len juub'len Hem ter eer, halleluja!

---

*497

#4

1

 Zijn liefde zocht mij teder,

 Hij riep mij dag en nacht;

 Hij vond en trok mij weder

 uit 's duivels zondemacht.

 Hij legde m' op Zijn schouders neer

 en bracht mij tot de kudde weer.

 

 Refr. Ja, Zijn liefde zocht mij

 en Zijn bloed, dat kocht mij:

 door genade hen 'k een kind van God,

 door genade ben 'k een kind van God.

2

 Hij reinigde mijn wonden,

 Hij stilde al mijn pijn,

 zodat nu al mijn zonden

 door Hem gewassen zijn.

 'k Heb vreed' en blijdschap in mijn hart,

 want Jezus droeg voor mij de smart.

3

 Om voor mijn schuld te boeten

 verdroeg Hij smaad en hoon,

 verwond aan hand en voeten,

 op 't hoofd een doornenkroon;

 en Hij, die mij het leven gaf,

 droeg ook voor mij der zonde straf.

4

 Nu is Hij weer verrezen

 en zit aan 's Vaders zij;

 Zijn Naam zij lof geprezen,

 daar bidt Hij thans voor mij;

 vanwaar nog steeds de kracht van 't bloed

 mij voor des satans macht behoedt.

---

*498

#3

1

 Hosanna, hosanna, hosanna!

 Hosanna! Juub'len blij te moe,

 uit volle dankb're borst

 de kinderscharen Jezus toe,

 der kind'ren Vriend en Vorst.

 

 Refr. 't Hosanna klink' nu luid en schoon,

 hosanna 't luchtruim door.

 O, dat die kinderjubeltoon

 steeds galm' met 't Eng'lenkoor.

 O, dat die kinderjubeltoon,

 jubeltoon, jubeltoon,

 o, dat die kinderjubeltoon,

 steeds galm' met 't Eng'lenkoor.

2

 Hosanna, hosanna, hosanna!

 Hosanna! Stemmen overal

 en knaap en meisjes saâm:

 hun zingen is een lofgeschal,

 voor Koning Jezus' Naam.

3

 Hosanna, hosanna, hosanna!

 Hosanna! Dat in kinderkring

 die jubel nooit verstomm';

 maar dat hun lied steeds blijder zing':

 kom, Here Jezus, kom!

---

*499

#3

1

 U behoort geheel mijn leven.

 U te dienen is mijn eer!

 U te volgen is mijn roeping.

 Ja, mijn hoogste vreugd, o Heer!

 Hebt G' U zelf aan mij gegeven,

 Heer, neem ook mijn offer aan;

 dat mijn krachten tijd en gaven

 immer U ten dienste staan.

2

 Wijd mijn handen, dat ze werken

 wat, mijn Heiland, U behaagt;

 wijd mijn voeten, dat ze wand'len,

 waar Uw liefdemacht mij schraagt.

 Wijd mijn stem, opdat ik and'ren

 van Uw goedheid spreken mag;

 wijd mijn have, wijd mijn gave,

 laat m' U dienen al de dag.

3

 Wat de wereld ook belove,

 Heer, Gij zijt mijn grootste schat;

 laat m' in Uw nabijheid blijven,

 houd Gij steeds mijn hand gevat.

 Help mij, dat mijn licht moog' schijnen

 ook op and'rer donk're paân;

 laat m' in woord en daad belijden,

 wat Gij hebt voor mij gedaan.

---

*500

#5

1

 Zie, negen en negentig keerden weer

 tot rust en veilig dak;

 maar hoe men ook tellen mocht keer op keer,

 het honderdste ontbrak.

 Het was nog verdoold in bos en kloof

 en ver van zijn stal aan 't gedierte ten roof,

 en ver van zijn stal aan 't gedierte ten roof.

2

 Heer, negen en negentig tellen wij,

 een enk'le slechts ontbreekt.

 "Zwijg stil", zegt de Herder, "Ik hoor, hoe mij

 die eenling klagend smeekt.

 't Is guur op 't gebergt' en donk're nacht.

 Ik voel, met wat angst die verlorene wacht." (bis)

3

 En weg ging de Herder, maar geen vernam,

 hoe hoog het water stond

 en hoe Hij moest worstelen, eer Hij kwam,

 waar Hij de zwerver vond,

 geklemd in het hout, van wringen moe

 en kracht'loos van 't blaten tot stervens toe. (bis)

4

 Maar, Heer, zie die droppelen bloed in t spoor,

 dat door de bergen gaat!

 Ik kocht in de nacht Mij Mijn schaap daarvoor,

 'k heb beek en vliet doorwaad.

 Al scheurden Mij doornen hand en voet,

 Ik kocht het Mij weder ten prijs van bloed. (bis)

5

 En door het gebergte weerklonk de kreet:

 "Wees nu met mij verblijd;

 Mijn schaap, dat een lokaas verdwalen deed,

 is van de dood bevrijd".

 En d' Engel herhaalt het jubelwoord:

 "De Heer geeft Zijn bloed voor wat Hem behoort". (bis)

---

*501

#3

1

 Rustend in 't geloof aan Jezus' dierbaar Woord,

 rustend in Zijn hulp gaan wij steeds moedig voort;

 rustend in Zijn bloed geeft dit ons grote kracht,

 rustend in Zijn licht is 't bij ons nimmer nacht.

2

 Rustend in Zijn leiding, gaan wij nooit verkeerd,

 rustend in Zijn trouw, is niets, wat ooit ons deert;

 rustend in Zijn schaduw, vrees ik geen gevaar,

 rustend in 't gebed, verhoort Hij wonderbaar.

3

 Rustend bij Zijn kruis, wordt onze smart zo klein;

 rustend in Zijn offer, ben 'k van zonde rein:

 rustend in Zijn komst, is Hij mijn Bruidegom,

 rustend blijf ik bidden: "'Here Jezus, kom!"

---

*502

#3

1

 Een korte wijl,

 de tijd genaakt

 en Jezus komt dan weer!

 Het zalig uur is weldra daar

 en wij zien onze Heer.

 Hoe nietig schijnt dan al ons leed,

 de reis, hoe kort van duur!

 En duisternis vliedt eeuwig heen,

 als daagt het morgenuur.

 

 Refr. Heer Jezus, kom!

 Kom tot Uw volk,

 dat U reeds lang verwacht!

 En voor Uw komst in heerlijkheid

 verdwijnt onz' aardse nacht.

2

 Een korte wijl!

 "Hoe lang, o Heer!"

 Zo roept Uw volk nu uit;

 de hoop om U te zien, o Heer,

 vervult Uw aardse bruid.

 Met zulk een hoop, die m' ook bezielt,

 zou 'k niet verlangend zijn?

 Wat zaligheid, als uit genâ

 ik voor Uw troon verschijn!

3

 Een korte wijl dan niet gezucht,

 o ziel, en klaag niet meer;

 elk ogenblik, dat henen snelt,

 brengt nader bij de Heer.

 Zijn tijd is best, o wacht dan voort

 en waak en bid en strijd;

 de morgenster verschijnt weldra,

 't is maar een korte tijd.

---

*503

#4

1

 Sta, voor 't geen gij plicht weet, pal,

 doe als Daniël.

 Zij uw weg langs berg of dal,

 gehoorzaam Gods bevel.

 

 Refr. Wees ook gij een Daniël,

 sta, al is 't alleen.

 Luister steeds naar Gods bevel,

 dit leidt ten hemel heen.

2

 Heerlijk is God steeds met hem,

 die gehoorzaam is;

 als wij volgen Zijne stem,

 dan is Zijn hulp gewis.

3

 Is de vijand nog zo groot,

 't komt er niet op aan.

 Wees gehoorzaam tot de dood

 en God zal voor u staan.

4

 Vrees noch leeuwen noch het vuur,

 doe als Daniël;

 Christus is u als een muur,

 Hij is d' Immanuël.

---

*504

#4

1

 De Heiland is mijn steun en staf,

 Hij redt mij uit het grootst gevaar.

 Al ging 'k in schaduw van het graf,

 ik weet: Hij is tot hulp steeds klaar.

 

 Refr. Ja, Jezus is de rots, die mij steeds behoedt,

 mij steeds behoedt, mij steeds behoedt,

 een schuilplaats als de stormwind om mij woedt,

 mijn toevlucht in de felste strijd.

2

 De Heiland is mijn levenslust,

 Hij leidt mij in een graaz'ge wei

 aan stille wateren der rust;

 ik weet: Hij is mij steeds nabij.

3

 De Heiland houdt mijn hand gevat

 in rotsig land en duisternis;

 Hij leidt mij langs het smalle pad,

 Zijn trouwe hand leidt mij gewis.

4

 De Heiland leeft voor mij en bidt,

 als satan mij verzoekt en hoont;

 Hij roept mij toe: "Jaag naar het wit;

 straks wordt gij luisterrijk gekroond."

---

*505

#4

1

 Gij die gelooft, verheugt u samen;

 't is God, Die trouw Zijn kerk bewaart!

 Die hoop zal nimmer ons beschamen:

 de Heer is God en Zijns is d' aard.

 Zijn woord heeft vrede, heil bereid

 van eeuwigheid tot eeuwigheid!

2

 Gezanten gaan door alle landen,

 een heil'ge opdracht drijft hen voort,

 zij vrezen strijd noch smaad noch banden,

 zij houden vast aan Jezus' Woord.

 Het mart'laarsbloed is 't zaad der kerk,

 de wasdom is des Heren werk.

3

 Nabij of ver, wij zijn verbonden:

 één Heer en één geloof, één doop,

 één Geest is tot ons neergezonden

 en één is aller liefd' en hoop.

 Wij bidden en wij danken saâm,

 wij roemen in één Vadernaam.

4

 Hoopt op de Heer, Zijn dag komt nader!

 Eén kudde, één Herder is beloofd.

 De volken buigen zich te gader

 voor Jezus Christus, aller Hoofd!

 Dat toch de dag des Heils verscheen,

 dan worden aard' en hemel één.

---

*506

#2

1

 Vader, wij komen nu

 als Uwe kind'ren samen;

 zend Uw Geest, o Heer!

 Zalf Gij de sprekers nu,

 wil Gij hen Zelf bekwamen:

 doe het tot Uw eer,

 opdat Uw liefdemacht

 merkbaar zij in 't midden

 en elk verkwikt worde door Uw kracht.

2

 Heiland, maak door Uw Geest

 los onze aandacht van deez' aard;

 trek ons tot Uw troon!

 Doe ons begerig zijn

 naar t dierbaar Woord,

 zo veel meer waard

 dan een vorstenkroon.

 Dat elk zijn schuld erkenn',

 stil ootmoedig biddend;

 hoor ons om Jezus wil! Amen.

---

*507

#3

1

 Rots der eeuwen, o mijn toevlucht,

 Gij biedt schuilplaats mij en rust,

 schraging als mijn hoofd door zorgen

 neerbuigt nergens van bewust!

 Heer 'k vertrouw U! Heer 'k vertrouw U!

 Heer 'k vertrouw U!

 Leid mij, Heer, wees Gij mijn Gids!

2

 Als de storm woedd' in 't verleden,

 was ik kleingelovig, Heer!

 't Hart kon langzaam slechts vertrouwen

 't ongeziene in hoger sfeer.

 Dierb're Jezus, dierb're Jezus, dierb're Jezus.

 leer mij, dat 'k op U slechts leun!

3

 Want vertrouwen brengt de zege,

 schijn' ook neêrlaag dicht nabij,

 en 't geloof slechts wint de veldslag

 en "victorie" juichen wij.

 Mijn geloofsroem, mijn geloofsroem,

 mijn geloofsroem

 kent geen vrees, noch nederlaag.

---

*508

#6

1

 Gods toorn is van mij af gewend:

 mijn schuld is onder 't bloed!

 Hij heeft mij als Zijn kind erkend:

 mijn schuld is onder 't bloed!

 

 Refr. Mijn zonden, mijn zonden,

 mijn zonden zijn onder 't bloed.

 Zijn wonden, Zijn wonden,

 zij hebben mijn zonden geboet.

2

 Hij maakt mij door Zijn Woord bekend:

 mijn schuld is onder 't bloed,

 het bloed van 't Nieuwe Testament,

 mijn schuld is onder 't bloed!

3

 Nu is tot God de toegang vrij,

 mijn schuld is onder 't bloed.

 Ja, meer nog, Hij woont Zelf in mij;

 mijn schuld is onder 't bloed.

4

 'k Zeg tot de satan: "Weg van mij!

 Mijn schuld is onder 't bloed;

 mijn kleed is rein! Ik ben nu vrij!

 Mijn schuld is onder 't bloed."

5

 Ga, predik thans als Godsgezant:

 "Uw schuld is onder 't bloed!"

 Verkondig luid in ieder land:

 "Uw schuld is onder 't bloed!"

6

 Straks zie ik Hem in heerlijkheid!

 Mijn schuld is onder 't bloed;

 en 'k prijs dan tot in eeuwigheid

 het lam en 't dierbaar bloed!

---

*509

#3

1

 De hoge God alleen zij d' eer,

 elk moet Hem dank bewijzen,

 elk kniel' aanbiddend voor Hem neer,

 al 't schepsel moet Hem prijzen.

 Heft aan, heft aan, roemt Zijn genâ.

 Hij sloeg ons mededogend gâ,

 al 't schepsel moet Hem prijzen.

2

 Geloofd zij 's Vaders een'ge Zoon,

 laat al wat ademt, zingen;

 Hij bracht ons van des Vaders troon

 de rijkste zegeningen.

 Verlosser, Midd'laar, Hoofd en Heer,

 voor U knielt Uw gemeente neer,

 nooit wordt Uw lof volzongen.

3

 De Heil'ge Geest zij eer en prijs,

 Hij wil ons toebereiden

 en ons door Godd'lijk onderwijs

 in al Zijn waarheid leiden.

 O Geest van God, bestuur ons hart,

 verbeter ons, troost ons in smart,

 schenk moed en kracht in 't lijden!

---

*510

#5

1

 Hoor het zacht gefluister:

 "Zondaar, kom tot Hem;

 wees toch stil en luister

 naar Zijne stem!"

 

 Refr. Geef uw harte nu,

 Jezus stierf voor u;

 hoor, hoor, de Heiland roept:

 "Kom, zondaar, kom!"

2

 Laat u niet bedriegen

 door des satans stem,

 noch in slaap u wiegen,

 geef u aan Hem.

3

 Blijf niet wederstreven:

 zeg niet: "'k Ben te slecht!"

 Hij wil u vergeven,

 brengt u terecht.

4

 Blijf niet langer zwerven,

 weet, Hij mint u teer;

 Hij wil u doen erven,

 keer tot Hem weer!

5

 Zoekt uw hart naar vrede,

 kom dan nu tot Hem.

 Doe de stap nog heden;

 hoor nu Zijn stem.

---

511

#3

1

 'k Heb een boodschap van de Heer, halleluja!

 Uw Heiland stierf voor u aan 't kruis,

 want Hij minde u zo teer, halleluja!

 Ja, Hij kocht u plaats in 't Vaderhuis.

 

 Refr. Zie op Hem, mijn broeder, leef!

 Zie en leef! Zie op Jezus nu en leef;

 't is de boodschap van de Heer, halleluja!

 't Is eenvoudig: zie op Hem en leef!

2

 't Is een boodschap van Gods troon, halleluja!

 Zijt gij voor d' eeuwigheid bereid?

 Gaf g' uw hart reeds aan Zijn Zoon? Halleluja!

 Door Zijn bloed kocht Hij uw zaligheid.

3

 't Is nog niet te laat voor u, halleluja!

 Kom, kies de Heiland, kameraad.

 Geef uw hart aan Jezus nu, halleluja!

 Stel niet uit, wellicht is 't straks te laat!

---

*512

#3

1

 O, wat wilt gij doen met Jezus?

 Die vraag klinkt telkens weer.

 Hij noodt: "Mijn kind, leg heden

 bij Mij uw lasten neer.

 O vriend, vol zorg en twijfel,

 Uw Heiland spreekt tot u."

 Zeg, wat wilt gij doen met Jezus,

 kom, wat is uw antwoord nu?

 

 Refr. Wat is uw antwoord nu?

 Wat is uw antwoord nu?

 Wat wilt gij doen met Jezus?

 Zeg, wat is uw antwoord nu?

2

 O, wat wilt gij doen met Jezus?

 Zo dringt de vraag tot u,

 tot ieder steeds persoonlijk:

 Hij wacht uw antwoord nu.

 't Is eeuwig dood of leven,

 de keuze ligt aan u.

 Zeg, wat wilt gij doen met Jezus,

 kom, wat is uw antwoord nu?

3

 O, wat wilt gij doen met Jezus,

 Die 's Vaders troon verliet

 en stierf om u te redden?

 Weersta Zijn liefde niet.

 Gedenk toch al Zijn lijden,

 Zijn kruis, 't was al voor u;

 o, wat wilt gij doen met Jezus,

 kom, wat is uw antwoord nu?

---

*513

#3

1

 God is getrouw, Zijn plannen falen niet;

 Hij kiest de Zijnen uit, Hij roept die allen.

 Die 't heden kent, de toekomst overziet,

 laat van Zijn woorden geen ter aarde vallen,

 en 't werk der eeuwen, dat Zijn Geest omspant,

 volvoert Zijn hand.

2

 De Heer regeert! Zijn Koninkrijk staat vast,

 Zijn heerschappij omvat de loop der tijden;

 een sterke hand, die nooit heeft misgetast,

 blijft met het heilig zwaard des Geestes strijden;

 en d' adem Zijner lippen overmant

 de tegenstand.

3

 De Heil'ge Geest, Die haar de toekomst spelt,

 doet aan Gods kerk Zijn heilgeheimen weten;

 Hij, Die haar leidt en in de waarheid stelt,

 heeft Zijn bestek met wijsheid uitgemeten!

 Hij, trekt met heel Zijn kerk van land tot land

 als Gods gezant.

---

*514

#4

1

 Hoe donker de weg ook,

 de Heer zal voorzien;

 Hij is 't, Die u hulp biedt,

 als gij maar tot Hem vliedt.

 Al ziet het uw oog niet,

 ja, de Heer zal voorzien.

 

 Refr. Ja, de Heer zal voorzien,

 blijf vertrouwen op God:

 Hij zal hulpe u biên

 in het hachelijkst lot.

2

 Hoe zwaar ook uw kruis zij,

 de Heer zal voorzien;

 terwijl g' in uw druk smacht

 en biddend op Hem wacht,

 ervaart gij Zijn almacht;

 ja, de Heer zal voorzien.

3

 Hoe bang ook uw strijd zij,

 de Heer zal voorzien;

 de Heer slaat u gade,

 niets toch kan u schaden;

 't is alles genade!

 Ja, de Heer zal voorzien.

4

 Hoe lang ook de tijd schijn',

 Zijn hulp is gewis.

 Blijf biddend en wakend,

 de wereld verzakend,

 van liefdevuur blakend,

 en de Heer zal voorzien.

---

*515

#4

1

 Mijn Heiland liet Zijn hemeltroon

 en daalde neer als 's mensen Zoon

 in deze aardse woestenij;

 dat deed Hij uit genâ voor mij.

 

 Refr. Genade van God zo rijk en vrij,

 genâ van God voor u en mij;

 genâ van God zo rijk en vrij,

 genâ van God voor u en mij.

2

 Maar 'k was Zijn liefde niet bewust,

 mijn ziele zocht vergeefs naar rust,

 totdat Zijn offer won mijn hart,

 en mij de zonde werd tot smart.

3

 Dra ging ik toen tot Jezus heen,

 'k vond in Hem rust, in Hem alleen:

 en is er strijd soms in 't gemoed,

 de zege blijft aan Jezus' bloed.

4

 Ben ik vermoeid, smacht ik naar vrêe,

 de Heiland deelt die rijk'lijk meê.

 En wijl 'k reeds hemelvreugd geniet,

 heb 'k nog een hemel in 't verschiet.

---

*516

#3

1

 Teed're liefde van de Heer!

 Voor de liefde buig ik neer,

 van die liefde vraag ik meer,

 liefd', o zo groot!

 Jezus, Die op aarde kwam,

 Die de zonde op Zich nam,

 brengt in mij die liefdevlam,

 liefd', o zo groot.

 

 Refr. Liefd', o zo groot!

 Liefd', o zo groot!

 Peilloze, tedere liefde van God.

 Liefd', o zo groot!

2

 Hij gaf blinden weer 't gezicht,

 kreup'len heeft Hij opgericht,

 doden schonk Hij 't levenslicht:

 liefd', o zo groot!

 Zondaars, hoe verkeerd en slecht,

 bracht Zijn liefde weer terecht;

 Hij werd aller knechten knecht,

 liefd', o zo groot!

3

 Zondaar, kom! Laat alles staan,

 wil tot deze liefde gaan,

 neem de heilsbelofte aan:

 liefd', o zo groot!

 Jezus roept u, hoor Zijn stem!

 Toef niet langer! Kom tot Hem!

 Op naar 't nieuw Jeruzalem!

 Liefd', o zo groot!

---

*517

#4

1

 O hoe heerlijk, hoe begeerlijk

 is de dienst van Jezus niet!

 Niets op aarde haalt in waarde,

 bij het heil, dat Hij ons biedt.

2

 Hij geeft waarheid, Hij geeft klaarheid,

 zelfs in 't somber dodendal;

 Hij geeft kronen, Hij geeft tronen,

 die geen macht vergruizen zal.

3

 Hij geeft vrijheid, Hij geeft blijheid;

 Hij geeft lust en kracht en moed

 om te leven, om te streven

 naar het onvergank'lijk goed.

4

 O, hoe teder kwam Hij neder,

 innig met mijn ziel begaan!

 In Zijn lijden, in Zijn strijden

 heeft Hij voor mijn schuld voldaan.

---

*518

#2

1

 De Here zeeg'ne u,

 bewaar' u, waar gij zijt;

 Zijn vriend'lijk aangezicht verlicht' u nu,

 en tot in eeuwigheid.

2

 De Here geev' genâ;

 Zijn tegenwoordigheid

 en volle vree blijv' met ons vroeg en spâ,

 tot in der eeuwigheid.

---

*519

#1

1

 Here zeeg'ne en behoedde u.

 De Heer doe Zijn aanschijn over u lichten

 en geev' u vrede.

 De Heer zal uwe uitgang en ingang bewaren

 van nu aan tot in alle eeuwigheid!

 Amen. Amen.

---

*520

#3

1

 Zie Ik, de Heer sta aan de deur,

 klop, klop, klop.

 Mijn vriend, zo gij Mijn stemme hoort,

 ontsluit uw hart dan voor Mijn woord.

 Reeds dag en nacht wacht Ik op u,

 ontsluit uw hart, kom, doe het nu,

 ontsluit uw hart, kom, doe het nu!

2

 Zie Ik, de Heer, sta aan de deur,

 klop, klop, klop,

 laat Mij toch niet, uw Steun, uw Staf,

 vergeefs nu staan, keer u niet af.

 Arm, schuldig kind, zie hoe 't Mij smart,

 gij nog niet kwam. Ontsluit M' uw hart,

 zie, hoe 't Mij smart, ontsluit M' uw hart!

3

 Zie Ik, de Heer, sta aan de deur,

 klop, klop, klop.

 Koop van Mij goud, beproefd uit 't vuur

 Uw rijkdom toch is kort van duur;

 Ik heb u lief, hoor naar Mijn raad:

 ontsluit M' uw hart, straks is 't te laat. (bis)

---

*521

#4

1

 Mijn Vader is rijk in huizen en land,

 Hij houdt alle schatten der aard in Zijn hand;

 al 't goud en het zilver en wat al niet meer?

 Men eert Hem als koning. der heren Heer.

 

 Refr. 'k Ben een koninklijk kind,

 'k ben een koninklijk kind.

 Met Jezus, mijn Heiland,

 hen 'k een koninklijk kind.

2

 Zo lief had Hij mij, dat Hij zond van Zijn troon

 tot redding der wereld Zijn enige Zoon.

 Hij leed en Hij stierf en verrees van de dood,

 waardoor Hij mij toegang tot 't Vaderhuis bood.

3

 Eens zocht ik naar vreê in werelds genot,

 verloren in zonde, vervreemd van mijn God:

 maar Hij zocht mij op, Die zo teer mij bemint.

 En nu, door genâ, ben 'k een koninklijk kind.

4

 En als dan dit aardse huis eenmaal vergaat,

 mijn Vader is rijk, daarom vrees ik geen kwaad;

 reeds wacht mij een thuis, waar 'k de zaligen vind.

 'k Prijs God, want ik ben toch een koninklijk kind.

---

*522

#6

1

 Zoals ik ben, kom 'k onbereid,

 Uw bloed alleen is 't, waar 'k op pleit.

 Gij biedt mij Uw gerechtigheid.

 o Lam van God, ik kom!

 o Lam van God, ik kom!

2

 Zoals ik ben, kom ik onrein,

 met zonden, rood als karmozijn.

 mijn lichaam mat, mijn ziel vol pijn.

 o Lam van God, ik kom!

 o Lam van God, ik kom!

3

 Zoals ik ben, nog onbekeerd,

 wacht 'k niet, tot ik wat heb geleerd;

 Uw liefde heeft mij zo begeerd:

 o Lam van God, ik kom!

 O Lam van God, ik kom!

4

 Zoals ik ben, kom 'k onbevreesd,

 daar men in 't Evangelie leest,

 dat Gij zelfs ongeloof geneest,

 o Lam van God, ik kom!

 O Lam van God, ik kom!

5

 Zoals ik ben, arm, naakt en blind,

 maakt Gij mij tot een koningskind

 en tot Uw dienst geheel gezind.

 O Lam van God, ik kom!

 O Lam van God, ik kom!

6

 Zoals gij zijt, Halleluja!

 Hij schenkt, die tot Hem komt, genâ.

 Kom, weiger niet, want 't is u schâ.

 Zeg: "Lam van God, ik kom!"

 Zeg: "Lam van God, ik kom!"

---

*523

#3

1

 Veilig in Jezus' armen,

 veilig aan Jezus' hart;

 dáár, in Zijn teêr erbarmen,

 dáár rust mijn ziel van smart.

 Hoor, 't is het lied der eng'len,

 zingend van liefd' en vreê,

 ruisend uit 's hemels zalen,

 over de glazen zee.

 Veilig in Jezus' armen,

 veilig aan Jezus' hart;

 dáár, in Zijn teêr erbarmen,

 dáár rust mijn ziel van smart.

 

 De eerste 4 regels van ieder vers als Refr.

2

 Veilig in Jezus' armen,

 vrij bij mijn Heer en Borg;

 vrij van 't gewoel der wereld,

 vrij van verdriet en zorg;

 vrij van de vrees en twijfel,

 vrij van der zonden macht;

 nog slechts een weinig lijden,

 nog slechts een korte nacht.

 Veilig in Jezus' armen,

 vrij bij mijn Heer en Borg;

 vrij van 't gewoel der wereld,

 vrij van verdriet en zorg.

3

 Jezus, mijn dierb're Toevlucht,

 Jezus, Gij stierf voor mij!

 Dat op die Rots der eeuwen

 eeuwig mijn hope zij!

 Heer, laat mij lijdzaam wachten,

 totdat het duister vliedt

 en 't oog aan gindse kusten

 Uw heillicht gloren ziet.

 Jezus, mijn dierb're Toevlucht,

 Jezus, Gij stierf voor mij!

 Dat op die Rots der eeuwen

 eeuwig mijn hope zij!

---

*523a

#3

1

 'k Rust in mijns Heilands armen,

 veilig en vrij van smart;

 vol van het teerst erbarmen

 drukt Hij mij aan Zijn hart.

 Zo klinkt het lied der zaal'gen,

 juub'lend van vreugd en vreê,

 lief'lijk uit Zions zalen

 over de levenszee.

 'k Rust in mijns Heilands armen,

 veilig en vrij van smart;

 vol van het teerst erbarmen

 drukt Hij mij aan Zijn hart.

2

 'k Rust in mijns Heilands armen,

 veilig bij Hem, mijn Borg,

 boven 't gewoel der wereld,

 en all' ellende en zorg;

 vrij van de zond' en twijfel,

 vrij van des satans macht,

 vrij ook van alle lijden,

 hier heerst geen zond' en nacht.

 'k Rust in mijns Heilands armen,

 veilig bij Hem, mijn Borg,

 boven 't gewoel der wereld,

 en all' ellende en zorg

3

 Hij is mijn een'ge toevlucht,

 Die voor mij stierf aan 't kruis.

 Hij leidt mij door dit leven

 veilig naar 't Vaderhuis.

 'k Zal eeuwig met Hem wezen,

 daar, waar niets meer ons stoort.

 En in die zaal'ge oorden

 zing ik dan eeuwig voort.

 Hij is mijn een'ge toevlucht,

 Die voor mij stierf aan 't kruis.

 Hij leidt mij door dit leven

 veilig naar 't Vaderhuis.

---

*524

#4

1

 Jezus bemint mij; wond're Verlosser!

 Jezus bemint mij; maar 'k weet niet waarom.

 Hij stierf aan 't kruishout voor al mijn zonden,

 en nu verbreid ik Zijn glorie alom.

2

 Jezus vergeeft mij; wond're Verlosser!

 Jezus vergeeft mij; maar 'k weet niet hoeveel.

 Hij delgt mijn zonden uit als een nevel;

 daarom geef ik Hem mijn harte geheel.

3

 Jezus geleidt mij; wond're Verlosser!

 Jezus geleidt mij; maar 'k weet niet waarheen.

 Ik wil Hem volgen in vreugd en zorgen.

 Zonschijn of schaduw, gejuich of geween.

4

 Jezus verwacht mij; wond're Verlosser!

 Jezus verwacht mij; maar 'k weet niet wanneer.

 Als de bazuin slaat, komt Hij mij halen.

 En ik zal eeuwig dan zijn bij mijn Heer.

---

*525

#4

1

 In stille nacht in Bethlehem

 daalde voor ons terneer

 't grootste geschenk voor heel de aard,

 een kindje klein en teer.

2

 Hoe lieflijk is Uw aangezicht,

 o Kind van Bethlehem.

 Uw naam is Jezus; dat geeft zicht

 op nieuw Jeruzalem.

3

 O heerlijkheid en pracht van God,

 Gij Redder van ons lot,

 verwierf voor ons de zegepraal,

 brengt ons terug bij God.

4

 Daal nu, o heilig Christuskind,

 in onze harten neer,

 vervul ons met Uw stralend licht,

 tot G' eenmaal wederkeert.

---

*526

#4

1

 Soms ben ik moe van 't strijden,

 moe van mijn tobben, Heer.

 Ik ben geneigd tot klagen

 en weet de weg niet meer.

2

 Maar plots, 't is als een lichtstraal

 die duisternis doorbreekt,

 ontvangt mijn hart de vrede,

 waar Christus over spreekt.

3

 Een vrede die mij rust geeft,

 geen plaats tot klagen laat,

 een vrede die van U is,

 't verstand te boven gaat.

4

 Dan dank ik U, o Vader,

 dank U voor nieuwe kracht,

 de strijd werd overwinning,

 daar Christus vrede bracht.

---

*527

#3

1

 Zegen ons Algoede,

 neem ons in Uw hoede

 en verhef Uw aangezicht

 over ons en geef ons licht.

2

 Stort op onze bede

 in ons hart Uw vrede

 en vervul ons met de kracht

 van Uw geest bij dag en nacht.

3

 Amen, amen, amen,

 dat wij niet beschamen!

 Jezus Christus onze Heer,

 amen, God, Uw naam ter eer!

---

*528

#3

1

 Rots waarop wij bouwen,

 Evangeliewoord.

 Gij zijt ons vertrouwen,

 zalig, die u hoort.

 Gij wilt steeds ons laven

 met het hoogste goed,

 't beste aller gaven,

 dat de ziele voedt.

2

 Heiland, wij geloven,

 dat Uw dierbaar woord

 door Uw geest van boven

 ons het oor doorboort,

 ons bekwaam wil maken

 tot de zaligheid,

 ons ten gids en baken

 zijn voor d' eeuwigheid.

3

 Help ons steeds met blijheid

 in die Bron van licht,

 wet der volle vrijheid,

 spieg'len ons gezicht.

 Breng ons hart steeds nader

 tot Uw doel, o Heer!

 Help ons, sterk ons, Vader,

 doe het tot Uw eer.

---

*529

#3

1

 Zie de leliën op 't veld,

 zie, hoe schoon zij bloeien!

 Wie doet haar, van zorgen vrij,

 daar zo heerlijk groeien?

 Wie gaf haar die stille pracht,

 wie dat kleed, zo rein en zacht,

 zonder zijns gelijke,

 zonder zijns gelijke?

2

 God, de Heer, riep hen uit d' aard,

 doet zo blij hen tieren;

 Hij gaf hun dat schone kleed

 om deez' aard te sieren.

 opdat ik bij zorg en smart

 met een stil, gelovig hart

 leer op Hem vertrouwen,

 leer op Hem vertrouwen.

3

 IJdel mens, wat zorgt gij toch?

 Zie toch meer naar boven;

 zegt niet Hij toch in Zijn Woord:

 Gij gaat bloemen ver te boven?

 Woel toch niet in 't aardse slijk,

 maar zoek eerst het koninkrijk,

 leer in Hem geloven,

 leer in Hem geloven.

---

*530

#7

1

 Mijn ziel verheft Gods eer:

 mijn geest mag blij de Heer

 mijn Zaligmaker noemen,

 Die in haar lage staat

 Zijn dienstmaagd niet versmaadt,

 maar van Zijn gunst doet roemen.

2

 Want zie, om 's Heren daân

 zal elk geslacht voortaan

 alom mij zalig spreken,

 wijl God na ramp en leed

 mij grote dingen deed:

 nu is Zijn macht gebleken.

3

 Hoe heilig is Zijn naam!

 Laat volk bij volk te zaam

 barmhartigheid verwachten,

 nu Hij de zaligheid

 voor die Hem vreest bereidt

 door al de nageslachten.

4

 Des Heren arm is sterk,

 Hij deed een krachtig werk:

 die hoog zijn van gevoelen,

 heeft Hij verstrooid, verward

 met alles, wat het hart

 dier trotsen mocht bedoelen.

5

 Die stout zijn op hun macht,

 heeft Hij versmaad, veracht,

 gestoten van de tronen;

 maar Hij verhoogt en hoedt

 het nederig gemoed,

 waarin Zijn geest wil wonen.

6

 Hij heeft na lang geduld

 met goederen vervuld

 der hongerigen monden.

 Hij zag geen rijken aan,

 maar heeft z' in hunnen waan

 gans ledig weggezonden.

7

 Zijn goedheid klom ten top:

 Hij nam Zijn Isr'el op

 naar 't heil, Zijn knecht beschoren,

 gelijk Hij, ons ten troost,

 aan Abram en zijn kroost

 voor eeuwig had gezworen.

---

*531

#5

1

 Lof zij de God van Israël,

 de Heer, die aan Zijn erfvolk dacht

 en door Zijn liefderijk bestel

 verlossing heeft teweeg gebracht,

 een hoorn des heils heeft opgericht.

 't Geen Davids huis was toegezegd,

 dat wil Hij ons nu schenken,

 gelijk Gods trouw van 's aardrijks ochtendstond

 door der profeten wijze mond

 zich hiertoe aan de vaderen verbond.

2

 God had hen tot hun troost gemeld,

 hoe Zijn genâ ons redden zou

 van onzer haat'ren wreed geweld.

 Nu blijkt Zijn onverwrikb're trouw,

 nu toont Hij Zijn barmhartigheid,

 van ouds den vaad'ren toegezeid,

 en dat Hij wil gedenken

 aan t heilverbond, aan dien gestaafden eed,

 dien Hij weleer aan Abram deed

 aan Zijn verbond, dat van geen wank'len weet.

3

 Hij speld' ons, dat wij t' allen tijd,

 wanneer die blijde heildag rees,

 van 's vijands dienstbaar juk bevrijd,

 Hem dienen zouden zonder vrees,

 naar 't heilig recht, in ware deugd.

 O dierbaar kind, o stof van vreugd,

 geschenk van 't Alvermogen!

 Elk noem U Gods profeet en geev' U eer!

 Gij treedt voor 't aanschijn van den Heer,

 en baant zijn weg door leven en door leer.

4

 Dus wordt des Heren volk geleid

 door 't licht, dat nu ontstoken is,

 tot kennis van de zaligheid

 in hunne schuldvergiffenis,

 die nooit in schoner glans verscheen

 dan nu door Gods barmhartigheên:

 die, met ons lot bewogen,

 om ons van zond' en ongeval 't ontslaan,

 een ster in Jacob op doet gaan,

 de zon des heils doet aan de kimmen staan.

5

 Voor elk, die in het duister dwaalt,

 verstrekt deez' zon een helder licht,

 dat hem in schâuw des doods bestraalt,

 op 't vredepad zijn voeten richt.

---

*532

#5

1

 Afgedwaald van de Heiland, Uw Heer,

 afgedwaald in het slijk van weleer,

 afgedwaald van der heiligen sfeer,

 afgedwaald kind, keer weêr!

 

 Refr. Weet, al zijt g' ook een afgedwaald kind,

 dat u de Heiland nog altijd bemint!

 Keer nu toch weer tot uw Heiland en Heer,

 afgedwaald kind, keer weer!

2

 Dwalend van God in 't prilst van uw jeugd,

 dwalend in zonde, vreemd aan de deugd,

 dwalend steeds zonder enige vreugd,

 afgedwaald kind, keer weer!

3

 Dolend van moeder, van huis en van haard,

 dolend alleen, met zorgen bezwaard,

 dolend, kent gij slechts moeit' op deez' aard.

 Afgedwaald kind, keer weer!

4

 Zwervend, bedenk toch, 't leven gaat snel,

 zwervend, mijn vriend, o weet het toch wel,

 zwervend, uw weg, die leidt u ter hel!

 Afgedwaald kind, keer weer!

5

 Kom nu, mijn vriend, de Heer wacht reeds lang.

 Kom nu, Hij noodt met vriend'lijke drang:

 kom nu mijn zuster, toef toch niet meer,

 afgedwaald kind, keer weer!

---

*533

#5

1

 God is tegenwoordig!

 Laat ons Hem aanbidden,

 die wil wonen in ons midden.

 Buigen w' ons eerbiedig;

 allerziel zij stille

 en vernemen Zijnen wille.

 Wie Hem roemt, Zijns zich noemt,

 sla de ogen neder,

 wijde zich Hem weder.

2

 God is tegenwoordig,

 wie de hemelingen

 't heilig, heilig, heilig zingen;

 voor Wie Engelvorsten

 zich aanbiddend buigen,

 als zij Hem hun lof betuigen.

 Sla ons gâ in genâ,

 waar ook wij, geringen,

 U, de Here, zingen.

3

 Wij verzaken willig

 's werelds ijdelheden,

 lusten en begeerlijkheden;

 daarom onze wille,

 ziele, lijf en leven

 U ten eigendom gegeven.

 Rein en vrij willen wij,

 onze God en Here,

 leven U ter ere.

4

 Maak mij recht eenvoudig;

 houd van mij gescheiden,

 wat van U mij af zou leiden.

 Maak mij rein van harte,

 dat 'k in geest en waarheid,

 U aanschouwen mag met klaarheid;

 vrij van d' aard, hemelwaarts,

 als een aad'laar zweven

 en in U steeds leven.

5

 Kom, aanbidd'lijk Wezen,

 woning bij mij maken,

 doe mij van Uw liefde blaken.

 In verstand en hart

 sta de wet geschreven,

 die Gij wilt dat 'k na zal leven.

 Waar ik ga, zit of sta,

 word' Uw naam geprezen

 in mijn doen en wezen.

---

*534

#3

1

 Met een eeuw'ge liefdeband

 leidt Hij u aan Zijne hand;

 en uw naam staat ongedeerd,

 in Zijn handpalm gegraveerd.

 Gij zijt 's Vaders dierbaar pand,

 niemand rukt u uit Zijn hand.

 

 Refr. Ja, ik kan verzekerd zijn;

 ik ben Zijn en Hij is mijn. (bis)

2

 Alles schijnt voor mijn gezicht

 in een veel volmaakter licht;

 't is, of 't al veranderd is,

 vreugd zowel als droefenis;

 daag'lijks minder wordt mij d' aard

 en de Heiland meerder waard.

3

 Zalig, dat verzekerd zijn:

 ik ben Zijn en Hij is mijn.

 Hoe de satan mij ook tart,

 ik heb Jezus in mijn hart.

 Kort slechts duurt hier d' aardse strijd,

 straks volgt d' eeuw'ge heerlijkheid.

---

*535

#4

1

 Zoals de knop reeds bloem bevat,

 zo 't zaad het trots geboomt',

 zo weet ik ook, ja, prijst de Heer,

 dat Jezus in mij woont.

 

 Refr. Christus woont in mij,

 Christus woont in mij;

 o, welk een genade,

 dat Christus woont in mij.

2

 Eens ver van God in zond' en nacht

 'k had licht, noch hoop, noch troost;

 maar door Zijn liefd' en door Zijn kracht,

 woont Christus nu in mij.

3

 Zoals de zon door licht en gloed

 de bloem ontluiken doet,

 zo kwam in mij weer levensmoed,

 daar Christus in mij woont.

4

 O kom tot Hem, Hij werpt niet uit,

 Hij mint u, g'loof het vrij;

 dan krijgt gij rust en roept ook uit:

 ja, Christus leeft in mij.

---

*536

#3

1

 Ik wil streven, rein te leven,

 volgend steeds Uw wil.

 In mijn handel en mijn wandel

 need'rig zijn en stil.

 Kom, met moed de vijand tegemoet,

 met het zwaard des Geestes hem begroet;

 vlees en zinnen t' overwinnen,

 dat is 's Heren wil.

2

 Eens verloren, ben 'k herboren

 tot de zaligheid:

 Jezus' sterven deed mij erven

 d' eeuw'ge heerlijkheid.

 Daarom, dat 'k getuig van Jezus' naam

 en mij 't Evangelie gans niet schaam;

 na dit lijden komt verblijden

 tot in eeuwigheid.

3

 'k Richt mijn ogen naar de hogen,

 waar mijn Heiland is;

 ben 'k onmachtig, Hij is krachtig,

 Zijne hulp gewis.

 Nimmer, dat vergeefs ik Hem iets vroeg,

 Zijn genâ is altijd mij genoeg.

 'k Blijf geloven, mij wacht boven

 d' eeuw'ge erfenis.

---

*537

#4

1

 Welzalig, die U wachten, Heer,

 als wachters op de morgen,

 al wordt het duister meer en meer,

 al daalt de nacht der zorgen.

2

 Die, bouwend op Uw heilig Woord,

 in 't waken niet vertragen,

 al looch'nen ongeloof en spot,

 dat ooit Uw komst zal dagen.

3

 Die hoopvol steeds naar boven zien,

 wier hart brandt van verlangen,

 als Koning hulde U te biên,

 U waardiglijk te ontvangen.

4

 Gij, Zonen der gerechtigheid,

 zult hun welhaast verschijnen;

 zegen kroont hen na de strijd

 met vreugd, die nooit zal kwijnen.

---

*538

#2

1

 Zo laat Gij, Heer, Uw knecht,

 naar 't woord, hem toegezegd,

 thans henengaan in vrede,

 nu hij Uw zaligheid,

 zo lang door Hem verbeid,

 gezien heeft op zijn bede.

2

 Een licht, zo groot, zo schoon,

 gedaald van 's hemels troon,

 straalt volk bij volk in d' ogen,

 terwijl het blind gezicht

 van 't heidendom verlicht

 en Isr'el zal verhogen!

---

*539

#5

1

 Verborgen in Uw heil'ge wil,

 daar is het rustpunt voor de ziel,

 die volle vreê genieten wil,

 de vreê, die blijft, wat ook ontviel.

 Mijn ziel buigt voor Uw wil zich neêr,

 'k vertrouw in alles op U, Heer!

 Mijn ziel buigt voor Uw wil zich neêr,

 'k vertrouw in alles op U, Heer!

2

 Waar ik mijn lot aan U vertrouw,

 wat zou 'k van mensen vrezen, Heer?

 Niets dan wat Gij toelaat, geschiedt;

 geen bijoorzaken zijn er meer!

 Volmaakt' en eeuw'ge wijsheid Gods,

 Gij zijt mijn rust, mijn sterke Rots! (bis)

3

 'k Aanbid in alles Uwe wil!

 Of hij mij vreugd breng' of een kruis,

 Hij is altijd het best voor mij;

 mijn ziel vindt in hem haar tehuis.

 Al wie volkomen vrijheid wens',

 die overschrijde nooit zijn grens. (bis)

4

 O, mocht mijn ziel als 't water, dat

 men uit een vaas in d' and're stort,

 in vrede elk lot aanvaarden, schoon

 haar liefste plan verijdeld wordt!

 Dat zo mijn ziel, aan U gewijd,

 haar ruste vind' in U altijd! (bis)

5

 In hem, die rust in Uwe wil,

 wordt al Uw kracht geopenbaard:

 als werktuig in Uw hand,

 is hij uitsluitend tot Uw dienst bewaard.

 Dat heerlijk lot zij ook mijn deel:

 'k geef daartoe mij aan U geheel! (bis)

---

*541

#4

1

 Doorgrond mijn hart en ken

 mijn weg, o Heer.

 Beproef m' en zie, wat niet is tot Uw eer.

 Is soms de weg, die 'k ga, niet goed voor mij;

 leid m' op de eeuw'ge weg, Heer, maak mij vrij!

2

 O, Heer heb dank, 'k mag toch de Uwe zijn.

 Uw dierbaar bloed wast mij van zonden rein.

 Doop mij met vuur, opdat 'k mij niet meer schaam;

 'k wil leven Heer, tot eer van Uwe naam.

3

 Zie Heer, hier ben ik; maak me een vat voor U;

 woon in mijn hart, vernieuw het, doe het nu!

 Verbreek mijn wil, maak m' ook van hoogmoed vrij;

 'k wil in U blijven Heer, blijf Gij in mij.

4

 O, heil'ge Geest, kom tot Uw heerschappij:

 schenk een herleving en begin bij mij.

 Zegen Uw volk, maak 't als een bruid bereid,

 wachtend op Jezus' komst in heerlijkheid.

---

*542

#4

1

 Wilt gij van zonde en schuld zijn verlost?

 Daar is kracht in het bloed! Daar is kracht in het bloed!

 Weet, dat uw redding zoveel heeft gekost.

 Daar is kracht in het bloed van het Lam!

 

 Refr. Daar is kracht, kracht, wonderbare kracht

 in het bloed van het Lam;

 daar is kracht, kracht, wonderbare kracht

 in het dierbaar bloed van het Lam.

2

 Satan gaat rond als een briesende leeuw.

 Daar is kracht in het bloed! Daar is kracht in het bloed!

 Wilt gij verlost zijn en witter dan sneeuw?

 Daar is kracht in het bloed van het Lam!

3

 Wilt gij de macht van de boze ontvliên?

 Daar is kracht in het bloed! Daar is kracht in het bloed!

 Wilt gij de Heiland in glorie eens zien?

 Daar is kracht in het bloed van het Lam!

4

 Komt dan tot Jezus, Hij stierf ook voor u,

 daar is kracht in het bloed! Daar is kracht in het bloed!

 Hoort naar Zijn woord en gelooft in Hem nu,

 daar is kracht in het bloed van het Lam!

---

*543

#4

1

 'k Heb geloofd en daarom zing ik,

 daarom zing ik van genâ,

 van ontferming en verlossing

 door het bloed van Golgotha.

 Daarom zing ik U, die stervend

 alles, alles hebt volbracht,

 Lam Gods, dat de zonde wegneemt,

 Lam van God, voor ons geslacht!

2

 'k Heb geloofd en daarom hoger,

 hoger dan Kalvarie's top,

 zie ik boven lucht en wolken,

 Hogepriester, tot U op,

 die in 't ware tabernakel

 voor Gods aanschijn t' allen tijd

 als haar hoofd voor Uw gemeente

 strijdend bidt en biddend strijdt.

3

 'k Heb geloofd in U, Wie d' aarde

 met haar doornen heeft gekroond,

 maar Die nu, gekroond met ere,

 aan Gods rechterzijde troont;

 U, aan wiens doorboorde voeten

 eenmaal in het gans heelal,

 hier, daarboven en hieronder

 alle knie zich buigen zal.

4

 Ja, 'k geloof, en daarom zing ik,

 daarom zing ik U ter eer,

 's werelds Heiland, Hogepriester,

 aller heren Opperheer!

 Zoon van God en Zoon des mensen,

 o, kom spoedig in Uw kracht,

 op des hemels wolken weder!

 Kom, Heer Jezus, kom! Ik wacht.

---

*544

#3

1

 Behoed uw kerk, zet uit, o God, haar palen,

 zij kenn' eerlang geen grenzen meer!

 Dat elk in naam van onze Heer

 de knieën voor U buig' en alle talen

 Uw lof herhalen.

2

 Door Hem gekocht, door Hem verlost zij w' allen

 als kind'ren van één groot gezin.

 Ontgloei' heel d' aard in broedermin!

 Moog' elke muur, die nog haar duizendtallen

 vaneen scheidt, vallen!

3

 Blijf door uw trouw ons zwak geloof beschamen,

 ontfermend Vader; d' aard' word' één

 in Uwe Zoon, door Hem alleen!

 Breng in Uw huis eens al uw kind'ren samen

 voor eeuwig! Amen!

---

*545

#10

1

 O allerhoogste Majesteit,

 Die in het rijk der heerlijkheid

 de heem'len hebt tot Uwen troon,

 wij roepen U in Uwen Zoon,

 Die voor ons heeft genoeg gedaan,

 als onze Vader need'rig aan.

2

 Geheiligd word' Uw naam! Ai, geef,

 dat elk, waar hij op aarde leev'

 die Vadernaam erkennen moog',

 Uw deugden roeme hemelhoog;

 dat elk als kind aan U gelijk'

 en in zijn doen Uw beelt'nis blijk'.

3

 Uw koninkrijk koom' toch, o Heer!

 Ai, werp de troon des satans neer!

 Regeer ons door Uw Geest en woord.

 Uw lof word' eens alom gehoord

 en d' aarde met Uw vrees vervuld,

 totdat G' Uw rijk volmaken zult.

4

 Uw wil geschied', Uw wil alleen,

 als in de hemel, hier beneên!

 Uw wil is altoos wijs en goed,

 't is Majesteit al wat Gij doet.

 Dat ieder stil daarin berust'

 en Uw bevelen doe met lust.

5

 Geef heden ons ons daag'lijks brood,

 betoon Uw trouwe zorg in nood:

 Gij weet, wat elk op aard' behoev'.

 Dat ons dan geen gebrek bedroev',

 dat nooit Uw zegen van ons wijk':

 die maakt alleen ons blijd' en rijk.

6

 Vergeef ons onze schulden, Heer!

 Wij schonden al te snood Uw eer.

 De boosheid kleeft ons altijd aan:

 wie onzer zou voor U bestaan,

 had Jezus niet voor ons geleên?

 Wij schelden kwijt, die ons misdeên.

7

 Leid ons in geen verzoeking ooit,

 verberg voor ons Uw aanzicht nooit!

 Gij weet het, onze kracht is klein,

 de driften veel en 't hart onrein.

 Wat wordt er van ons in die staat,

 o Vader, zo Gij ons verlaat?

8

 Verlos ons uit des bozen macht,

 bescherm en sterk ons door Uw kracht:

 wij zijn toch zwak, Zijn sterkt' is groot,

 dus zijn w' elk ogenblik in nood.

 Hier komt nog vlees en wereld bij,

 ai, sterk ons dan en maak ons vrij!

9

 Want Uw is 't koninkrijk, o Heer,

 Uw is de kracht, Uw is al d' eer!

 U, Die ons helpen wilt en kunt,

 Die in Uw Zoon verhoring gunt,

 Die door Uw Geest ons troost en leidt,

 U zij de lof in eeuwigheid!

10

 Ja, amen, trouwe Vader, ja,

 wij maken staat op Uw genâ!

 Ons hart, o God, die alles ziet,

 veroordeelt ons in 't naad'ren niet:

 het zegt, daar G' op ons bidden let,

 gelovig "amen" op 't gebed.

---

*546

#7

1

 O grote Christus, eeuwig licht,

 niets is bedekt voor Uw gezicht,

 die ons bestraalt, waar wij ook gaan,

 al schijnt geen zon, al licht geen maan.

2

 Toon ons Uw goedheid en Uw macht

 door Uw bescherming deze nacht.

 Behoed ons tegen ramp en leed

 en blijf tot onze hulp gereed.

3

 Verkwik ons door een zoete rust

 om goed te doen met nieuwe lust.

 Dat onze slaap gematigd zij,

 ja zelfs Uw naam tot eer gedij'.

4

 Houd ons gemoed voor U bereid

 opdat het blij uw' komst verbeid',

 daar 't in een stil vertrouwen leeft,

 dat Gij ons onze schuld vergeeft.

5

 Bescherm ons in de bange tijd

 van zielsverzoeking en van strijd,

 laat nooit de boze vijand toe,

 dat hij ons enig' hinder doe.

6

 Behoed het ganse Christendom,

 geef dat in kruis uw vreugd weerom.

 Vertroost het neergebogen hart

 en heel in gunst der kranken smart.

7

 O Vader, dat Uw liefd' ons blijk',

 o Zoon, maak ons Uw' beeld gelijk,

 o Geest, zend Uwe troost ons neer,

 drieënig God, U zij al d' eer!

---

*547

#7

1

 Op, op, die 't rijk bewonen,

 uw Koning tegemoet!

 Wilt Hem uw trouw betonen,

 die grote wond'ren doet.

 Schaart samen, Christenmacht,

 laat ons voor alle dingen

 Hem ons hosanna zingen

 met onbedwongen kracht.

2

 Op, gij bedroefde kind'ren,

 uw Koning is nabij!

 Uw angsten zullen mind'ren,

 uw Redder maakt u vrij.

 Hoe bloeit nu nieuwe hoop,

 vertroosting zal nu stromen:

 in 't woord wil Christus komen,

 in avondmaal en doop.

3

 Op, op, gij zo gekwelden,

 uw Koning is niet ver!

 Wie vreesden, worden helden,

 hier straalt uw morgenster.

 De Heer wil uwe nood

 met nieuwe kracht verwinnen,

 het dorre land ontginnen.

 Zijn macht bedwingt den dood.

4

 Juicht in uw God, gij armen,

 op wien uw harte hoopt,

 tot door Zijn groot erbarmen

 uw beker overloopt!

 Die alle schepsels voedt,

 laat niet Zijn kind ontberen:

 wat mensen slechts begeren,

 schenkt Hij in overvloed.

5

 Juicht nu, trots al uw zorgen,

 de Koning komt met macht!

 Ons, in Zijn hart geborgen,

 heeft Hij zo rijk bedacht.

 Nu zullen angst noch pijn

 de tijd, die komt, ooit schaden,

 daar God, door Zijn genade,

 ons doet Zijn kind'ren zijn.

6

 Op, op, met vlugge schreden

 tot uwe Koning snelt,

 die daar komt aangereden,

 sterk, als een grote held!

 Treedt allen nader dan,

 uw Heiland te begroeten,

 die alle leed verzoeten

 en ons verlossen kan.

7

 Gij schenkt met volle handen,

 die zelve d' armoe draagt;

 Gij maakt Uzelf te schande,

 die steeds naar zondaars vraagt.

 Wij willen al tezaâm,

 die 't al van U ontvingen,

 U ons hosanna zingen

 en prijzen Uwe naam.

---

*548

#2

1

 Liefde was het, onuitput'lijk,

 liefd en goedheid, eind'loos groot,

 toen de Levensvorst op aarde,

 tot ons heil Zijn bloed vergoot.

 Kom laat ons Zijn liefde prijzen!

 God heeft vreugd en dankensstof.

 Eenmaal zingen wij voor eeuwig

 in de hemel Zijnen lof.

2

 Rijd als Heerser door de velden,

 Jezus in Uw grote kracht;

 niets, niets kan U tegenhouden,

 zelfs de hel niet met haar macht.

 Voor Uw naam zo groot en heerlijk,

 zinkt de vijand weg in 't niet;

 heel de schepping, Heer, zal beven,

 als zij U, haar Koning ziet.

---

*549

#4

1

 Stil , o Jezus, ons verlangen,

 U te zien in heerlijkheid

 Wie U wensen aan te hangen

 wachten U met lijdzaamheid.

 Ene vreugde doet hen leven,

 ene hoop is hun gegeven:

 U te zien in heerlijkheid,

 U te zien in heerlijkheid!

2

 Vreemdelingen hier beneden,

 ach, zij vinden hier geen rust;

 maar weldra is 't leed geleden,

 als Gij komt, hun Hoop, hun Lust.

 Hier op aard, waar smarten wonen,

 ijdelheid en zonde tronen,

 vinden zij geen plaats der rust. (bis)

3

 Zien we elkaar, 't is steeds weer scheiden,

 niets is blijvend hier, o Heer.

 Maar wij mogen U verbeiden,

 ja, Gij Zelf komt haastig weer.

 Al de dingen dezer aarde

 hebben voor het hart geen waarde,

 dat naar U verlangt, o Heer! (bis)

4

 Ja, Gij komt en vrolijk juichend

 gaat de bruid ten hemel in;

 en van Uw genâ getuigend,

 zijn wij allen één van zin.

 In de zaal'ge rust daarboven,

 zullen w' U verheerlijkt loven

 en U zien in eeuwigheid. (bis)

---

*550

#2

1

 Zijt gij gedoopt in Christus' dood

 en in Zijn graf begraven,

 dan zijt gij daardoor deelgenoot

 van Zijne Geestesgaven.

 Geen zonde heers' meer over u;

 gij toch, gij zijt gestorven:

 leef slechts het nieuwe leven nu,

 door Jezus u verworven.

2

 Het is des Heilands liefste wens,

 dat, die Zijn naam belijden,

 niet leven naar de oude mens,

 maar als door Hem bevrijden.

 Zo gij met Hem gekruisigd zijt,

 is u ook macht gegeven

 om door die doop te allen tijd,

 de nieuwe mens te leven.

---

*551

#3

1

 Hoor, de eng'len zingen d'eer

 van de nieuwgeboren Heer!

 Vreed' op aarde, 't is vervuld:

 God verzoent der mensen schuld.

 Mengt u, volken, in het koor,

 dat weerklinkt de hemel door!

 Mensentong en eng'lenstem,

 zingt het Kind van Bethlehem!

 Hoort, de eng'len zingen d' eer

 van de nieuwgeboren Heer!

2

 Hij, die heerst op 's hemels troon,

 Christus, d' Eeuw'ge, 's Vaders Zoon,

 wordt geboren uit een maagd

 op de tijd. die God behaagt.

 Vleesgeworden woord van God,

 mens geworden om ons lot,

 U, der mensen een, o Heer,

 U, Immanuel, zij eer!

 Hoor, de eng'len zingen d' eer

 van de nieuwgeboren Heer!

3

 Heil de Vorst der eeuwigheid,

 Zonne der gerechtigheid!

 Van Zijn vleug'len dalen neer

 licht en leven altijd weer.

 Lof U, die uw glorie deed

 schuilen in het aardekleed,

 opdat wij, van zonde rein,

 nieuwgeboren zouden zijn.

 Hoor, de eng'len zingen d' eer

 van de nieuwgeboren Heer!

---

*552

#3

1

 Komt, verwondert u hier, mensen,

 ziet, hoe dat u God bemint;

 Hij vervult der zielen wensen

 met dit nieuw geboren Kind.

 Ziet, die 't Woord is zonder spreken;

 ziet, die Vorst is zonder pracht;

 ziet, die 't al is, in gebreken;

 ziet, die 't licht is in de nacht;

 ziet, die 't goed is, dat zo zoet is,

 wordt verstoten, wordt veracht.

2

 Die de hemel heeft geschapen

 en versiert het firmament,

 moet hier in een kribbe slapen

 en aan hooi en stro gewend.

 Die de schone serafienen

 altijd heeft tot Zijn gebod,

 laat zich hier door beesten dienen.

 Ziet Hem liggen in dit kot,

 in deez' hoekskens, in deez' doekskens,

 in dit huiske zonder slot.

3

 O Heer Jezus, God en mensen,

 Die aanvaard hebt deze staat,

 O, vervul mijn hartewensen,

 geef mij door Uw kindsheid raad.

 Sterk mij door Uw tere handen,

 maak mij door Uw kleinheid groot;

 maak mij vrij door Uwe banden,

 maak mij rijk door Uwe nood;

 maak mij blijde door Uw lijden,

 maak mij levend door Uw dood.

---

*555

#4

1

 Geprezen zij des Heilands naam,

 aanbidt Hem, geeft Hem eer;

 aanbidt Hem, geeft Hem eer!

 Laat Eng'len, scheps'len altezaam

 Hem kronen, kronen, kronen, kronen.

 Kroont Jezus aller Heer!

2

 Looft alles, wat slechts adem heeft,

 aanbidt Hem, geeft Hem eer; (bis)

 laat alles, wat op aarde leeft,

 Hem kronen, kronen, kronen, kronen;

 kroont Jezus aller Heer!

3

 Gij allen, nu van schuld verlost,

 aanbidt Hem, geeft Hem eer; (bis)

 't heeft Jezus' dierbaar bloed gekost.

 Komt, kroont Hem, kroont Hem, kroont Hem, kroont Hem!

 Kroont Jezus aller Heer!

4

 O, hoe zal 't zijn in d'eeuwigheid,

 daar in de zaal'ge sfeer, (bis)

 waar 't koor, door harpen begeleid,

 klinkt: kroont Hem, kroont Hem, kroont Hem, kroont Hem!

 Kroont Jezus aller Heer!

---

*556

#5

1

 Nooit zag 'k een Vriend,

 die zo trouw was als Jezus,

 neen, nooit één! Neen, nooit één!

 Hij toch heeft al mijne smarten genezen,

 Hij alleen! Hij alleen!

 

 Refr. O, kiest Hem als uw Vriend nog heden,

 Hij zendt u nimmer troost'loos heen;

 nooit zag 'k een Vriend, die zo trouw was als Jezus,

 neen, nooit één! Neen, nooit één!

2

 Niemand als Hij is zo zacht en zo teder,

 neen, niet één! Neen, niet één!

 Hij bracht de vreê en het leven ons weder,

 Hij alleen! Hij alleen!

3

 Niemand als Hij is zo dicht aan uw zijde,

 neen, niet één! Neen, niet één!

 Hij kan uit elke verzoeking bevrijden.

 Hij alleen! Hij alleen!

4

 Nooit heeft een zondaar vergeefs Hem gebeden.

 Neen, nooit één! Neen, nooit één!

 Hij gaf Zijn bloed tot verlossing en vrede.

 Hij alleen! Hij alleen!

5

 Nooit schoner gift is der wereld gegeven!

 Neen, nooit één! Neen, nooit één!

 Jezus, de weg en de Waarheid en 't Leven,

 Hij alleen! Hij alleen!

---

*557

#5

1

 Nu daagt het in het oosten,

 het licht schijnt overal:

 Hij komt de volken troosten,

 die eeuwig heersen zal.

2

 De duisternis gaat wijken

 van d' eeuwenlange nacht.

 Een nieuwe dag gaat prijken

 met ongekende pracht.

3

 Zij, die gebonden zaten

 in schaduw van de dood,

 naar 't scheen van God verlaten,

 begroeten 't morgenrood.

4

 De zonne, voor wier stralen

 het nacht'lijk duister zwicht

 en die zal zegenpralen,

 is Christus 't eeuwig licht!

5

 Reeds daagt het in het Oosten,

 het licht schijnt overal;

 Hij komt de volken troosten,

 die eeuwig heersen zal.

---

*558

#3

1

 Mijn kruis moge drukkend en zwaar zijn,

 naar mate van 't kruis geeft Hij kracht.

 d' Orkaan om mij heen moge loeien,

 'k heb rust, daar mijn ziel op Hem wacht.

 

 Refr. Mijn kruis gaat niet boven 's Heilands kracht,

 geen storm kan mij rukken uit Zijn macht;

 dit voldoet mij, Hij is mijn!

 En in voorspoed, smart of pijn

 kan ik overwinnaar zijn.

2

 De doornen mijns pads zijn nooit scherper

 dan die men Hem vlocht eens tot kroon;

 mijn lijdenskelk nimmer zo bitter

 als Zijn beker van smaadheid en hoon.

3

 Zijn wil te volbrengen is vreugde,

 Zijn woord is mijn troost en mijn licht;

 'k heb vrede, die niemand kan roven

 en, prijs God, ook een hemel in 't zicht.

---

*559

#3

1

 Nimmer blonk een schoner licht,

 nimmer klonk een blijder toon

 dan toen Hij op d' aarde kwam,

 Hij des Vaders een'ge Zoon.

 d' Eng'lenlofzang deed zich horen:

 "Uw Verlosser is geboren!"

 Klink' nu zang en snarenspel:

 "God met ons, God met ons,

 God met ons, Immanuël".

2

 't Eng'lenkoor juicht: "Eer zij God,

 vreed' op aard brengt 's Vaders Zoon;

 welbehagen in de mens".

 Prijst des Vaders gunstbetoon.

 Ouden, jongen, zingt in koren:

 "Onze Heiland is geboren!"

 Juicht bij zang en snarenspel:

 "God met ons, (3 maal) Immanuël."

3

 Welkom, Kerstnacht, zijt gij ons.

 Werd niet in die blijde stond

 's hemels vreed' en zaligheid

 ons door eng'len toen verkond?

 Volken, natiën en tongen,

 nu in eenheid lofgezongen!

 Juicht bij 't feest'lijk orgelspel:

 "God met ons. (3 maal) Immanuël."

---

*560

#3

1

 Volzaal'ge uren van gebed,

 waarin ik uit der zorgen net

 mag naad'ren tot des Vaders troon,

 waar Hij mij wacht tot hulpbetoon.

 Daar is voor mij steeds troost

 gereed in al mijn noden, angst en leed.

 Heb dank, o Heer, dat Gij tot staf

 de uren des gebeds mij gaf.

2

 O troostvolle uren, bedestond,

 waarin mijn ziel uit diepste grond

 met danktoon en met smeekgebeên,

 met jubel en met rouwgeween

 tot God, de Vader, naad'ren mocht,

 tot God, Die 't eerst mij heeft gezocht

 en meer en meer aan Zich mij bond

 door die volzaal'ge bedestond.

3

 O uur van zoetheid, biddensstrijd,

 Gij sabbat onder werk en strijd,

 blijf, wat mijn ziele hoopt of vreest,

 steeds vrede schenken aan mijn geest,

 tot ik, op Jezus' woord gereed,

 met Zijn onsterf'lijkheid bekleed,

 gans rein in Hem van vlek en smet

 ontwaak tot eeuwig dankgebed.

---

*561

#2

1

 Het leven is: een krijgsbanier

 door goed' en kwade dagen

 gescheurd, gevlekt, ontvallen schier,

 kloekmoedig voorwaarts dragen!

2

 Men tuimelt wel en wonden krijgt

 men dikwijls, dicht' en diepe;

 't en vlucht geen weerbaar man, die wijgt,

 of hem de dood beliepe!

3

 Het leven is: geen vreed' alhier,

 geen wapenstilstand vragen.

 Het leven is: de kruisbanier

 tot in Gods handen dragen.

---

*562

#5

1

 Jezus, Uw naam zij d' hoogste eer

 in hemel, aard en lucht!

 Voor U knielt mens en engel neer,

 en satan vreest en vlucht.

 

 Refr. Geen and're pleitgrond hebben wij,

 niets maakt naast Hem ons vrij;

 het is genoeg, dat Jezus stierf,

 ja stierf voor u en mij!

2

 Zijn naam brengt hoop aan 't bangste hart,

 vol twijfels, vrees en pijn;

 Hij brengt er vreugd in plaats van smart,

 een hemelvreugd, zo rein.

3

 Jezus verbreekt des satans macht,

 maakt zondeslaven vrij;

 de zwakke zielen geeft Hij kracht,

 bedroefden maakt Hij blij.

4

 O, zag de wereld slechts als wij

 die rijkdom van genâ!

 In teed're liefde, rijk en vrij,

 slaat Hij Zijn scheps'len gâ.

5

 Tot aan mijn laatste ademtocht

 zal 'k zingen Hem ter eer,

 die door Zijn dood verzoening wrocht,

 mijn Heiland en mijn Heer

---

*563

#6

1

 Volg steeds uw Heiland in het licht,

 blijf niet in duisternis;

 gedenk als Christen aan uw plicht,

 toon Jezus' beeltenis.

 

 Refr. Wandel in het licht,

 wandel in het licht,

 wandel in het licht,

 wandel in het licht van God.

2

 Volg steeds uw Heiland in het licht,

 wees steeds een open brief;

 verricht uw werk met blij gezicht,

 heb uwe broed'ren lief.

3

 Volg steeds uw Heiland in het licht,

 dat geeft verband met Hem;

 en door des Geestes onderricht,

 verstaat gij ook Zijn stem.

4

 Volg steeds uw Heiland in het licht,

 't vernieuwt het hardst gemoed;

 de grootste kracht der zonde zwicht

 voor Jezus Christus' bloed.

5

 Volg steeds uw Heiland in het licht,

 wijs zondaars op het kruis;

 klaag nooit of zet een droef gezicht,

 wees voorbeeld in uw huis.

6

 Volg steeds uw Heiland in het licht,

 vlied de begeerlijkheid;

 houd steeds de hemel in 't gezicht,

 straks komt uw heerlijkheid.

---

*564

#4

1

 O lam van God, voor mij op aard gekomen,

 Gij nam de zonde van de wereld weg;

 gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen,

 alzo verlangt mijn ziel

 naar U, o Heer, mijn God!

 

 Refr. Aan Uw voeten, Heer,

 leg ik mijn leven neer,

 ik sterf en leef en lijd voor U,

 gekruist voor mij!

2

 'k Betreur, 'k betreur mijn schuld, die U verjaagde,

 en donkerheid in mijne ziel deed zijn;

 nu geef ik alles op, wat U mishaagde

 en kom nog eens tot U,

 maak Gij mij nu gans rein!

3

 Kom, Heil'ge Geest, wil mij Uw hulpe schenken,

 verbreek des satans werken nu in mij;

 wees steeds mijn Licht en Gids op al mijn wegen,

 bereid mijn hart voor Hem,

 Die stierf aan 't kruis voor mij!

4

 Als eens 't heelal vergaat en zangers zwijgen,

 dan heb 'k een plaats bij U, Die mij bemint;

 gelijk de wachters naar de morgen hijgen,

 zo wacht mijn ziel op U,

 bij Wie ik vrede vind!

---

*565

#4

1

 Als wij eens al te samen daar boven,

 aan de oever der zee van kristal,

 met de zaal'gen en eng'len Hem loven,

 vreugde heerst dan in 't ganse heelal.

 

 Refr. Ontelbaar als het zand onzer stranden,

 ontelbaar als het zand onzer stranden;

 o welk een vreugde daar,

 bij die ontelb're schaar,

 ontelbaar als het zand onzer stranden.

2

 Als wij Jacob daar zien met zijn kind'ren,

 nu niet meer als een vreemd'ling op reis;

 als geen zorgen of leed ons meer hind'ren.

 welk een vreugde heerst dan in het hemelpaleis.

3

 Als wij staan bij de levende stromen,

 als wij eten de vrucht van de boom

 en daar horen 't gezang van de vromen,

 zal 't ons dikwijls nog zijn als een droom,

4

 Maar het schoonste, wat wij daar ontmoeten,

 zal toch zijn, als wij Jezus daar zien

 en wij Hem daar als Koning begroeten,

 Hem, als 't Lam, onze hulde daar biên.

---

*566

#3

1

 Al was des hemels gloed geblust

 en zweeg der eng'len stem,

 het liet de herders niet met rust

 in 't veld van Bethlehem;

 zij zochten in de donk're nacht

 het kind, al eeuwen door verwacht:

 Gods eigen Zoon, halleluja,

 geschonken uit genâ!

2

 O, wonder! In de kribbe lag,

 zeer arm'lijk op het stro,

 het Kind, waar David reeds op zag,

 en meer dan Salomo.

 Toen hebben zij met blijde mond

 de komst van 't Kind alom verkond:

 Gods eigen Zoon, halleluja,

 geschonken uit genâ!

3

 En waar die blijde boodschap kwam,

 daar trof zij elks gemoed.

 De vrome, die hun woord vernam,

 deê 't aan de ziele goed.

 Want wie God zelf dat leert verstaan,

 die neemt Hem heilbegerig aan:

 Gods eigen Zoon, halleluja,

 geschonken uit gena!

---

*567

#3

1

 Ik spreek van verlossing zo gaarne,

 verlossing door 't bloed van het Lam.

 Ik roem Zijne liefd' en erbarming,

 dat Hij mijne schuld op Zich nam.

 

 Refr. Verlost, verlost,

 verlost door het bloed van het Lam.

 Verlost, verlost,

 daar Hij mijne schuld op Zich nam.

2

 Verlost van de zonden door Jezus,

 o, welk een volkomen genot;

 neen, nimmer naar waarde te prijzen,

 vermag ik dat hier voor mijn God.

3

 Verlost ook van 't vlees door mijn Heiland:

 Hij geeft mij daartoe Zijne kracht

 en daag'lijks nog steunt mij Zijn bede,

 door hem voor de Vader gebracht.

---

*568

#4

1

 'k Zal eens mijn Heiland in heerlijkheid zien,

 schitt'rend in schoonheid en pracht!

 Hem zal 'k daar dankbaar mijn hulde steeds biên,

 dat Hij 't voor mij heeft volbracht.

 

 Refr. Glorie, glorie voor mij,

 glorie, glorie voor mij;

 Jezus te zien en te gaan aan Zijn zij;

 o welk een glorie, ja glorie voor mij!

2

 Voor mijne schuld droeg Hij smaadheid en hoon,

 stierf Hij aan 't kruis zelfs voor mij;

 en door genâ wacht mij boven een kroon,

 dat maakt mij zalig en blij, (maakt mij blij.)

3

 'k Vind daar mijn dierb'ren voor eeuwig dan weer,

 juub'lend in d' Engelenrei;

 o, welk een vreugd in die zalige sfeer,

 t is alles glorie voor mij! (Ja, voor mij.)

4

 'k Hoor dan het koor aan de zee van kristal:

 "'t Bloed van het Lam kocht ons vrij".

 Alles stemt mee in het ganse heelal,

 o, welk een glorie voor mij! (Ja, voor mij.)

---

*569

#3

1

 Heer, wees mijn Gids op heel mijn levenspad,

 wees Gij mijn Gids.

 Wijs mij de weg naar Sions gouden stad,

 wees Gij mijn Gids.

 Blijf dicht mij bij, ga stap voor stap mij voor,

 dan ben 'k gerust en veilig volg 'k Uw spoor.

2

 'k Was vroeger blind en dwaalde van het pad,

 want 'k had geen Gids:

 ver dwaalde 'k af, totdat ik ernstig bad:

 "Wees Gij mijn Gids".

 Hij heeft 't verhoord, 'k ben nu verheugd en blij.

 want Jezus kwam en nu is 't licht voor mij.

3

 Nu aan Zijn hand, dwaal 'k nimmer van de weg.

 Hij is mijn Gids.

 't Zij door moeras of wel langs struik en heg

 leidt mij mijn Gids.

 Licht, vriend'lijk licht stroomt van Zijn aangezicht,

 'k houd daarom steeds mijn oog op Hem gericht.

---

*570

#3

1

 Hier, ver van 't aards gewoel

 zoeken w' U weer;

 spreek met Uw liefdestem,

 tot ons, o Heer!

 O, zie ons voor U staan,

 zie ons genadig aan,

 laat ons niet ledig gaan

 van U, o Heer.

2

 Kom, Heil'ge Trooster, kom!

 Schijn in ons hart;

 neem weg van ons, o Heer,

 al wat U smart!

 Vernieuw ons door Uw kracht,

 betoon hier Uwe macht,

 vervul ons dag en nacht

 met Uwe Geest!

3

 Behoud, o Heer, Uw werk

 en laat ons zien.

 dat zondaars door Uw geest

 steeds tot U vliên.

 Maak woning in ons, Heer!

 Verblijd ons keer op keer!

 En geef ons meer en meer

 van Uwe Geest!

---

*571

#3

1

 O, liefde Gods, oneindig groot,

 ver boven ons verstand,

 die zondaars weer een weg ontsloot

 naar 't hemels Vaderland!

 Daartoe zond God van 's hemelstroon

 tot 's mensen heil Zijn een'ge Zoon.

 Ja! Amen, ja! Op Golgotha

 vond 't mensdom weer genâ.

 

 Refr. O, welk een vreugde,

 vreugde, vreugde,

 o, welk een vreugde,

 een kind van God te zijn.

 Welzalig die zich is bewust,

 dat Jezus vrede geeft en rust.

 Halleluja! Halleluja!

 Prijst God voor Zijn genâ.

2

 De Heiland Zelf heeft ons geleerd,

 dat d' eng'len zijn verblijd,

 als één der zondaars zich bekeert

 tot 's Vaders heerlijkheid.

 Zingt daarom blij met d' eng'len saâm

 de lof en eer van Jezus' naam:

 zingt altijd meer Zijn naam ter eer,

 prijst Jezus onze Heer!

3

 Wij prijzen tot in 's hemels sfeer

 het lam dat voor ons stierf;

 daar leggen w' onze kronen neer

 voor Hem, Die z' ons verwierf.

 Dan klinkt met harp en cimbelklank

 der zaal'gen lof en blijde dank.

 Halleluja! Halleluja!

 Prijst God voor Zijn genâ.

---

*572

#6

1

 Dra komt de bruidegom,

 gaat, snelt Hem vrolijk tegen;

 steekt uwe lampen aan,

 haast is de nacht voorbij.

 Weldra komt Jezus weer

 en brengt de schoonste zegen.

 Gaat uit Hem tegemoet.

 Volgt in de blijde rij.

2

 Dra komt de bruidegom,

 reeds schemert ginds de morgen;

 ontwaakt, de dag licht aan

 met vriend'lijk morgenrood.

 Niet lange duurt het meer,

 dan vlieden alle zorgen;

 in 't heerlijk Vaderhuis,

 daar is geen smart of nood.

3

 Dra komt de bruidegom;

 versterkt de slappe handen:

 houdt nog een weinig vol

 op 't ruw en smalle pad.

 En valt de tocht te lang

 dwars door des vijands landen,

 verheft het oog omhoog,

 daar blinkt de hemelstad.

4

 Dra komt de bruidegom;

 bij luid bazuinenschallen

 haalt Hij zijn bruid naar huis,

 de bruiloft is bereid!

 O, welk een zaligheid,

 als de verlosten allen

 Hem zien, gelijk Hij is,

 in alle heerlijkheid.

5

 Dra komt de bruidegom,

 weldra zal Hij verschijnen;

 ontwaakt! O zaal'ge bruid,

 reeds blinkt de morgenster!

 Ontwaakt, sta haastig op,

 de nacht zal ras verdwijnen.

 Trek blij Hem tegemoet,

 uw bruigom is niet ver.

6

 Dra komt de bruidegom,

 wat hemels blijde tijding;

 wie 't hoort, die zegge: kom!

 Luid broeders, klinke nu,

 de beê der hoop, geslaakt

 met hoge zielsverblijding:

 kom, Here Jezus, kom!

 Wij allen wachten U.

---

*573

#5

1

 Als ik des Heilands kruis aanschouw,

 waar Hij de diepste smarten leed,

 dan is mijn hart vervuld van rouw

 om Hem, Die daar de strijd volstreed.

2

 Veracht, bespot zie ik daar Hem,

 bedekt met bloed, de dood nabij;

 en 't is als hoor ik Zijne stem:

 Ik stierf voor u, leeft gij voor Mij?

3

 Gij, Jezus, droeg mijn schuld en smart,

 Die zonde mij te dragen gaf;

 daar kocht Gij vrede voor mijn hart,

 daar wendde Gij de straf mij af.

4

 Ja Heer, ik weet, op Golgotha

 stierf Gij voor zondaars, ook voor mij.

 Help thans mij, Heer, dat Uw genâ

 voor and'ren in mij zichtbaar zij.

5

 Hoe mij de wereld soms ook tart,

 'k begeer niet meer haar vreugd en eer;

 Zijn liefde vraagt geheel mijn hart,

 'k dien onverdeeld mijn dierb're Heer.

---

*573a

#4

1

 Als ik het wondre kruis aanschouw,

 waar Christus stierf, de 't al volbracht,

 dan voel ik, hoe 'k mijn trots berouw

 en 't rijkst gewin slechts schade acht.

2

 Verbied mij dan elk pralend woord

 voor al wat niet Uw kruis is, Heer,

 en laat mij, wat m' op aard bekoort,

 ten offer leggen voor U neer!

3

 Te klein is 't offer, dat ik bood,

 al waar' al 't goed der aard mijn deel.

 Uw wond're liefde, godd'lijk groot,

 eist alles, ja mijzelf geheel.

4

 Lof Hem, die door Zijn kruis en dood

 genâ voor zondaars heeft bereid!

 Lof Hem en Zijne liefde groot,

 alom en tot in eeuwigheid!

---

*574

#4

1

 Nader, nog nader, U meer nabij;

 houd mij, o Heiland, steeds dicht aan Uw zij;

 slechts aan Uw zijde ben ik gerust,

 Gij brengt mij veilig naar d' eeuwige kust.

 Gij brengt mij veilig naar d' eeuwige kust.

2

 Nader, nog nader, 'k breng niets, o Heer,

 dan mijne zonden; gedenk ze niet meer!

 'k Pleit op Uw offer, 'k werp m' aan Uw voet,

 reinig, o Heiland, mij gans door Uw bloed. (bis)

3

 Nader, nog nader, Heer, ik ontvlied

 alles, wat 't leven mij zonder U biedt;

 kost m' ook Uw dienst bespotting of pijn,

 toch wens 'k voor eeuwig Uw volg'ling te zijn. (bis)

4

 Nader, nog nader, na zorg en strijd

 wacht mij de rust, door Uw liefde bereid.

 Wat ook gebeurde, 'k nader steeds meer;

 Jezus, mijn Heiland, kom haastig, o Heer! (bis)

---

*575

#6

1

 Ik heb een Heiland, Die leeft om te bidden;

 o vrienden, die Heiland, Hij bidt ook voor u;

 Hij is met Zijn Geest nu ook zeeg'nend in ons midden

 en klopt aan uw hart, roepend: "Opent Mij nu!"

 

 Refr. O, hoort naar Zijn bede, o, hoort naar Zijn bede,

 o, hoort naar Zijn bede, Zijn bede geldt u!

2

 Ik heb een Vader, Hij schonk mij het leven.

 Hij gaf mij Zijn Zoon, ja, 'k weet nu: Hij is mijn!

 Kom, vriend, ga met mij, ook voor u is Hij gegeven;

 als straks de bazuin klinkt, waar zult gij dan zijn?

3

 Ik heb een kleed, overdekkend mijne zonden.

 't Is blinkend van reinheid en schitt'rend van licht,

 gewassen in 't bloed, dat eens vloeide uit Zijn wonden;

 o was ook uw kleed, 't spreekt u vrij van 't gericht.

4

 Ik heb een vrede, zo fris als waterstromen,

 een vrede, die nimmer de wereld u biedt.

 De Heiland roept heden: "Die dorst heeft, die mag komen

 en nemen het water des Levens om niet".

5

 Zo gij door Jezus verlost zijt van zonden

 en 't dienen van God, onverdeeld, is uw keus.

 ga dan aan de wereld Zijn liefde luid verkonden;

 "gered om te redden" zij steeds uwe leus.

6

 Ik heb een Trooster en Leidsman verkregen,

 de Heilige Geest, als een licht op mijn pad;

 Hij leidt mij veilig langs ruw' en duist're wegen.

 Kent gij ook die Gids naar de hemelse stad?

---

*576

#3

1

 Uw schepping, Heer, is godd'lijk schoon,

 vol levenskracht en majesteit;

 maar Uw genâ en gunstbetoon

 zijn groter nog in heerlijkheid,

 zijn groter nog in heerlijkheid.

 

 Refr. Wie heeft de zondaar lief als Gij?

 Wie geeft genâ, zo rijk en vrij?

 Wie geeft genâ, zo rijk en vrij?

2

 Uw wonderwerk is groot in mij;

 'k was diep bedorven van gemoed;

 doch Uwe liefde kocht mij vrij;

 mijn schuld is onder Jezus' bloed (bis).

3

 O, dat deez' boodschap van genâ

 vol reddingskracht en zaligheid

 weldra door heel de wereld ga,

 vermeldend Zijne heerlijkheid. (bis).

---

*577

#3

1

 "'t is volbracht!" Zo klonk aan 't kruishout

 Jezus stem met grote kracht.

 Ja, verlossing heeft de Heiland

 ook voor mij teweeg gebracht.

 Halleluja, halleluja, halleluja!

 't Is op Golgotha volbracht,

 't is op Golgotha volbracht.

2

 Stroom des levens, nu geopend,

 rijke bron van Gods genâ

 voor een elk, die dorstend neerbuigt

 bij het kruis van Golgotha!

 Halleluja, halleluja, halleluja!

 Daar is heil op Golgotha! (bis).

3

 Jezus' dood gaf mij het leven,

 vrede vond ik in Zijn bloed;

 'k heb mij zelf aan Hem gegeven,

 o, Zijn dienst is zalig, zoet.

 Halleluja, halleluja, halleluja!

 Vrede vond ik in Zijn bloed! (bis).

---

*578

#4

1

 O, had ik duizend tongen meer,

 zij zongen allen mee

 de lofzang van mijn Heer en God,

 Die vreugde geeft en vreê.

2

 Mijn Heer, mijn Heiland en mijn Borg,

 o geef mij steeds genâ,

 opdat ik van Uw liefde spreek'

 van 't kruis op Golgotha.

3

 O, Jezus, Naam, die vrees verdrijft

 en droefheid vlieden doet;

 die Naam klinkt hemels in mijn oor,

 geeft vrede aan 't bang gemoed.

4

 Zijn bloed verlost uit satans macht,

 Zijn bloed maakt slaven vrij;

 de grootste zondaar maakt Hij rein;

 Zijn bloed verlost ook mij!

---

*579

#3

1

 Golgotha, waar eens mijn Heiland

 werd gekruist, gehoond, bespot!

 Daar droeg Hij de last der zonde,

 die mij scheidde van mijn God.

 Welk een brede stroom van liefde,

 rijke bron van Gods genâ,

 stroomt de zondaar mild'lijk tegen

 van het kruis op Golgotha.

2

 Ja, Gods liefde, groot en machtig,

 dieper dan een oceaan,

 liet, om zondaars te behouden,

 Zijne Eengeboorne gaan.

 Jezus, Heiland, Vorst des levens,

 vol van waarheid en genâ,

 Gij gaf Zelf Uw eigen leven

 aan het kruis op Golgotha.

3

 Komt, laat ons Zijn liefde prijzen,

 stemt nu in met blij gemoed;

 zingt de Heer met blijde zangen,

 prijst de kracht van Jezus' bloed.

 Hij kwam neer om u te redden,

 stierf voor u op Golgotha.

 Neemt Zijn heil aan, wordt gelukkig,

 prijst de Heer, halleluja.

---

*580

#3

1

 Ik mag zo gaarne horen

 van 't vriend'lijk Bethlehem,

 waar Jezus is geboren,

 begroet door Eng'lenstem.

 Miljoenen eng'lenkoren

 verkondden luid en blij:

 

 Refr. "ja. Jezus is geboren, (3x)

 geboren ook voor mij."

2

 't Is vreê voor mij op aarde,

 sinds ik de Heiland ken;

 het leven heeft weer waarde,

 omdat 'k de Zijne ben!

 'k Zing nu met d' eng'lenkoren

 mijn loflied vrij en blij:

3

 Hij heeft mijn schuld gedragen,

 o, welk een zalig lot!

 In 't mensdom weer behagen:

 'k zing daarom: "Eer zij God!"

 Niets kan mij meer bekoren

 dan Zijne heerschappij:

---

*581

#4

1

 Jezus Rustpunt van mijn hart,

 'k vlied tot U in nood en smart,

 laat het stormen, zo het wil,

 aan Uw boezem is het stil.

 Met U ga 'k door 't leven heen.

 Veilig is 't bij U alléén;

 Jezus, houd op 't enge pad

 liefdevol mijn hand gevat.

2

 Laat mij, Heiland, niet alléén,

 'k wens geen and're toevlucht, neen!

 Hulp'loos klemt mijn ziel aan U,

 Gij zijt mijn vertrouwen nu.

 Als 'k de vijand soms ontmoet

 of beletsel voor mijn voet,

 Jezus, houd op 't enge pad

 liefdevol mijn hand gevat.

3

 Gij, o Heiland, zijt mijn lust,

 'k vind in U volmaakte rust.

 Gij toch kent mijn zielesmart,

 elke schuilplaats van mijn hart.

 In verzoeking staat Gij mij

 met Uw hulp getrouw ter zij.

 Jezus, houd op 't enge pad,

 liefdevol mijn hand gevat.

4

 Door Uw dood op Golgotha

 vloeiden stromen van genâ,

 levensstromen uit Uw zij,

 daar was ook genâ voor mij.

 Al mijn zonden, groot en klein,

 wast gij in die Heilsfontein.

 Jezus, houd op 't enge pad,

 liefdevol mijn hand gevat.

---

*582

#3

1

 'k Wens, Heiland, U te volgen

 tot aan mijn jongste snik;

 blijf dicht steeds aan mijn zijde,

 elk uur, elk ogenblik.

 Met U zal 'k nimmer vrezen,

 al is gevaar nabij:

 ik kan steeds rustig wezen,

 Gij, Jezus, zijt met mij!

 

 Refr. Leid mij, o leid mij, trouwe Heer;

 aan Uw hand ben ik veilig,

 o leid mij, trouwe Heer!

2

 Gij zegt in Uw beloften dat,

 die U volgen, Heer,

 straks delen in de glorie,

 bereid in 's hemels sfeer.

 Ja, Heiland, 'k wil U volgen,

 al is in mij geen kracht;

 Gij schenkt in 't stil vertrouwen

 Uw wonderlijke macht.

 

 Refr. Leid mij, o leid mij, trouwe Heer;

 geef mij genâ te volgen,

 o leid mij, trouwe Heer!

3

 Als 'k zie op mijne zonden,

 ontzinkt mij alle moed;

 maar blik ik in Uw wonden,

 dan troost m' Uw dierbaar bloed.

 O, leid mij, sterk mij, trek mij,

 bewaar mij als Uw kind;

 breng mij in veil'ge haven,

 mijn Heiland en mijn Vrind!

 

 Refr. Leid mij, o leid mij, trouwe Heer;

 breng mij in veil'ge haven,

 o leid mij, trouwe Heer!

---

*583

#4

1

 Werpt nu de lijn uit; 't gevaar is zo groot;

 hier zijn nog zielen in dringende nood,

 kostbare zielen, o, red z' uit de vloed;

 spreekt hen van Jezus en 't reinigend bloed.

 

 Refr. Werpt nu de lijn uit, werpt nu de lijn uit;

 iemand zinkt weg in de vloed.

 Werpt nu de lijn uit, werpt nu de lijn uit,

 Jezus gaf voor hen Zijn bloed.

2

 Werpt nu de lijn uit, o aarzelt toch niet,

 wijl gij uw makkers in doodsgevaar ziet;

 redt de verloornen, uw roeping is groot

 voor zij verzinken in d' eeuwige dood

3

 Werpt nu de lijn uit naar hem, die vergaat;

 menigeen smacht naar uw helpende daad.

 Ziet op geen stormen, hoe satan ook woedt,

 Jezus redt zielen uit 't diepst van de vloed.

4

 Grijpt nu de lijn aan, kom, makker, besluit;

 stel toch uw redding niet langer meer uit;

 laat u maar los, geef u over aan Hem,

 grijp nu de lijn aan, gehoorzaam Zijn stem.

 

 Refr. 4e couplet: Grijp nu de lijn aan (bis)

 zink toch niet weg in de vloed.

 Grijp toch de lijn aan (bis)

 Jezus gaf voor u Zijn bloed.

---

*584

#3

1

 Daar is een Helper groot van kracht,

 steeds bereid.

 Hij hoort als Vriend naar elke klacht,

 steeds bereid.

 Is ook uw weg soms steil en ruw,

 roep Hem te hulp, Hij zoekt naar u.

 Hij, was voorheen, ook is Hij nu

 steeds bereid.

 

 Refr. Steeds bereid, steeds bereid;

 Hij was voorheen, ook is Hij nu steeds bereid.

2

 Hij kent de noden van uw hart,

 Jezus leeft!

 Hij weet uw wensen, deelt uw smart,

 Jezus leeft!

 Werp al uw zorgen op Hem vrij,

 hoor naar de stem, die nodigt blij:

 "Komt, gij vermoeiden, komt tot Mij!"

 Jezus leeft!

 

 Refr. Jezus leeft, Jezus leeft!

 Komt, Gij vermoeiden. komt tot Mij!

 Jezus leeft!

3

 In alles zult Gij, Jezus mijn,

 met mij zijn,

 Gij zult in d'allergrootste pijn

 met mij zijn.

 Ik wil U volgen, waar Gij leidt,

 daar Gij die de Liefde zelve zijt,

 Gij zult tot in der eeuwigheid

 met mij zijn.

 

 Refr. Met mij zijn, met mij zijn,

 Gij zult tot in der eeuwigheid

 met mij zijn.

---

*585

#5

1

 'k Geef mijzelf aan U volkomen,

 'k geef mij gans aan U, o Heer.

 'k Wil alleen voor U gaan leven,

 'k leef voortaan mijzelf niet meer.

 

 Refr. 'k Geef mijzelf aan U,

 neem mij, Heiland, nu;

 'k geef geheel m' aan U thans over,

 neem mij, Heiland, nu.

2

 'k Geef mijzelf aan U volkomen,

 aan Uw voeten kniel ik neer;

 niets kan mij de wereld geven,

 gij alleen maakt zalig, Heer.

3

 'k Geef mijzelf aan U volkomen,

 ik wil gans de Uwe zijn,

 opdat elk in mij kan lezen:

 'k ben van U en Gij zijt mijn.

4

 'k Geef mijzelf aan U volkomen,

 Heer, hier hebt Gij mij geheel;

 laat Uw liefde mij doorstromen,

 laat Uw zegen zijn mijn deel.

5

 'k Geef mijzelf aan U volkomen,

 ja, 'k gevoel het heilig vuur.

 Zalig is 't U zo te minnen,

 Heiland, welk gezegend uur!

---

*586

#4

1

 Blijf met mij, Heer, als 't zonlicht niet meer straalt.

 Blijf met mij, Heer, als straks de avond daalt;

 als vrienden henen gaan in stormgetij,

 blijf Gij ter hulp gereed, o blijf met mij!

2

 Wat is hier blijvend, dat het hart verheugt?

 Ach, nimmer geeft ons d' aarde blijvend vreugd.

 Alles snelt henen, glorie gaat voorbij;

 maar Gij, die niet verandert, blijf met mij!

3

 'k Kan zonder U geen enk'le schrede gaan.

 Wees Gij mijn Leidsman op mijn levensbaan.

 Aan Uwe hand slechts ga ik veilig blij;

 zij 't voor of tegenspoed, o blijf met mij!

4

 Als in de doodsvallei ik eens zal staan

 en 'k zie de poorten voor mij opengaan

 en Gij mij d' ogen sluit, dan juich ik blij;

 in leven en in dood waart Gij met mij!

---

*586a

#3

1

 Blijf bij mij, Heer, want d' avond is nabij.

 De dag verduistert, Here, blijf bij mij!

 Als and're hulp m ontbreekt, 't geluk m' ontvliedt,

 der hulpelozen Hulp, verlaat mij niet!

 2

 'k Heb U altijd van node, dag en nacht,

 slechts uw genâ verwint des bozen macht.

 Wie kan als Gij mijn gids en sterkte zijn?

 Blijf hij mij, Heer, in nacht en zonneschijn!

 3

 Houd hoog uw kruis voor mijn verdonk'rend oog,

 licht in de schemer, leid mij naar omhoog!

 De morgen daagt, de schaduw gaat voorbij:

 in dood en leven, Heer, blijf mij nabij!

---

*588

#3

1

 Spreek mij van Jezus, mijn Heiland,

 'k hoor toch zo gaarne Zijn woord.

 Nimmer heeft iets op deez' aarde

 ooit zó mij 't harte bekoord.

 Zeg mij, hoe d' engelenkoren,

 daar bij de herders geschaard,

 "Ere zij God" lieten horen.

 't heerlijke: "Vrede op aard".

 

 Refr. Spreek mij van Jezus, mijn Heiland.

 'k hoor toch zo gaarne Zijn woord.

 Nimmer heeft iets op deez' aarde

 ooit zó mij 't harte bekoord.

2

 Spreek mij van Jezus, mijn Heiland,

 hoe Hij ten zegen steeds was,

 armen, bedroefden vertroostte,

 blinden en kreup'len genas;

 hoe Hij de kind'ren verblijdde,

 hong'rigen voedde met brood;

 hoe Hij gebond'nen bevrijdde,

 hielp, waar Hij kon, in de nood!

3

 Spreek mij van Jezus, mijn Heiland,

 hoe Hij, met doornen gekroond,

 gees'ling verdroeg, schoon onschuldig,

 wreed door het volk werd gehoond.

 Zeg mij, hoe Hij heeft geleden,

 toen Hij aan 't kruis voor mij stierf

 en mij de zaligste vrede

 daar door Zijn zoenbloed verwierf.

---

*589

#4

1

 Heugelijke tijding,

 bron van hartverblijding,

 evangeliewoord,

 woord van God gegeven,

 woord van eeuwig leven;

 zalig, die U hoort!

 Zalig hij, wiens harte

 gij met een onverwrikt vertrouwen,

 leert op God te bouwen!

2

 Door Zijn vredeboden

 doet God zondaars noden

 tot het hoogste goed.

 God heeft ons vergeven,

 God schenkt ons het leven

 door des Heilands bloed.

 Ja de Heer

 wil nog veel meer,

 boven bidden, boven denken,

 alles aan ons schenken!

3

 Zalig die 't geloven!

 Troost hun nooit t' ontroven,

 wekt hen steeds tot vreugd.

 Kracht tot goede werken

 voelen z' in zich sterken,

 kracht tot liefd' en deugd.

 Door Gods kracht,

 in hen volbracht,

 komen zij gedurig nader

 't beeld van hunnen Vader.

4

 Woord, waarop wij bouwen,

 waar wij op vertrouwen,

 evangeliewoord!

 Bergen mogen wijken,

 Gij zult nimmer wijken,

 want Gij zijt Gods Woord!

 Dat ons Heer,

 de troost dier leer

 gene twijf'ling ooit ontrove!

 Sterk ons in t gelove!

---

*590

#1

1

 Halleluja! Looft de Heer.

 hoogste Heem'len, geeft Hem eer!

 Halleluja, loof Hem, aard!

 God geeft Zijne Zoon aan d' aard;

 God heeft in de mens behagen.

 Vreed' op aarde, Jezus leeft!

 Alles loov', wat adem heeft:

 God heeft in de mens behagen.

---

*591

#5

1

 Dit is de dag, die God ons schenkt,

 waaraan thans ieder Christen denkt:

 Hem vieren, wat in 't groot heelal,

 door Jezus is en wezen zal.

2

 Men had Hem eeuwen lang verwacht,

 totdat Gods tijdperk was volbracht.

 Toen zond Hij ons van Zijne troon

 het heil der wereld, Zijne Zoon.

3

 Als ik dit wonder vatten wil,

 staat mijn verstand vol eerbied stil;

 't verstomt bij 't geen het niet doorziet.

 'k Aanbid, maar ik doorgrond het niet.

4

 U, die voor ons geboren zijt.

 U zij ons hart, ons lied gewijd;

 wij voegen juichend onze stem

 bij 't eng'lenheir van Bethlehem.

5

 Geloofd, die komt in 's Heren naam!

 Wij, Christ'nen, zeeg'nen U te zaam,

 U, Vredevorst, der vaad'ren wens,

 U, Zaligmaker, God en mens!

---

*592

#4

1

 Diep, o God, in 't stof gebogen,

 schuldig voor Uw hoog gericht,

 vloeien tranen uit onz ogen,

 dekt de schaamt' ons aangezicht.

 't Zondig stof ontvangt genâ'.

 Jezus sterft op Golgotha!

 Voor een wereld, diep verloren,

 geeft God Zijne Eengeboren'.

2

 Om van zond' ons te bevrijden,

 stierf Gods Zoon de wreedste dood;

 wie zijn hart Hem toe wil wijden,

 houde, wat Zijn mond gebood.

 Hoe de zond' ons ooit omring',

 Jezus, dat Uw liefd' ons dring';

 woudt G' uit liefde voor ons sneven,

 dat wij eeuwig voor U leven!

3

 Jezus, Uw verzoenend sterven

 blijft het rustpunt van ons hart.

 Als wij alles, alles derven,

 blijft Uw liefd' ons bij in smart.

 Och, wanneer mijn oog eens breekt,

 't angstig doodzweet van mij leekt,

 dat Uw bloed mijn hoop dan wekke

 en mijn schuld voor God bedekke.

4

 Vader, vol van mededogen,

 zie ons arme zondaars, aan;

 sla op ons Uw vriend'lijk' ogen!

 Jezus heeft voor ons voldaan.

 Ja, Hij heeft voor ons voldaan, God

 neemt ons als zondaars aan;

 't zelfde recht, dat Hem deed sneven,

 schenkt ons 't eeuwig zalig leven.

---

*593

#4

1

 Daar is uit 's werelds duist're wolken

 een licht der lichten opgegaan.

 Komt tot zijn schijnsel, alle volken!

 En gij, mijn ziele, bid het aan!

 Het komt de schaduwen beschijnen,

 de zwarte schaduw van de dood;

 de nacht der zonde zal verdwijnen,

 genade spreidt haar morgenrood.

2

 Gij wilt met vrede tot ons komen,

 met vreed' en vrijheid, vreugd' en eer;

 het juk is van de hals genomen,

 God lof, wij zijn geen slaven meer!

 De staf des drijvers ligt verbroken,

 aan wie ons hart zich had verkocht,

 en 't wapentuig in brand gestoken

 van Hem, die onze ziele zocht.

3

 Wat heil! Een Kind is ons geboren,

 een Zoon gegeven door Uw kracht;

 de heerschappij zal Hem behoren;

 Zijn last is licht, Zijn juk is zacht.

 Zijn naam is Wonderbaar; Zijn daden

 zijn wond'ren van genaad' alleen;

 Hij doet ons, hoe met schuld beladen,

 verzoend voor 't oog des Vaders treén.

4

 O Vredevorst, Gij kunt gebieden

 de vreed' op aard' en in mijn ziel!

 Doe elke zondaar tot U vlieden;

 dat al wat ademt, voor U kniel'!

 Dit zal de God des heils bewerken:

 Hij zal de zetel, U bereid,

 met recht en met gerichte sterken;

 Hem zij de lof in eeuwigheid!

---

*594

#3

1

 Jezus, onze troost en leven,

 heeft Zich in de dood gegeven,

 maar ook heerlijk en met macht,

 zege en leven weer gebracht.

 De Overwinnaar is verrezen

 uit de doodsnacht, uit Zijn vrezen.

 Halleluja! Halleluja!

2

 Als een Held heeft Hij gestreden,

 hel en satan 's macht vertreden;

 nu schaadt ons geen vijand meer,

 wat zich tegen ons ook keer'.

 Sion, wil nu vrolijk zingen,

 laat het blij ten hemel dringen:

 Halleluja! Halleluja!

3

 Overwonnen door het leven,

 heeft de dood de macht begeven:

 van zijn wrede dwinglandij,

 van zijn prikkel zijn wij vrij.

 Voortaan staat de hemel open,

 ware vreê geeft zalig hopen.

 Halleluja! Halleluja!

---

*595

#3

1

 O Gij, mijn troost en blijde hope,

 laat mij niet langer in mijn smart;

 mijn hart en ziele staan U open,

 kom, Jezus, wonen in mijn hart.

 Gij lust des hemels, vreugd der aarde,

 en God én mens, Gij morgengloed,

 kom, dierb're Zonne der genade,

 geef licht, geef warmte mijn gemoed.

2

 O mocht mijn hart Uw kribbe wezen,

 Gij kind, zo groot, al zijt Ge klein;

 mocht Gij daar sluimeren en waken,

 het U ten wieg en leger zijn;

 dan was in waarheid mij gegeven

 een heerlijk lot in angst en pijn.

 O Heer, opdat G' in mij kunt leven,

 wil eerst in mij geboren zijn.

3

 O Heiland, stil dan mijn verlangen

 naar Uwe komst, Uw zaligheid;

 met ootmoed wil ik U ontvangen,

 mijn hart en ziele zijn bereid.

 'k Wil, Heer, Uw liefdedienst mij wijden

 met hart en leven, ziel en zin.

 O laat mij maar Uw troost genieten,

 o Jezus, komt Gij bij mij in.

---

*595a

#2

1

 Op U mijn Heiland, blijf ik hopen.

 Verlos mij van mijn bange pijn!

 Zie, heel mijn hart staat voor U open

 en wil, o Heer, uw tempel zijn.

 O Gij, wien aard' en hemel zingen,

 verkwik mij met Uw heil'ge gloed.

 Kom met Uw zachte glans doordringen,

 o Zon van liefde, mijn gemoed!

2

 Vervul, o Heiland, het verlangen,

 waarmee mijn hart uw komst verbeidt!

 Ik wil in ootmoed U ontvangen,

 mijn ziel en zinnen zijn bereid.

 Ik blijf op U in liefde staren,

 waar om mij heen de wereld woedt.

 O, mocht ik Uwe troost ervaren:

 doe intocht, Heer, in mijn gemoed!

---

*596

#4

1

 Ik buig m' aan  Uwe kribbe nu,

 o Jezus, Gij mijn leven!

 Nu 'k voor U kniel, nu geef ik U,

 wat Gij mij hebt gegeven!

 O, neem het, 't is mijn alles, Heer.

 Als ik 't U geef, ik heb niets meer;

 neem 't aan in welbehagen.

2

 Ja, lang vóór mijn geboortestond

 waart Gij voor mij geboren!

 En vóór ik U voor eeuwig vond,

 had Gij mij reeds verkoren.

 Eer 's Vaders hand m' in 't aanzijn bracht,

 had Hij goedgunstig reeds bedacht,

 hoe 'k zou tot d' Uwe worden.

3

 Ik lag gehuld in eeuw'ge nacht;

 Gij werd mijn Zon, zo blijde;

 de Zon, die mij heeft aangebracht

 recht en ontferming beide.

 O, Zon, Gij bracht mij leven, licht,

 de glans der vreugd op 't aangezicht:

 hoe schoon zijn Uwe stralen!

4

 Gij, door Wien 't al het aanzijn kreeg,

 is 't moog'lijk, grote Koning,

 dat Gij het hart, dat voor U neeg,

 kiest tot een eeuw'ge woning?

 Daal neer dan, heilig Hemelvorst,

 in 't hart, dat naar Uw liefde dorst

 en geef het rust en vrede.

---

*597

#3

1

 Herders, ik boodschap, blij van stem,

 dat heden uw Messias kwam in Bethlehem:

 haast u naar de stal,

 haast u naar de stal,

 haast u naar de stal

 daar ligt de God van al.

2

 Al onze giften zijn wel klein.

 Maar 't beste, dat wij geven, is ons harte rein.

 Neem het aan in dank,

 neem het aan in dank,

 laat het voor U branden,

 heel ons leven lang.

3

 O grote God, o kleine Kind,

 het vuur van Uwe liefde onze kou verwint!

 Wees van ons gegroet,

 wees van ons gegroet,

 Jezus, God en mens,

 Verlosser door Uw bloed.

---

*598

#3

1

 Heil 'ge nacht, wees blij gegroet!

 In u werd geboren

 't licht, waartoe mij God, zo goed,

 ook heeft uitverkoren.

 Alle zuchten, alle vrezen

 vlieden, nu Gij zijt verrezen.

 Zegen brengt gij mijn gemoed,

 heil'ge nacht, wees blij gegroet!

2

 't Machtig stralen van Uw licht

 heeft de dood verdreven

 en ontplooit voor ons gezicht

 't wond're nieuwe leven.

 O hoe zalig is m' Uw schijnen,

 het verdrijft mijn zielepijnen.

 't Zoekend harte wordt gesticht

 door het stralen van Uw licht.

3

 Jezus, Heer, Uw godd'lijk licht

 schijne op mijn schreden,

 tot mijn sterf'lijk vlees hier zwicht,

 de eindstrijd is gestreden

 en 'k in eeuw'ge Kerstmisvreugde

 zien mag wat mij hier verheugde,

 aangezicht tot aangezicht,

 U mijn Jezus, Godd'lijk Licht.

---

*599

#3

1

 Het is volbracht; herinner u,

 mijn hart, wat Jezus sprak, ook nu:

 Hij, die aan 't kruis voor u wou sterven

 en u de zaligheid verwerven.

 "Het is volbracht", zo klinkt Zijn stem.

 O, mijne ziel, verheerlijkt Hem.

2

 Het is volbracht door wat Hij leed,

 het woord van wet en van profeet.

 Wat nimmer wij volbrengen konden,

 is nu volbracht in Jezus' wonden

 Wat 's Heren raad van eeuwigheid bedacht,

 dat is door Jezus' dood volbracht.

3

 Het is volbracht; herinner u,

 mijn hart, wat Jezus sprak, ook nu;

 en laat het u ten zegen wezen,

 opdat uw ziele moog' genezen.

 Zo lang gij leeft,

 geeft trouw'lijk daarop acht,

 dat Jezus spreekt: "Het is volbracht".

---

*600

#2

1

 O Jezus, mijn troost, o Jezus, mijn kracht!

 Des Vaders wil hebt Gij volbracht;

 vanuit de hemel neergedaald,

 hebt Gij voor mij 't rantsoen betaald!

 Jezus, mijn troost, o Jezus, mijn kracht!

2

 O Jezus, mijn troost, o Jezus, mijn kracht!

 Verlicht mijn hart, dat op U wacht;

 van al mijn zonden maak mij vrij,

 opdat ik eeuwig bij U zij!

 O Jezus, mijn troost, o Jezus, mijn kracht!

---

*600a

#2

1

 O Kindeke klein!

 O kindeke teer!

 Uit hoge hemel daalt Gij neer,

 verlaat Uws Vaders heerlijk huis,

 wordt arm en hulp'loos, draagt een kruis.

 O Kindeke klein! O Kindeke teer!

 2

 O Kindeke klein! O Kindeke teer!

 Gij zijt ons uitverkoren, Heer!

 Ik geef U heel het harte mijn,

 och, laat mij eeuwig bij U zijn!

 O Kindeke klein! O Kindeke teer!