16. JACHT EN VISSERIJ
Jachtnetten
Vogelvangst
Vissen met de angel
Vissers


Jachtnetten
(afb op een monument te Hermel, in Syrie). Een dier (a) dat bekneld raakt door een slagboom (b) en gevangen kan worden in een jachtnet (c) dat, vastgehouden door twee stokken (d), olzer de kop van het dier kan worden geworpen. In Jesaja 51: 20 is sprake van een dier (het Hebr. woord kan beduiden: antilope, of naar oudere opvattingen: oryx of wilde os) dat gevangen wordt in zulk een net; de profeet vergelijkt de in onmacht gevallen kinderen ermee, die op straat liggen gelijk een antiloop in de vangkuil (Statenvert. als een wilde os in het net). Zulk een jachtnet wordt uitgeworpen; de profeet Ezechiël spreekt Gods bedreigingen over Juda en zijn koning uit: Ik zal mijn net over hen heen uitspreiden (Ezech. 12: 13).




Vogelvangst
(Egyptischevoorsteling). Twee Egyptenaren trekken het slagnet (a) dicht, waarin grotere en kleinere vogels gevangen zijn; het net uitgespannen voor de ogen van al wat vleugels heeft.





Vissen met de angel
(Egyptische voorstelling). Een visser in lendenschort (a) heeft een hengelstok (b) in de hand met daaraan een snoer (c) waaraan de angel zit, met het lokaas. De zittende visser heeft een snoer (zonder hengelstok) in de hand; deze wijze van vissen was en is gebruikelijk aan het Meer Gennesareth: "werp een vishaak uit" (Statenvert. "angel") (Matth. 17: 27).




Vissers
(Egyptische voorstelling). De rustig voortvlDeiende wateren van Egypte waren zeer visrijk; een veel-opbrengende visserij was daarvan het gevolg: de Israëlieten in de woestijn behielden daaraan de herinnering ("wij gedenken aan de vissen, die wil om niet aten" Numeri 11: 5). Men ving met de vishaak (angel), men trachtte de vissen te steken met de speer, of men gebruikte een fuik, of een sleepnet. Aan lange touwen (a) werd het net (b) bezwaard met zinkstenen (c) neergelaten en daarna opgetrokken. Visvangst aan het Meer Gennesareth. Op de achtergrond rijst de rotswand uit het water: hier is het bergland van Golan of Gaulanitis (a).


Links zien wij een visser in het water staan; hij staat bij de zegen, waarvan de kurken (b) op het water drijven. Op de voorgrond trekken de vissers de zegen (c) in. Met dit net wordt niet op bepaalde vissen gevist, maar haalt men over een groot oppervlakte alle vissen op die zich er bevinden. Hiermee wordt het koninkrijk der hemelen vergeleken in Matth. 13: 47. De vissers waren in de oudheid licht gekleed, ja ze legden hun gewaad af (Joh. 21: 7); zij droegen bij het vissen een kort hemd. Wij lezen van Petrus, dat hij zijn korte hemd over zich wierp en daarna in zee sprong. Men heeft het wel eens vreemd gevonden, dat Petrus met natte kleren zo aan het strand kwam—maar daarbij niet bedacht, hoe warm het hier kan wezen. Sven Hedin vertelt, dat hij hier op 26 juli als luchttemperatuur 87° F. noteerde; de Zweedse reiziger vond het een genot handen vol water over zijn dunne kleding te gieten
Visser met het werpnet (a); een rond net; + 4 m wijd; dat met een zwaai over het water wordt geworpen (Ezech. 26: 5; Matth. 4: 18; Joh. 21: 6).