10. ZAGEN. SPADEN. HOUWELEN
Zagen, spaden en houwelen.
Babylonische ploeg.
Palestijnse ploeg,
Ploegen naar Egyptische voorstelling.
Zaaien
aanspanning

Zagen, spaden en houwelen.
Het voorbereidende werk tot het aanleggen van akkers kon omvatten het uithouwen van geboomte (Jozua 17: 15,18) en het wegnemen van stenen (Jesaja 5: 2). Daartoe werd gebruik gemaakt van zagen (a), spaden (b) en houwelen (c).
Babylonische ploeg.
Twee bultrunderen (a) trekken de ploeg (b) die door drie mannen bediend wordt. De hoofdpersoon, waarschijnlijk de eigenaar, in lang overkleed (c) houdt de beide ploegstaarten (d) vast in beide handen. De knechten hebben, omdat zij slaven zijn, een kleed tot aan de knieën. De een (e) met opgeheven handen drijft de runderen aan; de ander (f) laat uit een zak het zaad vallen in een zaadtrechter (g) die met de ploeg verbonden is.
Palestijnse ploeg,
om het land gereed te maken voor het zomerkoren in de vlakte van Jizreël. De ploeger heeft in de rechterhand de ossenstok (a) om de dieren te drijven (Richt. 3: 31). Met zijn linker hand houdt hij de ploegstaart (b) vast, die naar onder (onder de grond) eindigt in een punt (c), die te vergelijken is met de ploegschaar van onze ploegen. Tussen de runderen is de aanspanning (d), daaraan is verbonden de ploegboom (e); het houten stuk (f) dient om de stompe hoek tussen de ploegboom en de ploegstaart niet te verkleinen. Door onze ploegen wordt de grond door het kouter deels losgesneden, door de ploegschaar van onderen losgesneden en opgelicht, en door het rister (het grote holle blad) omgelegd. De strook aarde, die uit de voor komt, wordt gekanteld en komt er naast te staan. De ploegen in het oosten maken met de dikke punt de grond meer los, dan dat de grondstrook wordt omgekanteld; de voren en de kluiten (g) (Psalm 65: 11) zijn dus veel kleiner. De ploeg der oude Israëlieten had een metalen ploegschaar (1 Sam. 13: 20 en 21) en werd door runderen getrokken (1 Kon. 19: 19). De landman moet de ploegstaart bij het handvat goed vast hebben om de ploeg te sturen; grote stenen en struiken gaat men wel uit de weg, want de wrakke ploeg die onder een boomwortel of steen komt, zal gemakkelijk breken; het is dus een dubbele zorg om vooruit te kijken: de ploeger, die ziet naar hetgeen achter hem is (Lucas 9: 62) is niet geschikt voor het Koninkrijk Gods.
Ploegen naar Egyptische voorstelling.
Een landarbeider met een soort van schoffel of hak (a) een voorwerp van hout in de vorm van de letter A; één der stukken eindigt puntig. De ploeger die met beide handen de ploegstaarten (b) vasthoudt. De drijver (c) die de langgehoornde runderen aanspoort. Een ton (d) die het zaad bevat. Een Egyptenaar met lendenschort (e) evenals de andere, in de typische houding de armen gekruist voor de borst, de handen op de schouders. Deze houding is de gewone. Een andere ploeger (f). De oude Egyptenaren waren klaarblijkeliJk even verzot op praten tijdens het werk als hun nazaten.
Zaaien
(Egyptische voorstelling). Egyptenaar, geknield, doet zaad in de korf (a). De zaaier (b) neemt het zaad uit de korf en werpt het zaad uit achter de ploeger in het omgeploegde land. Runderen voor de ploeg (c), daarvoor huppelt het "ongewende kalf ' (d). Efraïm klaagt: Ik ben getuchtigd als een ongewend kalf (Jer. 31: 18 Statenvert.; "ongetemd" N.B.G.).