50. MUNTEN

1. Voor het eerst wordt in de Bijbel van geldstukken gewag gemaakt in Ezra 2: 69. In het Hebreeuws staat voor "drachmen": "darkmonim"; dit is de Perzische goudmunt dariek.
2. Munt uit de dagen van Johannes Hyrcanus (135-106).
3. Halve sikkel uit het jaar 4. De voorzijde heeft twee bundels takken waartussen een citroen (het is de "ethrog", die naast de "loelab" gebruikt werd op het Loofhuttenfeest). De keerzijde vertoont het omschrift "de verlossing van Zion".
4. Munt uit de tijd van Herodes de Grote vertoont een drievoet (altaar?) met een omschrift "Van den koning Herodes".
5. Zilveren denarius. De denarius wordt in de Statenvertaling penning genoemd; N.B.G. schelling (Matth. 20: 2; Luc. 10: 35; Joh. 12: 5). De denarius was volgens Matth. 22: 19 het hoofdgeld, dat iedere Israëliet aan de Romeinse heerser moest betalen; en wordt daarom "schattingpenning" genoemd. De afbeelding vertoont de beeltenis van keizer Tiberius (Luc. 3: l). Het omschrift luidt in het Latijn: TI (berius) CAESAR DIVI AlJG(usti) F(ilius) AUGUSTUS, d.w.z. "Tiberius, keizer, de zoon van de goddelijke Augustus, de doorluchtige" (verg. Marc. 12: 16). Het omschrift op de achterzijde is een voortzetting van de keizerlijke titel: PONTIF(ex) MAXIM(us) = Opperpriester.

6. Zilveren Stater. In Matth. 17: 24-27 maken we kennis met de Didrachme (d.w.z. dubbele drachme; de drachme genoemd in Lucas 15: 8 en daar vertaald in de Statenvert. met "penning"; N.B.G. zilverstuk); en de Stater (het dubbele van de didrachme). De afbeelding toont aan de voorzijde de beeltenis van Augustus met het Griekse omschrift: "KAISEROS SEBASTOU": van de doorluchtige keizer. De keerzijde vertoont een zittende vrouw, de stad Antiochië, en een monogram van Antiochië (ANTX).
7. In Matth. 10: 29 wordt gesproken van "één penningske" (assarion); zo in de Statenvert.; N.B.G. heeft "duit". Het is de as, een kopermunt ter waarde van vier quadrans. De quadrans is eveneens een koperen muntie. In Marcus 12: 42 wordt dit woord quadrans vertaald door "duit". De weduwe werpt in de schatkist twee koperstukjes, dat is een duit (in de vertaling van Veldhuizen: twee leptons, ter waarde van een quadrans). De voorzijde heeft een sphinx; de achterzijde een kan met het waardeomschrift: "ACCARION".
8. Het kleinste kopermuntje van Herodes Antipas; dat in aanmerking komt voor "het penningske der weduwe" (Marc.12: 42; Lucas 21 : 1-4).
9. Koperen munt uit de tijd van Nero.
10, 11. Joodse munten uit de tijd van Bar-Kochba, (132-135). 12, 13. Romeinse munten, die getuigen van de onderwerping der Joden. De eerste is uit de dagen van Vespasianus, na de val van Jeruzalem met het omschrift "Judaea capta"; de tweede van keizer Hadrianus, die aan het bezette Jeruzalem de naam gaf, welke in het omschrift verkort is: COL(onia) AEL(ia) CAP(itolina).