15. WATER EN MELK
Vrouw bij de bron.
Emmer.
Waterdrager.
Boterbereiding.


Vrouw bij de bron.
Het water, dat het meest op prijs gesteld wordt is levend water, het bewegende, frisse water van borrelende bronnen en beken (Hooglied 4: 15). Een levendig tafereel is het, als de vrouwen bij de bron komen, tegen de avond, de tijd dat de vrouwen uitgaan om te putten (Gen. 24: 11) Statenvert. "putsters". Als zij naderen, hebben zij de ledige kruik op de schouder, als Rebekka (Gen. 24: 15). De volle kruik (a) wordt op het hoofd gezet. De bron (b) op de voorgrond is in een diep in de bodem gegraven gat, dikwijls tot op de rotsbodem toe. De gealen in de bronrand zijn inkervingen, ontstaan door de touwen van degenen, die de putemmers optrekken. De vrouw draagt een witte hoofddoek (c) die als sluier gebruikt kan worden (zij bedekt haar mond!). Voorts is zij gesierd met armband (d) en voorhoofdsiersel (e) en een enkelring (g), zij draagt een lang kleed, dat echter niet gegord is; het is wat opgetrokken tot aan de kniestreek, doordat zij het tussen de gordel (fl heeft opgenomen.
Emmer.
De lederen putemmer (c) die men beter schepbuidel zou kunnen noemen, hangt aan een houten kruis (b) dat ten doel heeft de zak open te houden. In het midden van het houten kruis is het puttouw of scheptouw (a) bevestigd. Zo waren de emmers ook in de oudheid (Numeri 24: 7, Jesaja 40: 15).
Waterdrager.
Mannen dragen het water in lederen zakken (Jozua 9: 4); een man, die een kruik draagt is een zelfzame figuur, die de aandacht trekt (Lukas 22: 10). De lederen zak (a) wordt met een touw op de rug gedragen; de stukken van de poten (b) steken vreemd omhoog. De waterdrager draagt op het hoofd een gewonden doek (c); verder heeft hij een broek (d), een hemdachtig overkleed (e) en sandalen (X. De met riempjes (Gen. 14: 23) vastgemaakte sandalen waren in de oudheid het schoenwerk, die behoorden tot de normale kleding (1 Kon. 2: S; Ezech. 24: 17, 23; 2 Kron. 28: 15).
Boterbereiding.
In F.J. Bruijel, Bijbel en Natuur leest men: De zoete melk, zoals wij die kennen, wordt zeer weinig gebruikt, daar ze gedurende een groot deel van het jaar spoedig bederft. Zij is vrijwel alleen van belang voor jonge kinderen. Wanneer wij in het O.T. lezen over "melk" moet in het algemeen gedacht worden aan een met behulp van stukjes lebmaag gestremde en door gisting verzuurde melk, min of meer te vergelijken met de ons bekende Yoghurt. Uit deze chalab wordt de chem'd, boter, bereid. Daartoe neemt men drie stokken (a) die schuin in de grond worden gestoken en waartussen een zak, van geitenhuid (b) vervaardigd, gevuld met chalab wordt opgehangen. Dan gaat de vrouw erbij zitten en de zak wordt nu het doel van de welgemikte vuistslagen. (Het werkw. drukken in Spr. 30: 33 is te verstaan als "het stoten" of "het stompen"). Zo komt de inhoud in voortdurend schuddende beweging en dit "stoten" heeft de vorming van boter tengevolge.—Naast de dikke verzuurde melk, kent men ook zoete gestremde melk. Door verwijdering van het water wordt kaas verkregen (Job 10: 10 . . . en mij als een kaas laten stremmen). De vrouw draagt een lang kleed, tob (c), een jakje (d) en een van voren open mantel (e): op het hoofd heeft zij de hoofddoek door een hoofdband vastgemaakt.