7. DE TENT. GEBRUIKSVOORWERPEN
Tent.
Lamp.
Haard uit Thaanach.
Aarden vaten voor olijfolie.
Aarden watervaten.

Tent.
Een tent is meestal opgebouwd uit driemaal drie palen; in het midden de hoogste palen, terwijl de twee buitenste rijen kleiner ziin; deze palen ziin tevens met touwen aan elkaar verbonden. Het doek of weefsel werd strak uitgespannen en met "koorden" [Jes. 54: 2 "touwen"] Statenvert. "zelen" (b) (Jeremia 10: 20) vastgemaakt aan "pinnen" (a) in de grond (Jesaja 54: 2); die pinnen van zeer hard hout zijn ongeveer twee voet lang en worden door een hamer in de bodem gedreven (Richt. 4: 21). De tent is bedekt met dekkleden, gevlochten van geitenhaar, dat zwart van kleur is (Hoogl. 4: 1; 1: 5;
Lamp.
Bij de opgravingen komen vooral uit de graven zoveel aarden lampies te voorschiin, dat men de ontwikkelingsgang kan volgen vanaf het nauwelijks voor ziin doel gemodelleerde open schaaltje, tot de meer praktische vorm met scherp toegeknepen tuit voor de oliepit, die in de Israëlitische tiid in gebruik was en de bijna gesloten vormen van het Hellenistische tijdvak. De afbeelding vertoont een lampmodel uit de latere perioden, zoals men die zich ook voor de Nieuwtestamentische tijd mag voorstellen. In het verhaal van 2 Sam. 21: 17 willen Davids vrienden niet, dat hij weer ten strijde trekt, want dan zou de lamp Israëls" uitgeblust worden. Deze lamp Israëls is de koning, het symbool van welvaart en leven voor het volk (verg. Ps. 132: 17). Men neemt wel aan, dat in elk Israëlitisch huis gedurende de nacht een lamp brandde (op grond van Spr.31: 18: haar lamp gaat des nachts niet uit). De uitdrukking "ziin lamp zal uitgeblust worden" (Job 18: 6) wijst op de dood en de ondergang.
Haard uit Thaanach.
Het afgebeelde voorwerp heeft men eerst wel aangezien voor een wierookaltaar. Het heeft de vorm van een pyramide; biina 1 m hoog; aan de vier zijden heeft het gaten: die openingen ziin waarschiinlijk bedoeld als tochtgaten. Het geheel is uit klei gebakken. De manden ziin versierd met leeuwenfiguren en sfinxen, een heilige boom en een voorstelling van een man, die een slang vasthoudt. Zulk een haard of kolenbekken was voor koning Joiakim (Jeremia 36: 22). De koning zat in het winterhuis in de negende maand; en er was een vuur voor ziin aangezicht op de haard aangestoken; zo in de Statenvert.; N.B.G. noemt "het vuurbekken brandende voor zich".
Aarden vaten voor olijfolie.
Ter bewaring van de olijfolie in huis dienden aarden kruiken. Deze hadden een aparte donkere plaats; licht en lucht maakten de olie ranzig; daarom hebben de kruiken ook een betrekkelijk nauwe opening. Samuel nam een oliekruik en goot haar over het hoofd van Saul (1 Sam. 10: 1); Elisa geeft een oliekruik mee om Jehu te zalven (2 Kon.9 : 1)
Aarden watervaten.
Zulke aarden ! watervaten waren in de oudheid eveneens in gebruik; de zes stenen watervaten volgens het reinigingsgebruik der Joden (Joh. 2: 6; 1 Sam. 26: 11 waterkruik van Saul); de kruik water bij de koek op - gloeiende stenen aan het hoofdeinde van Elia (1 Kon. 19: 6); de ; kruik van Rebekka (Gen. 24: 16); de ledige kruiken van de mannen van Gideon (Richt. 7: 16).