HOME | STUDIEBIJBEL | BIJBELSTUDIES | BIJBELATLAS | BIJBELSEGESCHIEDENIS | NIEUWS

                                                    
                   

De Navolging van Christus

Lees de Bijbel      de vindplaats van materiaal voor Bijbelstudie, geloofstudie, catechese, school, kring, persoonlijk geloof, studie thuis, kerk, club, nieuws, godsdienstonderwijs, zingeving en vooral heel veel mogelijkheden om je Bijbelkennis te vergroten. Blijf niet afhankelijk van anderen maar lees zelf de Bijbel. Investeer in geestelijke rijkdom.

AANRADER VAN DE BOVENSTE PLANK

Thomas à Kempis

Leven
Hijwerd geboren uit eenvoudige ouders in Kempen, nabij Krefeld. In 1395werd hij naar de school in Deventer gestuurd, die geleid werd door deBroeders des Gemenen Levens. Hij werd een vaardig kopiist en kon zozichzelf onderhouden. Later trad hij toe tot de reguliere kanunniken inde priorij van de Sint-Agnietenberg bij Zwolle, waar zijn broer voorhem was geweest en prior was geworden. Hij werd gewijd tot priester in1413 en werd subprior in 1429.

Thomasa Kempis behoorde tot de school van mystici die verspreid waren langsde Rijn van Zwitserland tot Straatsburg, Keulen en in de Nederlanden.Hij leidde een rustig leven, afgezien van de opschudding rond deweigering van de paus om Rudolf van Diepholt te erkennen, die totbisschop te Utrecht was verkozen. Hij verdeelde zijn tijd tussendevotie-oefeningen, schrijven en kopiëren. Het schijnt dat deuitdrukking "met een boekje in een hoekje" (In omnibus requiem quaesiviet nusquam inveni nisi in angulo cum libro)] van hem afkomstig is; inelk geval was deze zeker op hem van toepassing.

Werken

Thomasa Kempis kopieerde de Bijbel zeker vier keer, waarvan éénexemplaar in vijf delen bewaard is gebleven in Darmstadt. Zelf schreefhij talrijke werken, bijna alle in het Latijn. Hij kende de Bijbel dooren door, en zijn werken staan vol met bijbelcitaten, vooral uit hetNieuwe Testament. Zijn werken zijn alle devotioneel van karakter enomvatten traktaten, meditaties, brieven en preken.


Zijnbekendste en nog altijd beroemde werk is echter Over de navolging vanChristus, (De Imitatione Christi), de verzamelnaam voor vier traktaten,waarvan het oudste dateert uit 1424. Het werk werd in 1471-1472 teAugsburg gedrukt en honderden keren herdrukt; het was na de Bijbel hetmeest verbreide boek van de late Middeleeuwen.


Boek 1 - Vermaningen dienstig tot het geestelijk leven

Boek 2 - Opwekkingen tot het inwendig leven


Boek 3 - Over de inwendige troost

Boek 4 - Opwekking tot deelneming aan het Heilig Avondmaal.


Boek I - Inhoud

1. Over de navolging van Christus en de versmadingvan alle ijdelheden der wereld

2. Over deootmoedige zelfachting

3. Over de leerder waarheid

4. Over devoorzichtigheid in het handelen

5. Over hetlezen der Heilige Schriftuur

6. Over deongeregelde begeerten

7. Over hetvluchten der ijdele hoop en der verwaandheid

8. Over hetvermijden van al te grote gemeenzaamheid

9. Overgehoorzaamheid en onderwerping

10. Over hetvluchten van overtollige woorden

11. Over hetverwerven van de vrede, en de ijver om vooruitgang te doen

12. Hoe voordeligde tegenspoed is

13. Over hetweerstaan aan de bekoringen

14. Over hetvermijden van lichtvaardig oordeel

15. Over de werkenuit liefde verricht

16. Over hetverdragen van elkanders gebreken

17. Over hetkloosterleven

18. Over de voorbeeldender Heilige Vaders

19. Over deoefening van een goed kloosterling

20. Over degenegenheid tot eenzaamheid en stilzwijgen

21. Over derouwmoedigheid des harten

22. Over debeschouwing van 's mensen ellende

23. Over hetoverwegen van de dood

24. Over hetoordeel en de zondestraffen

25. Over deijverige verbetering van ons leven

Hoofdstuk 1

Over de navolging van Christus en de versmading van alle ijdelheden derwereld

1. Wie Mij volgt,zegt de Heer, wandelt niet in de duisternis (1). Dit zijn woorden van JezusChristus, waardoor Hij ons aanspoort, Hem in zijn leven en deugden na tevolgen, indien wij waarlijk verlicht willen zijn, en verlost van alle blindheiddes harten. Dat dus onze voornaamste zorg zij, het leven van Jezus Christus teoverwegen.

2. De leer vanChristus gaat alle leringen van Heiligen te boven; en wie zijn geest bezat, zou daarin het verborgenmanna vinden. Maar het gebeurt dat velen, die het Evangelie dikwijls horen,weinig zielsverlangen ondervinden omdat zij de geest van Christus nietbezitten. Wilt gij de woorden van Christus ten volle verstaan en er smaak invinden, dan moet gij geheel uw leven aan het zijne trachten gelijkvormig temaken.

3. Wat zal het ubaten dat gij over de Drievuldigheid diepzinnig kunt redetwisten, indien u deootmoedigheid ontbreekt, en gij aldus aan de Drievuldigheid mishaagt? Voorwaar,diepzinnige woorden maken de mens niet heilig en rechtvaardig; maar een deugdzaam leven maakt hem aan Godbehaaglijk. Ik heb liever vermorzeling van het hart te gevoelen, dan er debepaling van de kennen. Al kent gij geheel de Schriftuur van buiten, en al kentgij de spreuken der wijsgeren, wat zou u dit alles baten, zonder de liefde vanGod en zijn genade? IJdelheid der ijdelheden, en alles is ijdelheid (2),behalve God te beminnen, en Hem alleen te dienen. Door de verachting der wereldnaar het rijk der hemelen streven, daarin bestaat de verhevenste wijsheid.

4. Het is dusijdelheid, vergankelijke rijkdommen te zoeken, en zijn hoop daarin te stellen.Het is ook ijdelheid, ereambten na te jagen, en tot een hoge staat zich teverheffen, Het is ijdelheid, de lusten van het vlees in te volgen, en dit teverlangen, waarvoor men naderhand streng zal moeten gestraft worden. Het isijdelheid een lang leven te wensen, en weinig bezorgd te zijn om wèl te leven.Het is ijdelheid, slechts te denken op het tegenwoordig leven, en niet tevoorzien wat nog volgen moet. Het is ijdelheid, te beminnen, wat zo haastigvoorbijgaat, en niet daarheen te snellen waar een eeuwige blijdschap woont.

5. Maak u dikwijlsdeze spreuk indachtig: Het oog wordtniet verzadigd van wat het ziet, en het oor niet bevredigd van wat het hoort(3). Arbeid dan om uw hart los te rukken van de liefde der zichtbare dingen, enu tot de onzichtbare te keren; want diehun zinnelijkheid volgen, besmetten hun geweten, en verliezen de genade vanGod.

1) Joann. 8: 12

2) Eccl. 1: 2

3) Eccl. 1: 8

Hoofdstuk 2

Over de ootmoedige zelfachting

1. Elk mens is vannature begerig naar kennis, doch waartoe dient de wetenschap zonder de vreesGods? Waarlijk een nederig landman, die God dient, is beter dan de trotsewijsgeer, die zichzelf verwaarloost, en de loop der sterren nagaat. Wie wèlzichzelf kent, wordt gering in zijn eigen ogen, en verheugt zich niet over delof der mensen. Al wist ik alles wat in de wereld is, en ik de liefde nietbezat, wat zou het mij baten voor God, die mij volgens mijn werken zaloordelen?

2. Laat af vanovermatige zucht naar wetenschap: wantdaarin wordt grote verstrooiing en veel bedrog gevonden. Die iets weten, willengaarne de aandacht trekken en de naam van wijzen dragen. Daar zijn vele dingen,welker kennis aan de ziel weinig of geen voordeel bijbrengt. En hij is zeerdwaas, die zich met iets anders bekommert, dan met wat hem ter zaligheiddienstig is. Vele woorden verzadigen de ziel niet: maar een goed leven verfrist de geest, en eenzuiver geweten geeft een groot betrouwen op God.

3. Hoe meer gijweet en hoe beter, zo veel te strenger zult gij geoordeeld worden, tenzij gijheiliger leeft. Wil u dus niet verheffen op enige kunst of wetenschap, maarvrees eerder om de kennis, die u gegeven is. Dunkt het u dat gij te veel weeten tamelijk wel verstaat, wees evenwel verzekerd dat er nog veel meer is, watgij niet weet. Heb geen hoge dunk over uzelf (1); maar erken liever uw onwetendheid. Wat wiltgij u boven een ander stellen, aangezien er velen gevonden worden, diegeleerder zijn dan gij, en beter in de wet onderwezen? Indien gij iets met nutwilt weten en leren, wees dan gaarne onbekend, en voor niets geacht.

4. Deze is deverhevenste en nuttigste wetenschap: zich wèl kennen en klein achten. Van zichzelf niet houden, en van deanderen altijd een goede en een hoge dunk hebben, dat is grote wijsheid en hogevolmaaktheid. Ware het dat gij een ander openlijk zaagt zondigen, of enigegrove misslagen begaan, toch zoudt gij u niet voor beter moeten aanzien, wantgij weet niet hoe lang gij in een goede staat kunt volharden. Wij zijn allenzwak; maar houd niemand voor kranker danuzelf.

1) Rom. 11: 20

Hoofdstuk 3

Over de leer der waarheid

1. Zalig hij, diede waarheid zelf onderricht, niet door beelden en voorbijgaande woorden, maarzoals zij waarlijk is. Ons goeddunken en onze zin bedriegen ons dikwijls enontdekken weinig. Wat baat een grote redetwist over geheime en duistere dingen,waarvoor men ons in het oordeel niet verwijten zal, al hebben wij ze nietgeweten? Het is grote dwaasheid dat wij nuttige en noodzakelijke dingenverwaarlozen, en ons met zeldzame en schadelijke bezig houden. Wij hebben ogenen zien niet (1).

2. Wat moeten wijons bekommeren met kennis van geslachten en soorten? Hij, tot wien het eeuwigeWoord spreekt, is van vele opvattingen bevrijd. Uit dat eeuwig Woord komtalles, en alles spreekt van het Woord: en dat is het begin (God zelf) dat tot ons spreekt (2). Niemand begrijptzonder Hem, noch oordeelt juist. Hij, voor wien één zaak alles is, die tot éénzaak alles terugbrengt, en daarin alles ziet, hij kan standvastig van hartzijn, en gerust in de Heer volharden. O waarheid, die God zijt, maak mij éénmet U in (één) eeuwige liefde! Het verdriet mij menigmaal, veel te lezen en tehoren: in U is alles wat ik wil enverlang. Dat alle leraars zwijgen, alle schepselen voor uw aanschijn hun stemweerhouden: spreek Gij alleen tot mij.

3. Hoe meer iemandingetogen is, en van al het tijdelijke onthecht, des te meer en verhevenerzaken hij zonder moeite begrijpen zal, omdat hij van boven de genade vanverstand ontvangt. Een zuivere eenvoudige en standvastige ziel is temidden vandrukke bezigheden niet verstrooid, omdat zij alles ter liefde Gods doet, enaltoos tracht alle eigengenot te vluchten. Wat gaat er u meer tegen en valtlastiger, dan de onverstorven genegenheden van uw hart? Een goed en godvruchtigmens overlegt eerst inwendig de werken, die hij uitwendig moet doen. En dezetrekken hem niet tot de lusten der ongeregelde genegenheid; maar hij wendt ze naar het voorschrift dergezonde rede. Wie heeft een grotere strijd, dan die tracht zichzelf teoverwinnen? En dit zou toch onze voornaamste bezigheid moeten zijn, teweten: onszelf overwinnen, dagelijkszich meer meester worden en vooruitgaan in het goed.

4. Allevolmaaktheid in dit leven gaat met enige onvolmaaktheid gepaard, en onzekundigheden zijn niet van alle duisterheid bevrijd. De ootmoedige kennis vanuzelf is een zekerder weg tot God, dan de diepe navorsing der wetenschap. Nietdat de wetenschap of de eenvoudigste zakenkennis misprezen moet worden: zij is, in haarzelf beschouwd, goed, en doorGod verordend; maar een goed geweten eneen deugdzaam leven verdienen toch altijd meerder achting. Maar omdat er velenmeer verlangen naar kennis dan om wèl te leven, daarom dolen zij dikwijls, enbrengen weinig of bijna geen vruchten voort.

5. Och, indien zijzovel ijver besteedden om hun gebreken uit te roeien en deugden te bekomen, alsom vraagstukken op te lossen, er zou zoveel kwaad en zoveel ergernis onder 'tvolk niet zijn, noch zoveel verslapping in de kloosters. Voorwaar, op de dagvan het oordeel zal men ons niet vragen wat wij gelezen, maar wat wij gedaanhebben; noch hoe fraai wij gesproken,maar hoe godsdienstig wij geleefd hebben. Zeg mij, waar zijn nu al die leraarsen die meesters, die gij wel gekend hebt, toen zij nog leefden, en door hungeleerdheid hooggevierd waren? Anderen bezitten nu hun ambten, en wie weet ofzij aan hen nog denken. In hun leven schenen zij iets te zijn, en nu zwijgt menover hen.

6. O, hoe snelgaat de roem der wereld voorbij! Och, had hun leven overeengekomen met hunwetenschap, dan zouden zij met vrucht gestudeerd en onderwezen hebben. Hoevelengaan er in de wereld niet verloren, omdat zij, door hun ijdele wetenschap,weinig bekommerd zijn om God te dienen! En omdat zij eerder verkiezen groot tezijn dan ootmoedig, daarom worden zij ijdel in hun gedachten (3). Hij iswaarlijk groot, die een grote liefde heeft. Hij is waarlijk groot, die zichzelfkleinacht, en die het toppunt van eer voor niets aanrekent. Hij is waarlijkwijs, die alle aardse dingen als vuilnis acht, om Christus te gewinnen (4). Enhij is waarlijk wel geleerd, die de wil van God volbrengt en zijn eigen wilverlaat.

1) Jeruzalem. 5: 1

2) Joh. 8: 25

3) Rom. 1: 21

4) Philipp. 3: 8

Hoofdstuk 4

Over de voorzichtigheid in het handelen

1. Men moet geengeloof hechten aan alle woord, noch aan ieder aandrift, maar de zaken overwegenmet voorzichtigheid en met aandacht volgens God. Helaas! Menigmaal gelooft enzegt men gemakkelijker kwaad van een ander dan goed: zo groot is onze zwakheid. Maar volmaaktemensen geloven niet lichtvaardig iedereen die hun iets verhaalt, want zijerkennen de zwakheid van de mens, die tot het kwaad overhelt en in zijn woordendikwijls struikelt.

2. Het is grotedwaasheid niet te werk te gaan met overhaasting, en niet hardnekkig te blijvenin zijn eigen gevoelens. Het behoort mede tot de wijsheid, geen geloof te gevenaan alle mensenpraat; en niet aanstondsaan anderen mede te delen, wat men gehoord of geloofd heeft. Vraag raad aan eenwijze en godvrezende man; en laat uliever geleiden door iemand die beter is, dan uw eigen goeddunken te volgen.

Een heilig leven maakt de mens wijs volgens God, en invele dingen ervaren. Hoe meer iemand in zichzelf ootmoedig en aan Godonderdanig is, zoveel te verstandiger en geruster zal hij zijn in alles.

Hoofdstuk 5

Over het lezen der Heilige Schriftuur

1. Men moet in deH. Schriftuur de waarheid zoeken en geen welsprekendheid. De boeken van de H.Schrift moeten gelezen worden met dezelfde geest waarin zij geschreven zijn.Wij moeten in de H. Schriftuur eerder het nut zoeken dan de verhevenheid vantaal. Wij moeten zo gaarne godvruchtige en eenvoudige boeken lezen als verhevenen diepzinnige schriften. Laat u niet gelegen aan de vermaardheid van deschrijver; bekommer u niet of hij luttelof veel letterkennis heeft; maar dat deliefde der zuivere waarheid u tot het lezen opwekke. Onderzoek niet wie ditgezegd heeft, maar let er op wat er gezegd wordt.

2. De mensen gaanvoorbij, maar de waarheid Gods blijft in eeuwigheid (1). God spreekt tot ons op verschillendewijzen zonder onderscheid van personen. Onze nieuwsgierigheid belemmert onsdikwijls bij het lezen der H. Schriftuur, wanneer wij willen verstaan endoorgronden, waar wij eenvoudig moesten voortgaan. Wilt gij vrucht trekken uitde lezing, lees met ootmoed, eenvoud en goede trouw: en tracht nooit naar de naam van geleerde.Ondervraag gaarne, en luister in stilte naar de woorden der heiligen; toon geen mishagen in de spreuken derouderlingen; want zij worden niet zonderreden aangehaald.

1) Psalm 61: 2

Hoofdstuk 6

Over de ongeregelde begeerten

1. Telkens de mensiets begeert op een ongeregelde wijze, wordt terstond zijn inwendige rustgestoord.

De hovaardige en de vrek hebben nooit rust. De arme enootmoedige van geest leeft in overvloed van vrede. De mens, die nog niet gansaan zichzelf verstorven is, wordt lichtbekoord, en overwonnen in kleine en geringe zaken. Hij, wiens geest nog krankis, en nog enigszins een vleselijk mens is die naar het zinnelijke overhelt,heeft grote moeite om zich van alle aardse lusten gans los te rukken. Hieromgevoelt hij dikwijls droefheid, wanneer hij zich daaraan onttrekt; en licht is hij geraakt als hem iemandwederstaat.

2. Bekomt hij wathij verlangt, zo kwelt hem aanstonds de wroeging van zijn geweten: omdat hij zijn drift ingevolgd heeft, dieniets voorthelpt voor de vrede, die hij zocht. Dus, met te wederstaan aan zijnhartstochten vindt men de ware vrede des harten, en niet met ze in te volgen.Daar is dan geen vrede in het hart van een vleselijk mens, noch in de mens, diezich aan uitwendige dingen overgeeft, maar wel in de ijverige en geestelijkemens.

Hoofdstuk 7

Over het vluchten der ijdele hoop en der verwaandheid

1. Hij is ijdel,die zijn hoop stelt op mensen of op schepselen. Schaam u niet anderen tedienen, ter liefde van Jezus Christus, en in deze wereld voor arm aangezien teworden. Steun niet op uzelf, maar vestiguw hoop op God. Doe wat gij kunt, en God zal uw goede wil bijstaan. Stel geenbetrouwen op uw wetenschap, noch op het vernuft van enig mens, maar liever opde genade Gods, die de ootmoedigen helpt, en de hovaardigen vernedert.

2. Roem niet oprijkdommen, als gij er bezit, noch op vrienden, omdat zij machtig zijn(1); maar op God, die alles geeft, en,boven alles, nog zichzelf wenst te geven. Verhef u niet op een rijzig enwelgevormd lichaam, dat door een geringe krankheid geschonden en misvormdwordt. Schep geen zelfbehagen in uw behendigheid of verstand, uit vrees van Godte behagen, aan wie alle goed, dat gij van nature bezit, toebehoort.

3. Acht u nietbeter dan een ander, om somtijds niet voor erger aangezien te worden door God,die weet wat er in de mens is. Verhef u niet om uw goede werken, want deoordelen van God verschillen van die der mensen; wat aan dezen behaagt, mishaagt Hem dikwijls.Indien gij iets goeds bezit, denk dat er in de anderen nog iets beters is,opdat gij de ootmoedigheid moogt bewaren. Het deert u niet, zo gij u onder alleanderen stelt; maar daar is grote schadebij, zo gij u slechts boven één stelt. Eeuwige vrede huist bij deootmoedige: maar in het hart van dehovaardige is meestal nijd en spijt.

1) Jer. 9: 23-24

Hoofdstuk 8

Over het vermijden van al te grote gemeenzaamheid

1. Open uw hartniet aan iedereen (1), maar bespreek uw verlangen met iemand die wijs is en Godvreest. Wees zelden met jonge en vreemde mensen. Vlei de rijken niet, en zoekniet om onder hooggeplaatsten te verkeren. Verkeer met ootmoedigen en meteenvoudigen, met personen, die godvruchtig en goed van zeden zijn, en spreekliefst over stichtende dingen. Wees niet gemeenzaam met enige vrouw; maar beveel in het algemeen alle deugdzamevrouwen God aan. Zoek geen ander gemeenschap dan met God en met zijn Engelen,en vermijd de kennismaking der mensen.

2. Liefde moet menjegens alle mensen hebben, maar gemeenzaamheid is niet geraadzaam. Somtijdsgebeurt het, dat een onbekende persoon, door zijn goede naam, glinstert, maarvan nabij gezien verliest hij al zijn glans. Wij menen somtijds dat wij aananderen behagen door gedurige omgang; veeleer beginnen wij hun te mishagen door de gebreken, die zij in onsbespeuren.

Hoofdstuk 9

Over gehoorzaamheid en onderwerping

1. Het is ietsgroots in de gehoorzaamheid aan een overste ondergeschikt te leven, en zijneigen meester niet te zijn. Het is veel voordeliger onderdaan te zijn danoverste. Maar velen leven in ondergeschiktheid meer uit dwang dan uitliefde; en die hebben verdriet en zijngeneigd tot morren. Deze zullen geen vrijheid van geest bekomen, vooraleer zijzich uit ganser harte onderwerpen aan Gods wil. Dezen zullen geen vrijheid vangeest bekomen, vooraleer zij zich uit ganser harte onderwerpen om Gods wil.Loop her- of derwaarts: gij zult geenrust vinden, tenzij in ootmoedige gehoorzaamheid aan het bestuur van uwoverste. De inbeelding dat men beter zal zijn in andere plaatsen heeft er velenvan 't spoor gebracht.

2. 't Is waar,elkeen handelt liefst naar eigen zin, en is meer genegen voor die, welke vanzijn gedacht zijn. Maar als God onder ons woont, is het somtijds nodig dat wijons eigen gevoelen afstaan om de vrede.

Wie is er zo wijs dat hij alles ten volle weten kan?Daarom, betrouw niet te veel op eigen goeddunken; maar luister ook gaarne nar het gevoelen vananderen. Als uw gedachte goed is, en dat gij er nochtans om Gods wil van afgaatom een andere te volgen, daar zult gij meer voordel uit trekken.

3. Ik heb dikwijlshoren zeggen, dat het veiliger is raad te vragen en aan te nemen, dan te geven.Het kan ook voorvallen dat elk gevoelen goed zij; maar zich naar anderen niet te willen voegenals de genegenheid of de rede het vereist, is een teken van hoogmoed en hardnekkigheid.

Hoofdstuk 10

Over het vluchten van overtollige woorden

1. Schuw hetgewoel der mensen, zoveel gij kunt: wanthet verhandelen van wereldse gebeurtenissen is schadelijk, dan zelfs wanneerhet met goede mening geschiedt. Immers wij worden zo licht door de ijdelheidaangetast en gevangen. Ik wenst al dikwijls gezwegen en niet onder de mensenverkeerd te hebben. Maar waarom spreken wij en onderhouden wij ons zo gaarnemet anderen, ofschoon wij nochtanszelden, zonder letsel voor ons geweten, tot de stilzwijgendheid wederkeren.Daarom spreken wij zo gaarne, wijl wij door die samenspraken van weerskantenzoeken getroost te worden, en ons hart door verschillende gedachten bezwaard,lucht willen geven. En nog veel liever spreken en denken wij over dingen,waaraan wij gehecht zijn en waarnaar wij sterk verlangen, of waarin wij eentegenzin voelen.

2. Maar dikwijls,helaas! Zonder winst en baat. Want die uitwendige troost verhindert niet weinigde inwendige en goddelijke troost. Daarom moet men waken en bidden, opdat detijd niet zonder nut voorbijga. Indien u het spreken geoorloofd en dienstig is,zo spreek altijd over dingen die stichten. De verkeerde gewoonte, en deonachtzaamheid voor onze voortgang, zijn de grote oorzaak dat wij onze mondniet genoeg bewaken.

Nochtans is een godvruchtig onderhoud over geestelijkedingen hoogst voordelig tot onze geestelijke vooruitgang; vooral onder mensen, die met hetzelfde harten dezelfde geest in God verenigd zijn.

Hoofdstuk 11

Over het verwerven van de vrede, en de ijver om vooruitgang te doen

1. Wij zouden veelvrede genieten, indien wij ons niet wilden bemoeien met woorden en daden vananderen, en met dingen die niet aan onze zorg behoren. Hoe kan iemand lang invrede blijven, die zich met andermans bekommernissen inlaat, die gelegenhedenzoekt, welke verstrooiing bijbrengen, en weinig of zelden ingekeerd leeft.Zalig zijn de eenvoudigen, want zij zullen veel vrede genieten.

2. Waarom zijnsommige Heiligen zo volmaakt geweest en zo ingetogen? Omdat zij zich beijverdhebben zichzelf te versterven in alle aardse lusten: en daarom hebben zij met alle innigheid desharten God kunnen aankleven, en ongehinderd met zichzelf bezig zijn. Maar wij,wij hebben te veel werk met onze driften, en zijn te zeer bekommerd omvergankelijke dingen. Zelden ook overwinnen wij ten volle een enkele ondeugd,en hebben geen ijver om dagelijks vooruit te gaan: daarom blijven wij lauw en koud.

3. Waren wij aanonszelf volkomen afgestorven en inwendig niet in verwarring, dan zouden wij ookde goddelijke dingen kunnen smaken, en iets van de hemelse beschouwing kunnenproeven. Maar het enige, ja het allerzwaarste beletsel is, dat wij, verslaafdaan onze driften en begeerlijkheden, geen moeite doen om de volmaakte weg derHeiligen op te gaan. En als er ons een weinig tegenspoed overkomt, laten wij tehaastig de moed zinken en keren wij ons naar menselijke troost.

4. Indien wij onsbest deden, om, als dappere mannen, pal te staan in de strijd, voorzeker zoudenwij de hulp Gods van de hemel op ons zien nederdalen. Want Hij is bereid tehelpen die strijden en op zijn genade betrouwen; en Hij zelf geeft ons de gelegenheid totstrijden, opdat wij zouden overwinnen. Indien wij de voortgang van het christelijkleven maar stellen in uitwendige gebruiken, dan zal onze godsvrucht spoedig eeneinde nemen.

5. Maar laat onsde bijl aan de wortel zetten, opdat wij, verlost van de driften, een vreedzamestemming mogen bezitten. Indien wij ieder jaar maar één gebrek uitroeien, danzouden wij spoedig volmaakt zijn. Maar nu integendeel bevinden wij dikwijls,dat wij beter waren en reiner in het begin van onze bekering, dan na vele jarengeestelijk leven. Onze vurigheid en onze vorderingen moesten dagelijks aangroeien; en nu schijnt het iets bijzonders te zijn,als iemand een deel van zijn eerste vurigheid kan behouden. Indien wij in hetbegin maar een weinig geweld deden, wij zouden daarna alles kunnen doen metgemak en met genoegen.

6. Het is zeermoeilijk gewoonten af te leggen; maarhet is nog moeilijker tegen zijn eigen wil in te gaan. Maar indien gij nu inhet kleine en lichte geen overwinning behaalt, wanneer zult gij het meermoeilijke te boven komen? Wedersta van eerst af uw neiging en ontmaak u van dekwade gewoonte, opdat zij u niet allengskens tot groter moeilijkheid brenge.Ach! Indien gij overdacht wat vrede gij uzelf en wat vreugde gij anderen zoudtbezorgen door u goed te gedragen, ik geloof dat gij meer bezorgd zoudt zijnvoor uw geestelijke vooruitgang.

Hoofdstuk 12

Hoe voordelig de tegenspoed is

1. Het is goedvoor ons, dat wij somtijds wat bezwaren en tegenspoed hebben, omdat dezedikwijls de mens tot zijn hart terugroepen, daar zij hem herinneren dat hij inballingschap leeft, en op niets, dat van de wereld is, zijn hoop moet stellen.Het is ook goed dat wij soms tegenspraak te verduren hebben, en dat men van onseen slecht en ongunstig gedacht heeft, zelfs als wij wèl doen en het goedmenen. Dat dient ons dikwijls tot ootmoedigheid, en behoedt ons voor ijdeleglorie. Dan immers zoeken wij beter God, de inwendige getuige, wanneer wij daarbuiten door de mensen misacht worden, en dat men van ons geen goed denkt.

2. Daarom diendede mens aan God zodanig vast gehecht, dat hij niet nodig had veel menselijketroost te zoeken. Als een mens van goede wil gekweld en bekoord, of met kwadegedachten geplaagd wordt, alsdan begrijpt hij beter dat hij God nodig heeft,zonder wie hij niets goeds kan doen. Dan leert hij ook treuren, zuchten en biddenvoor de ellenden, welke hij lijdt. Dan verdriet het hem, langer te leven; dan wenst hij dat de dood kome, opdat hijmoge ontbonden worden en bij Christus zijn (1). Alsdan ook merkt hij duidelijk dat volkomen zekerheid en ongestoordevrede op deze wereld niet bestaan kunnen.

1) Phil. 1: 23

Hoofdstuk 13

Over het weerstaan aan de bekoringen

1. Zolang wij opde wereld leven, kunnen wij niet vrij zijn van kwelling en bekoring. Daaromstaat er in het boek Job geschreven: Hetleven van de mens op aarde is een bekoring (1). Daaruit volgt dat ieder zich in acht zou moeten nemen voor zijnbekoringen, en waken in het gebed, opdat de duivel geen gelegenheid vinde omhem te bedriegen, hij, die nooit inslaapt, maar altoos rondloopt, zoekende wiehij zal kunnen verslinden (2). Niemandis zo volmaakt en zo heilig, of hij heeft somtijds bekoringen; wij kunnen daar niet volkomen van bevrijdblijven.

2. Maar debekoringen zijn dikwijls voor de mens zeer nuttig, alhoewel zij lastig enonaangenaam zijn, omdat hij hierdoor vernederd, gezuiverd en onderricht wordt.Alle Heiligen hebben vele kwellingen en bekoringen ondergaan, en zijn daardoorvooruit gekomen. En die de bekoringen niet hebben kunnen doorstaan, zijnverstoten geworden en bezweken. Daar is geen genootschap zo heilig, en geenplaats zoafgezonderd, of daar zijn bekoringen en beproevingen.

3. Daar is genmens geheel vrij van bekoringen, zolang hij leeft; want wij dragen in ons de aanleiding ombekoord worden; sinds wij in debegeerlijkheid geboren zijn. Als de een bekoring of kwelling ons verlaat, dankomt er een andere in de plaats; en wijzullen altijd iets te lijden hebben, want wij hebben het voorrecht van onseerste geluk verloren. Velen zoeken de bekoringen te ontvluchten, en zij vallener nog meer in. Door de vlucht alleen kunnen wij niet overwinnen; maar door geduld en ware ootmoedigheid wordenwij sterker dan al onze vijanden.

4. Die deuiterlijke aanleiding der bekoringen ontwijkt, en daarvan de wortel nietuitroeit, zal weinig vorderen; zijzullen zelfs spoediger tot hem wederkeren, en hij zal ze meer gevoelen.Allengskens, door geduld en lankmoedigheid, zult gij ze (met Gods hulp) beteroverwinnen, dan door uw ongeduldig en hardnekkig tegenstreven. Neem dikwijlsraad in de bekoringen, en behandel niet met hardheid iemand die bekoordwordt; maar stort hem bemoediging in,gelijk gij voor uzelf zoudt wensen.

5. De oorsprongvan alle kwade bekoringen is ongestadig van het hart, en gering betrouwen opGod.

Want, gelijk een schip zonder roer door gebaren heen enweer geslingerd, zo wordt een krachteloos mens, die zijn voornemens lat varen,op verschillende wijzen bekoord. Het vuur beproeft het ijzer, en de bekoring derechtvaardige mens (3). Wij weten dikwijls hoever onze kracht reikt; maar de bekoring leert wat wij zijn. Men moetnochtans waakzaam zijn, vooral in het opkomen der bekoring: omdat alsdan de vijand gemakkelijkeroverwonnen wordt, indien men hem in de deur der ziel geenszins laatbinnentreden, maar hem terstond, zohaast hij klopt, buiten afweert. Vandaardeze spreuk: Bied weerstand in 'tbegin: t laat komt het geneesmiddel, alsde ziekte door 't lang verloop de overhand heeft genomen (4). Want eerst is het maar een gedachte die in degeest komt; daarna een sterkeinbeelding, hierop volgt welbehagen, ongeregelde beweging, en dan detoestemming. En alzo treedt de boze vijand van lieverlede geheel binnen, alsmen hem in 't begin niet wederstaat. En hoe langer iemand getalmd heeft tewederstaan, des te zwakker wordt hij dagelijks, en des te sterker de vijandtegen hem.

6. Sommigen lijdenzwaarder bekoringen in het begin van hun roeping; anderen op het einde. Enigen integendeelworden bijna geheel hun leven gekweld. Enigen worden ook maar licht bekoord,volgens de schikking van Gods wijsheid en rechtvaardigheid, die de gesteltenisen de verdiensten der mensen weet, en alles tot zaligheid van zijnuitverkorenen voorbeschikt.

7. Daarom moetenwij niet wanhopen, als wij bekoord worden, maar God des te vuriger bidden,opdat Hij zich gewaardige ons te helpen in al onze kwellingen: en Hij zal zeker, volgens de woorden van deApostel Paulus, ons in de bekoring zulke hulp verlenen, dat wij ze zullenkunnen overwinnen (5). Laten wij dan onze zielen onder de hand Godsverootmoedigen bij alle bekoring en kwelling: want de ootmoedigen van geest zal Hij redden en verheffen (6).

8. In bekoringenen lijden ziet de mens hoeveel vooruitgang hij gedaan heeft; ook is de verdienstegroter, en de deugd komt beter tevoorschijn. Het is niets groots wanneer iemandgodvruchtig en ijverig is, als hij geen zwarigheid voelt; maar wanneer hij in de tijd van tegenspoedzich geduldig houdt, dat geeft hoop op grote vorderingen. Enigen worden vangrote bekoringen bewaard en worden dikwijls overwonnen in kleine, die dagelijksvoorkomen, opdat zij daardoor verootmoedigd zouden worden, en nooit op zichzelfin grote zaken zouden betrouwen, daar zij in kleine zo zwak zijn.

1) Job 7: 1

2) 1 Petr. 5:8

3) Eccl. 31:31

4) Ovidius

5) I Kor. 10:13

6) Psalm 33: 19

Hoofdstuk 14

Over het vermijden van lichtvaardig oordeel

1. Keer uw ogen opuzelf, en wacht u de daden van anderen te oordelen. Wie een ander oordeelt,geeft zich nutteloze moeite, dwaalt dikwijls, en zondigt licht; maar wie zichzelf beoordeelt en onderzoekt,arbeidt altoos met vrucht. Gelijk ons een zaak ter harte gaat, zo oordelen wijer doorgaans over, want het recht oordeel verliezen wij licht door onzeeigenliefde. Indien God altijd het zuiver doelwit was van ons verlangen, zoudenwij niet zo licht gestoord worden om de weerstand van ons gevoel.

2. Maar daarschuilt dikwijls iets van binnen, of daar komt iets van buiten bij, datkrachtig aantrekt.

Vele mensen zoeken heimelijk zichzelf in wat zijverrichten, zonder dat zij het weten. Zij schijnen in een volmaakte vredebevestigd te zijn, zolang alles geschiedt naar hun wil en wens; maar het valt anders uit dan zij begeren,aanstonds worden zij ontroerd en droefgeestig. Door het verschil van meningenen gevoelens ontstaan er niet zelden onenigheden tussen vrienden, tussenmedeburgers en zelfs tussen kloosterlingen en godgewijde personen.

3. Een oudegewoonte legt men moeilijk af; en verderdan zijn eigen inzicht, laat niemand zich gaarne brengen. Indien gij op uweigen rede of vernuft meer steunt dan op de deugd van onderwerping, ons doorChristus aangewezen, dan zult gij zelden en laat een verlicht mens worden; want God wil dat wij Hem volkomen onderworpenzijn, en dat wij ons boven alle redenering verheffen door een vurige liefde.

Hoofdstuk 15

Over de werken uit liefde verricht

1. Om niets terwereld, noch uit liefde voor iemand mag men iets kwaads doen, maar mag men, omiemand in de nood dienst te bewijzen, soms wel een goed werk uitstellen of ookdoor een beter vervangen. Want met zo te handelen wordt het goede werk nietteniet gedaan, maar in een beter veranderd. Zonder de liefde is een uitwendigwerk van geen nut (1); maar wat uitliefde gedaan wordt, hoe klein en hoe gering het in zichzelf zij, dat wordtgeheel en al vruchtbaar. Want God let meer op de goede stemming waarmede meniets doet, dan op de hoeveelheid van het werk zelf.

2. Hij doet veel,die veel liefde heeft. Hij doet veel, die een zaak wèl doet. Hij doet wèl, diemeer het gemeen voordeel betracht dan zijn eigen voordeel. Somtijds wat menvoor liefde aanziet, is eerder zinnelijkheid: want het gebeurt zelden dat natuurlijke neiging, eigen wil, hoop opbeloning of gemakzucht niet enige invloed hebben.

3. Wie de ware envolmaakte liefde bezit, zoekt nooit zichzelf in gelijk wat; maar hij begeert alleen dat in alles de wilvan God geschiede. Hij benijdt ook niemand, omdat hij nooit enig persoonlijkvoordeel wenst, en zijn vreugd in zichzelf niet stelt, maar in God alleen bovenalle goederen zijn zaligheid zoekt. Hij eigent nooit aan het schepsel enig goedtoe, maar brengt alles tot God terug, van wie hij alles als uit de bronvoortvloeit, en in wiens genieting, als in hun einddoel, alle Heiligen rusten.O! Wie maar een vonkje van die ware liefde bezat, die zou voorwaar gevoelen hoealle aardse dingen vol van ijdelheid zijn.

1) 1 Kor. 13: 3

Hoofdstuk 16

Over het verdragen van elkanders gebreken

1. De gebreken,die de mens in zichzelf of in anderen niet in staat is te verbeteren, moet hijgeduldig verdragen, totdat God het anders schikke. Denk, dat het misschien zóbeter is tot beproeving van uw geduld zonder hetwelk onze verdiensten niet hoogte schatten zijn. Gij moet nochtans God bidden dat Hij u helpe om zulkebezwaren te overwinnen, of om ze in gelatenheid te dragen.

2. Indien iemandeens of tweemaal vermaand zijnde, niet wil toegeven, treed daarom met hem ingeen twist; maar laat alles aan Godover, op dat zijn wil geschiede, en Hij verheerlijkt worde in al zijn dienaren,want Hij kan zeer wel het kwaad in goed verkeren. Leer geduldig zijn in hetverdragen van andermans gebreken en allerlei fouten, want gij hebt er ook vele,die van de anderen verdragen moeten worden. Indien gij uzelf niet kunt makengelijk gij zoudt willen zijn, hoe zult gij dan een ander kunnen hebben naar uwwelbehagen? Wij hebben gaarne dat anderen volmaakt zijn, en onze eigen gebrekenverbeteren wij niet.

3. Wij willen datanderen streng berispt worden, en hebben niet gaarne dat men ons terechtwijst.Het mishaagt ons dat men anderen te veel vrijheid geeft, en wij kunnen nietverdragen dat men ons iets weigert. Wij willen dat de anderen door wetteningetoomd worden, en wijzelf willen in niets strenger beoordeeld worden.Waaruit klaarlijk blijkt, hoe zelden wij voor de evenmens dezelfde maatgebruiken als voor onszelf. Indien alle mensen volmaakt waren, wat zouden wijdan om Gods wil van anderen te lijden hebben?

4. Maar nu heefthet de Heer zo geschikt, opdat wij elkanders last zouden leren dragen (1): want niemand is vrij van gebreken, niemandzonder last, niemand voor zichzelf genoeg, of komt toe met zijn eigenwijsheid: maar wij moeten elkanderverdragen, elkander troosten, helpen, onderrichten en vermanen. Hoeveel deugdieder mens bezit, dat blijkt best bij gelegenheid van tegenspoed. Want degelegenheden maken de mens niet zwak; maar zij tonen van welk gehalte hij is.

1) Gal. 6: 2

Hoofdstuk 17

Over het kloosterleven

1. Gij moet invele dingen uw wil leren breken, indien gij met anderen vrede en eendracht wiltbewaren. Het is geen kleinigheid in kloosters of in een vereniging te leven, endaarin zonder klachten te verkeren, en tot de dood toe getrouw te volharden.Gelukkig hij, die daar wèl geleefd heeft, en zalig gestorven is. Wilt gij naarbehoren vast staan en vooruitgang maken, houd u op aarde voor een banneling eneen vreemdeling. Indien gij een godgewijd leven leiden wilt, moet gij omChristus als dwaas worden (1).

2. Habijt en kruinbaten niet veel: maar zedenverbeteringen volkomen versterving van alle driften maken de ware kloosterling. Wie ietsanders zoekt dan God alleen, en zijn zielezaligheid, zal niets vinden dankwellingen en smart. Ook zal hij niet lang in vrede blijven, die niet tracht omde minste te zijn en aan allen onderworpen.

3. Om te dienenzijt gij gekomen, niet om te heersen: weetdat gij geroepen zijt om te lijden en te arbeiden, en niet om ledig te gaanpraten. Hier dan worden de mensen beproefd gelijk het goud in de vuuroven (2).Hier kan niemand volharden, tenzij hij uit ganser harte zich om Godverootmoedigen wil.

1) I Paralip. 29: 15

2) Wijsh. 3: 6

Hoofdstuk 18

Over de voorbeelden der heilige Vaders

1. Overdenk detreffende voorbeelden der heilige Vaders, waarin de ware volmaaktheid enkloostergeest heeft uitgeschenen, en gij zult zien, hoe onbeduidend het is, jabijna niets, wat wij doen.

Ach! Wat is ons leven vergeleken bij het hunne? Deheiligen en de vrienden van Christus hebben de Heer gediend in honger en dorst,in koude en naaktheid, in arbeid en vermoeienis (1), in waken en vasten, ingebeden en heilige overwegingen, in vele vervolging en versmaadheid.

2. O hoevele en hoezware kwellingen hebben niet geleden de Apostelen, de Martelaren, de Belijders,de Maagden, en alle anderen die de voetstappen van Christus navolgen wilden!Want zij hebben hun zielen in deze wereld gehaat, om haar voor het eeuwig levente behouden (2). O wat streng en verstorven leven hebben de heilige Vaders inde woestijn geleid! Wat lange en zware bekoringen hebben zij doorstaan! Hoedikwijls zijn zij door de vijand gekweld geworden! Hoe menigvuldige en vurigegebeden hebben zij aan God opgedragen! Wat harde onthoudingen hebben zijverduurd! Wat grote ijver en vurigheid voor de geestelijke vooruitgang hebbenzij gehad! Wat geweldige oorlog hebben zij gevoerd tegen de beteugeling derondeugden! Wat zuivere en oprechte mening tot God hebben zij gehouden!

Gedurende de dag arbeidden zij, en des nachts brachten zijlange tijd door met bidden, alhoewel zij bij het werken het inwendig gebednimmer achterlieten.

3. Al hun tijdbesteedden zij nuttig: de uren, welkezij met God overbrachten, schenen hun te kort; ja door de grote zoetheid, welke zij in het beschouwend gebed vonden,werd somtijds de behoefte van de verkwikking van het lichaam vergeten. Zijverlieten alle rijkdommen, alle waardigheden en eretitels, alle vrienden enmagen: zij begeerden niets van dewereld, zij namen nauwelijks het onontbeerlijke om te leven, en tegen dankdienden zij het lichaam, zelfs uit noodzaak. Aldus waren zij arm aan aardsegoederen, maar zeer rijk in genade en in deugden. Uitwendig leden zij gebrek,maar inwendig werden zij verzadigd met goddelijke troost en genade.

4. Zij warenvreemd aan de wereld, maar met God verenigd en zijn vertrouwelijkste vrienden.Zichzelf achtten zij als nietsbeduidend, en door de wereld werden zijversmaad; maar in de ogen van God warenzij uitverkoren en hoog in waarde. Zij leefden in oprechte ootmoed, ineenvoudige onderdanigheid, in liefde en geduld: en daarom deden zij dagelijks grote vooruitgang in 't geestelijke, enverwierven grote genaden bij God.

5. Ach! Hoe grootis de vurigheid van alle kloosterlingen bij het begin van hun heiligeinstelling geweest! O, hoe vurig was hun gebed! Hoe groot hun wedijver in dedeugd! Hoe streng de tucht! Welke eerbied en gehoorzaamheid scheen in allenuit, onder de leiding van hun stichter! De voorbeelden die zij hebbennagelaten, getuigen nu nog, dat zij zeer heilige en volmaakte mannen zijngeweest, die door een vrome strijd de wereld onder de voet gebracht hebben. Nuwordt iemand groot geacht, als hij geen overtreder van de regel is, enverduldig draagt wat hij vrijwillig op zich heeft genomen.

6. O traagheid enonachtzaamheid van onze staat, dat wij zo licht afwijken van de eerste ijver!En dat uit louter traagheid en kleinmoedigheid het leven ons begint teverdrieten. Mocht de ijver der deugden in u niet geheel inslapen, gij die al tedikwijls zo menigvuldige voorbeelden van godgewijden gezien hebt!

1) 2 Kor. 11: 27

2) Joann. 12: 25

Hoofdstuk 19

Over de oefening van een goed kloosterling

1. Het leven vaneen oprechte kloosterling moet versierd zijn met alle deugden, opdat zijnbinnenste zodanig zij, als hij aan de mensen uitwendig voorkomt. En met redenmoet hij van binnen veel volmaakter zijn dan van buiten gezien wordt; wijl God onze harten gadeslaat, God, die wijboven alles en overal moeten eren en vrezen, en voor wiens ogen wij zuiver alsEngelen moeten wandelen. Wij behoren ons voornemen iedere dag te vernieuwen, enons tot meerder ijver op te wekken, even alsof wij heden eerst bekeerdwaren; en wij moeten dagelijksbidden: Help mij, Heer, mijn God! Inmijn goed voornemen, en in uw heilige dienst: en geef mij dat ik heden oprecht moge beginnen; want al wat ik tot hiertoe gedaan heb, iszoveel als niets.

2. Gelijk onsvoornemen is, zo is ook onze vooruitgang: en hij die grote vorderingen wil maken, moet zeer naarstig zijn. Wantindien hij, die sterke voornemens maakt dikwijls te kort schiet, wat zal hijdan doen die zeer zelden of minder beslist iets voorneemt? Wij verlaten onsvoornemen nochtans op verschillende wijzen, en een licht verzuim in onzeoefening kan moeilijk zonder enige schade voorbijgaan. Het goed voornemen derrechtvaardigen steunt meer op de genade Gods, dan op hun eigen macht envoorzichtigheid; ook op Hem alleenstellen zij hun betrouwen in al wat zij ondernemen. Want de mens wilt, maar Godbeschikt: en de weg van de mens ligt inzijn macht niet (1).

3. Indien men somseen gewone oefening nalaat om reden van godsvrucht, of ten voordele van eenmedebroeder, die kan men darna licht inhalen. Maar wanneer men die achterlaatuit tegenzin of uit onachtzaamheid, dan is er schuld en nadeel bij. Laten weons uiterste best doen, dan zullen wij nog licht in vele opzichten te kortkomen. Wij moeten altijd echter iets bepaalds voornemen, en bijzonder tegenoverdit, wat ons het meest in de weg staat. Onze uitwendige en inwendige werkenmoeten wij gedeeltelijk onderzoeken en schikken, want beide zijn zeer voordeligtot onze voortgang.

4. Indien gij ingeen gedurige ingekeerdheid kunt leven, doe het evenwel somwijlen, ten minsteeenmaal daags, te weten: des morgens ofdes avonds. Maak des morgens een goed voornemen; onderzoek des avonds uw gedrag, overdenkendehoe gij u die dag gedragen hebt in woorden, in werken en in gedachten: want misschien hebt gij daarin meermalen Goden de naaste beledigd. Omgord u, als een man, tegen de listen van de duivel; bedwing de gulzigheid, en gij zult elkeneiging van het vlees gemakkelijker beteugelen. Wees nooit geheelwerkeloos; maar lees of schrijf, of bid,of overweeg of houd u bezig met gelijk wat van algemeen nut. Lichamelijkeoefeningen moeten echter omzichtig geschieden, en niet door allen in gelijkemate.

5. Oefeningen, dieniet in 't gebruik zijn, moeten niet in het openbaar gepleegd worden: bijzondere werken geschieden veiliger in 'tverborgen. Wacht u nochtans van lusteloos te zijn voor de gemeenschappelijkeoefeningen, en ieverig voor de bijzondere: maar blijft er u nog tijd over nadat ge al de opgelegde plichtenvolkomen volbracht hebt, zo geef u aan uzelf over en handel volgens uwgodsvrucht. Alle mensen kunnen niet dezelfde oefening hebben: maar de ene komt dit, de andere dat beter testade. Zelfs zijn sommige oefeningen aangenamer volgens de wisseling dertijden: enige vallen meer in de smaak opfeestdagen, andere op werkdagen. Sommige van ons zijn nodig ten tijde vanbekoring, verkiezen wij zulke gedachten, en andere wederom als wij ons blijgevoelen in de Heer.

6. Omstreeks debijzonderste feestdagen moet men zijn godvruchtige oefeningen vernieuwen, en devoorspraak der Heiligen vuriger afsmeken. Van de ene feestdag tot de anderemoeten wij voornemen zó te leven, als wij dan van deze wereld zouden scheiden,en tot het eeuwig feest geraken. Daarom moeten wij ons op de heilige tijdenzorgvuldig voorbereiden en stichtender zijn in onze handel, en geheel onzeregel nauwkeuriger onderhouden, als zouden wij het loon van onze arbeidwelhaast van God ontvangen.

7. En indien ditloon nog wordt uitgesteld, denken wij dat wij minder wel voorbereid, en diegrote glorie nog niet waardig zijn, welke in ons geopenbaard zal worden op debestemde tijd (2): en laten wij onsbeijveren om ons beter tot onze sterfdag te bereiden. Zalig is de knecht, zegtde heilige Evangelist Lucas, die de Heer, bij zijn komst, wakende zalvinden: voorwaar, ik zeg het u, over alzijn goederen zal Hij hem aanstellen (3).

1) Jer. 10: 23

2) Rom. 8: 18

3) Cap. 12: 43,44

Hoofdstuk 20

Over de genegenheid tot eenzaamheid en stilzwijgen

1. Zoek de bekwametijd om met uzelf onledig te zijn; enoverweeg dikwijls de weldaden van God. Laat alle nieuwsgierigheid varen. Lees zulkegeschriften, die u eer het hart roeren, dan tijdverdrijf bezorgen. Indien gijuzelf onttrekt aan overtollige samenspraken, en ledig rondlopen, alsook aannieuwsjes en ijdele geruchten, zo zult gij tijd genoeg vinden om u opgodvruchtige overwegingen toe te leggen. De grootste heiligen hebben hetverkeer met mensen geschuwd waar zij 't konden, en verkozen in het verborgenmet God te leven.

2. Een heidenswijsgeer (1) heeft gezegd: "Zo dikwijlsik onder de mensen verkeerd heb, ben ik minder mens wedergekeerd." Ditondervinden wij dikwijls, wanneer wij lang samen praten. Het is gemakkelijkervolstrekt te zwijgen, dan geen woord te veel te zeggen. Het is gemakkelijker inhuis verborgen te blijven, dan zich buitenshuis genoegzaam te kunnen behoeden.Wie dan tot een inwendig en geestelijk leven wil komen, moet met Jezus hetgewoel ontwijken (2). Niemand komt zonder gevaar in het openbaar dan die gaarneverborgen blijft. Niemand spreekt veilig dan die gaarne stilzwijgt. Niemand isveilig overste, dan die gaarne een onderdaan is. Niemand kan veilig gebieden,dan die geleerd heeft wèl te gehoorzamen.

3. Niemand maggerust zich verblijden, zo hij niet de getuigenis van een goed geweten in zichdraagt. Nochtans is de gerustheid van de Heiligen altijd vol geweest van devrees Gods. En wijl zij door veel genaden en deugden uitmuntten, waren zijdaarom niet minder behoedzaam en ootmoedig van hart. Maar de gerustheid derboze mensen komt voort uit hoogmoed en verwaandheid, en ten laatste loopt zijuit op zelfbedrog. Reken nooit op veiligheid in dit leven, al schijnt gij eengoede kloosterling of een godvruchtig kluizenaar.

4. Wie voor debesten werden geacht bij de mensen, hebben dikwijls het grootste gevaargelopen, om hun vermetel zelfbetrouwen. Daarom is het voor velen voordeliger,dat zij niet geheel vrij van bekoringen blijven, maar dat zij dikwijlsaangerand worden, opdat zij niet al te gerust zouden zijn, en zich misschiendoor hovaardigheid zouden verheffen, en ook niet te licht naar uitwendigetroost zouden omzien. Ach! Wie nooit vergankelijke vreugde zocht of zich nooitmet de wereld bekommerde, welk rein geweten zou hij gedurig bezitten! Ach! Wiealle ijdele zorg verbande, alleen 't zalige en goddelijke ter hart nam, en opGod al zijn hoop vestigde, wat grote rust en vrede zou hij genieten!

5. Niemand ishemelse troost waardig zo hij zich niet tevoren naarstig in de heiligeboetvaardigheid geoefend heeft. Wilt gij tot in uw hart vermorzeld worden, gain uw kamer, en sluit al het gewoel der wereld buiten, gelijk er geschrevenstaat: Weest vermorzeld tot op uwlegersteden (3). In uw cel zult gij vinden, wat gij daarbuiten dikwijlsverliezen zult. De cel, gestadig bewoond, wordt zoet: maar slecht bewaard, wordt zij verdrietig.Indien gij in het begin van uw kloosterlijk leven haar trouw bewoond en bewaardhebt, zal zij u daarna een lieve vriendin en een zoete vertroosting zijn.

6. In stilte enrust doet een godvruchtige ziel vooruitgang, en leert zij de verholenheden derH. Schriftuur. Daar vindt zij de bron der tranen, waarin zij alle nachten zichkan wassen en zuiveren (4); om met haarSchepper des te vertrouwelijker te worden, hoe meer zij van alle gerucht derwereld verwijderd blijft. Tot hem dan, die zich van zijn vrienden en magen scheidt,zal God met zijn Engelen zoveel te nader komen. Het is beter verborgen televen, en voor zijn ziel te zorgen, dan zichzelf te verwaarlozen, en mirakelste doen. Het is zeer loffelijk voor een geestelijke persoon, zelden uit tegaan, en liefst niet in het oog te vallen, of anderen te bezoeken.

7. Waarom wilt gijzien, wat gij niet hebben moogt? De wereld met haar begeerlijkheden vergaat(5). De zinnelijke lusten lokken ons soms uit om te gaan wandelen; maar als de tijd voorbij is, wat brengt gij andersthuis dan bezwaar van geweten en verstrooidheid des harten? Een vrolijk uitgaanbaart dikwijls een droeve wederkomst, en een blijde avond maakt een droevemorgenstond. Zo is elk vleselijk genoegen, het komt strelend in; maar ten laatste kwetst en doodt het. Watkunt gij elders zien, dat gij hier niet ziet? Zie daar de hemel en de aarde, enal de hoofdstoffen, daaruit is alles gemaakt.

8. Wat kunt gijelders zien, wat lang onder de zon kan standhouden? Gij meent misschien, metveel te zien en te horen, verzadigd te worden; maar gij zult daartoe niet geraken. Al zaagt ge samen voor uw ogen, watzou het nog wezen dan een ijdel gezicht? Hef uw ogen op tot God in de hemel, enbid Hem om vergiffenis voor uw zonden en onachtzaamheden. Laat de ijdele dingenvoor de ijdele mensen: maar gij,bekommer u met wat God u voorgeschreven heeft. Sluit de deur achter u toe, enroep Jezus, uw beminde bij u. Blijf in uw cel bij Hem, want nergens zult gij zogrote vrede vinden. Waart gij niet uitgegaan, en hadt gij niets van de wereldgehoord, gij zoudt beter in zoete vrede zijn gebleven; maar omdat gij somwijlen vermaak schept inwat nieuws te horen, moet gij daarin de stoornis des harten verdragen.

1) Seneca Eq.VIII

2) Joann. 5:13

3) Psalm 4: 5

4) Psalm 6: 7

5) I Joann. 2: 17

Hoofdstuk 21

Over de rouwmoedigheid des harten

1. Indien gijenige vooruitgang wilt doen, bewaar u in de vrees Gods, en wees niet al tevrij; maar houd uw zinnen in bedwang, engeef u niet over aan lichtvaardige vrolijkheid. Stem u tot ingetogenheid desharten, en gij zult de ware godsvrucht vinden. Ingetogenheid des harten brengtveel goed voort, dat bij uitgelatenheid dra verloren gaat. Het is zonderlingdat een mens hier in dit leven volkomen verblijd kan zijn, wanneer hij zijn ballingschapen de menigvuldige gevaren van zijn ziel overdenkt.

2. Omdat wij zolichtzinnig van hart zijn, en onze gebreken veronachtzamen, daarom blijven wijgevoelloos voor de ellenden van onze ziel. Maar wij lachen dikwijls onbezonnen,als wij redelijkerwijze behoorden te wenen. Er is geen oprechte vrijheid desharten of ware vreugd tenzij in de vrees Gods met een goed geweten gepaard.Gelukkig hij, die alle verstrooiing afweren kan en in zichzelf keren kan tot deinnigheid van een heilige ingetogenheid. Gelukkig hij, die alles afwerpt watzijn geweten kan besmeuren of bezwaren. Strijd kloekmoedig; een gewoonte wordt door een andereoverwonnen. Indien gij de mensen laat begaan dan zullen zij u wel met vredelaten.

3. Trek u de zakenvan anderen niet aan, en bemoei u niet met de zorgen van uw oversten. Richtaltijd de ogen eerst op uzelf, en vermaan uw eigen, eerder dan uw vrienden. Algeniet gij de gunst der mensen niet, wil u daarom niet bedroeven; maar bedroef u daarin, dat gij u niet zo wèlen voorzichtig gedraagt gelijk het een dienaar Gods en een vroom kloosterlingbetaamt. Het is dikwijls zaliger dat een mens niet veel vertroostingen heeft indit leven, bijzonder naar het vlees. Maar het is onze schuld, dat wijgoddelijke vertroostingen missen, of die maar zelden smaken: omdat wij de rouwmoedigheid des harten nietzoeken, en de ijdele en uitwendige vertroostingen niet verwerpen.

4. Erken dat gijde goddelijke vertroostingen onwaardig zijt, en veeleer verdiend hebt grotekwellingen te lijden. Wanneer de mens gans van harte vermorzeld is, dan valt dehele wereld hem zwaar en bitter. Een goed mens vindt altijd reden om droef tezijn en te wenen. Want hetzij hij zichzelf of de naaste beschouwt, hij weet dathier niemand zonder kwellingen leeft: Enhoe nauwkeurig hij zich gadeslaat, hoe meer hij zich bedroeft. Billijke redenvan droefheid en inwendige vermorzeling, dat zijn onze zonden en gebreken,waarin wij zó gedompeld liggen, dat wij zelden het hemelse in beschouwingkunnen nemen.

5. Indien gij meerdacht op uw dood dan op een lang leven, zoudt gij zonder twijfel uzelf met meerijver verbeteren. Indien gij ook de toekomstige pijnen van hel en vagevuurernstig overdacht, ik geloof dat gij gaarne alle arbeid en lijden verdragenzoudt en geen streng leven schromen. Maar omdat die waarheden niet tot het hartdoordringen en dat wij nog zoeken wat ons streelt, daarom blijven wij koud entraag.

6. Het komtdikwijls uit gemis aan geesteskracht dat ons ellendig lichaam zo licht klaagt.Bid dan ootmoedig de Heer, dat Hij u de geest van droefheid des harten geve, enzeg met de Profeet: Spijzig mij, o Heer,met het brood van weedom, en geef mij drank gemengd met vele tranen (1).

1) Psalm 79: 6

Hoofdstuk 22

Over de beschouwing van 's mensen ellende

1. In wat plaatsgij zijt of niet, waar gij u keert of niet, gij zijt altijd ongelukkig, tenzijgij u tot God bekeert. Waarom ontstelt gij u, als het niet naar uw wil enverlangen gaat? Wie is er toch. Die alles naar zijn wens heeft? Noch ik, nochgij, noch enig mens op aarde. Niemand is er op de wereld vrij van kwelling ofzwarigheid, al ware hij koning of paus. Wie gaat het allerbest? Voorwaar hemdie iets voor God lijden kan.

2. Vele kranke enzieke mensen zeggen dikwijls: Zie, welkheerlijk leven heeft die man, doe rijk, hoe groot, hoe machtig, hoe verheven ishij? Maar sla eens het oog op de hemelse goederen, en gij zult inzien dat aldie tijdelijke goederen nietig, onzeker en eerder overlast zijn, want men kanze nooit zonder vrees of zorg bezitten. Het geluk van de mens bestaat niet inveel tijdelijke goederen te bezitten; demiddelmaat is genoeg voor hem. Het is voorwaar een ellende, op aarde te leven.Hoe geestelijker de mens tracht te leven, hoe bitterder hem dit levenwordt; omdat hij dan de menselijkebedorvenheid meerder gevoelt en klaarder inziet. Want eten, drinken, waken,slapen, arbeiden, rusten en onderworpen te zijn aan verdere behoeften dernatuur, dat is voorwaar een grote ellende en kwelling voor de godvruchtigemens, die zo gaarne ontslagen en vrij van alle zonden zou zijn.

3. Want deinwendige mens wordt in deze wereld zeer bezwaard door de lichamelijkenoodwendigheden. Daarom bad de profeet David vurig, om daarvan vrij te mogenwezen, zeggende: Ontruk mij, Heer, aanmijn noden (1). Maar wee hen, die hun ellende niet kennen: en driemaal wee hen, die dit ellendig envergankelijk leven beminnen. Want sommigen zijn daaraan zo verkleefd -al is hetdat zij nauwelijks met arbeiden of bedelen hun nooddruft vinden,- dat zij zichvoor het rijk Gods geenszins zouden bekommeren, indien zij hier voor eeuwigkonden leven.

4. O, dwazen enheidenen van hart die zo diep in het aardse verzonken liggen, dat zij geensmaak vinden, dan in wat de zinnen of het lichaam aangaat! Maar dieongelukkigen zullen op het einde tot hun spijt gevoelen hoe slecht en nietighet was, wat zij bemind hebben. De Heiligen Gods en al de innige vrienden vanJezus Christus hebben integendeel veracht wat aan het vlees behaagt, of wathier schoon en uitstekend is: met al hunhoop en verlangen hijgden zij naar de eeuwige goederen. Geheel hun begeertezweefde omhoog naar het altijddurende en onzichtbare, opdat zij door 'tzichtbare niet nederwaarts getrokken zouden worden. Wil, o broeder, in uwgeestelijke vooruitgang niet wanhopen: gij hebt nog tijd en stond.

5. Waarom wilt gijuw voornemen tot morgen uitstellen? Sta op, begin op deze stond en zeg: Nu is het tijd om te werken en te strijden,het is nu de bekwame tijd om mijn leven te beteren. Als het met u niet wèlgaat, als gij gekweld wordt, dan is het tijd om verdiensten te verzamelen. Gijmoet eerst door het vuur en het water gaan,eer dat gij komt tot de verkwikking(2). Tenzij gij uzelf geweld aandoet, zult gij uw gebreken niet overwinnen.Zolang wij dit broos lichaam omdragen, kunnen wij zonder zonde niet zijn ofzonder verdriet of droefheid leven. Wij zouden gaarne vrij zijn van alleellende; maar omdat wij door de zonde deonschuld verloren hebben, gemissen wij ook het waar geluk. Daarom moeten wijgeduld hebben en Gods barmhartigheid afwachten, totdat de boosheid voorbij ga(3), en onze sterfelijkheid door het leven verslonden worde (4).

6. Ach, hoe grootis de menselijke zwakheid! Zij is altijd tot het kwade genegen. Heden belijdtgij uw zonden en morgen bedrijft gij weder het pas beledene. Nu maakt gij hetvoornemen behoedzaam te zijn, en een uur later handelt gij alsof gij nietsbepaald hadt. Met reden dus moeten wij ons verootmoedigen en geen hoge dunk vanonszelf koesteren, aangezien wij zo krank en zo onstandvastig zijn. Wij kunnenop één ogenblik door onachtzaamheid verliezen, wat wij door Gods genade en metgrote arbeid bekomen hebben.

7. Wat zal er tenlaatste van ons geworden, daar wij zo vroeg reeds beginnen te verslappen? Weeons, indien wij zo de rust willen zoeken, alsof wij in veiligheid waren, daartot nu toe geen teken van ware heiligheid in onze handel te merken is. Ja, hetware wel nodig dat wij nog eens, als goede beginnelingen, in goede werken opgeleidwerden, om te beproeven of er soms nog enige hoop ware om een toekomendebeterschap en grotere vorderingen in de deugd.

1) Psalm 24: 27

2) Psalm 65: 12

3) Psalm 61: 2

4) 2 Kor. 5: 4

Hoofdstuk 23

Over het overwegen van de dood

1. Welhaast zalhet hier met u gedaan zijn; zie maareens hoe uw zaken staan: heden leeft demens en morgen is hij verdwenen. En is hij uit het oog verdwenen, dan is hijweldra ook uit het hart. O botheid en dwaasheid van het menselijk hart, datalleen aan het tegenwoordige denkt en het toekomstige niet beter voorziet! Gijmoest in al uw werken en gedachten zó gedragen, alsof gij heden sterven moest.Indien gij een goed geweten hadt, zoudt gij de dood weinig vrezen. Het warebeter de zonden te schuwen, dan de dood te vluchten. Indien gij heden nietbereid zijt, hoe zult gij het dan morgen zijn? De dag van morgen isonzeker; en wat weet gij of het voor umorgen zal worden?

2. Wat baat hetlang te leven, als wij ons zo weinig beteren? Ach! Een lang leven voert nietaltijd tot beterschap, maar dikwijls vermeerdert het de schuld! Ach! Hadden wijop deze wereld maar één dag wèl geleefd! Velen berekenen de jaren van hunbekering: maar de vrucht van beterschapis dikwijls zo klein. Indien het sterven schrikbarend is, denk dat hetmisschien nog gevaarlijker is langer te leven. Indien gij ooit een mens hebtzien sterven denk dat gij ook dezelfde weg zult gaan.

3. Breekt demorgen aan, denk dat gij tot de avond niet zult leven. En is de avond gevallen,wil u de dag van morgen niet verzekerd houden. Wees dan immer bereid, enleef zó, dat de dood u nooitonvoorbereid vinde. Vele mensen sterven plotseling en onvoorziens. Want de Zoondes mensen zal komen, op het uur dat wij er het minst aan zullen denken (1).Als dat uur gekomen zal zijn, dan zult gij over al uw voorgaande leven geheelanders oordelen; en gij zult tenuiterste droef zijn, omdat gij zo traag en zo onachtzaam zijt geweest.

4. En hoe gelukkigis hij en hoe verstandig, die nu zodanig tracht te zijn in het leven, als hijwenst bevonden te worden bij de dood. Volkomen verachting der wereld, vurigebegeerte naar vooruitgang in de deugd, liefde der regeltucht, strengheid in hetboete doen, vlijtigheid in het gehoorzamen, verloochening van zichzelf, en geduldom alle tegenspoed te dragen ter liefde van Christus, zullen een grootvertrouwen geven op een zalig sterven. Gij kunt vele goede werken doen, terwijlgij gezond zijt; maar wat gij, ziekzijnde, zult kunnen doen, weet ik niet. Weinigen beteren zich met ziek tezijn: gelijk er ook weinigen heiligerworden door gedurige bedevaarten.

5. Betrouw niet opvrienden en verwanten, en stel uw zaligheid niet uit tot de toekomst: want de mensen zullen u eerder vergeten dangij meent. Het is geraadzamer er bijtijds in te voorzien, en enige goede werkenvooraf te zenden, dan op de hulp van een ander te bouwen. Indien gij nu vooruzelf niet zorgt, wie zal namaals voor u bekommerd zijn? De tijd is nu zeerkostbaar: Nu zijn het de dagen vanzaligheid, nu is het de bekwame tijd (2). Maar helaas! Hoe jammer, dat gij dietijd niet beter waarneemt, waarin gij een eeuwig leven verdienen kunt. De tijdzal komen, dat gij naar één dag, ja naar één uur verlangen zult om u tebeteren, en ik weet niet, of gij die verkrijgen zult.

6. Welaan dan, allerliefste, denk toch uit welk gevaar gijuzelf kunt redden, hoe grote vrees gij kunt vermijden, met nu altijd op uwhoede en bezorgd te zijn voor de dood. Tracht nu zó te leven dat gij in het uurvan uw dood u eerder moogt verblijden dan bevreesd te zijn. Leer nu de wereldafsterven, om dan te gaan leven met Christus. Leer nu alles versmaden, opdatgij dan ongehinderd tot Christus moogt oprijzen. Kastijd nu uw lichaam metboetvaardigheid, opdat gij dan een vast vertrouwen moogt hebben.

7. Ach, dwazemens, waarom denkt gij lang te leven, daar gij niet één dag zeker hebt?Hoevelen zijn bedrogen geweest en onvoorziens uit dit leven weggerukt? Hoedikwijls hebt gij horen vertellen: dezeviel onder het zwaard, gene is verdronken, deze van een hoogte stortend, heeftde hals gebroken; die is bij het etengestorven, gene bij het spelen? De ene is omgekomen door het vuur, een anderedoor het staal, een derde door de pest, een vierde door rovershanden, en zo isaller einde de dood, en's mensen leven gaat voorbij als een schaduw (3).

8. Wie zal u na dedood gedenken? En wie zal hier voor u bidden? O allerliefste, doe nu alles watgij kunt, want gij weet niet wanneer gij sterven zult en gij weet ook niet water voor u en na de dood volgen zal. Terwijl gij nog tijd hebt, verzamel uonsterfelijke rijkdommen. Houd u alleen met uw zaligheid bezig; zorg alleen voor wat God aangaat. Maak nugoede vrienden, met de Heiligen Gods te vereren, en hun werken na tevolgen; opdat, als gij uit dit levenzult scheiden, zij u ontvangen in de eeuwige woonsteden (4).

9. Houd u als eenpelgrim en een vreemdeling op aarde (5), die zich de dingen van deze wereldniet aantrekt. Houd uw hart vrij en altijd tot God opgeheven, want gij hebthier geen blijvende stad (6). Stuur uw gebeden en dagelijkse zuchten der tranennaar de hemel, opdat uw ziel, na de dood, gelukkig tot de Heer moge overgaan.Amen.

1) Luk. 12: 40

2) 2 Kor. 6: 2

3) Job 14: 2

4) Luk. 16: 9

5) 1 Petr. 1: 11

6) Hebr. 13: 14

Hoofdstuk 24

Over het oordeel en de zondestraffen

1. Let in alledingen op het einde, en hoe gij voor die strenge rechter zult staan, voor wieniets verborgen is, die met geen giften wordt omgekocht, en die geenuitvluchten aanneemt, maar alles oordelen zal naar de rechtvaardigheid. Oellendige en dwaze zondaar! Wat zult gij God antwoorden, die al uw zondenkent; gij die somtijds de aanblik vreestvan een vergramde mens? Waarom neemt gij geen voorzorg tegen de dag van hetoordeel, alwaar niemand door een ander beschermd of vrijgepleit zal kunnenworden, maar iedereen last genoeg zal hebben aan zichzelf. Nu is uw arbeidvruchtbaar, uw wenen aangenaam, uw zuchten verhoord, uw droefheid verzoenend enzuiverend.

2. Hij heeft indit leven een groot en zalig vagevuur, de verduldige mens, die, het onrechtlijdende, bedroefder is voor de boosheid van een ander, dan over eigenleed; die gaarne bidt voor zijntegenstrevers, en hun uit ter harte vergeeft het kwaad hem aangedaan; die zelf gewillig is om aan anderenvergiffenis te vragen; die meer totmedelijden genegen is dan tot gramschap; die zichzelf dikwijls geweld aandoet, en het vlees aan de geest volkomentracht te onderwerpen. Het is beter zich nu van zijn zonden te zuiveren en zijngebreken uit te roeien, dan ze te bewaren om in het toekomende leven uitgeboet te worden. Voorwaar, wij bedriegenonszelf door de ongeregelde liefde, die wij ons lichaam toedragen.

3. Wat zal heteeuwig vuur anders verslinden dan uw zonden? Hoe meer gij nu uzelf ontziet enuw vlees involgt, des te meer zult gij hiernamaals boeten en zoveel te meerbrandstof vergadert gij. Waar de mens meest in gezondigd heeft, daar zal hijook zwaarder in gepijnigd worden. Daar zullen de luiaards met gloeiendeprikkels voortgestuwd, en de gulzigaards met geweldige honger en dorstgepijnigd worden. Daar zullen de onkuisaards en de genotbejagers met ziedendpek en stinkende solfer overgoten worden: en de nijdigaards zullen als dulle honden huilen van de pijn.

4. Ieder zonde zalhaar eigen pijn hebben. Daar zullen de hovaardigen met schaamte overdekt, en degierigaards met een allerbitterste armoede benauwd worden. Daar zal één uurlijden zwaarder vallen, dan hier honderd jaren in de allerstrengsteboetvaardigheid. Hier staakt men somtijds het zwoegen, en geniet men troost vanvrienden; dáár integendeel is geen rust,geen troost voor de verdoemden. Wees nu bekommerd en heb leedwezen over uwzonden, opdat gij in de dag van het oordeel zonder angst moogt zijn met de gelukzaligen.Want dan zullen de rechtvaardigen met grote vrijmoedigheid zich verheffen overhen, die hen hier ten onrechte benauwd en verdrukt hebben (1). Dan zal hijrecht staan om te oordelen, die zich hier ootmoedig onderwerpt aan de oordelender mensen. Dan zal de arme en ootmoedige een grootvertrouwen hebben, en dehovaardige zal van alle kanten met vrees bevangen zijn.

5. Dan zalblijken, dat hij hier zeer wijs is geweest, die om Christus heeft leren dwaasen veracht te zijn. Dan zal het lijden, dat men geduldig zal hebben verdragen,verheugen, en alle boosheid zal de mond sluiten (2). Dan zullen allegodvrezenden zich verblijden, en de goddeloze zal in droefheid gedompeld zijn.Dan zal het getuchtigde lichaam zich meer verheugen dan indien het in de weeldeware gekoesterd geweest. Dan zal het grove kleed schitteren, en het fijne kleedzal duister worden. Dan zal een arm hutteke meer geprezen worden dan een vangoud glinsterend paleis. Dan zal het standvastig geduld meer helpen dan demacht van geheel de wereld. Dan zal de eenvoudige gehoorzaamheid meer geprezenworden dan alle aardse arglistigheid.

6. Dan zal eenzuiver en goed geweten meer blijdschap geven dan hoge geleerdheid. Dan zal deversmading der rijkdommen zwaarder wegen dan al de schatten der aarde. Dan zultgij meer troost smaken om een godvruchtig gebed, dan om een kostelijkemaaltijd. Dan zult gij blijder zijn over een welbewaard stilzwijgen, dan overlange gesprekken. Dan zullen de heilige werken van meerder waarde zijn, danschone woorden. Dan zal een streng leven en harde boete meer behagen dan allewereldse vermaken. Leer nu in 't kleine lijden, opdat gij dan van het zwaarderebevrijd moogt zijn. Beproef eerst hier wat gij namaal zult kunnen lijden. Kuntgij nu zo weinig verdragen, hoe zult gij dan de eeuwige pijnen kunnen uitstaan?Indien een matig lijden u hier zo ongeduldig maakt, wat zal de hel dan doen?Zie, gij kunt geen twee vreugden genieten: hier in de wereld uw vermaakt nemen, en daarna met Christus heersen.

7. Indien gij totop de huidige dag toe in alle eer en weelde geleefd hadt, wat zou dit alles ubaten, indien gij nu op staande voet moest sterven? Alles is dus ijdelheid,behalve God beminnen en Hem alleen dienen. Want die God uit ganser hartebemint, vreest noch dood, noch pijn, noch oordeel, noch hel; wijl de volmaakte liefde veiliger toeganggeeft tot God. Maar het is geen wonder, dat hij, die nog vermaak schept in dezonde, de dood en het oordeel vreest. Het is echter goed, indien de liefde Godsu nog van de zonden niet wederhoudt, datde vrees der hel u beteugele. Doch, die de vrees Gods weinig acht, kan nietlang in het goed volharden, maar hij zal welhaast in de strikken van de duivelvallen.

1) Wijsh. 5: 1

2) P. CVI: 42

Hoofdstuk 25

Over de ijverige verbetering van ons leven

1. Waak en weesnaarstig in de dienst van God, en denk dikwijls: waarom zijt gij hier gekomen en hebt gij dewereld verlaten? Is het niet om voor God te leven en een geestelijk mens teworden? Wees dus vurig om vooruitgang te doen, want gij zult haast het loon vanuw arbeid ontvangen: en dan zal er nochvrees, noch droefheid in uw uiterste meer zijn. Gij zult nu een weinigarbeiden, en daarvoor zult gij een grote rust, ja een eeuwige vreugde genieten(1). Indien gij getrouw en naarstig in het goed blijft, zal God ongetwijfeldgetrouw en overvloedig zijn in u te lonen. Gij moet altijd hopen en vastbetrouwen, dat gij de zegepalm zult bekomen; maar gij moogt u niet voor verzekerd houden, ten einde niet lauw enuitgelaten te worden.

2. Zeker persoon,die dikwijls tussen vrees en hoop dobberde, was eens, door weemoed overwonnen,naar de kerk gegaan. Daar knielde hij voor een altaar om te bidden, enherhaalde bij zichzelf deze woorden: Ach, zo ik wist dat ik zou volharden tot het einde toe! En terstondhoorde hij inwendig dit antwoord van God: Ware het dat gij dit wist, wat zoudt gij willen doen? Doe nu wat gij danzoudt doen, en gij zult ten volle gerust zijn. En terstond getroost engesterkt, gaf hij zich geheel over aan de wil van God, en de angstige twijfelhield op. Hij was daarna niet meer nieuwsgierig om te onderzoeken wat hem zouoverkomen; maar hij legde zich meer toeom de wil van God te kennen en wat het volmaaktste was in zijn ogen (2), omalle goed werk wel te beginnen en te voltrekken.

3. Hoop in de Heeren doe het goed, zegt de Profeet, en gij zult de aarde in vrede bewonen engevoed worden met haar rijkdommen (3). Iets wat vele mensen wederhoudt omvooruitgang te doen, en zich volijverig te beteren, is de vrees voor deinspanning of de moeite van de strijd. Inderdaad, zij gaan het meest vooruit inde deugd, die kloekmoediger trachten te overwinnen wat hun het tegenstrijdigstevalt en het zwaarste. Want daarin maakt de mens grote vorderingen en verdientmeerdere genade bij God, waarin hij zichzelf meer overwint en zijn geestversterft.

4. Maar allemensen hebben niet evenveel te overwinnen en te versterven. Niettemin zaliemand, die oprecht ijverig is, meer toenemen in deugden, al hadde hij meerdriften, dan een ander die meer geregeld leeft maar niet zo vurig is voor dedeugd. Twee dingen helpen bijzonder voor gedurige beterschap, te weten: zich met geweld onttrekken aan iets waartoede natuur verkeerd genegen is; envlijtig die deugd betrachten, die wij allermeest nodig hebben. Zorg ook diedingen bijzonder te vermijden en te overwinnen, die u in anderen meestmishagen.

5. Behartig vooralde vooruitgang; wanneer gij goedevoorbeelden ziet of hoort, wees daartoe opgewekt om die na te volgen. Maarindien gij iets berispelijks opmerkt, wacht u dat gij hetzelfde bedrijft, ofhebt gij het ooit gedaan, tracht u terstond daarin te verbeteren. Gelijk uw oogop anderen in acht neemt, zo nemen ook anderen acht op u. O hoe vertroostend enhoe zoet is het ijverige en godvruchtige broeders te zien, vurige getrouweonderhouders van hun regel. Maar hoe droevig en pijnlijk valt het, zulken tezien, die ongeregeld leven, en die de taak niet uitvoeren waartoe zij geroepenzijn? O hoe nadelig is het de plichten van zijn roep te veronachtzamen, en zichbezig te houden met het niet opgelegde.

6. Herinner u dehemelse levenstaak en stel u het beeld van de Gekruisigde Jezus voor. Gij moogtmet reden beschaamd worden, bij de aanblik van Jezus' leven, wijl gij tot nogtoe zo weinig gedaan hebt om aan hem gelijkvormig te worden, ofschoon gijvoorlang in de weg des Heren getreden zijt. Een kloosterling, die zich ernstigen godvruchtig oefent op het allerheiligst leven en lijden des Heren, zal daarovervloedig in vinden alles wat hem nuttig en noodzakelijk is, en hij behoeftbuiten Jezus niets beter te zoeken. O, indien de gekruisigde Jezus in ons hartkwam, hoe spoedig zouden wij gans volleerd zijn!

7. Een ijverigkloosterling neemt wèl aan al wat hem bevolen wordt, en draagt het gewillig.Maar een lauw en zorgeloos kloosterling heeft lijden op lijden, en voelt vanalle kanten benauwdheid; want deinwendige troost ontbreekt hem, en de uitwendige te zoeken wordt hemverhinderd. Een kloosterling die buiten zijn regel leeft, is in gevaar van diepte vallen. Wie de vrijheid en gemakken zoekt, zal altijd in het nauw zijn: Want het een of het ander zal hem mishagen.

8. Hoe doen zoveelandere kloosterlingen, die zeer nauw gebonden zijn door de kloostertucht? Zijgaan zelden uit, zij leven afgescheiden, zij worden armoedig gevoed en grofgekleed; zij arbeidden veel, sprekenweinig, waken laat, staan vroeg op, bidden lang, lezen veel, en onderhouden inalles nauwkeurig de regel. Zie de Karthuizers, de Cisterciënsers, en meer anderemonniken, zo mannen als vrouwen, hoe zij alle nachten opstaan om God lof tezingen. Het zou daarom voor u schandelijk zijn, indien gij in een zo heiligetijd, wanneer zulk een schaar van kloosterlingen God beginnen te loven, moestluieren.

9. O, hadden wijtoch niets anders te doen, dan God onze Heer met hart en mond te loven! O,moesten wij toch nooit eten, drinken of slapen; maar mochten wij God onophoudelijk danken, en ons alleen met geestelijkeoefeningen bezig houden, dan zouden wij veel gelukkiger wezen dan wij nu zijn,nu wij genoodzaakt zijn het lichaam in al zijn behoeften te dienen. Och,bestonden die noodzakelijkheden niet, maar alleen de geestelijkezielsverkwikkingen, die wij, helaas! nu maar zelden smaken.

10. Als een menszover gekomen is, dat hij bij geen schepsel zijn troost zoekt, dan begint hijGod eerst volkomen te smaken, en dan zal hij ook wel tevreden zijn met alleswat er gebeuren zal. Dan zal hij zich met iets groots niet verblijden, noch metiets kleins zich bedroeven, maar hij beveelt zichzelf gans en vol betrouwen aanGod, die hem alles in alles is, voor wie niets verloren gaat of sterft, maarvoor wie alles leeft en zonder uitstel gehoorzaamt.

11. Denk altijd opuw einde en dat de verloren tijd niet zal wederkeren. Zonder zorg ennaarstigheid zult gij nooit deugden bekomen. Wanneer gij begint te verflauwen,dan zal ook de kwelling beginnen; maarvolhardt gij in de vurigheid, zo zult gij grote vrede vinden, en zal de arbeidu minder zwaar vallen door de genade Gods en de liefde tot de deugd. Een vurigen naarstig mens is tot alles bereid. Het is zwaarder moeite aan de zonden ende driften te wederstaan, dan in het zweet van het aanschijn te werken. Wiekleine gebreken niet vermijdt, zal langzamerhand in grotere vallen (4). Gijzult 's avonds altijd blijdschap gevoelen, als gij de dag wèl hebtdoorgebracht. Waak over uzelf, wek uzelf op, vermaan uzelf, en hoe het ook metanderen sta, verzuim nooit uzelf. Hoe meer geweld gij uzelf aandoet, des tegrotere vooruitgang zult gij doen in de deugd.

1) Eccl. 51: 31 2)Rom. 12: 2 3) Psalm 36: 3 4) Eccl. 19


Boek II

Inhoud

1. Over hetinwendig gesprek met God

2. Over nederigeonderwerping

3. Over devreedzame mens

4. Over dereinheid des harten en de eenvoudige mening

5. Over hetletten op zichzelf

6. Over devreugde van een goed geweten

7. Over deliefde tot Jezus boven alles

8. Over degemeenzame vriendschap met Jezus

9. Over hetderven van alle troost

10. Over dedankbaarheid voor Gods genade

11. Over hetklein getal der minnaars van Jezus' kruis

12. Over dekoninklijke weg van het heilig kruis

Hoofdstuk 1

Over het inwendig gesprek met God

1. Het rijk Godsin binnen u (1), zegt de Heer. Bekeer u uit geheel uw hart tot God, en laatdeze ellendige wereld varen, en uw ziel zal rust vinden. Leer het uitwendigeversmaden, en u op het inwendige begeven; en gij zult het rijk Gods in u zien komen. Want het rijk Gods is vredeen blijdschap in de Heilige geest (2), en dat wordt aan goddelozen nietgegeven. Christus zal tot u komen, en u zijn troost openbaren, indien gij Hemeen waardige woonstede in uw binnenste bereidt. Al zijn glorie en schoonheid isinwendig (3), en in het binnenste heeft Hij zijn behagen. Een inwendige mensbezoekt Hij dikwijls; Hij spreekt hemliefelijk aan, Hij troost hem minnelijk, Hij geeft hem overvloedige vrede, enHij houdt een gemeenzaamheid die alle verbazing wekt.

2. Moed dan, getrouwe ziel, bereid uw hart voor die Bruidegom,opdat Hij zich gewaardige tot u te komen en in u te wonen. Want Hij spreektaldus: Indien iemand Mij liefheeft, hijzal mijn woorden onderhouden, en Wij zullen tot hem naderen, en bij hem onsverblijf vestigen (4). Maak dan in uw hart plaats voor Christus, en sluit alleandere dingen buiten. Als gij Christus bezit, dan zult gij rijk zijn; Hij alleen zal u genoeg wezen. Hij zal u vanalles voorzien, en getrouw uw belangen behartigen zodat gij niet nodig hebt opmensen uw hoop te stellen. Want de mensen veranderen licht, en feileneensklaps: maar Christus blijft ineeuwigheid (5), en Hij helpt ons standvastig tot het einde toe.

3. Daar is nietveel staat te maken op een broos en sterfelijk mens, al moge hij u veel goeddoen en uw vriend zijn. Ook moogt gij u niet zeer bedroeven als hij somtijds uwederstreeft en tegenspreekt. Die heden met u zijn, kunnen morgen tegen uopstaan, en omgekeerd, want zij draaien gelijk de wind. Stel gans uw betrouwenop God, en dat Hij alleen uw vrees en uw liefde zij. Hij zal voor u optreden,en zal alles ten beste schikken. Gij hebt hier geen blijvende woonstede(6): waar gij zijt, zijt gij een pelgrimen een vreemdeling, en gij zult geen rust smaken, tenzij gij innig met Christusverenigd zijt.

4. Wat wilt gijhier rondzoeken, aangezien het hier de plaats van uw rust niet is? In de hemelmoet uw woning zijn, en als in 't voorbijgaan, moet gij al het aardsebeschouwen. Alles gaat voorbij, en gij daarmede desgelijks. Zie toe dat gij udaaraan niet hecht; om niet gevangen tezijn en verloren te gaan. Uw gedachten zullen bij de Allerhoogste zijn(7), en uw gebed moet zonder ophoudentot Jezus Christus opklimmen. Indien het hemelse te verheven is voor uwgedachten, berust dan in het lijden van Christus, en woont gaarne in zijnheilige wonden. Want zo gij met liefde uw toevlucht neemt tot de wonden endierbare wondtekenen van Jezus, zo zult gij een grote versterking in het lijdengevoelen; gij zult u weinig bekommerenom de verachting der mensen en al hun lasterwoorden licht verdragen.

5. Christus ookwerd op de wereld door de mensen versmaad, en in zijn grootste nood hebben zijnvrienden en bekenden Hem in de schande gelaten. Christus heeft willen lijden enmisacht worden en gij durft over iets te klagen! Christus heeft vijanden enkwaadsprekers gehad, en gij wilt allen tot vrienden en weldoeners hebben?Waarvoor zal uw geduld dan gekroond worden, indien u geen tegenspoed overkomt?Indien gij geen tegenkanting wilt lijden, hoe zult gij dan de vriend vanChristus zijn?

Lijd met Christus en om Christus, indien gij met Christuswilt heersen.

6. Indien gij eensvolkomen in Jezus' binnenste waart doorgedrongen, en een weinig van zijnbrandende liefde gesmaakt hadt, dan zoudt gij u om eigen gemak of ongemakweinig bekreunen, maar gij zoudt u eerder verblijden als gij versmaad wordt,want de liefde van Jezus leert de mens zichzelf versmaden. Hij, die Jezus en dewaarheid bemint, die oprecht het inwendige leven beoefent en vrij is van alleongeregelde neigingen, mag zich met vrijheid des harten tot God keren, in degeest zich verheffen boven zichzelf, en in genieting rusten.

7. Hij, die allesacht zoals het werkelijk is, en niet zoals het door de mensen geacht wordt, iswaarlijk wijs, en meer onderricht door God dan door de mensen. Wie in zijnbinnenste weet te leven, en van de uitwendige dingen weinig werk maakt, diezoekt naar geen plaats of wacht naar geen bepaalde tijden om zijn godsvrucht teoefenen. Een inwendig mens keert spoedig tot zichzelf terug; omdat hij zich nooit geheel uitstort naarbuiten. De uitwendige arbeid of bezigheid, die soms nodig is, hindert hemniet; maar gelijk de dingen voorvallen,schikt hij zich daarnaar. Wie van binnen wel gesteld is en geregeld, bekommertzich niet om zonderlinge of ergerlijke daden van mensen. De mens wordt zoveelbelemmerd en verstrooid, als hij zich de uitwendige dingen aantrekt.

8. Indien gij vanbinnen wel en gans gezuiverd waart, zou alles u ten goede strekken, en u totvoordeel dienen. Daarom mishagen en storen u dikwijls vele dingen, omdat gijaan uzelf niet wel afgestorven zijt, en niet geheel onthecht aan het aardse.Niets besmet en belemmert zozeer het hart van de mens, als ongeregelde liefdetot de schepselen. Indien gij de uitwendige troost niet zoekt, zo zult gij hethemelse kunnen beschouwen en dikwijls de inwendige blijdschap gevoelen.

1) Luc.17: 21 2) Rom. 14: 17 3) Ps. 44: 14 4) Joann. 14: 23 5) Joann. 12: 34 6) Hebr. 13: 14 7) Wijsh. 5: 16

Hoofdstuk 2

Over nederige onderwerping

1. Acht niet veelwie voor u of tegen u is; maar maak metzorg dat God met u zij in alles wat gij doet. Bewaar een goed geweten, en Godzal u wel verdedigen. Want die God helpen wil, die kan niemands boosaardigheidhinderen. Indien gij kunt lijden en zwijgen, zo zult gij zonder twijfel de hulpvan God gewaar worden. Hij kent de tijd en de wijze om u te verlossen; daarom moet gij u op Hem verlaten. Het isGods werk hulp te bieden, en van alle beschaamdheid te bevrijden. Het is dikwijlszeer dienstig, om onze ootmoed te vermeerderen, dat andere mensen onze gebrekenkennen en berispen.

2. Als de menszich verootmoedigt om zijn gebreken, dan stelt hij anderen gemakkelijktevreden, en hij verzoent zich licht met wie op hem vergramd waren. God bewaarten verlost altijd de ootmoedige; Hijbemint en vertroost de ootmoedige; Hijneige zich tot de ootmoedige; aan deootmoedige geeft Hij grote genade, en na zijn verdrukking verheft Hij hem totde glorie. Aan de ootmoedige openbaart Hij zijn geheimen, en trekt en lokt hemminzaam. Een ootmoedig mens bewaart de vrede, als hem enige beschaming wordtaangedaan, want hij steunt op God, en niet op de wereld.

Hoofdstuk 3

Over de vreedzame mens

1. Stel uzelfeerst in vrede, en dan zult gij anderen ook tot vrede kunnen stichten. Eenvredelievend mens doet meer goed dan een groot geleerde. Een driftig mens maaktvan het goed kwaad en gelooft licht aan het kwaad. Een goed, vreedzaam menskeert alles ten goede. Die wel tevreden is, heeft van niemand kwaad vermoeden,maar die slecht tevreden en ontroerd is, wordt door veel kwade vermoedensgekweld; hij is niet gerust, en hijverontrust anderen. Hij zegt dikwijls wat hij niet moest zeggen, en laatachterwege wat hij zou moeten doen. Hij let op wat de anderen verplicht zijn tedoen, en hij verzuimt zijn eigen plicht. Heb dan eerst ijver voor uzelf, en danzult gij met reden ook uw naaste tot ijver kunnen aansporen.

2. Gij weet uweigen daden wel te verschonen, en de verontschuldigingen van anderen wilt gijniet aannemen. Het ware rechtvaardiger uzelf te beschuldigen, en uw broeder teverschonen. Wilt gij dat men uw gebreken verdrage, verdraag die van anderen.Zie hoe ver gij nog van de ware liefde en ootmoed verwijderd zijt, waardoor menzich nooit vergramt of nooit verontwaardigd is dan tegen zichzelf. Het is geengrote deugd, met goede en zachtmoedige mensen vreedzaam te leven, dit behaagtnatuurlijk aan alle mensen, want iedereen is gaarne in vrede en bemint ook hetmeest die met hem overeenkomen. Maar in vrede kunnen leven met stuurse,boosaardige en ongeregelde mensen, of met die, welke ons dwarsbomen, dit is eengrote gave en een grootmoedig en hoogst loffelijk bedrijf.

3. Daar zijn er,die met zichzelf, en ook met anderen in vrede zijn. En daar zijn er, die zelfgeen vrede hebben, en die anderen in vrede niet laten; zij zijn voor de anderen lastig, maar nogveel lastiger voor zichzelf. En daar zijn er, die zichzelf in vrede behouden,en ook anderen trachten tot vrede terug te brengen. Nochtans geheel onze vrede,in dit ellendig leven, bestaat in meer ootmoedige lijdzaamheid dan in 't nietgevoelen van tegenheden. Wie best weet te lijden, zal de meeste vredehebben; hij is overwinnaar van zichzelf,hij is meester van de wereld, vriend van Jezus Christus en erfgenaam van dehemel.

Hoofdstuk 4

Over de reinheid van het hart en de eenvoudige mening

1. Door tweevleugelen wordt de mens boven het aardse geheven, te weten: door de eenvoud en door de zuiverheid. Eenvoudmoet in de mening zijn, en zuiverheid in het hart. De eenvoud zoekt God, dezuiverheid vindt Hem en smaakt Hem. Geen goed werk zal u zwaar vallen, indiengij inwendig vrij zijt van ongeregelde neiging. Indien gij niets anders danGods welbehagen en het voordeel van de naaste beoogt en zoekt, zo zult gij deinwendige vrijheid genieten. Indien uw hart oprecht was, dan zou elk schepseltot een spiegel van het leven dienen, en tot een boek van heilige lering. Daaris geen schepsel, hoe klein en gering ook, of het vertoont in zich de goedheidGods.

2. Indien gij vanbinnen goed en zuiver waart, dan zoudt gij alle dingen zonder beletsel zien, enwel begrijpen. Een zuiver hart doordingt de hemel en de hel. Zo iemand vanbinnen gesteld is, zo oordeelt hij over het uitwendige. Is er ergens blijdschapin de wereld, zo geniet ze een mens die zuiver van hart is. En is er ergensbenauwdheid of zwarigheid, zo gevoelt een kwaad geweten ze allermeest. Gelijkhet ijzer, in het vuur geworpen, de roest verliest, en wit gloeiend wordt, zolegt een mens, die zich tot God bekeert, alle traagheid af, en verandert in eennieuwe mens.

3. Als een mensbegint te verflauwen, dan vreest hij een weinig inspanning, en hij ontvangtgaarne uitwendige troost. Maar als hij zich volkomen begint te overwinnen, envroom in de weg des Heren te wandelen, dan acht hij licht, wat hem tevorenzwaar scheen.

Hoofdstuk 5

Over het letten op zichzelf

1. Wij mogenonszelf niet teveel betrouwen, want dikwijls ontbreekt ons genade en verstand.Een zwak lichtje maar schemert in ons, en dat verliezen wij gauw dooronachtzaamheid. Wij merken het dikwijls niet, dat wij geestelijkerwijze zoblind zijn. Wij doen dikwijls kwaad, en nog erger, wij willen onsverontschuldigen. Wij worden somtijds door onze driften gedreven, en wij menendat het ijver is. Wij berispen kleine gebreken in anderen, en onze groveremisdrijven zien wij over 't hoofd. Wij gevoelen en wegen heel vlug wat wij vananderen te lijden hebben; maar watanderen van ons uitstaan, merken wij niet. Wie goed en zuiver zijn eigen levenoordeelde, zou ondervinden, dat hij geen reden heeft om een ander streng teoordelen.

2. Een inwendigmens stelt de zorg van zichzelf voor alle andere zorgen; en die op zichzelf naarstig let, zal lichtover anderen zwijgen. Nooit zult gij tot innige godsvrucht geraken, tenzij gijover de anderen stilzwijgt, en bijzonder op uzelf let. Indien gij God en uzelfalleen voor ogen hebt, zo zal 't u weinig ontstellen, wat gij uitwendig ziet.Waar zijt gij, als gij bij uzelf niet zijt? En als gij alles doorlopen en uzelfverwaarloosd hebt, wat hebt gij dan gewonnen? Indien gij de vrede en de wareingetogenheid moet hebben, zo moet gij alle dingen ter zijde stellen, en alleenu met uzelf bekommeren.

3. Gij zultderhalve grote vorderingen maken, indien gij u van alle tijdelijke zorgontheven houdt. Gij zult sterk achteruitgaan, indien gij iets tijdelijks opprijs stelt. Houd niets voor groot, voor verheven, voor aangenaam, dan Godalleen, of wat God aangaat. Acht al de troost, die u van enig schepsel mogeoverkomen, als iets ijdels. Een Godbeminnende ziel versmaadt al wat beneden Godis. God alleen, die eeuwig en oneindig is, en die alles vervult, is de troostder zielen en de ware blijdschap des harten.

Hoofdstuk 6

Over de vreugde van een goed geweten

1. De roem van degoed mens is het getuigenis van een goed geweten. Heb een goed geweten, en gijzult immer blijde zijn. Een goed geweten kan zeer veel verdragen en iswelgemoed in 't midden van tegenspoed; maar een kwaad geweten is altoos in vrees en in onrust. Gij zult zachtrusten, indien uw hart u niets te verwijten heeft. Wil u niet verblijden tenzijgij wel gedaan hebt. Boze mensen genieten nooit ware vreugde noch gevoelen deinwendige vrede; want er is geen vredevoor de goddelozen, zegt de Heer. (1). Al zeggen zij somtijds: Zie, wij zijn gerust, geen kwaad zal onsoverkomen; en wie zou ons durvenhinderen? (2). Geloof hun niet: want de gramschap Gods zal onverwachtsoprijzen, en dan zullen hun werken worden te niet gebracht, en hun plannen tenronde gaan (3).

2. Juichen bij hetlijden, valt niet zwaar aan wie God bemint: want zich alzo verheugen, is zich verblijden in het kruis des Heren (4).De roem is kort, welke door de mensen gegeven en ontvangen wordt. De roem vande wereld is altijd gepaard met droefheid. Maar de roem der braven is in hungeweten, en niet in de mond der mensen. De blijdschap der rechtvaardigen is uitGod en in God, en hun vreugde vloeit voort uit de waarheid. Wie de ware eneeuwige vreugde ontvangt, acht de tijdelijke niet. En die de tijdelijke roemnajaagt, of niet uit ter harte versmaad, wees verzekerd dat hij de eeuwige nietgenoeg bemint. Hij geniet een grote rust des harten, die zich aan lof of blaamniet gelegen laat.

3. Hij die eenzuiver geweten heeft, zal zeer licht tevreden zijn. Gij zijt niet heiliger alsgij geprezen wordt, noch slechter, als gij veracht wordt. Wat gij zijt, datzijt gij; en gij kunt door het zeggen vananderen niet groter worden, dan gij zijt naar Gods getuigenis. Indien gijbemerkt wat gij bij uzelf van binnen zijt, dan zult gij er u niet om bekreunenwat de mensen van u zeggen. De mens ziet op het uiterlijk, maar God ziet tot inhet hart (5). De mens aanziet de werken, maar God onderzoekt de mening. Altijdwèl doen, en weinig van zichzelf houden, dat is het kenmerk van een ootmoedigeziel. Geen troost van enig schepsel zoeken, is het teken van grote zuiverheiden van zielsvertrouwen.

4. Wie van buitennergens een gunstig getuigenis voor zich zoekt, toont dat hij zichzelf geheelaan God heeft overgegeven. Want, gelijk Paulus zegt, niet hij, die zichzelf prijst, is lofwaardig,maar die door God geprezen wordt (6). Met God inwendig verkeren, en aan nietsuitwendigs gehecht zijn, is de gesteltenis van een geestelijke mens.

(1) Is. 68: 22 en 67: 22 (2) Jeruzalem. 5: 12 (3) Ps.145: 4 (4)Gal. 6: 14 (5) 1 Kon. 16: 7 (6) 2 Kor. 10: 18

Hoofdstuk 7

Over de liefde tot Jezus boven alles

1. Zalig diebegrijpt wat het is Jezus te beminnen, en zichzelf te versmaden om Jezus. Menmoet om die Beminde alles verlaten wat men bemint; want Jezus alleen wil boven alles bemindworden. De liefde van de schepsels is bedrieglijk en onbestendig: de liefde van Jezus is getrouw enonvergankelijk. Die aan 't schepsel gehecht is, zal met het broos schepselvallen: die Jezus aanhangt, zalonwrikbaar staan voor altijd. Bemin Hem en houd Hem te vriend, die u niet zalverlaten als allen u afvallen, en die niet zal dulden dat gij in het eindeverloren gaat. Hetzij gij het wilt of niet, gij moet eens van alles scheiden.

2. In leven endood houd u aan Jezus vast; en beveel ualleen aan de getrouwheid van Hem, die alleen u helpen kan, als alles u zalverlaten. Uw Beminde is van die aard, dat Hij met niemand anders uw liefdedelen wil: maar Hij wil uw hart alleenhebben, en daar wil Hij zetelen als koning op zijn eigen troon. Indien gij uwist te ontmaken van alle schepselen, zo zou Jezus gaarne met u wonen. Gij zulthet haast altemaal verloren moeite vinden wat gij buiten Jezus op mensen laatsteunen. Betrouw of steun op geen ander zwaaiend riet, want alle vlees is alsgras, en al zijn glorie zal gelijk de grasbloem te niet gaan (1).

3. Gij zult uhaast bedrogen vinden, indien gij alleen let op de uitwendige schijn dermensen. Indien gij in hen troost en voordeel zoekt, zult gij veelal nietsvinden dan schade. Indien gij in alles Jezus zoekt, zo zult gij zeker Jezusvinden. Maar indien gij uzelf zoekt, dan zult gij ook uzelf vinden, doch tot uwondergang. Want een mens, als hij Jezus niet zoekt, is aan zichzelfschadelijker dan geheel de wereld en al zijn vijanden.

(1) Is. 40: 6

Hoofdstuk 8

Over de gemeenzame vriendschap met Jezus

1. Als Jezus bijons aanwezig is, dan gaat alles wel, en niets schijnt er lastig; maar wanneer Jezus bij ons niet is, dan valtalles hard. Als Jezus binnen ons niet spreekt, zo is andere troost nietswaard; maar als Jezus een enkel woordbinnen ons spreekt, o dan gevoelt men grote troost. Rees Maria-Magdalena nietaanstonds op van de plaats waar zij weende, als haar zuster Martha haarzeide: De Meester is daar, en Hij roeptu? (1) O zalig uur wanneer Jezus ons roept uit de tranen tot de blijdschap vande geest! Hoe dor en gevoelloos zijt gij zonder Jezus! Hoe dwaas en hoe ijdel,wanneer gij iets zoekt buiten Jezus! Is dit geen groter verlies, dan indien gijde gehele wereld verloort?

2. Wat kan dewereld u baten zonder Jezus? Zonder Jezus te blijven is een nare hel; en met Jezus te zijn, is een zoet paradijs.Als Jezus met u is kan geen vijand u deren. Wie Jezus vindt, vindt een goedeschat, ja een goed boven alle goed. En wie Jezus verliest, verliest veel enzeer veel, ja meer dan geheel de wereld. Hij is arm, die zonder Jezus leeft, enovervloedig rijk, die wèl staat met Jezus.

3. Het is eengrote kunde met Jezus wèl weten te verkeren; en het is een grote voorzichtigheid, Jezus te bewaren. Wees ootmoedig envreedzaam, en Jezus zal met u zijn. Wees godvruchtig en stil, en Jezus zal metu blijven. Gij kunt Jezus licht verwijderen, en zijn genade verliezen, als giju naar 't uitwendige wilt keren. En als gij Hem verjaagt en verloren hebt, totwie zult gij dan uw toevlucht nemen en wie zult gij dan tot vriend kiezen?Zonder vriend kunt gij niet gelukkig leven; en indien Jezus voor u niet de beste vriend is, zo zult gij uzelf teverdrietig en verlaten vinden. Gij handelt dan zeer dwaas, indien gij in iemandanders uw betrouwen stelt of uw blijdschap. Het zou beter zijn, de gehelewereld tegen u te hebben, dan in ongenade met Jezus te zijn. Dat dan, onderallen die u dierbaar zijn, Jezus alleen uw bijzondere vriend en welbeminde zij.

4. Bemin allemensen om Jezus, maar Jezus om Hemzelf. Jezus Christus alleen moet met voorkeurbemind worden, want Hij alleen is een goede en getrouwe vriend onder allevrienden. Om Hem, en in Hem moet gij vrienden en vijanden liefhebben, en gijmoet hem voor hen allen bidden, opdat allen Hem mogen kennen en beminnen.Begeer nooit boven anderen geprezen of bemind te worden; want dat komt God alleen toe, die zijnsgelijke niet heeft. Begeer ook niet, dat iemand in zijn hart met u bekommerdzij, en wees gijzelf niet met iemands liefde ingenomen; maar (wens) dat Jezus in u en in alle mensengoed leve.

5. Wees zuiver envrij van hart, zonder gehechtheid aan enig schepsel. Gij moet van allesontbloot zijn, en een zuiver hart tot God opdragen, indien gij wilt rusten ensmaken hoe zoet de Heer is (2). En voorwaar gij zult daartoe niet geraken,tenzij zijn genade u voorkome en u meetrekke, zodat gij, van alles ontmaakt enafgescheiden met Hem alleen verenigd zijt. Want als de genade Gods tot de menskomt, wordt hij tot alles in staat gesteld, en wanneer zij zich van hemverwijdert, dan wordt hij arm en krank, en als geheel overgelaten aangeselslagen. Doch zelfs in deze staat moet hij niet kleinmoedig zijn ofwanhopen; maar hij moet met gelatenheidzich schikken naar de wil van God en alles wat hem overkomt verdragen ter erevan Jezus Christus; want op de wintervolgt de zomer, na de nacht komt de dag terug, en na het onweer zonneschijn.

1) Joh. 11: 28 2)Ps. 33: 9

Hoofdstuk 9

Over het derven van alle troost

1. Het is nietzwaar de menselijke troost te verachten, zolang de goddelijke troost onsbijblijft. Maar het is groot ja zeer groot, zowel de goddelijke als demenselijke troost te kunnen derven, en ter ere Gods gaarne de ballingschap desharten te willen verduren, en zichzelf in niets te zoeken of zijn eigenverdiensten niet te achten. Is het iets bijzonders dat gij vrolijk engodsdienstig zijt, als de genade in u komt? Die stond is begeerbaar voor allen.Hij reist zeer makkelijk, die de genade Gods voortdraagt. En het is ook geenwonder, dat hij geen last gevoelt, die door de Almogende gedragen wordt, engeleid door de opperste Leidsman.

2. Wij hebbengaarne iets tot troost; en de mensontdoet zich bezwaarlijk van zichzelf. De heilige martelaar Laurentius heeft dewereld overwonnen, alsmede de gehechtheid aan zijn opperpriester, omdat hijalles, wat in de wereld vermakelijk scheen, versmaad heeft; ja zelfs verdroeg hij gelaten, dat Godsopperpriester Sixtus, die hij zo beminde, van hem weggenomen werd. Hij heeftdan de liefde van de mens overwonnen door de liefde van de Schepper; en hij heeft de wil van God verkozen boven demenselijke troost. Leer dan ook een teerbeminde, een boezemvriend verlaten, omde liefde Gods. Bedroef u niet, wanneer gij door een vriend verlaten wordt, welwetende dat wij ten laatste allen toch eens moeten scheiden.

3. De mens moetveel en lang in zijn binnenste strijden, eer hij zich geheel kan overwinnen, enal zijn genegenheid tot God keren. Zolang de mens op zichzelf steunt, zo is hijlicht tot menselijke troost geneigd. Maar de ware vriend van Christus, en deijverige betrachter der deugd, acht geen vertroostingen en zoekt geenzinnelijke zoetigheden, maar veeleer zware oefeningen, en zware arbeid telijden voor Christus.

4. Als u dusgeestelijke vertroosting door God gegeven wordt, neem die met dankbaarheidaan; maar bedenk, dat het Gods geschenkis, en niet uw verdienste. Wil er u niet om verheffen, of u er over verblijden,noch te veel laten voorstaan: maarverootmoedig u te meer over de gift, en wees omzichtiger, en behoedzamer in aluw werken; want dat uur zal voorbijgaan,en de bekoring zal volgen. Als u de vertroosting onttrokken wordt, wees daaromniet wanhopig; maar wacht met ootmoed engeduld het hemels bezoek af; want Hij ismachtig om u nog groter vertroosting te hergeven. Dit is geen nieuws of nietsvreemds voor hen, die in de weg des Heren ervaren zijn; de grootste Heiligen en de Profeten van hetOud Verbond hebben dikwijls deze afwisseling ondervonden.

5. Daarom sprakeen van hen, als hij de troost van de genade gevoelde: "In mijn overvloed heb ik gezegd: ik zal in eeuwigheid niet wankelen."(1) Maarwat hij in zich ondervond, als hem de genade onttrokken werd, laat hij volgenin deze woorden: "Gij hebt uw aanschijnvan mij afgekeerd, en ik ben ontroerd geworden"(2). Hij is nochtans nietwanhopig te midden van deze ontsteltenis, maar hij bidt God des te vuriger, enzegt: "O Heer, tot U zal ik roepen, enik zal mijn God smeken" (3). En ten laatste oogst hij de vrucht van zijn gebed,en getuigt dat hij verhoord werd, als hij zegt: "De Heer heeft geluisterd, en heeft medelijden met mij gehad; de Heer is mijn Helper geworden"(4). Maarwaarin? "Gij hebt, zegt hij, mijn wenen in blijdschap veranderd, en mij metvreugde omringd" (5). Indien het met grote Heiligen aldus gegaan is, zo moetenwij, die krank en arm zijn, niet kleinmoedig worden, al is het dat wij nu eensvurig, en dan weder koud worden; want degeest Gods komt en gaat weg volgens het welbehagen van zijn wil. Daarom zegt deheilige man Job: "Gij bezoekt de mensvan de dageraad af, en eensklaps beproeft Gij hem" (6).

6. Waar mag ik danmijn hoop in stellen, of waar mag ik mij dan op verlaten, tenzij alleen op degrote barmhartigheid Gods, en op de verwachting van de hemelse genade. Want ermogen al goede mensen zijn en godvruchtige medebroeders, en getrouwe vrienden,heilige boeken, schone verhandelingen of zoete gezangen, dat alles kan maarweinig helpen en bevallen, wanneer mij de genade verlaten heeft, en ik aan mijneigen armoede ben overgelaten. Dus is er geen beter middel dan verduldig tezijn, en mijzelf aan de wil van God over te geven.

7. Nooit heb ikiemand gevonden, zo godvruchtig en zo ijverig of somtijds ondervond hijonttrekking van genade, en gevoelde vermindering van vurigheid. Nooit is er eenHeilige zo hoog opgetogen en verlicht geweest, of hij is vroeg of laat metkwelling beproefd geworden. Want hij is onwaardig hoog in beschouwing opgetogente worden, die te voren om God niet is beproefd geweest door enig lijden enzwarigheid. Ook is de bekoring meestal een voorteken dat de troost volgen zal.Want de hemelse vertroosting wordt beloofd aan die door de bekoring beproefdzijn. "Wie overwint, zegt de Heer, zalIk te eten geven van de boom des levens" (7).

8. En de goddelijketroost wordt gegeven, opdat de mens sterker worde om alle zwarigheden teverdragen. En dan volgt weder de bekoring, opdat hij zich niet verheffe overhet goed. De duivel slaapt niet, en ons vlees is ook niet verstorven: daarom houd niet op u tot de strijd tebereiden; want ter rechter en terlinkerzijde hebt gij vele vijanden, die nimmer rusten.

(1) Ps. 29: 7 (2) Ps. 29: 8 (3) Ps. 29: 9 (4) Ps. 29: 11 (5) Ps. 29: 12 (6) Job 7: 18 (7) Apoc. 2: 7

Hoofdstuk 10

Over de dankbaarheid van Gods genade

1. Waartoe zoektgij rust, daar gij geboren zijt om te arbeiden? (1). Bereid u meer tot lijdendan tot verblijden, meer om uw kruis te dragen, dan om vreugde te genieten. Wievan de wereldse mensen zelfs zou niet gaarne vertroostingen en geestelijkeblijdschap aannemen, indien hij ze altoos kon bekomen? Want de geestelijkevertroostingen gaan alle wereldse genoegens en lichamelijke lusten verre teboven. Al de genoegens dezer wereld zijn of ijdel of schandelijk: de geestelijke genietingen zijn alleeneerbaar en vermakelijk, als voortkomende uit de deugd, en door God ingestort inde zuivere harten. Maar niemand kan de goddelijke vertroostingen altijd naareigen behagen genieten, want de tijd der bekoring houdt nooit lang op.

2. Doch een valsevrijheid van geweten en een groot zelfbetrouwen beletten zeer de hemelsebezoeken.

God doet wèldaad, met de genade der vertroosting deschenken; maar de mens handelt kwalijk,als hij Hem niet alles wedergeeft door de dankzegging. En, daarom vloeien degaven der genaden in ons niet wijl wij jegens God ondankbaar zijn en wij nietalles wedersturen tot de Bronwel. Want hij verdient altijd nieuwe genaden, dienaar de eis dankbaar is; maar Godontneemt de hovaardige, wat hij gewoonlijk aan de ootmoedige geeft.

3. Ik wil devertroosting niet, die mij de vermorzeling des harten beneemt, en ik begeergeen beschouwing, die tot hovaardigheid voert. Want niet al het hoge is heilig,en niet al het zoete goed: alle wensenzijn niet rein en niet al het liefelijke aangenaam aan God. Ik ontvang gaarnezulke genade, waardoor ik altijd ootmoediger, godvrezender en bereidwilligerword om mijzelf te verloochenen. Die onderwezen is door de genade, en dikwijlsgekastijd door de onttrekking van die genade, zal zichzelf niets goeds durventoeschrijven; maar zal zich eerder naakten arm belijden. Geef God wat God toekomt (2), en schrijf aan uzelf toe wat hetuwe is: bedank God voor zijn genaden, enbelijd dat gij aan uzelf alleen de zonden en billijke straf voor de zonde tewijten hebt.

4. Stel u altijdop de laatste plaats (3), en de eerste zal u gegeven worden; want het verhevenste kan zonder hetnederigste niet bestaan. De grootste heiligen bij onze Heer staan allerlaagstbij zichzelf; hoe meerder zij verhevenworden, hoe nederiger zij van hart zijn. Daar zij vervuld zijn met de waarheiden hemelse glorie, zo zoeken zij geen ijdele glorie. Daar zij in God welgevestigd zijn, kunnen zij geenszins hovaardig zijn. Wijl zij aal goed aan Godtoeschrijven, zo begeren zij niet geprezen te worden van elkander, maar zijzoeken alleen de glorie, die van God komt (4). En zij begeren en wensen, datGod in hen en in alle heiligen boven al geprezen worde, en altoos streven zijnaar dit.

5. Wees God dandankbaar voor de minste weldaad, en gij zult waardig worden grotere gaven teontvangen. Houd de allerminste genade voor zeer groot, en het meeronaanzienlijke voor een bijzondere weldaad. Als men de waardigheid van de Geverinziet, zo zal geen gave slecht of klein wezen; want het kan niet klein wezen, wat door de Allerhoogste gegeven wordt.Ja, al is het dat Hij ons straffen en plagen overzendt, wij moeten die in dankaannemen; want al wat Hij ons laatoverkomen, is dienstig voor onze zaligheid. Wie dan de genade Gods zoekt tebehouden, moet dankbaar zijn voor geschonken genade, verduldig als hem dieonttrokken wordt, bidden, opdat zij wederkome, voorzichtig en ootmoedig zijn,om ze niet te verliezen.

(1) Job 5: 7 (2)Luk. 14 (3) Luk. 14 (4) Joh. 5: 44

Hoofdstuk 11

Over het klein getal der minnaars van Jezus' kruis

1. Velen zijn erdie naar het hemels rijk van Jezus verlangen, maar weinigen die zijn kruiswillen dragen. Hij heeft er velen, die zijn vertroosting, maar weinigen diezijn lijden zoeken. Hij vindt er velen met Hem aan tafel en weinigen, die metHem willen vasten. Zij willen zich allen met Hem verblijden; maar weinigen willen voor Hem iets lijden.Velen volgen Jezus tot het breken van het brood; maar weinigen tot het drinken van delijdenskelk. Velen vereren zijn mirakelen, maar weinigen volgen Hem in de smaadvan zijn kruis. Velen hebben Jezus lief, zolang hun geen tegenspoedenoverkomen. Velen danken en zegenen Hem, zolang zij enige vertroosting van Hemontvangen. Maar als Jezus zich verbergt, en hen een tijdje verlaat, dan vallenzij in klachten of in grote neerslachtigheid.

2. Maar die Jezusbeminnen om Jezus zelf en niet om hun eigen troost, zegenen Hem in alle lijdenen zwarigheid zowel als in de allerzoetste vertroostingen. En al wilde Hij hunnooit troost verlenen, nog zouden zij Hem altijd willen loven en danken.

3. Ach, hoekrachtig is niet de reine liefde van Jezus, wanneer zij niet gemengd is meteigenliefde of eigenbelang! Mogen zij, die altijd vertroostingen zoeken, danniet met recht loonknechten genoemd worden? Tonen zij niet, die altijdeigenbaat en voordelen in het oog houden, dat zij eerder minnaars zijn vanzichzelf dan van Jezus Christus. Waar zal men iemand vinden, die God om nietwil dienen?

4. Zelden wordt eriemand zó verstorven gevonden dat hij van alles ontbloot is. Want waar zult gijiemand vinden, die oprecht arm van geest is, onthecht van alle schepsel? Verreen tot de uiterste grenzen is deze schat te zoeken (1). Want al gaf iemand alzijn vermogen, dat betekent nog niets. En al deed hij grote boetvaardigheid,dat is nog onbeduidend. Al is hij ervaren in alle wetenschap, daar is hij nietveel mede gevorderd. En al bezat hij een grote deugd, en een zeer vurigegodsvrucht, nog ontbrak hem veel: éénzaak, die hem hoogst nodig is. En wat is dat? Het is dat hij alles verlatenhebbende, zichzelf verzake, en niets overhoude van de eigenliefde. En na alleste hebben gedaan wat hij wist te moeten doen, hij dan nog denke niets gedaan tehebben.

5. Dat hij weinigachte wat voor groot aangezien zou kunnen worden; maar dat hij oprecht erkenne, dat hij eenonnutte knecht is, gelijk de Waarheid zelf zegt: "Wanneer gij alles gedaan hebt, wat u bevolenis, zo zegt: wij zijn onnutte knechten(2). Dan zal hij in geestelijke zin arm en naakt kunnen zijn, en met de profeetmogen zeggen: "Ik ben alleen, en ik benarm" (3). Nochtans is er niemand rijker,niemand machtiger, niemand vrijer dan hij, die zichzelf en alles weet teverzaken, en zich op de laagste plaats kan stellen.

(1) Prov. 31: 10 (2) Luk. 17: 10 (3) Ps. 24: 16

Hoofdstuk 12

Over de koninklijke weg van het heilig Kruis

1. Velen schijntdit een hard woord: Verloochen uzelf,neem uw kruis op, en volg Jezus (1). Maar het zal veel harder om te horen zijndit laatste woord: "Gaat van mij,vervloekten, in het eeuwig vuur"(2). Want die nu gaarne het woord omtrent hetkruis horen en opvolgen, zullen alsdan niet moeten vrezen voor het vonnis dereeuwige verwerping. Dat kruisteken zal in de lucht verschijnen, wanneer de Heerzal komen om te oordelen. Dan zullen alle dienaren van het kruis, die zich hierin hun leven aan de gekruisigde hebben gelijkvormig gemaakt, met grootvertrouwen de rechter treden.

2. Waarom danvreest gij nu het kruis op te nemen, waarmee men tot het eeuwig rijk komt? Inhet kruis ligt zaligheid, in het kruis het leven, in het kruis beschermingtegen de vijanden, in het kruis een vloed van bovenaardse zoetheid, in hetkruis de sterkte van het hart, in het kruis vreugde van geest, in het kruis hettoppunt der deugd, en de volmaakte heiligheid. Daar is geen behoud voor onzeziel, of geen hoop op het eeuwig leven, dan in het kruis.

Neem dan het kruis op, en volg Jezus, en gij zult het eeuwigleven ingaan. Hij is voorop gegaan, dragende zijn kruis, en Hij is voor u aanhet kruis gestorven, opdat gij ook uw kruis zoudt dragen, en volgaarne stervenaan het kruis. Want indien gij met Hem sterft, zo zult gij ook met Hem leven; en indien gij zijn deelgenoot zijt in desmarten, zult gij het ook zijn in de glorie" (3).

3. Zie, allesbestaat dan in het kruis, en in te verstervenis het al gelegen; en daar is geen andere weg tot het leven entot de ware inwendige vrede, dan de weg van het H. Kruis en van de dagelijkseversterving.

Ga heen waar gij wilt, zoek wat gij wilt, en gij zultomhoog geen verhevener weg, of beneden geen veiliger weg vinden dan de weg vanhet H. Kruis. Beschik en regel alles volgens uw wil en goeddunken, en gij zultbevinden dat gij altoos iets moest lijden, hetzij met zin of tegenzin: en zo zult gij altijd een kruis vinden. Want,of gij zult een pijn gevoelen in uw lichaam, of enig geestelijke kwelling in uwziel verduren.

4. Somtijds zultgij van God verlaten zijn, dan weder door de naaste gekweld worden, en wat meeris, dikwijls zult gij uzelf tot last dienen. En nochtans zult gij door geenenkel red- of troostmiddel verlost of verlicht kunnen worden, maar gij moet hetverdragen zolang het God zal believen. Want God wil, dat gij leert bekoringenverdragen zonder vertroosting; en datgij u gans aan Hem onderwerpt, en ootmoediger wordt door het lijden. Niemandbeseft Christus' lijden zo hartelijk, als hij die ook iets geleden heeft. Hetkruis is dan altoos bereid, en het wacht u overal. En waar gij ook lopen moogt,gij kunt het niet ontvluchten; want waargij ook komt, draagt gij uzelf altijd mede, en gij zult uzelf altijd vinden.Hef u opwaarts, buig u nederwaarts, keer u buitenwaarts of binnenwaarts, enoveral zult gij uw kruis vinden. En gij moet overal het geduld oefenen, indiengij de inwendige vrede bezitten wilt, en de eeuwige kroon verdienen.

5. Indien gij hetkruis gewillig draagt, het zal u ook dragen en het zal u brengen naar hetgewenste einddoel, waar het lijden zal ophouden, maar dat zal niet hier zijn.Indien gij uw kruis ongewillig draagt, zo makt gij u een last, en gij belaadt unog zwaarder; en evenwel moet gij hettoch dragen. Indien gij een kruis afwerpt, zult gij er buiten twijfel een andervinden, en misschien nog zwaarder.

6. Meent gij teontgaan wat nooit één sterveling heeft kunnen vermijden? Welke Heilige is er indeze wereld vrij geweest van kruis en lijden? Onze Heer en onze God, JezusChristus zelf, is nooit een enkel uur zonder lijdenssmart geweest, zolang Hijgeleefd heeft. Gelijk Hij zelf zegt: "Hetstond vast dat Christus moest lijden, en van de dood verrijzen, en alzo totzijn heerlijkheid ingaan" (4). En gij,hoe zoekt gij dus een andere weg dan deze koninklijke weg, de weg van het H.Kruis.

7. Geheel hetleven van Jezus Christus is een gedurig kruis en lijden geweest; en voor u zoekt gij rust en blijdschap! Gijdwaalt, zo gij iets anders zoekt dan gekweld te worden en te lijden; want gans dit sterfelijk leven is vol ellendeen overal bezet met kruisen. En hoe meer iemand, in het geestelijk levengevorderd is, des te zwaarder kruisen hij dikwijls vindt; omdat door zijn liefde de druk van zijnverbanning aangroeit.

8. Nochtans isiemand, door zoveel lijden beproefd, niet van opbeuren en troost verstoken,omdat hij beseft dat hem met het dragen van zijn kruis vele vruchten toekomen.Want daar hij zichzelf gewillig onder het kruis buigt zo wordt alle last vankwelling, veranderd in vertrouwen op goddelijke troost. En hoe meer zijn vleesdoor het lijden afgemat wordt, des te meer wordt zijn geest versterkt door deinwendige genade. Ja, somtijds wordt hij zodanig versterkt door de liefde voorlijden en tegenspoed, uit zucht naar overeenstemming met de gekruisigdeChristus, dat hij zonder pijn of kwellingen niet zou willen zijn: want hij gelooft dat hij God zoveel teaangenamer is, hoe meer hij voor Hem kan lijden. Dit is geen werk vanmensenkracht, maar van Gods genade, die op de boze mens zoveel uitwerkt dat hijuit geestelijke vurigheid dat aanneemt en bemint, waar hij van natuur altijdeen afkeer en schrik van heeft.

9. Het is zekergeen mensenwerk, het kruis te dragen, het kruis te beminnen, het lichaam tekastijden en te brengen onder bedwang, de eer te vlieden, gaarne versmaadhedente verdragen, zichzelf te minachten en wensen door anderen misacht te worden,alle tegenspoed en schade te lijden, en geen de minste voorspoed in de wereldte begeren. Dus indien gij uzelf beziet, kunt gij door eigen krachten niets vandie aard uitvoeren. Maar indien gij op de Heer vertrouwt,, zo zal u uit dehemel sterkte gegeven worden, en de wereld en het vlees zullen u onderworpenzijn. Zelfs zult gij de helse vijand niet vrezen, als gij gewapend zijt met eenvast geloof, en getekend met het kruis van Christus.

10. Bereid u dan,als goed en trouw dienaar van Christus, om het kruis van uw Heer, die uitliefde voor u gestorven is, moedig te dragen. Bereid u om veel tegenspoed enongemakken in dit ellendig leven te lijden: want zó zal uw lot zijn waar gij ook verblijven moogt; en zó zult gij 't in werkelijkheid bevinden,in welke plaats gij u ook verbergt. Het moet zo zijn: en er is geen hulpmiddel voor zovelekwellingen, dan dat gij u daarin getroost. Drink met blijdschap de kelk desHeren, indien gij Zijn vriend wilt zijn, en met Hem deel hebben in zijn rijk.Beveel de vertroostingen aan God; laatHem daarmede doen gelijk het Hem belieft. Maar gij, zet er u toe om kwellingente lijden, en houd ze voor grote vertroostingen; want de pijnen en het lijden van deze tijdzijn niet te vergelijken bij de toekomende glorie (5), al zoudt gij ze allekunnen lijden.

11. Als gij zovergekomen zult zijn, dat u het lijden om Christus' wil zoet en smakelijk is,reken dan dat het u welgaat, want gij hebt een paradijs gevonden op aarde.Zolang het leven u zwaar valt, en gij het zoekt te ontgaan, zolang zult gij hetkwaad hebben, en beduchtheid voor leed zal u overal volgen.

12. Indien gij utoelegt op wat gij zijn moet, namelijk om te lijden en te sterven, zo zal hetmet u welhaast beter gaan, en gij zult rust vinden. Al waart gij met Petrusopgetogen tot de derde hemel, nog zijt gij niet beveiligd voor alles wattegenstaat: Ik zal hem tonen, zegtJezus, hoeveel hij om mijn naam moet lijden (6). Daar blijft u niets over dante lijden, indien gij Jezus wilt beminnen en voor altoos dienen.

13. Och, of gijwaardig waart voor de naam van Jezus iets te lijden! Wat grote heerlijkheid zouu te wachten zijn, wat vreugde voor alle Heiligen Gods en hoeveel stichting ookvoor uw naaste! Want alle mensen prijzen de lijdzaamheid, alhoewel er weinigenzijn, die iets willen lijden. Met recht zoudt gij gaarne iets voor Christusmoeten lijden, aangezien er zovelen zijn, die wat ergers lijden voor de wereld.

14. Houd voorzeker, dat uw leven een gedurig afsterven moet zijn; en dat hoe meer de mens zichzelf afsterft,hoe meer hij voor God begint te leven. Niemand is bekwaam het hemelse tebegrijpen, tenzij hij zich ootmoedig onderwerpe om leed te verdragen voorChristus. Daar is niets aangenamer aan God, en niets is voor u heilzamer indeze wereld, dan blijmoedig te lijden voor Jezus Christus. En indien gij tekiezen hadt, zoudt gij eerder moeten wensen tegenspoed te lijden voor Christus,dan met vele vertroostingen te worden verkwikt: want zo zoudt gij aan Christus en aan alle Heiligen meer gelijkvormigzijn. Want onze verdiensten en onze vooruitgang in onze roeping bestaan niet invele zoetigheden en vertroostingen: maareerder in grote zwarigheden en harde kwellingen te verdragen.

15. Ware er iets beter,iets voordeliger geweest voor de zaligheid van de mens dan het lijden, Christuszou het zeker door woorden en werken getoond hebben. Maar nu vermaant Hijopenlijk zijn Leerlingen en al die Hem volgen willen, om het kruis te dragen,en zegt: Indien iemand na Mij wilkomen, hij verloochene zichzelf, neme zijn kruis op en volge Mij"(7). Na allesdus doorlezen en onderzocht te hebben, laten wij tot deze slotsom komen: Dat wij door vele kwellingen heen in het rijkGods moeten binnengaan (8).

(1) Luk. 9: 23 (2) Matt.25: 41 (3) Rom. 6 (4) Luc. 24: 46 (5) Rom. 8: 18 (6) Hand. 9: 16 (7) Luc. 9: 23 (8) Hand. 14: 24

Boek III - Inhoud

1. Over hetinwendig gesprek van Christus met de gelovige ziel

2. De waarheidspreekt in ons zonder gedruis van woorden

3. Gods woordmoet met ootmoed aanhoord worden, maar velen tellen het niet

4. Men moet voorGod wandelen in waarheid en ootmoed

5. Over dewonderbare invloed der liefde Gods

6. Hoe deoprechte liefde getoetst wordt

7. Men moet degenade verbergen onder de hoede der nederigheid

8. Over deminachting van zichzelf voor Gods ogen

9. Alles moettot God, als tot het laatste einde teruggebracht worden

10. Het is zoetmet de versmading der wereld God te dienen

11. Men moet debegeerte van zijn hart onderzoeken en regelen

12. Over hetbeoefenen van geduld en het worstelen tegen de driften

13. Over degehoorzaamheid van een nederig onderdaan

14. Hoe wij de verborgenoordelen van God moeten beschouwen, om ons over het goede te verheffen

15. Hoe men zichmoet houden en spreken, als in ons enige troost ontstaat

16. Oprechtetroost moet men alleen in God zoeken

17. Men moet allezorg in God stellen

18. De tijdelijkeellenden, moeten wij naar het voorbeeld van Jezus, gelijkmoedig dragen

19. Hoe menbeledigingen moet verdragen, en wie zich waarlijk geduldig toont

20. Over deerkenning van zijn eigen zwakheid en over de ellende van dit leven

21. Boven allegoederen en gaven moet men in God alleen rust zoeken

22. Over hetgedenken van Gods weldaden

23. Over de viervereisten voor grote zielenvrede

24. Dat men hetnieuwsgierig onderzoeken omtrent een anders leven moet vermijden

25. Over deduurzame vrede des harten, en waarin de ware voortgang bestaat

26. Over de grotewaarde van een vrij gemoed, dat men eer bekomt door het smeekgebed dan met hetlezen

27. Dateigenliefde allermeest van het hoogste goed verwijdert

28. Goede raadtegen kwaadsprekers

29. Hoe men integenspoed God moet aanroepen en zegenen

30. Dat wij Godshulp moeten afsmeken en op de terugkeer van zijn genade vertrouwen

31. Men moet elkschepsel versmaden om de Schepper te kunnen vinden

32. Over dezelfverloochening en de verzaking van alle begeerlijkheid

33. Over deonstandvastigheid des harten, en de plicht ons einddoel in God te stellen

34. Wie Godbemint, vindt bij alles en boven alles in Hem zijn genoegen

35. In dit levenis men niet beveiligd tegen bekoringen

36. Men moet deijdele oordelen der mensen niet vreze

38. Over de goederegeling van het inwendig gedrag en de toevlucht tot God in de gevaren

39. Dat men inzijn zaken niet al te bezorgd moet zijn

40. De mens heeftniets goeds uit zichzelf en mag zich nergens over beroemen

41. Over het verachten van alle tijdelijkeeer

42. Dat wij de vrede niet van mensen moetenlaten afhangen

43. Tegen de ijdele wetenschap der wereld

44. Men moet zich de uitwendige dingen niette veel aantrekken

45. Datmen iedereen niet moet geloven, en hoe licht men in woorden struikelt

46. Dat men zijn vertrouwen op God moet stellen,als pijlen van boze tongen ons treffen

47. Voor het eeuwig leven moet men allebezwaren verdragen

48. Over de dag der eeuwigheid en de ellenden van dit leven

49. Overhet verlangen naar het eeuwig leven, en hoe grote goederen beloofd zijn aan destrijders

50. Hoe de troosteloze mens zich in Godshanden moet overgeven

51. Men moet zich op nederige werkentoeleggen, als men tot meer verheven onbekwaam is

52. De mens achte zich geen troost, maareer straf waardig

53. Dat Gods genade niet samengaat metaardsgezindheid

54. Over de tegenstrijdige aandoeningen dernatuur en der genade

55. Over de verdorvenheid der natuur en dekracht der goddelijke genade

56. Dat men zichzelf verloochenen moet, enChristus navolgen door het kruis

57. Dat wij niet neerslachtig mogen wordenals ons enig bezwaar overvalt

58. Dat men te verheven en Gods verborgenoordelen niet moet willen doorvorsen

59. Datmen al zijn hoop en betrouwen op God alleen moet vestigen

Hoofdstuk 1

Over het inwendig gesprek van Christus met de gelovige ziel

1. De ziel. - Ikzal aanhoren wat God de Heer in mij spreekt (1).

Zalig de ziel, die in zich de Heer hoort spreken, en uitzijn mond een troostwoord ontvangt. Zalig de oren, die trillingen vangoddelijke inspraak horen (2), en geen acht geven op influisteringen derwereld. Zalig voorwaar de oren, die niet naar de stem luisteren die van buitenspreekt, maar naar de waarheid, die van binnen onderwijst. Zalig de ogen, die,gesloten voor het uitwendige, alleen gevestigd zijn op het inwendige. Zaligzij, die het inwendige doordringen, en die zich door dagelijkse oefeningen meeren meer trachten voor te bereiden om de hemelse verborgenheden te kennen. Zaligzij, die hun vermaak stellen om met God onledig te zijn en zich los te rukkenvan alle hindernis der wereld. Bemerk wel deze dingen, mijn ziel, en sluit dedeuren van uw zinnelijkheid, opdat gij moogt horen wat de Heer uw God in uspreekt.

2. Christus. -Ziehier wat uw beminde zegt: Ik ben uwheil, uw vrede en uw leven. Houd u bij mij, en gij zult rust vinden. Laat alhet vergankelijke varen, en zoek het eeuwigdurende. Wat zijn alle tijdelijkedingen anders dan bedrog? En wat baten al de schepselen, als gij van de Heerverlaten wordt? Laat dan alles varen, en maak u aangenaam en getrouw aan uwSchepper, opdat gij het waar geluk moogt bereiken.

Ps. 84: 9 Job 4:2

Hoofdstuk 2

De waarheid spreekt in ons zonder gedruis van woorden.

1. De ziel. -Spreek Heer, want uw dienaar luistert (1).

Ik ben uw dienaar; geef mij verstand opdat ik uw geboden moge kennen(2). Neig mijn hartnaar de woorden van uw mond: dat uwspraak als morgendauw vloeie. (2) De kinderen van Israël zeiden eertijds totMozes: Spreek gij tot ons, en wij zullenluisteren; maar dat de Heer tot ons nietspreke, opdat wij niet sterven (3).

O Heer, zó bid ik niet: maar liever smeek ik ootmoedig met de profeet Samuel: Spreek, Heer! Want uw dienaar luistert (4).Niet Mozes spreke tot mij, of iemand van de profeten, maar spreek Gij liever,Heer! Die de ingever en de verlichter van al de Profeten zijt; want Gij alleen kunt zonder hen mij volkomenleren; maar zij vermogen zonder U niets.

2. Zij kunnenwel woorden laten klinken, maar de geest geven zij niet. Zij spreken zeerschoon; maar als Gij zwijgt, kunnen zijhet hart niet ontvlammen. Zij leren ons de letter; maar Gij ontsluiert de zin. Zij stellen degeheimen voor; maar Gij licht de zegelop, die ze voor 't verstand verborgen hield. Zij verkondigen uw geboden, maarGij helpt om ze te volbrengen. Zij wijzen de weg, maar Gij geeft sterkte om diete bewandelen. Zij werken alleen van buiten, maar Gij onderwijst en verlicht deharten. Zij besproeien van buiten, maar Gij geeft de vruchtbaarheid.

Zij roepen met woorden, maar Gij geeft aan 't gehoor degave om te verstaan. Dat Mozes dan niet tot mij spreke; maar Gij, mijn God, die de eeuwige Waarheidzijt, spreek Gij, opdat ik niet sterve, en niet zonder vrucht blijve luisteren,als ik alleen door uitwendige raad vermaand en van binnen niet ontvlamd word!Opdat het mij geen vonnis berokkene, uw woord gehoord en niet volbracht, gekenden niet bemind, geloofd en niet onderhouden te hebben. Spreek dan, Heer, wantuw dienaar luistert: Gij hebt immers dewoorden van het eeuwig leven (5). Spreek tot mij om enige troost aan mijn zielte geven, en tot verbetering van geheel mijn leven; alsook tot uw lof, uw eer en uw eeuwigeglorie.

(1) 1 Kon. 3: 9 (2) Ps. 118: 125 (3) Ex. 20:9 (4) 1 Kon. 3: 9 (5) Joh. 6: 69

Hoofdstuk 3

Gods woord moet met ootmoed aanhoord worden, maar velen tellen het niet.

1. Christus. - Zoon, luister naar mijn woorden, die zeerzoet en die al de wetenschap van wijzen en denkers dezer wereld te boven gaan.Mijn woorden zijn geest en leven (1), en zijn niet te schatten naar hetmenselijk verstand. Men mag ze niet tot ijdel behagen misbruiken: maar men moet ze in stilte aanhoren, en metalle ootmoed en vurige begeerte ontvangen.

2. De ziel. - En ik heb gezegd: Gelukkig de mens, o Heer! Die Gijzelfonderricht en in uw wet onderwijst, zodat hij in kwade dagen bij U lenigingvindt (2), en dat hij niet zonder troost zij op aarde.

3. Christus. - Ik heb van het begin de Profetenonderwezen, en tot heden toe houd ik niet op tot alle mensen te spreken. Maarvelen zijn doof voor mijn stem, en ongevoelig. Het grootste getal hoort lieverde wereld dan God: zij volgen liever delust van het vlees dan het welbehagen van God. De wereld belooft tijdelijke ennietige dingen, en zij wordt met grote vlijt gediend; ik beloof eeuwige en allergrootste goederen,en de harten der mensen zijn ongevoelig. Wie dient en gehoorzaamt mij in allesmet zo grote zorg, als waarmede men de wereld en haar meesters dient? Schaam uSion, zegt de zee (3). En vraagt gij waarom, hoor de reden: Zie, om een klein gewin doet men verre reizen,en voor het eeuwig leven wordt er door velen niet één voet gezet. Het slechtstegewin wordt ijverig nagejaagd; men twistschandelijk om een weinig geld; menaarzelt niet dag en nacht te zwoegen voor een beuzeling en voor een geringebelofte.

4. En nochtans, o schande, voor een onveranderlijk goed,voor een onwaardeerbaar loon, voor de allerhoogste eer en oneindige glorie, ismen te lui om zich een weinig te vermoeien. Schaam u dan, gij, trage enklaagzieke knecht; de minnaars derwereld zijn veel vlijtiger voor hun verderf, dan gij om het eeuwig leven tebekomen. Zij verblijden zich meer om een waan dan gij om de waarheid.

En nochtans worden zij dikwijls in hun hoopteleurgesteld; mijn belofte daarentegenbedriegt niemand, en laat niemand, die op Mij vertrouwt, ijdel weggaan. Wat Ikbeloofd heb, zal Ik geven; wat Ik gezegdheb, zal Ik doen, zo men slechts tot het einde toe in mijn liefde getrouwblijve. Ik ben de loner van al de goede mensen en een sterke beproever van derechtvaardigen.

5. Schrijf mijnwoorden in uw hart, en overdenk ze zorgvuldig; want in de tijd der bekoring zult gij ze groot nodig hebben. Wat gijniet verstaat, als gij het leest, zult gij begrijpen op de dag der bezoeking.Ik bezoek gewoonlijk mijn uitverkorenen op tweeërlei wijzen: door beproeving en vertroosting. En Ik leeshun alle dag twee lessen voor; in deeerste berisp Ik hen over hun gebreken; in de andere vermaan Ik hen tot vooruitgang in de deugd. Die mijnwoorden hoort en ze versmaadt, zal een rechter vinden in de jongste dag (4).


Gebed Om de genade van godsvrucht te bekomen.

6. O mijn Heer enmijn God! Gij zijt al mijn goed; en wieben ik, om tot U te durven spreken? Ik ben uw allerarmste dienaar, eenverworpen aardworm, veel armer en verachtelijker dan ik zelf weet of durfzeggen. Gedenk evenwel mij, o Heer! Daar ik niets ben, en niets vermag. Gijalleen zijt goed, rechtvaardig en heilig; Gij kunt alles, verleent alles, vervult alles: de zondaar alleen laat Gij ijdel staan. Weestoch uw barmhartigheden indachtig, en vervul mijn hart met uw genade, Gij dieniet wilt dat uw werken doelloos blijven.

7. Hoe kan ik indit ellendig leven mijn lot verdragen, indien uw genade en uw barmhartigheidmij niet versterken? Wil uw aanschijn van mij niet afkeren; wil uw bezoek niet uitstellen: wil uw vertroosting niet onttrekken, opdatmijn ziel voor U niet worden als een landstreek zonder water (5). Heer, leermij uw wil volbrengen (6); leer mijwaardig en ootmoedig voor U wandelen; want Gij zijt mijn wijsheid; Gijkent mij oprecht en Gij hebt mij gekend eer ik in de wereld geboren werd enzelfs eer de wereld ontstond.

(1) Joan. 6: 64 (2) Ps. 93: 12,13 (3) Is. 23:4 (4) Joan. 12: 48 (5 en 6) Ps. 117: 6

Hoofdstuk 4

Men moet voor God wandelen in waarheid en ootmoed.

1. Christus. -Zoon! Wandel voor mij in waarheid, en zoek mij altijd in de eenvoud des harten.Die voor Mij in waarheid wandelt, zal bevrijd worden van kwade aanrandingen ende waarheid zal hem verlossen van verleiding en laster der bozen. Indien dewaarheid u vrijmaakt, dan zult gij waarlijk vrij zijn (1), en gij zult deijdele woorden der mensen niet achten.

2. De ziel. - Hetis, Heer, gelijk Gij zegt: ik bid U, dathet mij zo geschiede. Dat uw waarheid mij lere, mij beware, en mij tot aan eenzalig levenseinde behoude. Dat zij mij verlosse van alle kwade lusten enongeregelde liefde, en ik zal met u omgaan in volle vrijheid des harten.

3. Christus. - Ikzal u onderwijzen, zegt de Waarheid, al wat recht is en aan Mij behaaglijk.Denk aan uw zonden met groot leedwezen en droefheid, en laat u nooit voorstaandat gij iets zijt om uw goede werken. Want gij zijt voorwaar een zondaar,onderhevig aan vele gebreken, en daarin verward. Van uzelf helt gij altijd overtot het niet, gij valt licht en wordt overwonnen, het kleinste ontstelt u enbeneemt u de moed. Gij hebt niets waarop gij kunt roemen, maar vele redenen omuzelf gering te achten: want gij zijtveel kranker dan gij kunt begrijpen.

4. Laat u dan nietvoorstaan dat er iets groots zij in alles wat gij doet. Dat niets verheven zijin uw ogen, niets kostbaar, niets bewonderens- of achtingswaardig, nietsuitstekend, niets loffelijk of beminnenswaardig, dan alleen wat eeuwig is. Datde eeuwige waarheid u boven alles behage, en dat uw allergrootste nietswaardigheidu steeds mishage. Vrees niets zozeer, veracht en verafschuw niets zozeer als uwzonden en ondeugden; deze moeten u meerdroefheid veroorzaken dan tijdelijke schade. Sommigen wandelen in geenoprechtheid voor mijn aanschijn; maardoor nieuwsgierigheid en vermetelheid gedreven, willen zij mijn verborgenhedenkennen en de diepten van God doorschouwen, terwijl zij zichzelf en hunzaligheid verwaarlozen. Dezen vallen dikwijls in zware bekoringen en zonden,wijl Ik hun wedersta om hun hovaardigheid en nieuwsgierigheid.

5. Vrees de oordelenGods, schroom voor de gramschap van de Almogende. Wil de werken van deAllerhoogste niet beoordelen; maaronderzoek uw zonden, en zie in hoeveel gij misdaan hebt en hoeveel goeds gijverwaarloosd hebt. Sommigen stellen al hun godsvrucht in boeken; anderen in afbeeldingen, anderen inuitwendige tekens en gebaren. Sommigen hebben Mij veel in de mond, maar in hunhart is er weinig van. Anderen zijn er die, verlicht in hun verstand en zuivervan hart, niet haken dan naar het eeuwige: die tegen dank van het aardse horen spreken, en die de noodwendighedenvan het lichaam met tegenzin voldoen; deze gevoelen dat de Geest der waarheid in hen spreekt. Want hij leerthun het aardse versmaden, en het hemelse beminnen, de wereld verachten, en naarde hemel dag en nacht verlangen.

(1) Joh. 8: 32,36

Hoofdstuk 5

Over de wonderbare invloed van de liefde Gods.

1. Ik zegen U,hemelse Vader, Vader van mijn Heer Jezus Christus, omdat Gij U gewaardigd hebtmij, arm schepsel, te gedenken. O vader van barmhartigheden, en God van alletroost (1), ik dank U, omdat Gij mij, die alle troost onwaardig ben, somtijdstoch gewaardigt te vertroosten. Ik geloof en verheerlijk U te allen tijde, metuw enige Zoon en de H. Geest, de Trooster, in alle eeuwen der eeuwen. Ach, mijnHeer en God, mijn heilige Minnaar! Als Gij in mijn hart zult komen, zal geheelmijn binnenste juichen. Want Gij zijt mijn glorie en de vreugde van mijn hart.Gij zijt mijn hoop en mijn toevlucht in de dag van mijn verdrukking (2).

2. Maar omdat iknog zwak ben in de liefde en onvolmaakt in de deugd, daarom heb ik nodig door Ugesterkt en getroost te worden; wil mijdikwijls bezoeken en onderwijs mij in uw heilige leringen. Verlos mij van dekwade driften, en genees mijn hart van alle ongeregelde liefde; opdat ik genezen en behoorlijk gezuiverd,bekwaam worde om U te beminnen, kloek om voor U te lijden, standvastig om tevolharden.

3. De liefde isiets groots, ja een onschatbaar goed, welke alles licht maakt wat zwaar is, endraagt algelijk al het ongelijke. Want zij draagt alle last zonder moeite, enmaakt al wat bitter is, zoet en smakelijk. De liefde van Jezus isedelmoedig; zij beweegt de mens totgrote daden, zij wekt hem op om altoos meer volmaaktheid te betrachten. Deliefde wil altijd opwaarts klimmen, en door niets wederhouden worden. De liefdewil niet vrij zijn, en vreemd aan alle wereldse genegenheden, opdat haarinwendige blik niet belemmerd worde; opdat zij in geen tijdelijk voordeel verwarre, of onder nadeel bezwijke.Er is niets zoeter dan de liefde, niets is sterker, niets is verhevener, nietsuitgebreider, niets vermakelijker, niets volkomener, niets beter in hemel en opaarde; want de liefde is uit God geboren,en kan nergens rusten dan in God alleen boven al het geschapene.

4. Die de liefdebezit, vliegt, loopt en is blijde; hijis vrij en wordt niet weerhouden. Hij geeft alles voor alles, en bezit alles inalles, want hij berust boven alles in de Allerhoogste, uit wie alle goed vloeiten voortkomt. Hij ziet niet naar de gaven, maar verheft zich, boven alle gaven,tot de Gever zelf. De liefde houdt dikwijls geen maat, maar gelijk ziedendwater loopt zij over bovenmate. De liefde voelt geen last, acht geen arbeid,wil meer doen dan zij kan, klaagt niet van haar machteloosheid, want zij meentdat zij alles kan en vermag. Zij is dan bekwaam tot alles, en brengt veel tenuitvoer en tot stand, waar een ander, die niet bemint te kort schiet enbezwijkt.

5. De liefde waakten in de slaap is zij niet slaperig. Afgemat, wordt zij niet moede; bedreigd, wordt zij niet ontsteld; maar als een heldere vlam, als een brandendefakkel breekt zij opwaarts uit, en dringt vrijelijk door. Die bemint, kent destem der liefde. Als een luid geroep in Gods oren is de brandende begeerte vaneen beminnende ziel, die zegt: Mij God,mijn liefde! Gij geheel aan mij, en ik geheel aan U !

6. Breid mij uitin de liefde, opdat ik in het binnenste van mijn hart lere smaken hoe zoet hetis te beminnen, in liefde te smelten, en er in te baden. Dat de liefde mijvasthoude en vervoere door de vurigheid van haar verrukkingen! Moge ik het liedder liefde zingen; U, mijn Beminde, naarden hoge volgen, en dat mijn ziel bezwijme onder het verkondigen van uw lof.Moge ik U beminnen meer dan mijzelf, en mijzelf niet dan om U, en in U allendie U oprecht liefhebben, gelijk de wet der liefde, die uit U voortkomt, hetgebiedt.

7. De liefde issnel, oprecht, toegenegen, vrolijk en aangedaan; kloekmoedig, verduldig, getrouw, voorzichtig,verdraagzaam, standvastig en ze zoekt zichzelf niet (3). Want zohaast iemandzichzelf zoekt, houdt hij op te beminnen. De liefde is oplettend, ootmoedig,rechtzinnig; niet maf, niet lichtvaardig,niet bekommerd met ijdele dingen; zij ismatig, kuis, gestadig, bedaard, altijd waakzaam op alle zinnen. De liefde isonderworpen en gehoorzaam aan de oversten; in eigen ogen slecht en verachtelijk; zij is godvruchtig en dankbaar tot God, op Hem hopende en steedsvertrouwende, zelfs dan, wanneer zij in God geen smaak gevoelt, want men leeftniet zonder smart in de liefde.

8. Wie niet bereidis om alles te lijden en zich geheel aan de wil van zijn Beminde over te geven,is niet waardig een minnaar genoemd te worden. Een ware minnaar moet al hetzware en bittere voor zijn Beminde gaarne verdragen; en om geen voorkomende tegenkanting van Hemafwijken.

(1) 2 Cor. 1: 3 (2) Ps. 58: 17 (3) 1 Cor. 13:4,5

Hoofdstuk 6

Hoe de oprechte liefde getoetst wordt.

CHRISTUS. - Zoon! gij zijt nog niet sterk en voorzichtigin 't beminnen.

DE ZIEL. - Waarom, Heer?

CHRISTUS. - Omdat gij om een kleine tegenkanting afzietvan het ondernomene en al te zeer de vertroostingen zoekt. Wie sterk is in deliefde, staat pal in de bekoringen, enhij geeft geen gehoor aan de listige ingevingen van de vijand. Zowel invoorspoed als in tegenspoed is zijn hart altoos aan Mij.

2. Een voorzichtigminnaar neemt niet zozeer de gift van de vriend in aandacht als de liefde vande Gever. Hij let meer op de stemming dan op de waarde; want hij acht de Welbeminde hoger dan al zijngiften. Een edelmoedig minnaar berust niet in gaven maar in Mij boven allegaven. Doch daarom is niet alles verloren, zo gij soms voor Mij en mijn Heiligenzoveel liefde en tederheid niet gevoelt, als gij zoudt wensen. Die zoete entedere liefde, die gij somtijds in u gevoelt, is een uitwerksel der in uwerkende genade en als een voorsmaak van het hemels vaderland, doch waarop nietal te veel te steunen is, want zij gaat en komt. Maar strijden tegen deinvallende bekoringen, en de ingevingen van de duivel versmaden, dit is eenteken van ware deugd en grote verdienste.

3. Wil dan nietontsteld zijn om vreemde verbeeldingen die in u mochten ontstaan, over welkestof ook. Behoud altijd een vast voornemen en een rechte mening tot God. Het isgeen begoocheling zo gij somtijds plotseling in verrukking wordt opgetogen, enterstond tot de gewone ongerijmdheden van uw hart terugkeert. Want deze lijdtgij meer tegen uw dank dan gij ze zoekt; en zolang ze u mishagen en gij er tegen strijdt, strekken zij u totverdienste en geenszins tot verderf.

4. Weet dat de oudevijand uit al zijn macht uw begeerte tot het goede zoekt te beletten, en u teberoven van alle godvruchtige oefening: te weten, van de dienst der Heiligen, het godvruchtig overdenken van uwzonden, de bewaking van uw hart, en het vast voornemen om in de deugd vooruitte gaan. Hij geeft u ook veel kwade gedachten in, om u verdriet en afkeer aante doen, en u af te trekken van het gebed en de geestelijke lezing. Eenootmoedige biecht kan hij niet dulden en zo hij kon, zou hij u wederhouden vante communie te gaan.

Maar geef hem geen geloof, en stoor u niet aan hem, alspant hij dikwijls strikken om u te bedriegen. Werp de kwade en onzuivereingevingen op hem terug, en zeg: Weg vanhier, onreine geest! Schaam u, ellendige: wat moet gij onzuiver zijn, die mij zulke dingen inblaast. Weg van mij,boze verleider! Niets van mij zal u ten deel vallen; maar Jezus zal met mij zijn, als een kloekkrijgsman, en gij zult beschaamd staan. Liever wil ik sterven, en alle pijnondergaan, dan enige toestemming te geven aan uw boos ingeven. Zwijg en verstom(1), ik wil naar u niet meer luisteren, hoezeer gij mij moogt kwellen. De Heeris mijn licht en mijn zaligheid, wie zou ik vrezen? (2) Al stonden gehelelegers tegen mij op, mijn hart zou niet vrezen (3). De Heer is mijn Helper enmijn Verlosser (4).

5. Strijd dan alseen kloek soldaat; en indien gij somsuit krankheid valt, verzamel opnieuw uw krachten, vertrouwend dat gij groteregenaden van mij zult bekomen; en wacht ubovenal voor hovaardigheid en ijdel zelfbehagen. Want hierdoor worden velenbedrogen, en vallen soms in schier ongeneeslijke verblindheid. Dat dan de valder hovaardigen, die zich dwaas veel laten voorstaan, u diene tot waarschuwingen gedurige ootmoed.

(1) Marc. 4 (2,3)Ps. 26: 1 (4) Ps. 18: 15

Hoofdstuk 7

Men moet de genade verbergen onder de hoede der nederigheid.

Christus. - Zoon! Het is beter en veiliger voor u, degenade der godsvrucht verborgen te houden, u daarover niet te verheffen, erweinig van te spreken, en niet groter te maken; maar liever uzelf te minachten, en te vrezen die genade onwaardig zijn.Gij moogt niet te veel gehecht zijn aan een gevoel, want het kan zeer lichtveranderen. Maar onder de genade, denk hoe ellendig en arm gij gewoonlijk zijtzonder de genade. Ook is de voortgang in het geestelijk leven daarin nietalleen gelegen, dat gij de vertroosting van de genade hebt: maar ook dat gij haar gemis verstorven,ootmoedig en geduldig verdraagt; zodatgij dan niet verflauwt in de oefening van het gebed, en uw andere gebruikelijkewerken niet achterlaat. Maar dat gij naar bedunken en best vermogen gaarne doetwat gij kunt, en uzelf niet geheel verwaarloost om dorheid of gewetensangst.

2. Want er zijn ervelen, die ten tijde der beproeving aanstonds ongeduldig en moedeloos worden.Nochtans des mensen weg is niet altijd in zijn macht (1); maar het behoort God toe, te geven en tetroosten wanneer het Hem belieft, en zoveel het Hem belieft, volgens zijnbehagen, en anders niet. Sommigen hebben zich onvoorzichtig in het verderfgebracht met de genade der godsvrucht, omdat zij meer wilden doen dan zijkonden, niet in acht nemende hun krachten, maar eerder daarin de aandrift vanhun hart volgende, dan het oordeel van het verstand.

En omdat zij op grotere dingen uitwaren dan God aangenaamwas, daarom hebben zij spoedig de genade verloren. Zie, zij zijn arm enverlaten geworden, zij die in de hemel hun woonplaats wilden bouwen (2); omdat zij, vernederd en verarmd, zouden lerenniet met hun eigen vleugels te vliegen, maar onder mijn vleugels te gaanschuilen (3). Zij die nog nieuwelingen zijn en onervaren in de weg des Heren, kunnenlicht bedrogen worden en vallen, zo zij zich niet laten besturen door de raadvan verstandigen.

3. Maar indien zijliever hun eigen goeddunken, dan de raad van ervaren mannen volgen, zo zal voorhen de afloop zeer ellendig zijn, indien zij gehecht blijven aan huneigenzinnigheid. Die in hun ogen wijs zijn (4), laten zich zelden ootmoedigdoor anderen besturen. Het is beter weinig kennis en een klein verstand tehebben met ootmoed, dan zware schatten van geleerdheid te bezitten met ijdeleglorie. Het is beter voor u weinig te hebben dan veel, waarover gij u zoudtverhovaardigen. Hij doet niet wijs die zich geheel aan de blijdschap overgeeft,en zijn voorgaande armoede vergeet en de zalige vrees Gods, welke de ontvangengenade vreest te verliezen. Ook deze is niet oprecht wijs, die ten tijde vantegenspoed of van een zwarigheid, al te zeer mistroostig is, die te weinigvertrouwen op Mij stelt en te klein gevoelen van mijn hulp heeft.

4. Die ten tijdevan vrede al te gerust wil zijn, wordt licht ten tijde van oorlog vreesachtigen lafhartig bevonden. Indien gij altijd ootmoedig en gering in eigenschattingwist te blijven, en uw geest wijs en matig te besturen, gij zoudt niet zospoedig in gevaar of zonde vallen. Het is een goede raad, als gij de geest vanvurigheid gevoelt, te denken hoe het met u zal gaan wanneer dit goddelijk lichtzal verdwijnen. En als zulks geschiedt, denk dan dat hetzelfde licht kanwederkomen, daar Ik het voor een tijd tot uw waarschuwing en tot mijn eer u hebonttrokken.

5. Zulke beproeving is dikwijls voordeliger, danindien gij altijd voorspoed hadt volgens uw begeerte. Want de verdiensten latenzich niet hieraan afmeten of iemand met veel verlichtingen of vertroostingenheeft; of hij goed geleerd is in de H.Schriftuur of tot een hoge staat verheven. Maar wel of hij in ware ootmoedgegrond en met de goddelijke liefde vervuld is; of hij altijd en in alles de eer Gods alleen betracht; of hij zichzelf gering acht en oprechtversmaadt, en zich meer verheugt dor de mensen verstoten en veracht te worden,dan geacht, geprezen of geëerd.

(1) Jeruzalem. 10: 23 (2) Abd. 4 (3) Ps. 90: 4 (4) Rom. 11: 25

Hoofdstuk 8

Over de minachting van zichzelf voor Gods ogen

1. De ziel. - Ikzal tot mijn Heer spreken, alhoewel ik stof en as ben (1a). Want indien ik mijiets meer acht, zo staat Gij tegenover mij en mijn ongerechtigheden gevengetuigenis van de waarheid, en ik kan ze niet wederleggen. Maar indien ik mijverneder en vernietig; indien ik alleeigendunk verwijder, en mij acht als stof en as, gelijk ik ben; zo zal uw genade met mij wezen, en uw lichtin mijn hart schijnen: alsdan zal degeringste zelfachting voor altijd verslonden worden in de afgrond van mijnnietigheid. Daar toont Gij mij aan mijzelf wat ik ben, wat ik was, en waartoeik gekomen ben: want ik ben een niet, enik wist het niet (2). Wanneer ik aan mijzelf overgelaten word bevind ik, dat ikniets dan krankheid ben; maar als Gijmij aanziet, word ik terstond sterk en vervuld met nieuwe blijdschap. Het is,ja, een groot wonder, dat ik zo schielijk opgeheven, en zo welwillend door Uomhelsd word, ik die door eigen gewicht altijd nederwaarts word gedreven.

2. Dat doet uw liefde, die mij onverdiend overkomt en inzovele noodzakelijkheden te hulp komt; mij voor zo grote gevaren bewaart, en mij (ik beken het) van ontelbaresmarten verlost. Want met mij ongeregeld te beminnen, heb ik mijzelfverloren; maar met U alleen te zoeken enoprecht te beminnen, heb ik mij en U gevonden en uit liefde tot U ben ik nogdieper in mijn nietigheid gezonken. O, allerzoetste Heer! Gij doet voor mijveel meer dan ik verdien, en veel meer dan ik zou durven hopen of vragen.

3. Wees gezegend,o mijn God! Want al ben ik alle goed onwaardig, houdt uw edelmoedige en oneindigegoedheid nochtans niet op wèl te doen, zelfs aan ondankbaren, die ver van Uverwijderd zijn. Bekeer ons tot U, opdat wij mogen dankbaar, ootmoedig enijverig wezen: want Gij alleen zijt onzezaligheid, onze kracht en onze sterkte.

(1) Gen. 18: 27 (2) Ps. 72: 22

Hoofdstuk 9

Alles moet tot God, als tot het laatste einde teruggebracht worden

1. Christus. -Zoon! ik moet uw hoogste en laatste doelwit zijn, indien gij waarlijk gelukkigwilt zijn. Door deze mening zal uw liefde gezuiverd worden, die nu dikwijls totzichzelf en tot de schepsels neigt. Want zo gij in iets uzelf zoekt, zobezwijkt gij aanstonds, en gij wordt dor van geest. Stuur dan alles bijzondertot Mij, want Ik ben het, die het al gegeven heb. Aanzie alle dingen alsvloeiende uit het opperste goed; en danzult gij weten dat alles tot Mij moet wederkeren, als tot zijn oorsprong.

2. Uit Mij puttenalle mensen, als uit een levende bron, groot en klein, arm en rijk, het levendewater. En die Mij gewillig en vlijtig dienen, zullen gunst op gunst ontvangen.Maar wie zijn roem buiten Mij, of zijn behagen in enig persoonlijk goed wilzoeken, die zal geen oprechte of standvastige blijdschap genieten, en niet metverruimd hart leven, maar altijd veel hinder en benauwdheid vinden. Daarom moogtgij uzelf of iemand anders geen goed toeschrijven; maar geef alles aan God, zonder wie de mensniets heeft. Ik heb u dit alles gegeven: Ik wil ook alles terug hebben; enIk eis zeer streng dankbaarheid voor mijn gaven.

3. Dit is eenwaarheid, die alle ijdele roem verdrijft. En indien de hemelse genade en deware liefde in uw hart komt, zo zal daar geen ruimte meer zijn voor de nijd,benepenheid of de eigenliefde. Want Gods liefde overwint alles, en breidt al dekrachten der ziel uit. Wilt gij dan wijselijk doen, verblijd u alleen in Mij,hoop alleen in Mij, want niemand is goed dan God alleen (1), die bovenalgeloofd en in alles verheerlijkt moet worden.

(1) Luc. 18: 19

Hoofdstuk 10

Het is zoet met de versmading der wereld God te dienen

1. Ik zal nogmaalsspreken, o Heer, en niet zwijgen; ik zalspreken tot mijn God, mijn Heer en mijn Koning, die in de hoge woont. O Heer,hoe groot is de overvloed der zoetheid die Gij verborgen houdt voor die Uvrezen! (1) Maar wat zijt Gij voor hen die U beminnen, en die uit ganser hart Udienen? Voorwaar de zoetheid van uw beschouwing, die Gij geeft aan uw minnaars,is onuitsprekelijk. Hierin hebt Gij mij vooral uw goedertieren liefde getoond,dat, als ik niets was, Gij mij geschapen hebt; en dat Gij mij weder op derechte weg hebt teruggebracht, als ik ver van U was afgedwaald, om U tebeminnen.

2. O bron dereeuwige liefde! Wat zal ik van U zeggen? Hoe zou ik U kunnen vergeten, die ugewaardigd hebt aan mij te denken, ook nadat ik bedorven en verloren was? Uwbarmhartigheid jegens uw dienaar heeft alle verwachting overtroffen, en Gijhebt uw genade en uw liefde, boven al zijn verdienste, hem betoond. Wat zal ikvoor u die genade wedergeven? Want het is alle mensen niet vergund, dat zij, navan alles afstand gedaan te hebben, de wereld zouden verlaten, om hetkloosterleven te aanvaarden. Is het een grote zaak dat ik U dien, Gij die dooralle schepselen gediend moet worden? Het mag mij niets groots schijnen dat ik Udien; maar dit schijnt mij eerder grooten wonderbaar, dat Gij een zo arm en onwaardig schepsel in uw dienst wiltaannemen, en onder het getal van uw geliefde dienaren rekenen.

3. Zie, alles watik heb, en waar ik U mede dient, behoort U toe. Doch, integendeel, Gij dienteerder mij dan ik U. Zie, hemel en aarde, die Gij tot onze dienst geschapenhebt (2), zijn gereed, en doen dagelijks wat Gij hun beveelt. Maar dit is nogweinig, want Gij hebt de Engelen ten dienste van de mens bestemd (3). Doch, watalles te boven gaat, is dat Gijzelf u gewaardigd hebt U zelf aan hem te geven.

4. Wat zal ik Uwedergeven voor zovele weldaden? Ach! kon ik U dienen al de dagen van mijnleven! Ware ik tenminste in staat om U maar één dag waardig te dienen! VoorwaarGij zijt alle dienst, alle eer en alle lof waardig. Gij zijt waarlijk mijnHeer, en ik ben uw arme knecht, die verplicht ben U uit al mijn kracht tedienen, en nimmer in uw lof te verflauwen. Aldus wil en wens ik het, wil zelfaanvullen wat mij daartoe ontbreekt.

5. Het is, ja, eengrote eer, een grote roem U te dienen en alles om U te versmaden. Want die zichgewillig aan uw heilige dienst onderwerpen, zullen grote genade ontvangen. Dieuit liefde tot U alle zinnelijk vermaak hebben verlaten, zullen de zoetstetroost van de Heilige Geest smaken. En die om uw naam de enge weg inslaan, enalle wereldse zorg ter zijde stellen, zullen in grote vrijheid van geestwandelen.

6. O, hoe zoet envermakelijk is het God te dienen, waardoor de mens vrij en heilig wordt! Ozalige onderwerping aan het kloosterleven, waardoor de mens gelijk wordt aan deEngelen, aangenaam aan God, vreselijk aan de duivelen, en achtingswaardig aanalle christenen! O minnelijke en benijdenswaardige dienst, waardoor men hethoogste goed en de blijdschap die eeuwig zal duren, bekomt!

(1) Ps. 30: 20 (2)Deut. 4: 12 (3) Hebr. 1: 14

Hoofdstuk 11

Men moet de begeerte van zijn hart onderzoeken en regelen

1. CHRISTUS. -Zoon! gij moet nog veel aanleren, dat gij nog niet genoeg geleerd hebt.

DE ZIEL. - Heer, welke zijn die dingen ?

CHRISTUS. - Dat gij al uw begeerten naar mijn behagen moetschikken; dat gij uzelf niet moogtzoeken, maar altijd en in alles mijn wil tracht te volgen. Sommige begeertenontvlammen u dikwijls, en drijven u geweldig voort: maar zie toe of gij wel voor mijn eer wordtaangedreven, en niet eerder om uw eigen voordeel. Indien ik er de oorzaak vanben, zo zult gij wèl tevreden zijn, hoe ik het ook schikke; maar indien er ietsvan eigenbaat onder schuilt, zal dat u veel hinderen en bezwaren.

2. Wacht u dan vante zeer op een begeerte te steunen, die gij hebt opgevat zonder Mij raad tevragen, die gij hebt opgevat zonder Mij raad te vragen; opdat het u daarna nietberouwe en mishage, wat u tevoren beviel, en dat u het best scheen. Want nietalle begeerte die goed schijnt, moet aanstonds ingevolgd worden: evenmin als alle tegenstrijdige gedachtedadelijk verworpen moet worden. Het is soms zeer goed dat men de beste begeertebedwinge, opdat, met de bekommernis, de geest niet verstrooid worde, en aananderen geen ergernis geve door onbescheidenheid van gedrag, of ook nietneerslachtig of ontstemd worde wanneer iemand onze begeerte wederstaat.

3. Somtijds evenwelmoet men geweld gebruiken en de zinnelijkheid kloekmoedig wederstaan, zonderacht te nemen op hetgeen het vlees begeert of niet begeert; maar dat men lieverer voor zorg drage dat het vlees, ook tegen zijn wil, aan de geest onderworpenzij.

En zolang moet het gekastijd en gedwongen worden, tot hetvoor alles bereid is en leert zich met weinig tevreden te houden, hetallergeringste te beminnen, en nooit over iets te klagen.

Hoofdstuk 12

Over het beoefenen van geduld en het worstelen tegen de driften

1. DE ZIEL. - OHeer en God! Ik zie hoezeer het geduld mij nodig is (1): want in dit leven komen vele zwarighedenvoor. En hoe ik het ook schik om vrede te hebben, mijn leven kan zonder strijden lijden niet zijn.

2. CHRISTUS. - Ditis waar, mijn zoon, doch ik wil niet dat gij zulke vrede zoekt, die vrij vanbekoringen is en geen tegenkanting gevoelt: Maar dat gij ook dan de ware vrede denkt gevonden te hebben, wanneer gijdoor vele bekoringen geoefend, en door moeilijkheden beproefd wordt. Zo gijzegt dat gij niet veel kunt uitstaan, hoe zult gij dan de brand van hetvagevuur kunnen doorstaan? Van twee kwalen moet gij altoos de minste kiezen. Omdan hiernamaals de eeuwige pijnen te ontgaan, moet gij het tegenwoordig lijdenom God met geduld trachten te verdragen. Meent gij dat de wereldse mensen nietsof weinig te lijden hebben? Gij zult ze niet vinden, al zocht gij onder demeest vertroetelden.

3. Maar zijhebben, zegt gij, vele genoegens, zij volgen hun eigen wil, en daarom voelenzij hun kwellingen niet veel.

4. Het zij zo, endat zij hebben wat hun hart begeert; maar hoe lang zal dit duren? Zie, gelijkde rook zullen die op de wereld rijk en weelderig zijn, vergaan (2), en daarzal geen herinnering blijven aan hun vroegere vreugde. Maar zelfs gedurende hunleven genieten zij dit niet zonder bitterheid, verdriet en vrees. Want juistwaar zij eerst genoegen in smaken, daarvan ontvangen zij dikwijls pijn enstraf. En dat met recht: het is billijkdat de bitterheid en schande de vermaken vergezellen, die men in de ongeregeldheidzoekt. O hoe kort, hoe bedrieglijk, hoe strafwaardig, hoe eerloos die vermaken!

En nochtans zo verblind, zo bedwelmd zijn haar minnaars,dat zij dit niet zien: maar als redelozedieren lopen zij in de dood van hun ziel, om een kort genot in dit sterfelijkleven. Gij dan, mijn zoon, volg uw driften niet in, en zie af van uw eigen wil(3). Neem uw vermaak in de Heer, en Hij zal u geven wat uw hart begeert (4).

5. Indien gijoprechte vreugd wilt smaken, en alle overvloedige troost van mij ontvangen, verachtalle wereldse dingen, verwerp alle lage vermaken, en Ik zal u zegenen, en metmijn onuitputbare vertroostingen u gelden. En hoe meer gij u aan alle troostder schepselen zult onttrekken, hoe zoetere en krachtigere vertroostingen gijin Mij zult vinden. Maar in het eerst zult gij daartoe niet komen zonder enigedroefheid, arbeid en strijd. De ingewortelde gewoonte zal u tegenstandbieden: maar gij zult ze door een betergewoonte overwinnen. Het vlees zal klagen en morren; maar het zal door devurigheid van de geest bedwongen worden. De oude slang (5) zal u prikkelen enkwellen; maar gij zult haar verdrijven door het gebed, en door nuttige arbeidzult gij haar de ingang van uw hart sluiten.

(1) Hebr. 10: 36 (2) Ps. 36: 20 (3) Eccl. 18:30 (4) Ps. 36: 3 (5) Openb. 12: 9

Hoofdstuk 13

Over de gehoorzaamheid van een nederig onderdaan

1. CHRISTUS. - Mijn zoon! wie zich zoekt te onttrekken aande gehoorzaamheid, onttrekt zich aan mijn genade: en wie iets voor zich alleen wil bezitten,verliest wat hij met anderen gemeen heeft. Zo iemand zich niet gewillig aanzijn overste onderwerpt, is het een teken dat zijn lichaam hem niet volkomenonderworpen is, maar dat het dikwijls wederspannig is en tegenmort. Leer u danop 't eerste woord onderwerpen aan uw overste, zo gij uw eigen vlees onderbedwang wilt brengen. Want de uitwendige vijand wordt lichter overwonnen,wanneer de mens inwendig de vrede bezit. Uw ziel heeft geen lastigere, geenergere vijand dan gijzelf, wanneer gij niet wel met de geest overeenstemt. Gijmoet uzelf gans verachten, indien gij vlees en bloed wilt overwinnen. Omdat gijuzelf ongeregeld bemint, daarom kunt gij u niet ten volle overgeven aan de wilvan anderen.

2. Maar is het daneen zo beduidende zaak, dat gij, die niets anders zijt dan stof en niets, u omGod onder een mens stelt; daar Ik, die de Almogende en de Allerhoogste ben, diealles uit niet geschapen heb, Mij om uwentwil ootmoedig aan de mens hebonderworpen. Ik ben de nederigste en de minste van allen geworden, opdat gij uwhovaardigheid door mijn ootmoed overwinnen zoudt. Leer onderdanig zijn, gij,slijk der aarde; leer u vernederen, gij, stof en as, en u buigen onder devoeten van alle mensen. Leer uw wil breken, en de onderwerping in allesbeoefenen. Word boos tegen uzelf, en laat geen opgeblazenheid in u blijven;maar wees zo nederig en zo klein, dat iedereen over u moge gaan, en u als slijkmet de voeten treden. O, ijdel mens! wat hebt gij te klagen? Kunt gij, snodezondaar, u verzetten tegen die u verguizen, gij, die zo dikwerf God vergramd,en zo dikwijls de hel verdiend hebt? Maar mijn oog heeft u gespaard, want uwziel is voor mijn aanschijn dierbaar geweest: opdat gij mijn liefde zoudt kennen, en immer dankbaar wezen voor mijn weldaden.En opdat gij u tot de ware onderwerping en ootmoed zoudt begeven, en geduldigde versmadingen, die u overkomen, verdragen.

Hoofdstuk 14

Hoe wij de verborgen oordelen van God moeten beschouwen, om ons over hetgoede te verheffen

1. Heer! als Gijde donder van uw oordelen over mij zendt, schudt Gij mijn beenderen met angsten vrees, en mijn ziel is zeer verschrikt. Ik sta verbaasd bij het zien datzelfs de hemelen niet zuiver zijn voor uw ogen (1). Want Gij hebt in uw engelenzelf boosheid gevonden (2), en zelfs hen niet gespaard (3), wat zal er van mijworden? De sterren zijn uit de hemel gevallen (4), en ik, stof en as, watvermeet ik mij? Vele mensen, wier leven zeer loffelijk scheen, zijn diepgevallen, en die het brood der Engelen aten, heb ik smaak zien vinden in dedraf der varkens.

2. Geen heiligheidis er dus, als Gij, o Heer, uw hand intrekt. Geen wijsheid kan baten, als Gijophoudt haar te geleiden. Geen sterkte kan helpen, zo Gij nalaat haar teondersteunen. Geen kuisheid is verzekerd, zo Gij haar niet beschermt. Geeneigen bewaring is toereikend, zo Gijzelf ons niet behoedt. Want als wij door Uverlaten worden, zinken wij en gaan wij verloren; maar door U bezocht, wordenwij opgebeurd en herleven wij. Wij zijn ongestadig, maar Gij bevestigt ons doorwoorden; wij zijn lauw, maar Gij ontsteekt ons.

3. O, wat kleingevoelen moet ik van mijzelf hebben; hoe weinig is het te achten, indien ikiets goeds schijn te hebben? O, hoe diep, Heer, moet ik mij buigen onder uwgrondeloze oordelen, voor welke ik mij niets anders bevind te zijn dan eenniet, en een enkele niet. O onberekenbaar gewicht, o onoverkomelijke zee, waarik van mijzelf niets vind, waar ik ben als een niet in het heelal! Waar zal ikdan de ijdele glorie, waar het vertrouwen op eigen deugd schuilplaats vinden?Alle ijdele roem, o Heer, wordt geheel verzwolgen in de diepte van uw oordelenover mij.

4. Wat is tochalle vlees voor uw ogen? Zal de klei zich verheffen tegen Hem, die haar gevormdheeft? (5). Hoe kan de mens zich verheffen door ijdele woorden, die niet methet hart aan God waarlijk onderworpen is? Geheel de wereld kan hem niethovaardig maken, die aan de heerschappij der waarheid onderworpen is; die alzijn hoop op God gevestigd heeft, zal door het gevlei der mensen niet bewogenworden. Want die zelf, die spreken, zijn een niet; zij zullen allen vergaan methet geluid van hun stem: maar dewaarheid des Heren blijft in eeuwigheid (6).

(1) Job15: 15 (2) Job 14 (3) Petr. 2: 4 (4) Apoc. 6: 13 (5) Is. 29: 16 (6) Ps. 116: 2

Hoofdstuk 15

Hoe men zich moet houden en spreken, als in ons enige troost ontstaat

1. CHRISTUS . -Zoon, zeg in alle voorvallen: o Heer, ishet uw wil, laat het zo geschieden! O Heer is uw eer daarin gelegen, dat het zogeschiede in uw naam. Heer, zo Gij voorziet, dat mij dit dienstig, dat het mijvoordelig is; geef mij het dan om het tot uw eer te gebruiken. Maar zo Gijweet, dat mij zulks schadelijk was, of mij niet dienstig tot mijn zaligheid,verwijder van mij die begeerte. Want niet alle begeerten komen van de HeiligeGeest, al schijnt het de mens dat zij rechtmatig en goed zijn. Het is zeermoeilijk om wèl te onderscheiden of het een goede of de kwade geest is, die utot dit of dat aandrijft, alsook of gij door uw eigen geest niet bedrogenwordt. Velen zijn op het einde bedrogen geweest, die in het begin door eengoede geest meenden getrokken te worden.

2. Daarom moet gijnooit dan met de vrees Gods en ootmoed der harten begeren en vragen wat gij ookzoudt mogen wensen; vooral moet gij met een volle overgeving alles aan Mijoverlaten en zeggen: Heer! Gij alleenweet hoe het best is, dat dit of dat geschiede, gelijk het U belieft. Geef watGij wilt, en zoveel Gij wilt, en wanneer Gij wilt. Doe met mij gelijk het Ugoeddunkt, zoals het U meest behaagt, en het meest tot uw eer dient. Plaats mijwaar het U belieft, en handel in alles met mij naar uw goeddunken. Ik ben in uwhand, keer en wend mij om en om. Zie, ik ben uw dienaar (1), bereid tot alles;want ik wil niet voor mij leven, maar voor U; ach, of ik dit waardig envolmaakt mochte!

Gebed om de wil Gods te volbrengen.

O allermildste Jezus! Verleen mij uw genade, opdat zij metmij zij, met mij werke, en met mij blijve tot het einde toe (2). Geef mij, datik altijd verlang en wil wat U aangenaam is en allermeest behaagt. Dat uw wilde mijne zij, en mijn wil volge altijd de uwe, en stemme daarmee gans overeen.Laat mij met U hetzelfde willen en niet willen; ja, geef mij nooit anders tekunnen willen of niet willen, dan gelijk Gij wilt of niet wilt.

3. Laat mijsterven voor al wat in de wereld is, en om uw liefde gaarne versmaad enonbekend zijn in deze wereld. Geef mij dat ik, boven al wat men kan wensen, inU beruste, en mijn hart de vrede in U zoeke. Want Gij zijt de ware vrede desharten, Gij alleen zijt mijn rust, buiten U is alles pijnlijk en ongestadig.Laat mij dan slapen en rusten deze vrede, dat is in U alleen, die het oppersteen het eeuwig goed zijt. Amen.

(1) Ps. 119: 125 (2) Wijsh. 9

Hoofdstuk 16

Oprechte troost moet men alleen in God zoeken

1. DE ZIEL. - Alwat ik tot mijn troost kan wensen of uitdenken, verwacht ik hier nat, maarhiernamaals. Want al bezat ik alleen al de vertroostingen der wereld, en genootik alle vermaken, zo is het zeker, dat zulks niet lang zou kunnen duren. Zodan,mijn ziel, gij kunt niet volkomen getroost worden of verblijd zijn dan in God,de Trooster der armen en de Verheffer der ootmoedigen. Wacht een weinig, mijnziel, verbeid toch de goddelijke belofte,, en gij zult overvloed van alle goedin de hemel genieten. Indien gij al te zeer de tijdelijke dingen begeert, danzult gij de hemelse, en eeuwige missen. Houd het tijdelijke tot uw gebruik,maar kies het eeuwige voor uw wensen. Geen tijdelijk goed kan u verzadigen,dewijl gij niet geschapen zijt om dat te genieten.

2. Al bezat gij alde geschapen goederen, nog zoudt gij niet gelukkig of tevreden zijn: maar geheel uw geluk en uw zaligheid isgelegen in God, die alles geschapen heeft. Niet een geluk gelijk de dwazeminaars van de wereld zich inbeelden en wensen; maar gelijk alle getrouwedienaren van God verwachten, en welke de godvruchtige mensen en de reinen vanhart, wier bekering in de hemel is (1), somtijds bij voorbaat smaken. Allemenselijke troost is ijdel en kortstondig. Zalig en waarachtig is de troost,die men inwendig ontvangt van de waarheid. Een godvruchtig mens draagt altijdmet zich Jezus zijn Verlosser, tot wie hij zegt: "Sta mij bij, Heer, in alle plaatsen entijden. Dat dit mijn vertroosting zij, gaarne alle menselijke troost teontberen. En wanneer mij uw troost ontbreekt, dan zij uw wil en uwrechtvaardige beproeving mijn grootste troost. Want uw gramschap zal nietaltoos duren, en uw bedreiging zal niet eeuwig zijn (2).

(1) Philipp. 3: 20 (2) Ps. 102: 9

Hoofdstuk 17

Men moet alle zorg in God stellen

1. CHRISTUS. -Zoon! Laat Mij met u doen wat Mij belieft; Ik weet wat u dienstig is.

Gij denkt als een mens, en gij oordeelt over vele dingen,gelijk menselijke neiging u dat ingeeft.

2. DE ZIEL. -Heer, het is alzo. Uw bezorgdheid voor mij is groter dan die ikzelf voor mijkan hebben. Wie zijn zorg bij U niet neerlegt (1), die is in gevaar van tevallen. Heer, doe met mij volgens het U belieft, als maar mijn wil oprecht envast op U gericht blijft. Want het kan niet dan goed zijn, wat Gij ook met mijdoet. Wilt Gij dat ik in de duisternis zij, wees gezegend; en wilt Gij dat ikin het licht zij, wees andermaal gezegend. Indien Gij U gewaardigt mij tetroosten, wees gezegend; en wilt Gij mij kwellingen overzenden, wees niettemingezegend.

3. CHRISTUS. -Zoon! Zo moet gij gestemd zijn, indien gij met Mij wilt handelen. Gij moet evenzo bereid zijn tot lijden als tot verblijden. Gij moet even gaarne arm enbehoeftig zijn, als rijk en gegoed.

4. DE ZIEL. -Heer! Gaarne wil ik voor U lijden alles wat U belieft mij over te zenden. Ikwil onverschillig van uw hand goed en kwaad, zoet en bitter, blijdschap endroefheid ontvangen; en U dank brengen voor alles wat mij overkomt. Bewaar mijmaar van alle zonde, en ik zal dood, noch hel vrezen. Als gij mij maar vooreeuwig niet verstoot (2) en mijn naam niet uit het boek des levens wist (3),kunnen geen welkdanige kwellingen mij hinderen.

(1) 1 Petr. 5: 7 (2) Ps. 77: 8 (3) Apoc. 3: 5

Hoofdstuk 18

De tijdelijke ellenden, moeten wij naar het voorbeeld van Jezus,gelijkmoedig dragen

1. CHRISTUS. -Zoon! Om uw zaligheid ben Ik uit de hemel nedergedaald; Ik heb uw ellenden opMij genomen, niet uit dwang, maar uit liefde; opdat gij zoudt leren verduldigzijn, en de tijdelijke ellenden verduldig verdragen. Want van mijn geboorte aftot aan mijn dood op het kruis, ben Ik nooit zonder lijden geweest. Ik heb grootgebrek gehad aan tijdelijke dingen; Ik heb dikwijls klachten over mij gehoord;ik heb schande en smaad zachtmoedig verdragen; Ik heb voor weldaden ondankontvangen; voor mijn mirakelen lastertaal en voor mijn leer tegenkanting.

2. DE ZIEL. -Heer! Vermits Gij verduldig waart in uw leven, en voornamelijk daardoor de wilvan uw Vader volbrengend, zo is het billijk dat ik, arme zondaar, verduldiglijd volgens uw wil, en de last van dit sterfelijk leven tot mijn zaligheiddraag, zolang het U belieft. Want al is het tegenwoordig leven zeer zwaar, hetwordt door uw genade zeer verdienstelijk, en door uw voorbeeld, en voetstappender Heiligen, zachter en verdragelijker. Ook is het nu veel troostelijker danhet vroegertijds was in de oude wet, toen de deur des hemels gesloten bleef,toen de weg ten hemel veel donkerder scheen, en zo weinig mensen bezorgd warenom het rijk der hemelen te zoeken: Entoen de rechtvaardigen zelf, en de uitverkorenen, het rijk des hemels niet kondeningaan vooraleer het geopend was door uw lijden en uw heilige zoendood.

3. O hoegrotelijks moet ik U danken, dat Gij U gewaardigd hebt mij en alle gelovigen derechte en goede weg tot het eeuwig rijk aan te tonen. Want uw leven is onzeweg, en door de heilige verduldigheid gaan wij tot U, die onze kroon zijt.Waart gij ons niet voorgegaan, en onze Leidsman geweest, wie zou er aan Udenken U te volgen? Ach! hoe ver zouden vele mensen achterblijven, ware het datzij uw heerlijke voorbeelden niet voor ogen hielden. Zie, wij zijn nog zo lauw,na zo menigvuldige mirakelen gezien, na zovele leringen gehoord te hebben; watzou het zijn, indien wij zulk een licht niet hadden om U te volgen?

Hoofdstuk 19

Hoe men beledigingen moet verdragen, en wie zich waarlijk geduldig toont

1. CHRISTUS. -Zoon! Wat hebt gij te zeggen? Houd op met klagen, en let op mijn lijden en datvan mijn Heiligen. Gij hebt nog niet weerstaan tot bloedvergietens toe (1). Hetis weinig, wat gij lijdt in vergelijking met hen, die zoveel geleden hebben,die zo hevig bekoord, zo hard verdrukt, en zo dikwijls beproefd en geoefendzijn geworden. Gij moet u het groter lijden der andere mensen voor de geestbrengen, om uw klein lijden beter te verdragen. Indien uw lijden u zo kleinniet schijnt, zie toe of dit niet uit uw ongeduld voortkomt. Maar uw lijdenmoge klein of groot zijn, arbeid om het verduldig te dragen.

2. Hoe beter gij uschikt tot het lijden, hoe wijzer gij doet, en hoe meer verdiensten gijbekomt: een vast besluit en deoefeningen zullen u het lijden lichter maken. Zeg nooit: ik kan dit van die mens niet verdragen, ofzulke dingen moet ik niet lijden, want hij heeft mij groot ongelijk gedaan, enhij verwijt mij dingen, waaraan ik zelfs niet gedacht heb; maar van een anderezal ik zulks gaarne lijden, en voor zoveel het mij dunkt te moeten lijden. Ditis een dwaze gedachte; want dat is op de deugd van geduld geen acht geven endoor wie zij gekroond zal worden; het is meer op de personen en op het leed,dat men ons aandoet.

3. Hij is geenoprecht verduldig mens, die niet wil lijden dan zoveel hem goeddunkt, en vanwie het hem belieft. Een waarlijk geduldig mens ziet er niet naar van wie hijte lijden heeft, tenzij van zijn overste, van zijns gelijken, of van iemand dieminder is; van een goede of deugdzame mens, of van een verdorven of onwaardige.Maar zonder onderscheid neemt hij alles in dank aan van de hand Gods, hoe ergen hoe dikwijls de tegenstand hem ook overkome, of van welk schepsel, en hijhoudt het voor een groot voordeel. Want geen lijden, hoe klein ook, zal Godzonder verdienste laten, als men het om zijnentwil verdraagt.

4. Wees dus altijdbereid tot strijden, indien gij de zege wilt behalen. Zonder strijd kunt gij dekroon der lijdzaamheid niet bekomen. Wilt gij niet lijden, zo wilt gij ook nietgekroond worden. Want verlangt gij gekroond te worden, zo strijd manhaftig enhoud verduldig vol. Zonder arbeid komt men tot de rust niet, en zonder strijdniet tot de zegepraal.

5. DE ZIEL. -Heer, maak mij door uw genade mogelijk wat mij dunkt onmogelijk te zijn metnatuurlijke krachten. Gij weet dat ik weinig lijden kan, en dat ik aanstondskleinmoedig ben, als een kleine tegenspoed mij overvalt. Maak, Heer, dat mij omUw naam alle beproeving en kwelling beminnelijk en wenselijk worden; want omuwentwil te lijden en gekweld te worden, is zeer zalig voor mijn ziel.

(1) Hebr. 12: 4

Hoofdstuk 20

Over de erkenning van zijn eigen zwakheid en over de ellende van dit leven

1. DE ZIEL. -Heer, ik zal mijn ongerechtigheid tegen mij belijden (1): voor U zal ik mijn zwakheid bekennen.Dikwijls is het een kleine zaak, die mij kleinmoedig en bedroefd maakt. Ik maakeen voornemen, mij kloekmoedig te gedragen; maar overkomt mij een kleinebekoring, terstond word ik zeer benauwd.

Het is bijwijlen een nietigheid, waaruit een grotebekoring ontstaat. En als ik enigszins meen gerust te zijn, daar ik nietsgevoel, zo word ik somtijds door een lichte windstoot bijna omvergeworpen.

2. Aanzie dan,Heer, mijn nederigheid en broosheid, die U alleszins bekend is. Wees mijgenadig, en trek mij uit het slijk, opdat ik daar niet in verzinke, en geheelin kleinmoedigheid vervalle (1). Wat mij zo dikwijls tegenstaat en voor uwaanschijn beschaamd maakt, is, dat ik zo wankelend, en krank ben om aan mijndriften te wederstaan. En al brengen zij mij niet tot volkomen toestemming, nochtans valt mij hunaanvechting lastig en pijnlijk, en het verdriet mij dagelijks te moetenstrijden.

En hieruit leer ik bijzonder mijn zwakheid kennen, datafschuwelijke voorstellingen zich altijd veel gemakkelijker opdringen danheengaan.

3. O allersterksteGod van Israël, vurige minnaar der gelovigen! Aanzie de arbeid en de droefheidvan uw minnaar, en sta hem ter zijde bij alles waartoe hij zich begeeft (2).Versterk mij met de hemelse sterkte, opdat de oude mens, dat ellendig vlees,aan de geest nog niet onderworpen, de overhand niet behale; want zolang ditellendig leven duurt, zal men daartegen moeten strijden. Ach, wat is toch ditleven, waar geen ellende en bekoringen ontbreken, waar alles vol is vanstrikken en vijanden! Want als de een bekoring of kwelling weggaat, is er reedseen andere in aantocht, ja terwijl de eerste strijd nog duurt, komen er meerandere onverwachts bij.

4. Hoe kan dit levenbemind worden, dat met zoveel bitterheden doorzaaid, aan zovele ellenden enrampen onderworpen is? Hoe kan het toch een leven genoemd worden, daar hetzovelerlei dood en verderf voortbrengt. En nochtans wordt het bemind, en velenzoeken er hun genoegen in. Men zegt dikwijls, dat de wereld bedrieglijk enijdel is; en nochtans wordt zij node verlaten, omdat de lusten van het vlees deoverhand hebben. Sommige dingen lokken ons om de wereld te beminnen, andere omze te versmaden. De begeerlijkheid van het vlees, de begeerlijkheid der ogen,en de hovaardij van het leven trekken ons tot de liefde der wereld (3); maar depijnen en de ellenden, die met recht daarop volgen doen ons de wereld haten.

5. Maar, helaas!Het zondig vermaak overwint een hart, dat tot de wereld genegen is, en hetmeent dat er groot vermaak onder doornen schuilt (4), omdat het de zoetheid vanGod en de inwendige bekoorlijkheid der deugd niet kent of nooit gesmaakt heeft.Maar aan die de wereld volkomen versmaden en onder heilige tucht voor Godwillen leven, is de goddelijke zoetheid niet onbekend, die aan de wareversmaders der wereld beloofd is; en zij zien klaar hoezeer de wereld dwaalt enzich veelvuldig bedriegt.

(1) Ps. 31: 5 (2)Jos. 1: 9 (3) Joann. 2: 16 (4) Job 30: 7

Hoofdstuk 21

Boven alle goederen en gaven moet men in God alleen rust zoeken

1. DE ZIEL. - Neemaltijd boven alles en in alles uw rust in de Heer, want Hij is de eeuwige rustder heiligen. O allerzoetste en allerbeminnelijkste Jezus, geef mij dat ik in Umoge rusten boven alle schepsel, boven alle gezondheid en schoonheid, bovenalle eer en roem, boven alle macht en waardigheid, boven alle wetenschap envernuft, boven alle rijkdommen en kunsten, boven alle blijdschap envrolijkheid, boven alle faam en lof, boven alle zoetheid en troost, boven allehoop en belofte, boven alle verdienste en verlangen, boven alle gaven en giftendie Gij ons kunt ingeven en storten, boven alle heil en verrukking, die eenziel bevatten en gevoelen kan. Eindelijk, boven de Engelen en Aartsengelenboven alle hemelse Heirscharen, boven al het zichtbare en onzichtbare en, omijn God, boven alles, wat Gij niet zijt.

2. Want Gijalleen, mijn Heer en mijn God, zijt oneindig goed, Gij alleen zijt deallerhoogste, de machtigste, de allerrijkste, en algenoegzame, de zoetste, detroostrijkste: Gij alleen zijt deschoonste, de minnelijkste, de edelste, de uitmuntendste, in wie alle goederente zamen in de hoogste volmaaktheid zijn, en altoos geweest zijn en immer zijnzullen. En daarom is alles, wat Gij mij geeft buiten Uzelf, of wat Gij mij vanUzelf openbaart en belooft, te gering en onbevredigend, als ik U niet zie, enniet volkomen bezit. Want mijn hart kan nimmer oprecht rusten, noch geheeltevreden zijn, tenzij het in U berust en zich boven alle gaven en alleschepselen verheft.

3. O allerliefsteBruidegom, zoete Jezus, allerzuiverste Minnaar, Opperheer van al hetgeschapene! Wie zal mij de vleugelen der ware vrijheid geven, om tot U op testijgen en in U te rusten? (1). O wanneer zal mijn hart genoegzaam onthechtzijn van het aardse, en rustig mogen zien en smaken hoe zoet Gij zijt (2), mijnHeer en mijn God? Wanneer zal ik mij ten volle in U verdiepen, en van uw liefdezo doordrongen zijn, dat ik niet mijzelf, maar U alleen gevoel, op een wijzedie boven alle verstand verheven en aan alle mensen niet bekend is? Maar nuzucht ik dikwijls, en draag mijn ellenden met smart. Want in dit tranendalontmoet ik vele kwellingen, welke mij dikwijls ontstellen, bedroeven enomnevelen; dikwijls vermoeien en verstrooien, aanlokken en verstrikken, devrije toegang benemen tot U, en beroven van die zoete omhelzingen, die dezalige geesten altijd genieten. Dat toch mijn gezuchten mijn verlatenheid opaarde U ontroeren!

4. O Jezus, glansder eeuwige glorie (1), troost der bedroefde zielen in deze ballingschap! Zie,mijn mond is voor U zonder spraak, en mijn stilzwijgen zegt U alles. Hoelangtoeft mijn Heer te komen? Ach! Dat Hij kome tot mij, zijn arme dienaar, en mijverblijde! Dat Hij zijn hand uitreike, en mij van alle benauwdheid verlosse!Kom! Want zonder U kan ik geen blijde dag of stond meer genieten; want Gijalleen zijt mijn blijdschap, en zonder U is mijn tafel ledig. Ik ben doorellenden verdrukt, en als een gevangene met boeien beladen, totdat Gij mij doorhet licht van uw tegenwoordigheid verkwikt en verlost, en mij uw vriendelijkaanschijn toont.

5. Dat anderemensen buiten U zoeken wat hun belieft: mij behaagt, mij zal nooit iets behagen dan Gij alleen, mijn God, mijnhoop, mijn eeuwig geluk. Ik zal niet stilzwijgen, niet ophouden te bidden,totdat uw genade tot mij wederkomt, tot Gij inwendig tot mij spreken zult.

6. CHRISTUS. -Zie, hier ben Ik. Zie, Ik spreek tot u omdat gij Mij geroepen hebt. Uw tranenen de begeerte van uw ziel, de vermorzeling van uw vernederd hart, hebben mijbewogen ene tot u doen komen.

7. DE ZIEL. - Enik heb gezegd: Heer! Ik heb tot ugeroepen, en gewenst U te genieten, bereid alles te verlaten om uwentwil. WantGij hebt de eerste mij opgewekt, opdat ik U zou zoeken. Wees dus gezegend, oHeer! Die deze gunst bewezen hebt aan uw dienaar, volgens de overvloed van uwbarmhartigheid. Wat kan uw dienaar verder zeggen in uw tegenwoordigheid, watzal hij doen dan zich diep voor U vernederen, altoos indachtig zijnde zijneigen boosheid en verworpenheid. Want uws gelijken hebt Gij niet onder al hetbetoverende, in hemel en op aarde. Uw werken zijn volmaakt (4), uw oordeel ishet juiste (5), en door uw Voorzienigheid wordt het heelal geregeld (6). U zijdan lof en eer, o Wijsheid des Vaders: dat mijn mond, mijn ziel, en alle schepselen te zamen U loven enverheerlijken!

(1) Ps. 54: 7 (2)Ps. 33: 9 (3) Hebr. 1: 3 (4) Gen. 1: 31 (5) Ps. 18: 10 (6) Wijsh. 4: 3

Hoofdstuk 22

Over het gedenken van Gods weldaden

1. DE ZIEL. -Heer, open mijn hart voor uw wet, leer mij wandelen in uw geboden (1). Geef mijuw wil te mogen kennen, en met grote eerbied en aandacht uw weldaden, zowel de algemeneals de bijzondere, te overdenken, opdat ik U daarover waardig moge danken. Maarik weet en belijd, dat ik ook voor het kleinste deeltje de schuldige dank nietkan betalen. Ik ben minder dan al de weldaden, die Gij mij hebt betoond; en alsik denk aan uw oneindige verhevenheid, zo bezwijkt mijn geest bij dit grootse.

2. Al wat wijhebben naar ziel en lichaam, alles wat wij inwendig of uitwendig, natuurlijk ofbovennatuurlijk bezitten, zijn weldaden van U, en zij verkondigen dat Gij eenmilde, genadige, en goedertieren gever zijt, van wie wij alle goed ontvangenhebben. Ofschoon de een meer, de andere min ontvangen heeft, is toch alles hetuwe; en zonder U kunnen wij het geringste niet bekomen. Wie meer ontvangenheeft, mag er niet over roemen als op eigen verdienste, noch zich boven anderenverheffen, noch de mindere versmaden, want hij is de grootste en beste, diezich het minste toeschijnt, en die U het nederigst en innigst bedankt. Een diezich de verworpenste en onwaardigste van allen acht, is de bekwaamste om grotegaven te ontvangen.

3. Integendeel,hij die minder gaven ontvangen heeft, moet zich niet bedroeven of wreveligworden, noch de rijkere benijden, maar hij moet eerder U aanzien, en uwgoedheid loven, omdat Gij zo overvloedig, zo milddadig en goedwillig uw gavenuitdeelt zonder aanzien van personen. Alles komt van U, en daarom moet Gij inalles geloofd worden. Gij weet, wat van uw gaven eenieder ten stade komt, enwaarom deze meer, gene minder heeft, dit hebben wij niet te onderzoeken, maarGij alleen, bij wie ieders verdiensten bekend en bepaald zijn.

4. Daarom, Heer,mijn God, acht ik het voor een grote weldaad, van die gaven niet veel tebezitten, waardoor men uitwendig schittert, en bij de mensen lof en eer bekomt;zodat iemand, die de ellende en verworpenheid van zijn eigen persoonaanschouwt, geenszins daarover zwaarmoedig, bedroefd, of kleinmoedig mag zijn,maar eerder daar troost en groter blijdschap in moet vinden. Want Gij, o God,hebt de armen, de nederigen en die naar de wereld veracht waren, tot uwhuisgenoten en vrienden verkoren.

Getuigen hiervan zijn uw Apostelen, welke Gij tot vorstenover gans de wereld hebt aangesteld (2). Zij hebben op deze wereld geleefdzonder klagen, zeer ootmoedig, zeer eenvoudig, zonder enig arglist of bedrog;zodanig dat zij zeer verheugd waren om uw Naam te lijden (3), en dat, waar dewereld een gruwel aan heeft, met grote liefde omhelsden.

5. Niets moet meervreugde baren aan die U bemint, en uw weldaden erkent, dan de vervulling van uwheilige wil, en het welbehagen van uw eeuwige raadsbesluiten. Hij moet daarinzoveel tevredenheid en troost vinden, de hij zo gaarne de minste wil zijn alseen ander wenst de meeste te wezen. Ja, hij moet zo tevreden zijn op de laatsteplaats als op de eerste; hij moet zo gaarne in deze wereld versmaad enverworpen zijn, en beroofd zijn van naam en faam om U, als geacht en geëerd tewezen boven alle anderen. Want uw wil, en de liefde tot uw eer, moet alles teboven gaan en moet Hem meer troosten en behagen, dan alle hem gegeven of nog tegeven weldaden.

(1) 2 Mach. 1: 4 (2) Ps. 47: 17 (3) Hand. 5: 16

Hoofdstuk 23

Over de vier vereisten voor grote zielenvrede

1. CHRISTUS. -Zoon! Nu zal Ik u de Weg van de vrede en de ware vrijheid des harten leren.

2. DE ZIEL. - Doedat, o Heer, want het is mij lief dat te horen.

3. CHRISTUS. -Zoon, tracht liever de wil van een ander te doen dan de uwe. Tracht altooseerder min te hebben dan meer. Zoek altoos de laatste plaats, en achtereenieder gesteld te zijn. Wens altijd en bid dat Gods wil geheel in u volbrachtworde. Zie, een mens die aldus leeft, komt in het land van vrede en rust.

4. DE ZIEL. -Heer, deze uw les is kort; maar zij bevat in zich een grote volmaaktheid. Zijis kort van woorden; maar rijk van zijn en overvloedig in vruchten. Kon ik diegetrouw onderhouden, ik zou zo licht niet ontsteld zijn. Want zo dikwijls alsik mij ongerust en bezwaard gevoel, bevind ik dat ik van deze leer afgewekenben. Maar Gij, die alles vermoogt, en immer de voortgang der zielen zoekt,vermeerder in mij uw genade, opdat ik uw lering moge nakomen en mijn zaligheidbewerken.

Gebed tegen kwade gedachten

5. O mijn Heer enmijn God! Wijk van mij niet af: o God!Haast U om mij te helpen (1); want inmij zijn velerlei gedachten en grote angsten opgestaan, die mijn zielontstellen. Hoe zal ik daar ongekwetst doorkomen; hoe zal ik ze overwinnen?

6. Ik zal, zegt deHeer! Gelijk Gij zegt, u voorafgaan, en de hoogmoedigen der aarde vernederen.Ik zal de deuren van de kerker openen, en u verholen geheimen leren kennen (2).

7. Doe, o Heer,gelijk Gij zegt, en dat alle kwade gedachten van uw aanschijn wegvliegen (3).Het is mijn hoop, en mijn enige troost tot U mijn toevlucht te nemen in allelijden, op U te vertrouwen, U uit de grond van mijn hart te aanroepen, en uwtroost lankmoedig af te wachten.

GEBED OM VERLICHTING VAN DE GEEST

8. Verlicht mij, ogoede Jezus, door de klaarheid van het inwendig licht, en verdrijf alle duisternisuit de woning van mijn hart. Bedwing de aanhoudende verstrooidheid van mijngedachten, en verjaag de bekoringen, die mij geweldig aanranden. Strijdkrachtig met mij, en overwin die wilde roofdieren, ik zeg de verlokkendebegeerlijkheden en kwade lusten, opdat er vrede moge zijn in uw sterkte (4), enuw lof weerklinke in uw heilige tempel, dat is, in een rein geweten. Gebied aanwinden en tempeesten; zeg tot de zee: bedaar; en tot de noorderwind: houd op met razen; en daar zal grote stilte wezen (5).

9. Zend uw lichten uw waarheid (6), opdat zij de aarde beschijnen: want ik ben een duistere en ijdele aarde,totdat Gij mij verlicht. Stort uw genade uit van boven, besproei mijn hart methemelse dauw; verleen de wateren van godsvrucht om deze dorre aarde tebevochtigen, opdat zij goede en rijpe vruchten voortbrenge. Wil mijn hartverheffen, dat door de last der zonde is neergedrukt, en keer al mijn begeertennaar het hemelse, opdat, na de hemelse zoetheid gesmaakt te hebben, het mijwalge aan het aardse nog te denken.

10. Trek mij totU, en verlos mij van alle troost der schepselen, die niet langer duurt: want geen schepsel kan mijn begeerteverzadigen, noch mijn hart tevreden stellen. Verenig mij met U, door deonbreekbare band der liefde, want Gij alleen zijt genoeg aan de minnende ziel,en zonder U is alles ijdelheid.

(1) Ps.70: 12 (2) Is. 45: 2 (3) Ps. 67: 1 (4) Ps. 121: 7 (5) Marc. 4: 39 (6) Ps. 92: 3

Hoofdstuk 24

Dat men het nieuwsgierig onderzoeken omtrent een anders leven moetvermijden

1. CHRISTUS. -Zoon, wil niet nieuwsgierig zijn, noch u bekommeren met ijdele zorgen. Wat gaatu dit of dat aan? Volg Mij (1). Wat is er u aan gelegen, of deze zus of zo isof hij dit of dat doet of spreekt? Gij moet voor anderen nietverantwoorden: maar gij zult voor uzelfniet verantwoorden: maar gij zult vooruzelf rekenschap geven. Waarmede bekommert gij u dan? Zie, Ik ken alle mensenen zie alles wat onder de zon plaats grijpt; Ik weet hoe het met eenieder gaat,wat hij denkt, wat hij begeert, en tot wat einde zijn inzicht strekt. Daarommoet men Mij alles overlaten: wat uaangaat, houd u in vrede, en laat de woelige woelen, zoveel hij wil. Want alwat hij doet of zeggen zal, zal op hem komen, want niemand kan Mij bedriegen.

2. Wees nietbezorgd voor de schaduw van een grote naam, noch om de vriendschap van velen,of om de bijzondere genegenheid der mensen. Want al die dingen barenverstrooidheid en grote duisternis in het hart. Ik zou gaarne u mijn woordtoespreken en u het verscholene openbaren, indien gij op mijn bezoek altoosaandachtig waart, en bereid om Mij de deur van uw hart te openen. Weesvoorzichtig, waak in vrome gebeden (2) en verneder u in alles.

(1) Joann. 21: 22 (2) 1 Petr. 4: 7

Hoofdstuk 25

Over de duurzame vrede des harten, en waarin de ware voortgang bestaat

1. CHRISTUS. -Zoon! Ik heb gezegd: Ik laat u in mijnvrede, Ik geef u mijn vrede; niet gelijk de wereld die geeft, geef Ik hem u(1). Alle mensen zoeken de vrede, maar niet allen zijn bezorgd om teonderhouden, wat tot ware vrede leidt. Mijn vrede is met de ootmoedigen en dezachtmoedigen van hart (2). Uw vrede zal bestaan in grote lijdzaamheid. Indiengij naar Mij luistert, en mijn lering volgt, zult gij grote vrede kunnengenieten.

2. DE ZIEL. - Watheb ik dan te doen?

3. CHRISTUS. - Letin alle dingen op uzelf, wat gij doet en wat gij zegt. Dat altoos uw mening zijom Mij alleen te behagen, en om buiten Mij niets te begeren of te zoeken.Oordeel ook niet lichtvaardig de woorden of werken van andere mensen; bemoei uniet met wat u niet werd opgedragen; zo zal het kunnen geschieden dat gijweinig of zelden verontrust wordt. Maar nooit enige ontsteltenis gevoelen,nooit enige kwelling van ziel of lichaam lijden, dit is de staat van hettegenwoordig leven niet, maar de staat van het eeuwig geluk. Laat u dan nietvoorstaan de ware vrede gevonden te hebben, wanneer gij geen zwarigheidgevoelt; of dat dan alles welgaat, als gij niemand tegenstreeft; of dat gij danvolmaakt zijt, wanneer alles geschiedt naar uw begeerte. Houd u ook dan nietvoor iets groots of voor Gods bijzondere lieveling wanneer gij grote zoetheidin de godsvrucht gevoelt: want daaraanwordt de ware minnaar der deugd niet gekend, of daarin bestaat de voortgang ende volmaaktheid van de mens niet.

4. DE ZIEL. -Waarin dan, Heer?

5. CHRISTUS. - Inuzelf uit geheel uw hart op te dragen aan de wil van God; in uzelf niet tezoeken, zomin in het klein als in het groot, noch in de tijd, noch in deeeuwigheid; zodat gij alles met hetzelfde oog aanziende, en in een juisteschaal wegende, mij gelijkelijk bedankt in voor- en tegenspoed. Indien gij zokloek en lankmoedig zijt in de hoop, dat, bij 't ontberen van de inwendige troost,gij dan nog uw hart bereidt om zwaardere kwellingen te lijden, en uzelf nietverontschuldigt alsof gij niet zoveel verdiendet te lijden; maar dat gij in alwat u overkomt, mij voor rechtvaardig en heilig houdt: dan wandelt gij in de rechte en ware weg vanvrede, en dan moogt gij een vaste hoop hebben, dat gij mijn aanschijn in devolle vreugde zult wederzien (3). Indien gij tot een volkomen verachting vanuzelf gekomen zijt, weet dan dat gij de vrede zo overvloedig zult genieten alshet in dit ellendig leven mogelijk is.

(1) Joann. 14: 27 (2) Matth. 11: 29 (3) Job 33: 26

Hoofdstuk 26

Over de grote waarde van een vrij gemoed, dat men eer bekomt door hetsmeekgebed dan met het lezen

1. DE ZIEL. -Heer! Het is een werk van grote volmaaktheid, nooit te verflauwen in de zuiverebegeerte der hemelse dingen, en in het midden der wereldse bekommernissen voortte gaan alsof men er geen had: nietzoals een ongevoelig mens, maar uit een zekere vrijheid des harten, omdat menaan geen schepsel uit ongeregelde liefde gehecht is.

2. Ik bid U dan, ogenadige Heer, verlos mij van de zorgen dezer wereld, opdat ik er niet inverwarre; van de noodwendigheden van het lichaam, opdat ik niet gevangen wordedoor de zinnelijkheid; van alle beletselen der ziel, opdat ik niet doorbezwaren gebroken bezwijke. Ik spreek niet van zulke dingen, die de wereldseijdelheid met volle begeerte zoekt; maar van die ellenden, welke, als eengevolg van de algemene vloek over de stervelingen, mij, uw dienaar, bezwaren,en beletten de vrijheid van geest te genieten, zo dikwijls het lust.

3. O mijn God,onuitsprekelijke zoetheid, verkeer voor mij in bitterheid alle lichamelijketroost, die mij aftrekt van de liefde tot de eeuwige goederen en mij tot zondelokt door de aanblik van tijdelijk goed of vermaak. Laat mij niet overwonnenworden, o mijn God, door vlees en bloed; laat de wereld met haar kortstondigeroem mij niet bedriegen, of de duivel met zijn met zijn arglistigheid mijverschalken. Geef mij sterkte om te wederstaan, geduld om te lijden,standvastigheid om te volharden. Geef mij, in plaats van al de wellusten dezerwereld, de zoete zalving van uw geest, en in plaats van de aardse liefde, deliefde voor uw naam.

4. Zie, spijs,drank, klederen en andere hulpmiddelen, tot onderhoud van het lichaam, strekkentot last aan een vurige ziel. Verleen mij, zulke verkwikkingen matig tegebruiken, en mij daaraan niet te hechten door te grote begeerte. Men mag nietalles afschudden, want de natuur moet haar nooddruft hebben, doch overvloed ofzinnelijk vermaak te zoeken, dit verbiedt uw heilige wet; want anders zou hetvlees tegen de geest weerspannig worden. Dus bid ik U, dat uw hand mij in ditalles leide, en mij lere in alles matig te zijn.

Hoofdstuk 27

Dat eigenliefde allermeest van het hoogste goed verwijdert

1. CHRISTUS. -Zoon, gij moet u geheel aan Mij geven, en voor uzelf niets behouden. Weet datde liefde tot uzelf u meer hindert dan enige zaak ter wereld. Volgens de liefdeen neiging, die gij hebt, zult gij aan iedere zaak min of meer gehecht zijn. Isuw liefde zuiver, eenvoudig en wel geregeld, zo zult gij aan niets gekluisterdliggen. Begeer niet, wat gij niet moogt bezitten. Wil ook niet bezitten, wat ukan hinderen en u de vrijheid des harten benemen. Het is wonder, dat gij u nietuit de grond van uw hart geheel aan Mij overgeeft, met alles wat gij kuntwensen of bezitten.

2. Waarom wordtgij gekweld met ijdele droefheid? Waarom u vermoeid met onnodige zorgen? Stel ugeheel in mijn wil, en gij zult geen nadeel lijden. Indien gij dit of datverlangt, en hier of daar wilt zijn, om uw gemak of om meer uw eigen wil tehebben, zo zult gij nooit gerust van hart, noch vrij van kommer zijn, want inalle dingen zult gij een gebrek vinden, en op alle plaatsen iemand die utegenstreeft.

3. Het helpt danweinig uitwendige dingen te bekomen of te vermeerderen; het is veel beter diete versmaden, en met wortel uit te roeien. Dit moet gij niet alleen verstaanvan schatten en rijkdommen, maar ook van het streven naar eer en ijdele lof,want al deze dingen gaan voorbij met de wereld. De plaats bevrijdt weinig, alsde geest van ijver ontbreekt; en de vrede, die uitwendig gezocht wordt, zalniet lang duren, als de staat des harten de ware grondslag mist; dat is, indiengij in Mij niet berust, kunt gij u wel verplaatsen, maar uw lot nietverbeteren. Want bij de eerste gelegenheid, die er voorkomt, zult gij vinden,wat gij hebt willen ontvluchten, ja, nog erger.

Gebed om zuiverheid der harten en hemelse wijsheid

4. Versterk mij, oGod, door de genade van de Heilige Geest. Geef dat de kracht, in de inwendigemens versterkt worde (1) en mijn hart zich ontdoe van alle onnuttige zorg enangst, en mij niet meer late vervoeren door de begeerlijkheid van aardsedingen, gering of kostbaar; maar dat ik alle dingen aanzie als vergankelijk, enmijzelf als moetende met hen voorbijgaan. Want niets is onbestendig onder dezon, 't is alles ijdelheid en kwelling des geestes (2). O hoe wijs is hij, diehet alzo beschouwt!

5. Geef mij ook, oHeer, de hemelse wijsheid, opdat ik lere U boven alles te zoeken en te vinden,boven alles te smaken en te beminnen verder alle dingen aan te zien gelijk zijin waarheid zijn, volgens ordening van uw wijsheid. Leer mij met voorzichtigheidde vleier vermijden, de tegenkanter geduldig verdragen; want het is grotewijsheid, zich niet te laten bewegen door alle woorden, en niet te luisterennaar bedrieglijke vleitaal; want alzo gaat men veilig voort op de ingeslagenweg.

(1) Ef. 3: 16 (2)Eccl. 1: 14

Hoofdstuk 28

Goede raad tegen kwaadsprekers

1. CHRISTUS. -Zoon! Bedroef of ontstel u niet, wanneer sommige mensen kwaad van u denken, enzeggen wat gij niet gaarne hoort. Want gij moet van uzelf nog erger denken, enniemand voor zwakker houden dan u. Indien gij inwendig voor God wandelt, zultgij de voorbijvliegende woorden er mensen niet veel achten. Het is geen kleinewijsheid stil te zwijgen in de kwade tijden, en inwendig zich tot Mij te keren,zonder ontsteld te worden door het oordeel der mensen.

2. Stel uw vredeniet in de gevoelens of de woorden der mensen; want of zij kwalijk of goedgevoelen van u hebben, gij blijft daarom niet minder die gij zijt. Waarin is deware vrede en ware roem anders te vinden dan in Mij? En die de mensen nietzoekt te behagen of vreest te mishagen, zal grote vrede genieten. Uit deongeregelde liefde en ijdele vrees ontstaat alle onrust des harten enverstrooidheid der zinnen.


Hoofdstuk 29

Hoe men in tegenspoed God moet aanroepen en zegenen

1. DE ZIEL. - Datuw Naam in eeuwigheid gezegend zij, Heer? Die mij deze bekoring en dezekwelling hebt willen laten overkomen. Ik kan ze niet ontvluchten, maar ik wordgenoodzaakt tot U mijn toevlucht te nemen; opdat ik door uw hulp deze kwellingtot mijn goed moge keren. Heer! Zie, ik ben nu in het lijden, en mijn hart isontsteld; ik word op deze stond door de bekoring zeer geplaagd. O lieve Vader!Wat zal ik nu zeggen? Zie, ik ben bevangen met grote schrik. Red mij in dituur. Maar daarom ben ik in dit uur gekomen (1), opdat Gij zoudt verheerlijktworden met mij te verlossen, nadat ik zeer diep vernederd ben geweest. Heer,dat het U toch believe mij te redden (2): want wat kan ik, arme mens, doen, en waar wil ik heen zonder U? O Heer!geef mij ook ditmaal geduld. Help mij, o God! En ik zal niet vrezen, hoezeer ikook bezwaard worde.

2. En wat zal ikintussen zeggen? Heer, dat uw wil geschiede (3); ik heb al te zeer verdiendalzo verdrukt en bezwaard te worden. Het past mij dan ook dit teverdragen: en ach! Of ik het verduldigmocht doen, totdat de storm voorbij zij, en het beter met mij ga! Uw almachtigehand zal ook deze bekoring van mij wegnemen, en haar geweld matigen, opdat ikniet geheel bezwijke: gelijk Gij tevorenzo dikwijls met mij gedaan hebt, o mijn God, mijn barmhartigheid! (4) En hoemoeilijker het voor mij is, hoe lichter voor U deze verandering is, dievoortkomt van de rechterhand van den Allerhoogste (5).

(1)Joann. 12: 27 (2) Ps. 39: 14 (3) Matth. 26: 42 (4) Ps. 58: 18 (5) Ps. 76: 2

Hoofdstuk 30

Dat wij Gods hulp moeten afsmeken en op de terugkeer van zijn genadevertrouwen

1. CHRISTUS. -Zoon! Ik ben de Heer, die sterkte geeft in de dag der bekoring (1). Kom tot mijals het u niet welgaat. Wat allermeest de hemelse troost belet, is, dat gij ute laat tot het gebed begeeft. Want alvorens Mij met aandrang te bidden, zoektgij elders troost, en uw vermaak in uitwendige dingen. En daarbij komt het datalles weinig baat, totdat gij bekent dat Ik de Redder ben van wie op Mij hopen(2), en dat er buiten Mij geen krachtige hoop is, geen nuttige raad, geenduurzaam geneesmiddel. Maar nu gij weder adem schept na de storm, herneem uwmoed in het licht van mijn barmhartigheden: want Ik ben nabij, zegt de Heer, om alles te herstellen, niet alleenvolkomen, maar overvloedig en bovenmate.

2. Is er voor Mij wel iets moeilijk om te doen? (3) Of zalIk gelijk zijn aan iemand die gelooft en niet volbrengt? (4) Waar is uw geloof?Sta vast en volhard. Wees lankmoedig en manhaftig: de troost zal u op tijd toekomen. Wacht opMij, wacht, Ik zal komen en u genezen. Een beproeving is het die u kwelt; eenijdele vrees, die u verschrikt. Waartoe dient al die bezorgdheid voor deonzekere toekomst? Niet dan om uw droefheid te vermeerderen. Iedere dag heeftaan zijn eigen leed genoeg (5). Het is zeer ijdel en dwaas, bedroefd te zijn ofverblijd over de toekomstige dingen, die misschien nooit zullen gebeuren.

3. Het is tochmenselijk door zulke inbeeldingen ontsteld te worden, en een teken vankleinmoedigheid, als men zo licht bewogen en verleid wordt door het inblazenvan de vijand. Want het is hem onverschillig, of hij iemand met ware of met valsevoorstellingen verleidt en bedriegt; of hij iemand overwint door liefde voorhet aanwezige of door vrees voor het toekomstige. Wees dan niet ontsteld ofbevreesd van hart (6). Gelooft in Mij, en heb vertrouwen in mijnbarmhartigheid. Als gij meent dat gij van Mij verwijderd zijt, dan ben ikdikwijls het dichtst nabij. Als gij meent dat bijna alles verloren is, dan ishet dikwijls de tijd om veel te verdienen. Het is niet al verloren, omdat eenzaak verkeerd uitvalt. Gij moet niet oordelen volgens de indruk, die gijtegenwoordig gevoelt, of gij moogt de zwarigheid, van waar die ook moge komen,zo diep in het hart niet ontvangen, of er u aan overgeven, alsof er geen hoopware van daaruit te geraken.

4. Wil niet denken,dat gij geheel verlaten zijt, als is het, dat Ik u voor een tijd enige kwellingtoezend of u de vertroosting onttrek; want zo gaat men tot het rijk derhemelen. En het is voor u en voor al mijn dienaren ongetwijfeld voordeliger,door tegenspoed geoefend te worden, dan alles naar uw begeerte te hebben. Ikken de verborgen gedachten, en Ik weet, dat het voor uw zaligheid zeer dienstigis, dat gij somtijds in dorheid en zonder vertroosting gelaten wordt, opdat giju niet zoudt verheffen in de vooruitgang, en uzelf zoeken te behagen in wat gijniet zijt. Hetgeen Ik gegeven heb, mag Ik ontnemen, en ook weergeven als hetMij belieft.

5. Als Ik ietsgeeft, dan blijft het mijne; als ik het afneem, neem Ik het uwe niet; want allegoede en volmaakte gift komt van Mij (7). Indien Ik u enige zwarigheid oftegenspoed overzend, weest niet gestoord of laat de moed niet zinken. Ik kan ineen stond u verlichten en alle zwarigheid in blijdschap verkeren. En wanneer Ikalzo met u handel, blijf Ik rechtvaardig en waard hoog geprezen te worden.

6. Indien gij wijszijt, en naar waarheid oordeelt, zo zult gij in tegenspoed niet kleinmoedigzijn, maar eerder zult gij u verblijden en Mij bedanken. Ja, dit alleen zoudtgij voor ware blijdschap moeten rekenen, dat Ik u niet spare: maar door het lijden beproeve (8). Eertijdsheb Ik tot mijn discipelen gezegd: Gelijk de Vader Mij bemind heeft, zo bemin Ik u (9). En deze discipelenheb Ik waarlijk niet gezonden tot tijdelijke vreugde, maar tot strijden enlijden; niet tot ereambten, maar tot versmadelijkheden; niet tot ledigheid,maar tot arbeid; niet om te rusten, maar om vele vruchten te vergaderen inlijdzaamheid. Zoon! Wil deze woorden altijd gedenken.

(1) Nahum. 1: 7 (2) ps. 16: 7 (3) Jer. 32:27 (4) Num. 23: 19 (5) Matth. 6: 34 (6) Joann. 17: 27 (7) Jac. 1: 17 (8) Job 6: 10 (9) Joann. 15: 12

Hoofdstuk 31

Men moet elk schepsel versmaden om de Schepper te kunnen vinden

1. DE ZIEL. Heer!Ik heb nog grotere genaden nodig, indien ik zover wil komen dat noch mens, nochenig schepsel, mij zou kunnen hinderen. Want zolang mij nog enige zaak gebondenhoudt, kan ik niet vrij tot U opvliegen. Hij had het verlangen om vrij tevliegen die kon zeggen: Wie zal mijvleugelen als van een duif geven, opdat ik opwaarts vliege en ruste? (1) Wat iser rustiger dan de blik van een eenvoudige? En wat is vrijer dan een mens, dieniets verlangt op aarde? Wij moeten dan boven alle schepselen omhoogvaren,onszelf volkomen verlaten, en ons in de geest verheffen, om te bemerken datGij, de Schepper van alles, niets gemeen hebt met enig van uw schepselen. Enzolang iemand niet gans ontbonden is van alle schepselen, zal hij zijn aandachtniet onbelemmerd op het goddelijke kunnen vestigen. Daarom vind men zo weinigemensen, die de geest der beschouwing hebben: omdat er zo weinigen zijn, die zich volkomen kunnen losmaken van deschepselen en van al het vergankelijke.

2. Daartoe is ereen grote genade nodig, die de ziel oplicht, en boven haarzelf opvoert. Enzolang de mens in de geest niet aldus verheven is, onthecht van alleschepselen, en geheel verenigd met God, zolang is al wat hij bezit, weinig teachten. Hij zal lang klein zijn en tot de aarde geneigd blijven. Die buiten hetenige, oneindige, en eeuwige Goed niets voor groot acht. Alles wat God niet is,dat is nietigheid, en moet voor nietigheid gehouden worden. Daar is grootverschil tussen de wijsheid van een verlicht en godvruchtig mens, en dewetenschap van een leergierig en geletterd geestelijke. De wijsheid die vanboven komt en door God zelf wordt ingestort, is veel edeler dan die welke metmoeite door menselijk verstand bekomen wordt.

3. Men vindt ervelen, die naar de beschouwing verlangen; maar zij zoeken niet te beoefenen watdaartoe nodig is. Het is ook een groot beletsel dat men zich ophoudt met uitwendigeen zichtbare dingen, en weinig werk maakt van de volmaaktste versterving. Ikweet niet wat het is, noch door welke geest wij geleid worden, noch wat wijvoorwenden, wij die naar de uiterlijke schijn geestelijke mensen heten; dat wijdoor zoveel arbeid en zorg nietige en vergankelijke dingen najagen, terwijl wijzelden of nooit met volkomen ingetogenheid van zinnen aan onze inwendige staatdenken.

4. Helaas! Als wijeen weinig ingekeerd zijn, lopen wij aanstonds weer naar buiten; en zoonderzoeken wij nooit onze werken met naarstigheid. Wij zien niet na, waartoeonze genegenheden zich verlagen en betreuren niet dat al onze werken zo onreinzijn. Alle vlees had zijn weg bedorven (2) en daarom zond God de grotewatervloed. Aangezien dan onze inwendige neiging zeer bedorven is, zo moetenonze werken, die er uit volgen, als het teken van onze inwendigekrachteloosheid noodzakelijk ook bedorven zijn. De vrucht van een goed levenkomt voort uit een zuiver hart.

5. Men vraagt welhoeveel iemand gedaan heeft; maar hoeveel deugd er in zijn daden is, daaropwordt niet nauwkeurig gelet. Men vorst na of iemand kloekmoedig, rijk, schoonen bekwaam is, of hij een goed zanger, een goed schrijver of werkman is; maarmen vraagt zelden of hij arm van geest is, geduldig en zachtmoedig, of hijgodvruchtig en ingekeerd is. De natuur ziet naar het uitwendige van de mens,maar de genade keert zich altijd tot het inwendige. De natuur bedriegt zichdikwijls, maar de genade stelt haar hoop op God, opdat zij niet bedrogen worde.

(1) Ps. 64: 7 (2)Gen. 6: 12

Hoofdstuk 32

Over de zelfverloochening en de verzaking van alle begeerlijkheid

1. CHRISTUS. -Zoon, gij kunt de volkomen vrijheid niet bekomen, tenzij gij uzelf geheelverloochent. Want allen, die zichzelf zoeken en beminnen, zijn als geboeid; zijzijn vol kwade driften; nieuwsgierig her- en derwaarts lopende; zij zoekenaltijd hun gemak, en niet wat Mij aangenaam is; zij beramen dikwijls enbeginnen wat geen stand kan houden. Want alle dingen, die uit God niet komen,moeten vergaan. Onthoud deze korte maar diepzinnige woorden: Verlaat alles en gij zult alles vinden.Verzaak alle begeerlijkheid en gij zult troost vinden. Overleg dit dikwijls inuw gemoed, en als gij het volbracht zult hebben, zult gij er de waarheid vanbegrijpen.

2. DE ZIEL. -Heer! Dit is geen werk van een dag, noch kinderspel: al de volmaaktheid van het geestelijk levenis in die korte woorden opgesloten.

3. CHRISTUS. -Zoon! Gij moet u niet laten afschrikken, of niet terstond kleinmoedig worden,als gij hoort spreken van de weg der volmaaktheid; maar eerder opgewekt wordentot het hogere of ten minste met een grote begeerte daarnaar verlangen. Och,ware het met u zo gesteld en waart gij zover gekomen, dat gij uzelf niet meerbeminde, maar eenvoudig wist te gehoorzamen op mijn wenk, of op die van deoverste, die Ik over u gesteld heb, dan zoudt gij Mij zeer behagen, en zougeheel uw leven in blijdschap en ware vrede voorbijgaan. Nog veel hebt gij teverlaten, en indien gij er om mijnentwil niet van afziet, zult gij nooitbekomen wat gij van Mij begeert. Ik raad u, koop van Mij goud door het vuurbeproefd (1), opdat gij rijk wordt, dat is te zeggen; de hemelse wijsheid, die al het aardse metvoeten treedt. Versmaad daarvoor alle aardse wijsheid, alle menselijk opzicht,en eigenbehagen.

4. Ik zeg u,verwissel het grote en kostbare in de ogen der mensen, voor het geringere. Wantde ware wijsheid des hemels, die geen groot gevoelen van zichzelf heeft, engeen verheffing zoekt op aarde, is nu zeer klein geacht en bijna gansvergeten: velen prijzen met haar demond, maar door hun leven wijken zij er van af. Nochtans is zij die kostbareparel (2), voor velen verborgen.

(1) Apoc. 3: 18 (2) Matt. 13: 46

Hoofdstuk 33

Over de onstandvastigheid des harten, en de plicht ons einddoel in God testellen

1. CHRISTUS. -Zoon, vertrouw niet veel op uw stemming van dit ogenblik, want die kan spoedigveranderen. Zolang gij leeft, zult gij aan verandering onderhevig zijn, en ditmet of tegen uw wil; nu blijgemoed, dan droevig; nu gerust, dan ongerust; nugodvruchtig, dan zonder godsvrucht; nu naarstig, dan traag; nu ernstig, danlichtzinnig. Maar de wijze, die in 't geestelijke wel geoefend is, verheft zichboven al dat wisselvallige. Hij geeft geen acht wat hij in zijn gemoed gevoelt,of van welke zijde de wind der ongestadigheid blaast; maar hierop, dat zijnziel met volle krachtinspanning naar het voorgeschreven en gewenste doelvooruitga. En zo is het dat hij in het midden van allerhande lotswisselingen opMij alleen zijn mening en inzichten stellende, onwrikbaar en altoos een endezelfde blijft.

2. En hoezuiverder het oog der mening is, hoe standvastiger men te midden dermenigvuldige stormen wandelt. Maar dat oog wordt in velen verduisterd, omdatmen zich licht keert tot iets vermakelijks dat zich voordoet. Want zelden wordter iemand gevonden, die gans vrij is van de vlek der zelfzucht. Zo kwameneertijds de Joden te Bethanië tot Maria, en Martha, niet voor Jezus alleen,maar tevens om Lazarus te zien. (1) Men dient dus het oog van zijn mening tezuiveren, opdat het eenvoudig en oprecht weze, en het tussen allerhandevoorvallen en veranderingen tot Mij te sturen.

(1) Joh. 12: 9

Hoofdstuk 34

Wie God bemint, vindt bij alles en boven alles in Hem zijn genoegen

1. DE ZIEL. -Ziedaar mijn God en mijn Al! Wat wil ik mee, wat kan ik gelukkigers wensen? Otroostrijk en zoet woord! Maar voor hem die het Woord bemint, niet de wereld enwat in de wereld is (1). Mijn God en mijn Al! Dit is dikwijls genoeg gezegdvoor die het verstaat; en het dikwijls herhalen, is genoegzaam aan die bemint.Want daar Gij, o Heer! Tegenwoordig zijt, is alles aangenaam; maar waar gijniet zijt, is alles verdrietig. Gij maakt onze harten gerust, Gij verleentgrote vrede en feestvreugde. Gij maakt dat men zich alles laat welgevallen, enin alle dingen U love; zonder U kan niets lang behagen; maar om ergens smaak engenoegen in te bekomen, moet er uw genade bij wezen, en het zout van uwwijsheid het bereiden.

2. O Heer, die Usmaakt, wat zal er hem smakeloos zijn? En iemand, die geen smaak in U heeft,wat zal hem aangenaam kunnen wezen? Maar de wijzen van deze wereld, en devleselijke gezinden, vergaan in hun wijsheid; want in de wereld is niets danijdelheid, en in het vlees niets dan de dood. Maar zij, die U volgen door hetversmaden van de wereld en door de versterving van het vlees, zijn waarachtigwijs; want zij gaan van de ijdelheid tot de waarheid over, en van devleselijkheid tot de geest. Zulke mensen vinden smaak in God, en het goed datzij in de schepselen vinden, wenden zij aan tot lof van hun Schepper. Nochtansis er een verschil, een groot verschil tussen de smaak van de Schepper en hetschepsel, van de eeuwigheid en de tijd, van het ongeschapen licht en hetontstoken licht.

3. O eeuwig licht,dat alle geschapen lichten oneindig te boven gaat: schiet uw stralen uit van de hemel, en datzij het binnenste van mijn hart doordringen. Zuiver, verblijd, verlicht enverlevendig mijn ziel met al haar krachten, opdat zij zich met u verenige injuichende verrukking. Ach! Wanneer zal het gelukkig en wenselijk uur komen, datGij mij zult verzadigen door uw tegenwoordigheid, en mij alles zijn in alledingen? Want zolang dit mij niet verleend wordt, zal mijn blijdschap nietvolkomen wezen. Helaas, de oude mens leeft in mij, hij is nog niet geheelgekruisigd, niet volkomen dood. Hij staat nog krachtig op tegen de geest: hij voert nog inwendig strijd, en laat hetrijk van mijn ziel geen rust.

4. Maar Gij, oHeer! Die heerschappij hebt over de zee, en het geweld van haar baren stilt, sta op, kom mij te hulp (2). Verstrooide volkeren die oorlog zoeken (3), en verplet ze door uw kracht. Ik bid U, toonuw wonderwerken, en doe de macht van uw rechterarm uitschijnen (4); ik hebanders geen hoop noch toevlucht dan in U, mijn Heer en mijn God!

(1) 1 Joan. 2: 15 (2) Ps. 88: 10 (3) Ps. 67:32 (4) Judith 9: 2

Hoofdstuk 35

In dit leven is men niet beveiligd tegen bekoringen

1. CHRISTUS . -Zoon, gij zijt in dit leven nooit veilig; maar zolang gij leeft zullen ugeestelijke wapenen nodig zijn. Gij wandelt in het midden der vijanden; vanalle kanten wordt gij bevochten. Indien gij u dan niet gedurig dekt met hetschild van verduldigheid, zult gij niet lang ongewond blijven. Daarenboven,indien gij uw hart niet vast op Mij stelt, met de vaste wil van alles uitliefde tot Mij te lijden, zo zult gij het geweld der bekoring niet uitstaan,noch de palmtak der gelukzaligen bekomen. Gij moet dan kloekmoedig door alles heendringen, en grote kracht gebruiken tegen alle wederstand. Want het Manna wordtde overwinnaar gegeven (1), en voor de lafhartige is er vele ellende bereid.

2. Indien gij rustzoekt in dit leven, hoe dan zult gij hiernamaals tot de eeuwige rust komen?Bereid u niet tot veel rust, maar tot veel verduldigheid. Zoek de ware vredeniet op aarde, maar in de hemel; niet bij de mensen of de andere schepselen,maar in God alleen. Ter liefde van God moet gij alles gaarne ondergaan: arbeid, pijnen, bekoringen, kwellingen,benauwdheden, armoede, ziekten, opspraak, verwijten, vernederingen, schande,berispingen, versmadingen.

Deze dingen helpen tot de deugd; deze beproeven denavolger van Christus; deze bereiden de hemelse kroon. Voor kortstondige arbeidzal ik eeuwig loon geven, en van voorbijgaande schande oneindige glorie.

3. Meent gijaltijd geestelijke vertroostingen te hebben, als gij ze verlangt? Mijn heiligenhebben die niet altijd gehad, maar integendeel veel zwarigheden, velerleibekoringen en grote verlatenheid. Doch zij zijn in alles verduldig geweest, enhebben hun betrouwen meer op God dan op zichzelf gesteld, gedenkende dat hetlijden van de tegenwoordige tijd niet te achten is bij de toekomende glorie(2), welke er door verdiend wordt. Wilt gij terstond hebben wat velennauwelijks na macht van tranen en zware arbeid bekomen hebben? Verwacht deHeer, gedraag u mannelijk (3), en wordt gesterkt; mistrouw niet, wijk nietaf: maar geef leven en lichaam edelmoedigten beste voor de glorie van God. Ik zal het u ten volle vergelden, en Ik zalmet u wezen in al uw lijden.

(1) Apoc. 2: 17 (2) Rom. 8: 18 (3) Ps. 26: 14

Hoofdstuk 36

Men moet de ijdele oordelen der mensen niet vrezen

1. CHRISTUS. -Zoon, stel de rust van uw hart vast in de Heer, en vrees de oordelen der mensenniet, wanneer uw geweten van uw onschuld getuigt. Het is goed en zalig alzo telijden, en dit zal ook niet zwaar vallen aan een ootmoedig hart dat meer op Goddan op zichzelf betrouwt. De mensen zeggen veel, zeer veel; en daarom is erweinig geloof aan te geven. Het is ook onmogelijk allen te voldoen. AlhoewelPaulus getracht heeft eenieder te behagen in de Heer, en alles voor allengeworden is (1), nochtans achtte hij het voor de minste, voor de vierschaar dermensen te worden geoordeeld (2).

2. Hij heeft zijnbest gedaan om anderen te stichten, en aan hun zaligheid gearbeid zoveel inzijn macht was; maar hij heeft niet kunnen beletten dat hij door sommige mensenveroordeeld en belasterd werd. Daarom heeft Hij zijn Hemelse Vader allesaanbevolen, wie alles bekend is; en heeft zichzelf door geduld en ootmoedgewapend tegen kwaadsprekende tongen, en tegen de ijdele en leugenachtigevermoedens van hen die alles naar willekeur uitbrachten. Nochtans heeft hij somtijdszich verantwoord, opdat de kranken door zijn stilzwijgen niet verergerd zoudenworden.

3. Wie zijt gij datgij vreest voor een sterfelijk mens? (3) Heden is hij, en morgen ziet men hemniet meer. Vrees God, en gij zult voor het schrikbarende van mensen niet beven.Wat kan een mens u doen met al zijn woorden en lasteren? Hij hindert zich ergerdan u; en hij zal Gods woord niet ontgaan, wie hij ook zijn moge. Wat ubetreft, heb God voor ogen, en wil nergens over twisten of klagen. Al schijntgij nu te bezwijken, en onverdiend enige beschaamdheid te lijden, wil u daaromniet ontstellen, en verminder uw kroon niet door onlijdzaamheid. Maar wendliever uw ogen tot Mij in de hemel; tot Mij, die machtig ben u te verlossen uitalle beschaming en ongelijk, en aan eenieder te geven volgens zijn werken (4).

(1) 1 Kor. 9: 22 (2) 1 Kor. 4: 3 (3) Is. 51;12 (4) Rom. 2: 6

Hoofdstuk 37

Men moet zichzelf volledig en zuiver aan God overgeven, om de vrijheid desharten te bekomen

1. CHRISTUS. -Zoon, verlaat uzelf, en gij zult Mij vinden. Wees zonder voorkeur, sta alleeigendom af, en gij zult gedurig winst doen. Want zohaast gij uzelf zonderwederhouding aan Mij overgeeft, zal u nog overvloediger genade gegeven worden.

2. DE ZIEL. -Heer, hoe dikwijls moet ik mij overgeven en waarin mij onderwerpen?

3. CHRISTUS. -Altijd en in alle stonden, zo in grote als in kleine dingen. Ik maak geenuitzondering, maar Ik wil dat Ik u van alles ontbloot vinde. Hoe zult gijanders aan Mij, en Ik aan u kunnen toebehoren, tenzij gij van buiten en vanbinnen van alle eigen wil beroofd zijt? Hoe eerder gij dit doet, des te beterzult gij u bevinden; en hoe volkomener en rechtzinniger gij het doet, zoveel tebehaaglijker zult gij Mij wezen, en meerder verdiensten hebben.

4. Sommigen gevenzichzelf over, doch met enig voorbehoud; zij vertrouwen niet volkomen op God,en daarom willen zij zich nog voorzien van wat hun nodig kan zijn. Anderenofferen alles op, maar daarna, door bekoring geschokt, leren zij weder totzichzelf, en daarom gaan zij zeer weinig vooruit in de deugd. Dezen beiderzullen nimmer tot de ware vrijheid van een zuiver hart, en tot de genade vanmijn zoete gemeenschap komen, voordat zij zich eerst volkomen aan Mijovergeven, en zich dagelijks opofferen; zonder dit offer kan men zich met Mijniet verenigen, of Mij genieten.

5. Ik heb udikwijls gezegd, en zeg het nogmaals: verzaak uzelf, geef uzelf over aan Mij, en gij zult grote inwendigevrede smaken. Geef alles voor alles: verlangniets, vraag niets weder, houd u standvastig aan Mij gekleefd en gij zult Mijbezitten. Dan zult gij vrij zijn van hart, en de duisternis zal u nietnederdrukken (1). Betracht dit, vraag dit, wens dit: namelijk van alle eigenliefde verlost te wezen,om naakt, de naakte Jezus te volgen, uzelf af te sterven, en eeuwig voor Mij televen. Dan zullen alle ijdele inbeeldingen, boze ontsteltenissen, enovertollige zorgen verdwijnen. Dan ook wijkt alle onmatige vrees en sterft alleongeregelde eigenliefde.

(1) Ps. 138: 2

Hoofdstuk 38

Over de goede regeling van het inwendig gedrag en de toevlucht tot God inde gevaren

1. CHRISTUS. -Zoon, gij moet zorgvuldig trachten, in alle plaatsen en in alle werken ofuitwendige bezigheden, inwendig vrij te zijn en uzelf te bezitten! Zodanig dataan alles u onderworpen zij, en zij aan niets. Opdat gij meester en bestuurdervan al uw werken zijt, en geen dienstknecht of slaaf. Gij zult alzo een oprechten vrij Hebreër zijn, overgaande tot het erfdeel en de vrijheid van Gods warekinderen; Die verheven zijnde boven alde tijdelijke dingen, de eeuwige zaken in de toekomst aanschouwen; Die zich niet laten verlokken door het aardsom het aan te hangen; maar deze eerder aantrekken om ze tot het goed te doendienen, volgens dat het van God geschikt is, en ingesteld door de oppersteWerkmeester, die niets ongeschikt in zijn schepsel gelaten heeft.

2. Indien gij inalle voorvallen niet blijft staan bij de uitwendige schijn, en wat gij hoort ofziet, met geen zinnelijk oog beschouwt, maar bij iedere aangelegenheid terstondmet Mozes in het tabernakel gaat, om van God raad te vragen, zo zult gij degoddelijke ingeving ook somtijds horen, en onderwezen in vele tegenwoordige entoekomende dingen wederkeren. Want Mozes nam in twijfelachtige vragen altijdzijn toevlucht tot het tabernakel; en zocht hulp in het gebed, om verlost teworden van de gevaren en de listen der kwade mensen. Alzo moet gij ook uwtoevlucht nemen tot het binnenste van uw hart, en daar met alle aandrang dehulp van God afsmeken. Want waarom leest men dat Josuë en de kinderen vanIsraël bedrogen zijn geweest door de Gabaonieten? Omdat zij God vooraf niet terade waren gegaan (1), maar te licht geloofden aan verlokkende woorden, en zowerden zij door gehuichelde vroomheid misleid.

(1) Jos. 9: 14

Hoofdstuk 39

Dat men in zijn zaken niet al te bezorgd moet zijn

1. CHRISTUS. -Zoon! beveel Mij altijd uw zaken aan; Ik zal alles ten beste schikken op zijntijd. Wacht naar mijn beschikking, en gij zult er baat bij hebben.

2. DE ZIEL. -Heer, zeer gaarne laat ik U al mijn zaken over; want mijn gedachten kunnen mijweinig baten. Ach, dat ik voor de toekomst niet bekommerd en beangstigd ware,en mij in alles terstond aan uw welbehagen opdroeg.

3. CHRISTUS. -Zoon, dikwijls jaagt de mens met drift een zaak na, die hij gaarne had: maar als zij ze bekomen heeft, zo begint hijanders te denken; want zijn neigingen blijven niet lang staan op een endezelfde zaak, maar drijven hem gedurig van het een tot het ander.

Het is daarom van geen gering belang, zichzelf ook in hetminste te verloochenen.

4. De warevooruitgang van de mens ligt in zelfverloochening, en de mens die zichverloochent, is zeer vrij en gerust. Maar de oude vijand, die strijdt tegen alwat goed is, houdt niet op te bekoren; dag en nacht legt hij listen en lagen,hopende de onvoorzichtige eens in zijn strikken te vangen. Waakt en bidt, zegtde Heer, opdat gij in geen bekoring valt (1).

(1) Matth. 26: 41

Hoofdstuk 40

De mens heeft niets goeds uit zichzelf en mag zich nergens over beroemen

1. DE ZIEL. -Heer, wat is de mens dat Gij hemgedachtig zijt? Of de zoon van de mens, dat Gij hem bezoekt? (1) Waar heeft demens verdiend dat Gij hem uw genade geeft? Wat mag ik mij beklagen, Heer, alsGij mij verlaat; of wat kan ik er met reden tegen inbrengen, als Gij niet doetwat ik verzoek? Dit mag ik voorwaar denken en zeggen: Heer, ik ben niets, ik vermag niets, ik hebniets goeds uit mijzelf; maar ik bezwijk in alle dingen, en ik zink altijd naarhet niet. En indien ik door U niet geholpen, en inwendig versterkt word, zo zalik zeer lauw en krachteloos worden.

2. Maar Gij, oHeer! Blijft altijd dezelfde, en blijft in eeuwigheid (2); altijd goed, altijdrechtvaardig, altijd heilig; Gij doet alle dingen wèl, heilig en rechtvaardig,en beschikt alles in uw wijsheid. Maar ik, meer genegen om achteruit dan omvoorwaarts te gaan, ik blijf niet duurzaam in dezelfde staat: want allerlei wisselingen gaan over mijnhoofd (3). Nochtans gaat het haast beter met mij, als het U belieft mij uwhelpende hand toe te reiken: want Gijalleen kunt mij zonder mensenhulp bijstand verlenen, en zó versterken, dat mijngelaat niet telkens van uitdrukking verandere (4), maar dat mijn hart alleentot U keert en in U rust.

3. Daarom, indienik alle menselijke troost wel kon verwerpen, hetzij om de godsvrucht tebekomen, hetzij ter oorzake van de noodzakelijkheid, die mij praamt U te zoeken(want geen mens ter wereld kan mij troosten), dan zou ik met reden uw genademogen verwachten, en mij verblijden over de gave van een nieuwe vertroosting.

4. Ik dank U, oHeer! Die de oorsprong zijt van alles, zo dikwerf mij iets goeds overkomt. Maarik, ik ben voor uw ogen ijdelheid en nietigheid, een ongestadig en krank mens.Waarop dan kan ik mij beroemen, of waarom zoek ik geacht te worden? Om mijnniet? Dit is het toppunt der ijdelheid. Voorwaar, ijdele glorie is eenverschrikkelijke pest en de grootste aller ijdelheden; want zij trekt ons afvan de ware glorie, en berooft ons van de hemelse genade. Want als de mens inzichzelf behagen heeft, zo mishaagt hij U; en als hij de lof der mensen zoekt,verbeurt hij de ware deugd.

5. Maar het isware glorie en heilige blijdschap in U en niet in zichzelf zijn roem te stellen;zich in uw Naam, en niet in eigen deugd te verblijden, en geen vermaak tehebben in enig schepsel dan om U. Uw naam zij geloofd en niet de mijne; uw werkzij geprezen en niet het mijne; uw heilige Naam zij gezegend, en niets van delof der mensen worde mij toegeschreven. Gij zijt mijn glorie, Gij zijt deverheuging van mijn hart. In U zal ik roemen en onophoudelijk mij verblijden;maar voor mij zij geen andere roem dan in mijn krankheden (5).

6. Dat de Jodenhun glorie zoeken bij elkander (6): ikzal die zoeken, die van God alleen komt (7). Alle menselijke glorie, alletijdelijke eer en alle wereldse hoogheid, vergeleken bij uw eeuwige glorie, isijdelheid en dwaasheid. O mijn God, mijn Waarheid, mijn Barmhartigheid! Oallerheiligste Drievuldigheid! U alleen zij lof en eer, macht en glorie in alleeeuwen der eeuwen.

(1) Ps. 8: 5 (2) Ps. 101: 13,28 (3) Dan. 4: 13 (4) 1 Kon. 1: 18 (5) 2 Kor. 12: 5 (6 en 7) Joh. 5: 1,44

Hoofdstuk 41

Over het verachten van alle tijdelijke eer

1. CHRISTUS. -Zoon! Bedroef er u niet om, als gij ziet dat anderen geëerd en verheven worden,en gij veracht en vernederd. Hef uw hart tot Mij in de hemel, en gij zult uniet bedroeven wanneer gij op aarde door de mensen versmaad wordt.

2. DE ZIEL. - Heer!Wij zijn zeer verblind en worden licht misleid door de ijdelheid. Als ikmijzelf juist beoordeel, is mij nooit door enig schepsel ongelijk gedaan: diensvolgens heb ik geen billijke reden omvan U te klagen. Want vermits ik dikwijls en zwaar gezondigd heb tegen U, zo ishet recht en redelijk dat alle schepsel tegen mij opsta. Schande dus en smaadkomt mij rechtvaardig toe; U, o Heer! Behoort lof, eer en roem. En indien ikmij niet bereid houd om door alle schepselen gaarne verlaten, veracht en voorvolstrekt niets gerekend te worden, zo kan ik de inwendige vrede des hartenniet bekomen, noch geestelijk verlicht worden en volkomen verenigd zijn met U.

Hoofdstuk 42

Dat wij de vrede niet van mensen moeten laten afhangen

1. CHRISTUS. -Zoon, indien gij uw vrede op enig persoon stelt, omdat hij met u van hetzelfdegevoelen is en in goede overeenkomst leeft, zo zult gij altijd ongestadig enongerust wezen. Maar indien gij uw toevlucht neemt tot de waarheid, die altijdleeft en altijd blijft, zo zult gij niet droef zijn, als een vriend van uscheidt of sterft. De liefde voor uw vriend moet op Mij rusten; al die u goedtoeschijnen en u in dit leven dierbaar zijn, moet gij om Mij beminnen. ZonderMij is geen vriendschap goed of duurzaam; en het is geen ware en zuivereliefde, die niet door Mij geknoopt is. Gij moet van de vriendschap der mensenzodanig onthecht zijn, dat gij, (voor zoveel het u aangaat) buiten allemenselijk gezelschap zoudt willen blijven. Hoe meer de mens zich van alleaardse troost verwijdert, zoveel te meer nadert hij tot God. En hij klimt ookzoveel te hoger tot God, hoe dieper hij in zichzelf nederzinkt, enverachtelijker wordt in eigen oog.

2. Maar diezichzelf iets goeds toeschrijft, belet de toegang van Gods genade, want deHeilige Geest zoekt altijd een ootmoedig hart. Indien gij u volkomen wist tevernietigen, en alle geschapen liefde uit uzelf te bannen, dan zou Ik met grotegenade tot u moeten komen. Want zo gij het oog vestigt op de schepselen, zoverliest gij de Schepper uit het gezicht. Leer uzelf in alles om Godoverwinnen, dan zult gij tot zijn kennis kunnen komen. Hoe onbeduidend een zaakmoet zijn, zo zij ongeregeld bemind en gezocht wordt, besmeurt zij de ziel, enhoudt u terug van het hoogste Goed.

Hoofdstuk 43

Tegen de ijdele wetenschap der wereld

1. CHRISTUS. -Zoon, laat u niet bewegen door schone en diepzinnige mensentaal; want het rijkGods bestaat niet in woorden, maar in hemelse Kracht (1). Let op mijn woorden,die het hart ontsteken en het verstand verlichten; die het leedwezen van hethart verwekken en velerhande troost verschaffen. Lees immer mijn woord, omdaardoor geleerder of wijzer te schijnen. Leer uw gebreken uitroeien, dit zal umeer baten dan de kennis van vele moeilijke leerstukken.

2. Als gij veelgelezen en geleerd zult hebben, zo moet gij evenwel altoos op het enigebeginsel terugkomen. Ik ben het die de mens wetenschap leer (2), en aan deootmoedigen meer kennis geef (3) dan zij van enig mens kunnen leren. Hij, totwie ik spreek, zal spoedig geleerd zijn, en in het verstand zeer toenemen. Weehun, die van de mensen veel nieuwe en zeldzame dingen willen leren, en dieweinig vragen naar de weg om Mij te dienen! De tijd zal komen, waar de Meesterder meesters, Christus, de Heer der Engelen, zal verschijnen, om ieders les tehoren; dat is om eenieders geweten te onderzoeken. En dan zal Hij metlantaarnen doorvorsen (4): en degeheimen der duisternis zullen openbaar worden (5), en alle menselijkeredenering zal verstommen.

3. Ik ben het,die, op een oogslag, een ootmoedig hart zó verhef, dat het meer begrijpt van deeeuwige waarheid, dan hij die tien jaren in de scholen had gestudeerd. Ik leerzonder gedruis van woorden, zonder verwarring van gevoelens, zonder opgeblazeneergierigheid, zonder strijd van redetwist. Ik leer het aardse verachten, vanhet tegenwoordige walgen, het eeuwige zoeken en smaken, alle eer vluchten, deergernis en het ongelijk verdragen, alle hoop op Mij stellen, niets begerenbuiten Mij, en boven alles Mij vurig beminnen.

4. Men vindt erdie, met Mij innig te beminnen, het goddelijke kennen en bewonderenswaardigspreken. Zij zijn meer gevorderd in deugden met alles te verlaten, dan met hetbestuderen van vernuftige dingen. Maar aan sommigen leer ik gewone dingen, aananderen bijzondere. Aan de een openbaar ik mij meer liefelijk in tekens enbeeltenissen, doch aan anderen ontsluier in verborgen geheimen in een klaarlicht. De stem der boeken is voor eenieder dezelfde, maar zij onderricht nietallen op gelijke wijze: want Ik ben deinwendige Leraar, de Waarheid, de Onderzoeker des harten, de Doorgronder dergedachten, de Bevorderaar der goede werken, eenieder bedelende volgens mijnwelbehagen.

(1) 1Cor. 4: 20 (2) Ps. 93: 10 (3) ps. 118: 130 (4) Wijsh. 1: 12 (5) 1 Cor. 4: 5

Hoofdstuk 44

Men moet zich de uitwendige dingen niet te veel aantrekken

1...CHRISTUS. - Zoon, gij moet in vele dingen onwetendblijven (1), en u aanzien als een dode op de aarde, voor wie geheel de wereldgekruisigd is. Gij moet ook veel met dove oren laten voorbijgaan, en lieverdenken op wat uw vrede bevordert. Het is beter uw ogen af te keren van wat umishaagt, en ieder in zijn goeddunken te laten, dan aanleiding te geven tottwisten. Indien gij met God wèl staat, en altijd op zijn oordeel denkt, zo zultgij licht verdragen dat men u ongelijk geve.

2. DE ZIEL. - Oheer! Waartoe zin wij gekomen? Zie, men beweent een tijdelijk verlies; menloopt en arbeidt om een klein gewin; en het geestelijk verlies wordt vergeten;ternauwernood komt men na lange tijd tot andere gedachten. Men geeft achting opwat weinig of niet baat; en wat allermeest nodig is, wordt veronachtzaamd;omdat de gehele mens zich buitenwaarts uitstort, en, tenzij hij niet ras totbezinning komt, met vermaak in het uitwendige rusten blijft.

(1) Eccl. 32:12

Hoofdstuk 45

Dat men iedereen niet moet geloven, en hoe licht men in woorden struikelt

1. DE ZIEL. -Heer! Geef mij uw bijstand in de kwelling, want de hulp der mensen is ijdel.(1) Hoe dikwijls heb ik geen trouw gevonden, waar ik die zeker meende tevinden? En hoe dikwijls heb ik er gevonden, waar ik ze niet gezocht zou hebben!IJdel is dan de hoop, op mensen gebouwd; maar het heil der rechtvaardigen is inU, o Heer! Wees gezegend, mijn Heer en mijn God, in alles wat ons overkomt. Wijzijn krank en ongestadig; spoedig bedriegen wij ons en veranderen wij.

2. Wie is de mens,die zich zo voorzichtig in alles kan gedragen, dat hij niet soms in enigedwaling of verwarring valle? Maar, o Heer! Die op U vertrouwt, en U met eenzuivere mening zoekt, zal zo licht niet stronkelen. En al valt hij somtijds inenige kwelling, ja hoezeer hij ook daarin gewikkeld zij, hij zal er welhaastdoor U uitgeholpen of getroost worden: want Gij verlaat hem niet die op U vertrouwt. Men vindt zelden eentrouwe vriend, die bij alle verdrukkingen van zijn vriend standvastig blijft.Gij alleen, o Heer! Gij zijt de allergetrouwste vriend, en buiten U is er geenander zoals Gij!

3. Ach! Hoewijselijk sprak de Heilige Agatha, als zij zeide: Mijn hart is bevestigd en gegrond op JezusChristus. Indien ik alzo gesteld ware, de vrees der mensen zou mij zo lichtniet ontstellen, noch de bijtende woorden mij ontroeren. Wie kan alle dingenvoorzien? Wie kan alle kwade voorvallen vermijden? Indien het kwaad dat menvoorziet, nog veelal kwetst, hoeveel te zwaarder zal ons dit wonden, welk wijniet voorzien? Maar waarom heb ik, arme, niet beter overlegd? En waarom heb ikzo licht anderen geloofd? Maar wij zijn mensen, en wij zijn niets dan zwakkemensen, al is het dat wij soms door velen voor Engelen gehouden worden. Op wiezal ik dan voortaan vertrouwen, o Heer! Anders dan op U alleen? Gij zijt deWaarheid, die niet bedriegt, noch bedrogen kunt worden. Integendeel: ieder mens is leugenachtig (2), krank,ongestadig, licht struikelend, bijzonder in zijn woorden; zodat niemandterstond moet geloven, al schijnen zijn woorden rechtzinnig te zijn.

4. Hoe wijselijk,o Heer! Hebt Gij ons gewaarschuwd, ons te wachten voor mensen 3); dat huisgenoten van de mens zijn vijandenzijn (4), en dat men geen geloof moet geven aan hen die zeggen: Zie Christus is hier of Hij is daar (5). Ikben wijs geworden door eigen schade, en ach, mocht het mij tot meerderevoorzichtigheid strekken en niet om tot nieuwe dwaasheid te vervallen. Weesvoorzichtig, zegt mij iemand, wees voorzichtig, en houd voor u wat ik zeg; enterwijl ik zwijg en meen dat het verborgen is, kan hij dat zelf nietstilhouden, maar zichzelf en mij verraden hebbende, gaat hij heen. Bewaar mij,Heer, voor zulke onbezonnen en onvoorzichtige mensen, opdat ik niet in hunhanden val, of nooit zo handel. Geef aan mijn mond een waarachtig enstandvastig woord, en verwijder van mij de tong van arglist. Wat ik in anderenniet wil lijden, daar moet ik mijzelf voor wachten.

5. Ach! Hoe goeden vredestichtend is het van anderen te zwijgen, niet alles licht te geloven,of niet lichtvaardig iets voort te zeggen; Aan weinigen zijn hart te openbaren, en U, o Heer! Altoos voor ogen tehebben; In zich niet te laten omdraaiendoor elke wind van woorden, maar te wensen dat alles binnen en buiten onsvolbracht moge worden volgens uw welbehagen. Hoe nuttig is het, tot het behoudder hemelse genade, vertoon onder de mensen te ontwijken en die dingen niet tebegeren, die de bewondering der mensen schijnen te verwekken; maar met allenaarstigheid betrachten wat de verbetering van het leven en de ijver bevordert.Hoe schadelijk is het niet geweest aan vele mensen, dat hun deugd bekend was ente vroeg geprezen werd. Hoe voordeliger daarentegen, dat over de genade hetstilzwijgen werd bewaard in dit broze leven, dat te recht een gedurige strijden een onophoudelijke bekoring wordt genoemd (6)

(1) ps.59: 13 92) Ps. 115: 2 (3) Matth. 10: 17 (4) Matth. 10: 36 (5) Matth. 24: 13 (6) Job 7: 1

Hoofdstuk 46

Dat men zijn vertrouwen op God moet stellen, als pijlen van boze tongen onstreffen

1. CHRISTUS. -Zoon, sta vast en hoop op mij. Wat zijn woorden anders dan woorden? Zij vliegendoor de lucht, maar een steen doen ze geen kwaad. Indien gij u schuldig kent,denk om u te beteren; indien gij niet plichtig zijt, denk dat gij dit gaarne omGod wilt lijden. Het is wel weinig genoeg, dat gij somtijds al enigeonredelijke woorden verdraagt, gij die nog geen zware beproevingen kuntverduren. En waarom gaan zulke kleinigheden u ter harte, tenzij omdat gij nogzinnelijk en onverstorven zijt, en meer om de mensen bekommerd zijt dan hetbehoort? Want omdat gij vreest minacht te worden, daarom wilt gij niet berisptworden over uw gebreken, en zoekt die door verontschuldigingen te dekken.

2. Maar onderzoeku beter, en gij zult erkennen dat de wereld nog in u leeft, en de ijdelebegeerte om aan mensen te behagen. Want als gij weigert vernederd te wordenbeschaamd gemaakt om uw gebreken, zo blijkt het genoeg, dat gij niet oprechtootmoedig, niet oprecht aan de wereld afgestorven zijt, en dat de wereld voor uniet gekruisigd is (1). Luister maar naar mijn woord, en gij zult om honderdduizend woorden van mensen u niet bekommeren. Al ware het dat men alles tegen uinbracht wat de boosheid kan verzinnen, wat zou u dat hinderen, indien gij ditliet voorbijgaan, en niet meer achtte dan een niet? Zouden al die woorden u weleen haarpijl kunnen doen verliezen?

3. Maar hij dieniet ingetogen van hart is en God niet voor ogen houdt, die wordt lichtontroerd door een smadelijk woord. Hij, integendeel, die op mij vertrouwt, enop zijn eigen oordeel niet steunt, zal zonder mensenvrees zijn. Want Ik ben deOordeler en de Kenner van alle geheimen. Ik weet hoe alles geschied is, Ik kendie het ongelijk gedaan en die het geleden heeft. Het is door mijn bevel datgij dit lijdt, en dit is geschied door mijn toelating: opdat de gedachten van alle harten openbaargemaakt zouden worden (2). Ik zal de plichtige en de onschuldige oordelen, maardoor mijn verborgen oordeel heb ik beiden eerst willen beproeven.

4. De getuigenisder mensen faalt dikwijls; mijn oordeel is waarachtig; het zal stand houden enniemand zal het omwerpen. Het is meestendeels verborgen en aan weinige mensenis alles bekend: doch nimmer dwaalt het,of kan het dwalen, hoewel het onrechtmatig schijnt voor de ogen der dwazen. Menmoet dan in alle oordeel tot Mij zijn toevlucht nemen, en niet op eigengoeddunken steunen. Want de rechtvaardige zal niet ontroerd worden wat hem ookvan Godswege overkomt (3). En als er iets ten onrechte van hem gezegd wordt,zal hij dit niet veel achten. Maar hij zal er zich ook niet lichtvaardig omverblijden, als hij door anderen op goede grond verontschuldigd wordt. Want hijdenkt, dat Ik het ben die harten en nieren doorgrond (4), en dat ik nietoordeel naar de uitwendige schijn of het aanzicht der mensen. Wat de mensenloffelijk achten, wordt dikwijls strafvaardig bevonden in mijn ogen.

5. DE ZIEL. - OHeer, mijn God, rechtvaardige, machtige en lankmoedige rechter, die de boosheiden verdorvenheid van de mens kent, wees mijn kracht en mijn enig vertrouwen;want de getuigenis van mijn geweten is mij niet genoegzaam.

Gij weet dat ik niet weet, en daarom moet ik bij alleberispingen mij vernederen, en ze met zachtmoedigheid verdragen. Vergeef mijook, o Heer! zo dikwijls ik anders gehandeld heb, en verleen mij de genade vanvoortaan zachtmoediger te zijn. Want uw overvloedige barmhartigheid is mijnuttiger om de vergiffenis van mijn zonden te verkrijgen, dan mijn ingebeelderechtvaardigheid tot verdediging van mijn geweten. Al bevind ik mij nergensschuldig, nochtans ben ik daarom niet gerechtvaardigd (5): want zonder uw barmhartigheid, zal geensterveling rechtvaardig zijn voor uw aanschijn (6).

(1) Gal. 6: 14 (2)Luc. 2: 35 (3) Prov. 12: 21 (4) ps. 7: 10 (5) 1 Kor. 4 (6) Ps. 142: 2

Hoofdstuk 47

Voor het eeuwig leven moet men alle bezwaren verdragen

1. CHRISTUS. -Zoon! Word niet kleinmoedig in de arbeid, die gij om mijnentwil op u hebtgenomen, en wees niet neerslachtig om enige kwellingen; maar dat mijn belofte ubij iedere gebeurtenis versterke en vertrooste. Ik ben machtig genoeg om udaarvoor te lonen boven alle paal en maten. Gij zult niet lang arbeiden of nietaltijd gedrukt worden door smarten en lijden. Wacht een weinig, en gij zultwelhaast het einde van uw ellende zien. Het uur zal komen, waarop alle arbeid enpijn zullen ophouden. Al wat met de tijd voorbijgaat, is klein en kortstondig.

2. Doe naarstigwat gij te doen hebt, arbeid getrouw in mijn wijngaard, en Ikzelf zal uw loonzijn. Schrijf, lees, zing, zucht, bid, verdraag kloekmoedig tegenspoed: het eeuwig leven is dit alles en nog groterstrijd waardig. De vrede zal komen op een dag, die de Heer bekend is, en daarzal geen dag of nacht meer gelijk wezen in deze tijd; maar eeuwig licht enoneindige klaarheid, vaste vrede en volle rust. Dan zult gij niet zeggen: Wie zal mij verlossen van dit sterfelijklichaam? (1); of roepen: Helaas, datmijn ballingschap zo lang duurt! (2) want de dood zal teniet gedaan zijn (3),en de zaligheid zal eeuwig duren; daar zal geen vrees, maar zalige blijdschapzijn en een eerlijk en zoet gezelschap.

3. Ach, hadt gijin de hemel de eeuwige kronen van zijn heiligen gezien, en in hoe grote gloriezij zich nu verheugen, die eertijds door de wereld versmaad waren, en gehoudenwerden als dit leven niet waardig te zijn; voorwaar, gij zoudt u aanstonds totin het stof vernederen en liever begeren aan allen onderworpen, dan boven ééngesteld te zijn. Gij zoudt hier ook geen blijde dagen verlangen, maar eerder uverblijden voor God te lijden; en gij zoudt voor een groot voordeel achten bijde mensen voor niets gehouden te worden.

4. Ach, indien gijsmaak vondt in deze leringen, en zij u diep ter harte gingen, hoe zoudt gij eenenkele keer kunnen klagen? Moet men voor het eeuwig leven niet de zwaarstearbeid verdragen? Het is geen kleine zaak het rijk Gods te verliezen of tewinnen. Hef dan uw ogen opwaarts tot de hemel, zie, Ik en mijn heiligen, die indeze wereld grote strijd gehad hebben, zijn nu in blijdschap, in vertroosting,in rust, en zullen eeuwig in het rijk van mijn Vader blijven.

(1) Rom. 7:24 (2) Ps. 119: 5 (3) Is. 25: 8

Hoofdstuk 48

Over de dag der eeuwigheid en deellenden van dit leven

1. DE ZIEL. - Hoezalig is het verblijf der hemelse stad! O heldere dag der eeuwigheid, die doorgeen nacht verduisterd, maar altijd verlicht wordt door de eeuwige Waarheid; odag vol blijdschap en veiligheid, die nooit in het tegenovergestelde omslaat.Ach, dat die dag reeds aangebroken ware, en al het tijdelijke een eind haddegenomen! Die dag schijnt reeds voor de Heiligen in de volle glans van zijneeuwige klaarheid; maar voor ons, pelgrims op aarde, niet dan van ver, en alsin een spiegel (1).

2. De burgers deshemels weten hoe vermakelijk die dag is; maar de ballingen, kinderen van Eva,zuchten dat de tegenwoordige dag zo bitter en verdrietig is. De dagen van ditleven zijn kort en pijnlijk (2), vol smarten en ellenden: de mens wordt er door besmet door velezonden, belemmerd door vele driften, benauwd door vele angsten, bekommerd doorvele zorgen, verstrooid door nieuwigheden, gewikkeld in vele ijdelheden,omringd door dwalingen, overladen door veel arbeid, bezwaard met bekoringen,ontzenuwd door weelde, gepijnigd door gebrek.

3. Ach, wanneerzullen deze kwellingen een einde nemen? Wanneer zal ik verlost worden van deellendige slavernij der zonden? O God, wanneer zal ik U alleen gedachtig zijn?wanneer zal ik mij volkomen in U verheugen? Wanneer zal ik, zonder enig letsel,in de ware vrijheid des harten, zonder bezwaar van geest of lichaam wezen?Wanneer zal ik die vertrouwbare vrede genieten, die onverstoorbare en veiligevrede, vrede van buiten en van binnen, een alleszins vaste vrede. O goedeJezus, wanneer zal ik voor U verschijnen om U te zien? Wanneer zal ik de glorievan uw rijk aanschouwen, wanneer zult Gij mij alles in alles zijn? Ach, wanneerzal ik met U zijn in het rijk, dat Gij van eeuwigheid bereid hebt voor uwvrienden? (3) Ik ben hier gelaten, ellendige balling, in een vijandig land,waar dagelijks vele strijden en ongevallen elkander opvolgen.

4. Vertroost mijnballingschap, verzacht mijn droefheid, want al mijn begeerten verzuchten naarU. Alles wat de wereld mij tot troost aanbiedt, valt mij lastig. Ik verlangvurig U innig te genieten: maar ik kanhet niet bereiken. Ik wens mij bezig te houden met het hemelse, maar tijdelijkezaken en onverstorven driften drukken mij neder. Met het hart zou ik mij gaarneboven alle dingen verheffen maar het vlees houdt mij, tegen mijn wil, daaraanonderworpen. Aldus strijd ik, ongelukkig mens, met mijzelf, en word ik mij toteigen last (4), daar de geest omhoog wil, en het vlees altoos omlaag.

5. O wat lijd ikinwendig, als ik aan het hemelse denk, en ik straks in mijn gebed word bestormddoor een drom van zinnelijke bekoringen! O God, wijk van mij niet af, (5) enverlaat uw dienaar niet in uw gramschap (6). Laat uw schittering flikkeren,verdrijf de boze gedachten; werp uw pijlen (7), en verdrijf al de kwadeingevingen van de vijand. Roep al mijn aandacht op U; doe mij vergeten al watwerelds is; geef dat ik alle zondige inbeeldingen dadelijk verfoeie enverwerpe. O eeuwige Waarheid, kom mij te hulp, opdat ik door geen ijdelheidontroerd worde. Ach, hemelse zoetheid! Daal in mijn hart, en alle onreinheidvliede voor U weg. Vergeef mij ook, en handel met mij naar uw barmhartigheid,wanneer ik in het gebed aan iets anders denk dan aan U. Want ik belijd naarwaarheid dat ik veelal zeer verstrooid ben. Dikwijls ben ik daar niet, waar ik lichamelijksta of zit, maar ik ben eerder daar, waar mijn gedachten mij vervoeren. Ik ben,waar mijn gedachte is; en mijn gedachte is allermeest waar het voorwerp vanmijn liefde is. Wat mij natuurlijk behaagt of uit gewoonte vermaakt, komt mijterstond te binnen.

6. En daarom hebtGij, o opperste Waarheid, uitdrukkelijk gezegd: Waar uw schat is, daar is ook uw hart (8). Indien ik e hemel bemin, zoverblijd ik mij in de voorspoed der wereld, en ik bedroef mij in haartegenspoed. Indien ik het vlees bemin, zo verbeeld ik mij dikwijls watvleselijk is. Als ik de geest bemin, daarvan spreek en hoor ik gaarne; endaarvan neem ik de voorstelling mee naar huis. Maar gelukkig de mens, o Heer!die ter liefde van U alle schepselen uit zijn hart bant; die de natuur geweldaan doet, en de begeerlijkheid van zijn vlees kruisigt door de vurigheid van degeest; opdat hij met een rein geweten U een zuiver gebed moge opdragen, en,alle aardse dingen in- en uitwendig verlaten hebbende, waardig zij tot de Korender Engelen te behoren.

(1) 1Kor. 13: 12 (2) Gen. 47: 9 (3) Matth. 25: 34 (4) Job 7: 20 (5) Ps. 70: 22 (6) Ps. 26: 9 (7) Ps. 143: 6 (8) Matth. 6: 21

Hoofdstuk 49

Over het verlangen naar het eeuwig leven, en hoe grote goederen beloofdzijn aan de strijders

1. CHRISTUS. -Zoon, als gij u de begeerte tot het eeuwig geluk van boven voelt ingestort, engij de tent (1) van uw lichaam wenst teverlaten, zodat gij mijn klaarheid ten volle zonder enige schaduw vanverandering (2) zoudt mogen aanschuwen, open dan hart, en ontvang die heiligeingeving met een groot verlangen. Dank grotelijks de opperste Goedheid, die zobarmhartig met u handelt, u zo genadig bezoekt, vurig opwekt en krachtigondersteunt, opdat gij door eigen gewicht niet zoudt nederzinken tot hetaardse. Want gij krijgt deze hemelse begeerte niet door eigen gedachten of pogingen, maar louter door de gunst vanGod, die een barmhartige oogslag op u werpt, opdat gij daardoor zoudtvooruitgaan in deugd en ootmoed, uzelf zoudt bereiden tot nieuwe worstelingen,en Mij aanhangen met al de begeerte van uw hart, en Mij dienen met vurigeijver.

2. Zoon, het vuurkan dikwijls gloeiend zijn, maar de vlam stijgt nooit op zonder rook. Zobranden ook de begeerten van sommigen tot het hemelse en nochtans zijn zij nietvrij van bekoringen der zinnelijke neiging. En al is het dat zij de hemelsedingen zo vurig aan God vragen, daarom geschiedt dit niet gans zuiver om zijneer. En zodanig is ook dikwijls uw begeerte, die volgens uw zeggen zo dringendkon zijn. Want niets is zuiver en volmaakt, als het besmet is met eigenbaat.

3. Vraag niet watu vermakelijk is en te pas komt, maar wat mij aangenaam is en verheerlijkt;want als gij rechtvaardig oordeelt, moet gij mijn beschikking boven uw begeerteen al wat gij kunt wensen, stellen en involgen. Ik weet wel wat gij meestbegeert, en ik heb uw verzuchting dikwijls gehoord. Gij zoudt reeds in deheerlijke vrijheid der kinderen Gods willen zijn (3); reeds zoudt gij gaarnezijn in dat eeuwig huis, in het vreugdevolle hemels vaderland; maar het uur isnog niet gekomen; gij zijt nog in een andere tijd, tijd van strijd, arbeid enbeproeving. Gij wenst vervuld te zijn met het Opperste Goed, maar dat kunt gijnog niet genieten.

Ik ben dat goed: verwacht Mij, zegt de Heer, totdat het rijk Gods kome (4).

4. Gij moet opaarde nog beproefd en in vele dingen geoefend worden. U zal intussen wat troostverleend worden, maar volkomen verzadiging zult gij nooit bekomen. Schep dusmoed en wees kloek (5), zowel om te doen als om te lijden, wat aan de natuurstrijdig is. Gij moet de nieuwe mens aantrekken (6) en een geheel ander manworden (7). Gij zult dikwijls moeten doen, wat u mishaagt van wat u aanstaat.Wat anderen gaarne hebben, zal gelukken: wat u behaagt, zal niet wel uitvallen.

Wat de anderen zeggen, zal aanhoord worden; wat gij zegt,zal voor niets geteld worden. De anderen zullen vragen en verkrijgen; gij zultvragen en niet bekomen.

5. Anderen zullengroot zijn in de mond der mensen, maar van u zal men zwijgen. Anderen zal mendit of dat opdragen; maar gij zult gerekend worden als nergens voor bekwaam. Omdergelijke dingen zal de natuur soms bedroefd zijn, maar gij zult een grootwerk doen, indien gij dit zonder klagen verdraagt. In deze en meer dergelijke dingenwordt een getrouw dienaar des Heren gestadig beproefd, hoe ver hij zichverloochenen en in alles overwinnen kan. Bijna niets is er, waarin gij u zozeermoet versterven, als in het zien en lijden van wat uw wil tegenstaat,voornamelijk als u iets geboden wordt, wat u schijnt ongerijmd en zondervoordeel te wezen. En omdat gij onder eens anders gebied gesteld zijt, aanwiens overheid gij niet durft wederstaan, daarom schijnt het u hard te wezen,te gehoorzamen aan een anders wenken en uw eigen goeddunken in niets te volgen.

6. Maar overdenk,mijn zoon, de vrucht van al die moeiten, hun korte duur, en het overgrote loondat zal volgen, dan zult gij er geen last in vinden, maar een machtige troostter verduldigheid. Want voor die kleine wil, die gij nu gaarne afstaat, zultgij eeuwig uw wil hebben in de hemel. Daar zult gij vinden alles wat gij wilt,alles wat gij verlangen kunt. Daar zult gij in het volle bezit zijn van allegoed, zonder vrees het te verliezen. Daar zal uw wil, altijd verenigd met de mijne,niets zoeken buiten Mij, niets dat u eigen is. Daar zal niemand u weerstaan,niemand over u klagen, niemand u hinderen, niets zal u in de weg staan; maaralles, wat wenselijk is, zal tegelijk aanwezig zijn, en gans uw begeerteverzadigen en ten volle voldoen. Daar zal ik u grote eer geven voor geledensmaad: een eremantel voor zielerouw (8)en voor de laagste plaats, een verheven troon in het eeuwig rijk. Dan zal mende vrucht zien van de gehoorzaamheid, het leed der boetvaardigheid veranderd inblijdschap, en de ootmoedige onderwerping gekroond met eeuwige luister.

7. Daarom buig iknu ootmoedig onder de hand van allen, niet lettende wie dit gezegd of gebodenheeft. Maar neem wel acht, dat gij alles ten goede opneemt, en met een oprechtewil tracht te volbrengen wat uw overste, uw gelijke, of een jongere van uverzoekt of te kennen geeft. Laat de ene dit, een andere dat zoeken; laat dezehierin, gene daarin roem vinden, en er duizendmaal om geprezen worden: wat u aangaat, verblijd u noch in 't ene nochin 't andere, maar verheug u alleen in uw versmaadheid, in mijn welbehagen enmijn eer. Wat gij met Paulus moet wensen is, dat God altijd in u verheerlijktworde, hetzij door uw leven, hetzij door uw sterven (9).

(1) 2 Petr. 1: 13 (2) Jac. 1: 17 (3) Rom. 8:21 (4) Luc. 22: 18 (5) Jos. 1: 7 (6) Ef. 4: 24 (7) 1 Kon. 10: 6 (8) Is. 71: 3 (Fil. 1: 20)

Hoofdstuk 50

Hoe de troosteloze mens zich in Gods handen moet overgeven

1. DE ZIEL. - OHeer, mijn God, heilige Vader, wees nu en in eeuwigheid gezegend, want het isgeschied gelijk Gij het wilt, en wat Gij doet is wèl gedaan. Dat uw dienaarzich verheuge in U, niet in zichzelf of in iets anders; want Gij alleen zijt deware blijdschap, Gij zijt mijn hoop, mijn kroon, mijn vreugd, mijn eer, o mijnGod! Heer! wat heeft uw dienaar, dan wat hij, ook onverdiend, van U ontvangenheeft? (1) Al wat Gij mij gegeven en gedaan hebt, komt U toe. Ik ben arm, envan mijn jeugd af aan vele smarten onderworpen (2). Ook is soms mijn ziel bedroefdtot wenens toe, en somtijds ontsteld in haarzelf, om dreigend leed.

2. Ik verlang naarde blijdschap van de vrede; ik bid om de vrede van uw kinderen, die door Ugevoed worden in het licht van uw vertroosting. Indien Gij mij die vrede geeft,en mij uw heilige blijdschap instort, zo zal de ziel van uw dienaar vol gejubelzijn, en in vrome stemming uw lof zingen. Maar indien Gij U onttrekt, gelijkGij zeer dikwijls doet, zo kan hij niet met vlijt de weg van uw gebodenbewandelen (3); dan buigt hij liever zijn knieën, en klopt op de borst, vermitshet met hem niet gaat als voorheen, wanneer uw licht boven zijn hoofd scheen(4), en hij onder de schaduw van uw vleugelen beschermd werd (5) tegen debekoringen.

3. O rechtvaardigeen altoos prijzenswaardige Vader, het uur is gekomen dat uw dienaar beproefdmoet worden. O minnelijke Vader, het is billijk dat uw dienaar nu iets voor Ulijde. O immer aanbiddelijke Vader, het uur is gekomen, door U van eeuwigheidvoorzien dat uw dienaar voor een ogenblik schijne te bezwijken, maar tochinwendig met U gestadig zou leven. Dat hij een weinig versmaad en vernederdworde door de mensen; dat hij vernietigd worde door lijden en kwijningen; opdathij weder verrijze met U in de dageraad van een nieuw leven, en in de hemelverheerlijkt worde! Heilige Vader! Gij hebt het zo geschikt en zo gewild; enwat Gij bevolen hebt, is geschied.

4. Want het is eengunstbewijs jegens uw vrienden, dat zij om uwentwil lijden of verdrukt wordenop deze wereld, zo dikwijls en door zulke personen als het u belieft. Zonder uwraad, zonder uw voorzichtigheid en zonder goede reden geschiedt er niets op dewereld. O Heer! Het is goed voor mij, dat Gij mij vernederd hebt, opdat ik uwrechtvaardigheid lere kunnen (6), en alle hoogmoed en verwaandheid uit mijnhart verbanne. Het is mij zalig dat mijn aangezicht met schaamte is overdektgeworden (7), opdat ik mijn troost liever bij U, dan bij de mensen zoeke.Daaruit heb ik ook uw ondoorgrondelijk oordeel leren vrezen, want Gij kwelt derechtvaardige met de boze, nochtans niet zonder billijkheid en recht.

5. Ik dank U,omdat Gij mij geen kwellingen gespaard hebt, maar mij integendeel hebtgekastijd met zware slagen, mij overladende met grote smarten en benauwdhedenvan buiten en binnen. Van alles wat onder de hemel is, kan niets mij troosten;Gij alleen kunt dit, mijn Heer en God, hemelse heelmeester der zielen, diekwetst en geneest, die ons leidt tot de poorten der hel, en daaruit terug voert(8). Uw kastijding is over mij gekomen en uw roede zelf zal mij leren (9).

6. Zie, o lieveVader, ik ben in uw handen; ik buig mij onder de roede van uw kastijding. Slamijn rug en mijn schouders, opdat ik mijn verkeerde wil onder de uwe doebuigen. Maak van mij een ootmoedig en goedwillig leerling, gelijk Gijuitmuntend pleegt te doen; opdat ik naar uw wil moge handelen. Ik beveel umijzelf en al het mijne ter verbetering aan; want ik heb liever hier gestraftte worden dan hiernamaals. Gij weet alles en alles in het bijzonder, en nietsis voor U verborgen in het geweten van de mens. Gij weet de toekomstige dingeneer zij geschieden; en het is niet nodig dat U iemand onderrichte of vermaneomtrent wat op aarde geschiedt. Gij weet wat dienstig is tot mijn voortgang enhoezeer de kwellingen bijdragen om mij te zuiveren van het roest der zonden.Handel met mij volgens uw begeerlijk welbehagen, en versmaad mijn zondig levenniet, welk niemand beter en klaarder kent dan Gij alleen.

7. Heer! Geef mijdat ik wete wat ik moet weten, beminne wat ik moet beminnen, prijze wat u meestbehaagt, achte wat bij U kostbaar is, en versmade wat verachtelijk is in uwogen. Laat mij niet oordelen naar uiterlijke ogenschijn, noch een besluit nemennaar het gezeg van onverstandige mensen (10), maar leer mij met een juist oordeeluitspraak doen over zichtbare en geestelijke dingen, en boven alles uwgoddelijk welbehagen altijd zoeken.

8. De zinnen dermensen falen dikwijls in 't oordelen en de minnaars der wereld bedriegen zichook met alleen de zichtbare dingen te beminnen. Is een mens daarom beter, alshij door een ander mens groot geacht wordt? De ene leugenaar bedriegt deandere, de ene hovaardige streelt de andere, de ene blinde misleidt de andere,de ene zieke verzwakt de andere, als zij elkander verheffen: en het dient hun waarlijk tot schande, alszij aldus elkander zonder reden prijzen. Immer, zegt de ootmoedige heiligeFranciscus: wat een mens is in uw ogen,o Heer! is hij, en niets meer.

(1) 1Cor. 4: 7 (2) Ps. 137: 16 (3) Ps. 118: 23 (4) Job 29: 3 (5) Ps. 16: 8 (6) Ps. 118: 71 (7) Ps. 68: 8 (8) Tob. 13: 2 (9) Ps. 17: 36 (10) Is. 11: 3

Hoofdstuk 51

Men moet zich op nederige werken toeleggen, als men tot meer verhevenonbekwaam is

1. CHRISTUS. -Zoon, gij kunt niet altijd dezelfde vurige ijver voor de deugd gevoelen, noch uop een hoge trap der beschouwing staande houden, maar de natuurlijkeverdorvenheid noodzaakt u somtijds tot het lagere af te dalen en de last vandit sterfelijk lichaam te dragen, tegen uw dank en met verdriet. Zolang gij ditsterfelijk lichaam draagt, zult gij verdriet en zwaarmoedigheid des hartengevoelen. Gij moet dan zolang gij dit lichaam draagt, dikwijls zuchten om delast van het vlees, die belet dat gij u onafgebroken bezig kunt houden met geestelijkeoefeningen en hemelse beschouwingen.

2. Alsdan is hetvoordelig uw toevlucht in nederige en uitwendige oefeningen te zoeken, enafleiding in goede werken: wacht maarmet een vast vertrouwen naar mijn komst en hemelse bezoeking; verdraag metgeduld uw ballingschap en dorheid des geestes, totdat gij weder door Mijbezocht wordt, en verlost van alle benauwdheden. Want Ik zal u de arbeid doenvergeten, en u inwendige rust doen genieten. Ik zal de schone weiden derH.Schriftuur voor u openen, opdat gij met een blij gemoed en op de weg van mijngeboden moogt voortijlen (1). En dan zult gij zeggen: Het lijden van deze tijd is niet tevergelijken bij de toekomstige glorie, die in ons geopenbaard zal worden (2).

(1) Ps. 118: 32 (2) Rom. 8: 18

Hoofdstuk 52

De mens achte zich geen troost, maar eer straf waardig

1. DE ZIEL. Heer,ik ben uw zoete troost of enig geestelijk bezoek onwaardig: en daarom, als Gij mij arm en ongetroostlaat, handelt Gij billijk met mij. Want al kon ik een zee van tranen storten,evenwel zou ik uw vertroosting niet waardig zijn. Ik ben dan niets waardigtenzij gegeseld en gestraft te worden: daar ik U dikwijls en grotelijks beledigd en in vele dingen grotelijksmisdaan heb. Daarom, als ik alles wel overweeg, zo verdien ik niet de minstetroost. Maar Gij, o goedertieren en genadige God, die niet wilt dat uw werkenverloren gaan (1), om de rijkdommen van uw goedheid te tonen over de vaten derbarmhartigheid (2), Gij gewaardigt uw dienaar, zonder enige verdienste, tetroosten en boven 's mensen vermogen. Want uw vertroostingen zijn niet gelijkde troostredenen der mensen.

2. Heer! hoe hebik verdiend, dat Gij mij enige troost zoudt verlenen? Ik herinner mij niet ietsgoed gedaan te hebben; maar wel dat ik altijd zeer geneigd ben geweest tot hetkwaad, en traag ter verbetering. Dit is waarheid, en ik kan het niet loochenen;sprak ik anders, Gij zoudt tegen mij opstaan, en niemand zou mij verdedigen.Wat heb ik toch anders verdiend door mijn zonden, tenzij de hel en het eeuwigvuur? Ik beken in waarheid, dat ik alle spot en smaad waardig ben, en nietverdien gerekend te worden onder het getal van uw dienaren. En ofschoon ik ditongaarne hoor, zal ik nochtans volgens de waarheid tegen mij getuigen en mijnzonden belijden, opdat ik eerder van U genade verwerve.

3. Wat zal ikzeggen, die een plichtige ben en vol van schaamte? Ik weet mijn mond niet teopenen tenzij om alleen deze woorden te spreken: Ik heb gezondigd, Heer, ik heb gezondigd;wees mij genadig, en vergeef mij... Laat mij toch een luttel tijds mijn zondenbewenen, eer ik ga naar het land der duisternissen, overdekt met de schaduwenvan de dood (3). Wat begeert Gij meer van een plichtige en ellendige zondaar,dan dat hij berouw hebbe en zich vernedere om zijn misdaden? Door hetwaarachtig berouw en de vernedering des harten, wordt de hoop op vergiffenisgeboren, het verontrust geweten bevredigd, de verloren genade terug verkregen,de mens beschermd tegen de toekomstige gramschap; en de boetvaardige ziel wordtmet God verzoend door een heilige omhelzing.

4. O Heer, eenootmoedig berouw over de zonde is U een welbehagelijk offer, dat veelaangenamer voor u riekt dan de wierook. Het is ook de kostelijke balsem, dieGij over uw heilige voeten hebt laten uitstorten (4), want een rouwmoedig envermorzeld hart hebt Gij nooit verstoten (5). Daar is de schuilplaats tegen derazernij van onze vijanden. Daar wordt verbeterd en afgewassen al wat eldersgekrenkt of besmet is.

(1) 2 Kon. 14: 14 (3) Rom. 9: 23 (3) Job 10: 21,22 (4) Luc. 7: 28 (5) Ps. 50: 19

Hoofdstuk 53

Dat Gods genade niet samengaat met aardsgezindheid

1. CHRISTUS. -Zoon, mijn genade is kostbaar; zij wil niet gemengd worden met uitwendige ofmet aardse vertroostingen. Daarom moet gij alle beletselen der genadeverbannen, indien gij haar invloed wenst te ontvangen. Zoek de eenzaamheid,wees gaarne alleen met uzelf; zoek samenspraak met niemand; maar richt lievergodvruchtig uw gebed tot God, opdat gij een vermorzeld hart en een zuivergeweten moogt behouden. Acht de wereld voor niets, en verkies boven alleuitwendige dingen gedurig in omgang te zijn met God. Want gij kunt met mij nietbezig zijn, en tezamen u met het vergankelijke vermaken. Gij moet u verwijderenvan kennissen en vrienden, en uw hart vrij bewaren van alle tijdelijkevertroosting. Zo vermaant de H. Petrus (1) dat de gelovigen zich gedragenzouden als pelgrims en vreemdelingen op deze wereld.

2. O wat grootvertrouwen zal de stervende hebben, die in de wereld door niets wordt teruggehouden. Maar een zwak gemoed kan nog niet alzo van alles gescheiden zijn, ende vleselijke mens kent de vrijheid niet van de inwendige mens. Nochtans moethij, die waarlijk een inwendig mens wil zijn, zich afscheiden zo van vreemden alsvan vrienden; en voor niemand zich meer wachten dan voor zichzelf. Indien gijuzelf volkomen overwint, zult gij licht over het overige zegepralen. Dit is devolmaaktste zegepraal, dat men zichzelf overwint. Want wie zichzelf in bedwangkan houden, zodanig dat de zinnelijkheid aan de rede, en de rede in alles aanMij onderdanig is, die is waarlijk overwinnaar van zichzelf en meester derwereld.

3. Indien gij totdeze volmaaktheid ziekt te komen, zo moet gij manhaftig beginnen, en de bijlaan de wortel zetten, om alle geheime en ongeregelde neiging tot uzelf en totalle eigen stoffelijk welzijn uit te roeien en te vernietigen. Van dit eengebrek, dat de mens zichzelf te zeer bemint, hangt bijna alles af wat wijmoeten overwinnen: en als dit gebrekoverwonnen zal zijn, zal er terstond in ons hart een duurzame vrede en rustheersen. Maar omdat weinigen zich volkomen trachten af te sterven, en geheelbuiten zichzelf te treden, daarom blijven zij in zichzelf verward, en kunnenzich boven henzelf in de geest niet verheffen. Doch wie in volle vrijheid desharten met Mij verkeren wil, die moet zijn kwade en ongeregelde begeertengeheel afsterven, en geen schepsel aanhangen uit zinnelijke neiging.

(1) 1 Petr. 2:11

Hoofdstuk 54

Over de tegenstrijdige aandoeningen der natuur en der genade

1. CHRISTUS. -Zoon, let nauwkeurig op de bewegingen der natuur en der genade: want al zijn zij met elkander zeertegenstrijdig, het verschil tussen beide is somtijds zo klein, dat zijnauwelijks door een geestelijke en inwendige verlichte mens onderscheidenkunnen worden. Alle mensen begeren wel het goed, en vertonen al iets goeds inhun woorden of werken; en door die schijn van goed worden er velen bedrogen.

2. De natuur islistig, zij verleidt, verstrikt, en bedriegt vele mensen, en heeft altijd haarzelfvoldoening ten doel. Maar de genade gaat eenvoudig voort, vermijdt alleschijn van kwaad (1); zij gebruikt geen listen, en doet alles zuiver om God, inwie zij berust als in haar einde.

3. De natuur wilniet sterven, zij wil niet gedwongen zijn, noch overmeesterd worden, noch zichonderwerpen, noch gewillig onderworpen zijn. De genade, die tracht zich inalles te versterven, wederstaat de zinnelijkheid, is gaarne onderworpen; zijzoekt de onderwerping, en wil haar eigen vrijheid niet gebruiken; zij staatgaarne onder tucht, en zoekt niemands overste te zijn, maar wil altijd leven,staan en blijven onder God, en is bereid zich voor ieder redelijk schepsel tebuigen (2), om de wil van God.

4. De natuur zoektaltijd haar eigen voordeel, en ziet hoeveel winst zij kan trekken van eenander. De genade beschouwt niet wat haar voordelig en nuttig is, maar eerderwat aan velen voordeel bezorgt (3).

5. De natuur isgaarne geëerd en geacht. De genade geeft alle eer en roem getrouw aan God.

6. De natuurvreest schande en verachting; De genade verblijdt zich als zij voor de Naam vanJezus smaad mag lijden (4).

7. De natuurbemint de ledigheid en de rust van het De genade kan niet ledig zijn, maar zijomhelst de arbeid met vreugde.

8. De natuur zoekthet schone en zeldzame, zij heeft afkeer van wat grof en slecht is. De genadeschept behagen in wat eenvoudig en nederig is; zij verwerpt het ruwe niet, ofweigert niet versleten klederen te dragen.

9. De natuur zietnaar het tijdelijke, zij is blij om een aards gewin, is droef om schade, enwordt toornig over een onbeduidend smaadwoord. De genade ziet naar het eeuwige,zij is niet gehecht aan het tijdelijke, en wordt door geen verlies bedroefd;noch verbitterd door harde woorden, want zij heeft haar schat en haarblijdschap in de hemel gesteld, alwaar niets verloren gaat.

10 De natuur isbegeerlijk, en ontvangt liever dan zij geeft; zij heeft genoegen in wat zij in't bijzonder bezit. De genade is milddadig en deelt alles mede; zij vliedt alleeigendom, is met weinig tevreden, en oordeelt het zaliger te geven dan tekrijgen (5).

11. De natuur heltnaar de schepselen over, naar het eigen lichaam, naar ijdelheid, enverstrooiingen. De genade trekt tot God en tot de deugd, zij verlaat deschepselen, vliedt de wereld, haat de lasten van het vlees, beperkt zich in hetuitgaan, en is beschaamd in 't openbaar te verschijnen.

12. De natuurheeft gaarne uitwendige verkwikking, waarin zij haar zinnelijk vermaak kanvinden. De genade wil van God alleen troost ontvangen, en boven alle zinnelijkedingen zich verblijden in dat Opperste Goed.

13. De natuurverricht alles om gewin en eigenbaat, zij kan niets doen voor niet, maar alszij iemand wèl doet, hoopt zij iets evenredigs of wat beters weder te krijgen,of eer en lof te bekomen, en zij wil dat men haar daden en giften groot achte.De genade zoekt niets tijdelijks of geen ander loon dan God alleen; zij wenstde lichamelijke noodzakelijkheden, maar voor zoveel die haar dienstig kunnenzijn om het eeuwig goed te bekomen.

14. De natuurverblijdt zich over vele vrienden en magen, bluft op haar verheven staat enhoge geboorte, zij vleit de machtigen, streelt de rijken, en prijst haarsgelijken. De genade bemint haar vijanden, verheft zich niet omdat zij velevrienden heeft; acht geen hoge afkomst tenzij om de deugd, die daarinuitschijnt: Zij is de arme gunstiger dande rijke, heeft meer genegenheid voor de onschuldige dan voor de machtige,verblijdt zich met de rechtzinnige, verfoeit de bedrieger. Zij vermaantonophoudelijk de goeden, naar nog betere gaven te streven (6), en door dedeugden in alles gelijk te worden aan de Zoon van God.

15. De natuurklaagt licht over gebrek en ongemak: Degenade lijdt de armoede met standvastigheid.

16. De natuurtrekt en keert alles tot haar eigenbaat, zij strijdt en twist voor haarzelf. Degenade stuurt alles weder tot God, van wie het oorspronkelijk voortkomt; zijschrijft zichzelf geen goeds toe, zij is niet vermetel, zij twist niet, zijstelt haar gevoelen niet boven dat van een ander; maar al haar gedachtenonderwerpt zij aan het oordeel en de eeuwige wijsheid Gods. De natuur isverlangend om geheimen te kennen en nieuwigheden te horen; zij wil zich in hetopenbaar vertonen, en door de zinnen vele dingen waarnemen; zij zoekt bekend tezijn en dingen te doen, waardoor zij lof en bewondering bekomt. De genade zoektgeen nieuws te weten, of niets zeldzaams te horen, want zij weet dat dezebegeerte uit de oude desem der erfzonde spruit en dat niets nieuws en duurzaamsis op de wereld. De genade leert dan de zinnen beteugelen, alle roem en hetijdel zelfbehagen schuwen; zij leert alle loffelijke dingen en diebewonderenswaardig zijn, ootmoedig verbergen; zij leert in alle zaken enwetenschappen het voordeel der zielen, de lof en de eer van God zoeken. Zijbegeert niet dat zij of haar werken geprezen worden; maar zij wenst dat God,die alles uit loutere liefde verleent, in zijn gaven geprezen worde.

17. Deze genade iseen bovennatuurlijk licht en een bijzonder gaaf van God; zij is het eigenmerkteken der uitverkorenen en het pand der eeuwige zaligheid; zij verheft demens van het aardse tot de liefde voor het hemelse, en maakt van de vleselijkeeen geestelijke mens. Hoe meer dan de natuur bedwongen en overwonnen wordt, deste overvloediger wordt de genade ingestort, en zij maakt de inwendige mensgedurig door nieuwe begunstigingen gelijkvormiger aan het beeld Gods (7).

(1) 1Thess. 5: 22 (2) 1 Petr. 2: 13 (3) 1Cor. 10: 33 (4) Hand. 5: 41 (5) Hand. 20: 35 (6) 1 Cor. 12: 31 (7) Col. 3: 10

Hoofdstuk 55

Over de verdorvenheid der natuur en de kracht der goddelijke genade

1. DE ZIEL. -Heer, mijn God, die mij geschapen hebt naar uw beeld en gelijkenis, verleen mijde genade, welke Gij mij geleerd hebt zo groot en zo nodig te zijn voor mijnzaligheid, dat ik mijn boze natuur overwinne, die mij tot zonde en ten verderveleidt. Want ik gevoel in mijn vlees de wet der zonde, die strijdt tegen de wetvan mijn geest, en mij gevangen leidt om aan de zinnelijkheid te gehoorzamen invele dingen (1); en ik kan mijn driften niet wederstaan, tenzij uw heiligegenade mij helpe en haar vuur in mijn hart gestort worde.

2. Uw genade, ja,uw genade, o Heer! is nodig om de natuur te overwinnen, die altijd geneigd istot het kwaad van kindsbeen af (2). Want zij is vervallen door de eerste mens,Adam, en door de zonde bedorven, en zo komt de straf dezer smet over allemensen; zodat die natuur, welke recht en goed door U geschapen was, nu nietsmeer vertoont dan de gebreken en de krankheid van een verdorven natuur, daarhaar neigingen, als zij aan haarzelf overgelaten wordt, ons altoos trekken tothet kwaad en het aardse. De kleine kracht, die haar was overgebleven, is alseen vonkje onder as verborgen. Dit is die natuurlijke rede, omringd van groteduisternis, die nog wel het goed en het kwaad, de waarheid en de valsheidonderscheidt, maar die machteloos is om alles te volbrengen wat zij als goederkent, omdat zij de volle kennis van de waarheid niet meer heeft, en dat alhaar neigingen krank zijn.

3. Daarvan komthet, o mijn God! dat ik welbehagen heb in uw wet (3), volgens de inwendigemens, wetende dat uw gebod goed, rechtmatig en heilig is (4), alle kwaadberispt en de zonde leert ontvluchten. Maar in mijn vlees dien ik de wet derzonde (5), daar ik meer mijn zinnelijkheid dan de rede volg. Daarom komt het,dat ik de begeerte tot het goed heb, maar de kracht niet heb om het te volbrengen(6). Zo komt het dat ik dikwijls goede voornemens maak; maar, omdat mij degenade ontbreekt, die mijn krankheid helpen moet, wijk ik af om een kleinetegenstand, en verflauwt mijn moed. Zo komt het dat ik de weg der volmaaktheidwel ken, en klaar genoeg zie hoe ik behoor te leven. Maar nedergedrukt door hetgewicht van mijn verdorvenheid, verhef ik mij niet tot wat volmaakt is.

4. O Heer! hoezeer is mij uw genade noodzakelijk, om het goed te beginnen, en daarin voort tegaan, en om het te voleindigen.Want zonder haar kan ik niets doen (7): maar in U vermag ik alles, als uw genade mij versterkt (8). O hemelsegenade, zonder welke geen verdiensten noch enige gaven der natuur te achtenzijn! Kunsten of rijkdommen, schoonheid of kracht, verstand of welsprekendheid,zijn voor U, o Heer, van geen waarde zonder de genade. Want de gaven der natuurzijn evenzeer het aandeel van goeden en kwaden; maar de genade of de liefde isde bijzondere gave der uitverkorenen, en die daarmee getekend zijn, worden heteeuwig leven waardig gekeurd. Deze genade is zo verheven, dat zonder haar nochde gave van voorzegging, noch de kracht van mirakelen, noch alle hogebeschouwing voor iets geacht worden. Zelfs het geloof, de hoop of enig anderedeugd zijn U, o Heer, niet aangenaam zonder de genade en de liefde.

5. O allerzaligstegenade, die de arme van geest rijk maakt in deugden, en hem, die rijk is ingaven, ootmoedig van harte doet zijn. Kom, daal over mij neder, vervul mij inde vroegte met uw troost (9), opdat mijn ziel niet bezwijke van vermoeienis endorheid van gemoed. Ik bid U, Heer, laat mij genade vinden voor uw ogen: want uw genade is mij genoeg (10) al verkreegik niets van al het andere, dat de natuur verlangt. Al is het dat ik bekoord engeplaagd worde met vele kwellingen, toch zal ik niet vrezen, als maar uw genademet mij is (11). Zij is mijn sterkte, zij brengt raad en hulp. Zij is machtigerdan alle vijanden, en wijzer dan alle wijzen der wereld.

6. Zij is demeesteres der waarheid en der goede zeden; het licht des harten, de troost inverdrukking; zij verdrijft de droefheid, neemt de vrees af, is de voedster dergodsvrucht, de bron der zoete tranen. Wat ben ik zonder haar dan een drooghout, een onnuttige struik, die uitgeroeid wordt? Dat kan, o Heer, uw genademij altijd voorkome, mij altijd vergezelle, en mij gedurig aandachtig make opde oefening der goede werken. Door Jezus Christus, uw Zoon. Amen.

(1) Rom. 8: 27 (2)Gen. 8: 27 (3) Rom. 7: 22 (4) Rom. 7: 12 (5) Rom. 7: 25 (6) Rom. 7: 18 (7) Joh. 15: 5 (8) Fil. 4: 13 (9) Ps. 89: 14 (10) 2 Cor. 12: 9 (11) Ps. 12: 16

Hoofdstuk 56

Dat men zichzelf verloochenen moet, en Christus navolgen door het kruis

1. CHRISTUS. -Zoon, hoe meer gij aan uzelf vaarwel zegt, hoe meer gij in Mij zult overgaan.Gelijk de inwendige vrede bestaat in niets uitwendigs te begeren, zo wordt menmet God verenigd in inwendige zelfverzaking. Ik wil dat gij uzelf volkomenleert verzaken volgens mijn behagen, zonder klagen of tegenspreken. Volgmij: Ik ben de weg, de waarheid en hetleven (1). Zonder weg gaat men niet; zonder waarheid kent men niet; zonderleven leeft men niet. Ik ben de weg die gij volgen, de waarheid die gijgeloven, het leven dat gij hopen moet. Ik ben de enige veilige weg, deonfeilbare waarheid, het eindeloze leven. Ik ben de rechte weg, de opperstewaarheid, het ware zalige, ongeschapen leven. Indien gij op mijn weg blijft,zult gij de waarheid kennen, en de waarheid zal u verlossen, en gij zult tot heteeuwig leven komen (3).

2. Wilt gij tot heteeuwig leven ingaan, onderhoud de geboden (3).

Wilt gij de waarheid kennen, geloof mijn woorden.

Wilt gij volmaakt zijn, verkoop alles (4).

Wilt gij mijn leerling zijn, verloochen uzelf (5).

Wilt gij het eeuwig leven bezitten, veracht het tijdelijke.

Wilt gij in de hemel verheven worden, verneder u op aarde.

Wilt gij met Mij heersen, draag uw kruis met Mij.

Want de dienaars van het kruis alleen vinden de weg derzaligheid en van het ware licht.

3. DE ZIEL. - OHeer Jezus, aangezien uw leven streng was en versmaad door de wereld, geef mijmet verachting der wereld u na te volgen. De leerling is zeker niet boven demeester, en de knecht niet groter dan zijn heer (6). Dat uw dienaar zich oefenein uw leven, want daar is mijn zaligheid en ware heiligheid te vinden. Al watik hoor of lees buiten uw leven, kan mij niet verkwikken, noch volkomenbehagen.

4. CHRISTUS. -Zoon, aangezien gij dit alles weet en gelezen hebt, zo zult gij gelukkig zijn,zo gij het volbrengt (7). Zo, wie mijn geboden kent en ze onderhoudt, diebemint Mij en dien zal Ik ook beminnen, en Ik zal Mij aan hem openbaren(8): en Ik zal hem met Mij doenaanzitten in het rijk van mijn Vader (9).

5. DE ZIEL. - HeerJezus, laat het geschieden gelijk Gij gezegd en beloofd hebt, en maak mij ditoneindig geluk waardig. Ik heb het kruis van uw hand ontvangen: ik heb het aangenomen en wil het dragen, jatot de dood toe, gelijk Gij het mij opgelegd hebt. Het leven van een goedkloosterling, voorwaar is een gedurig kruis maar een kruis dat tot het paradijsleidt. Wij hebben het werk begonnen, wij mogen niet terugwijken, of ook nietlaten varen.

6. Welaan,broeders! Laten wij tezamen voortgaan: Jezus zal met ons zijn. Wij hebben dit kruis opgenomen om Jezus; latenwij om Jezus aan het kruis gehecht blijven. Hij, die onze leidsman is en onzevoorganger, zal ook onze helper zijn. Ziet, onze Koning gaat voor ons op, enHij zal voor ons strijden (10). Laat ons moedig volgen; niemand vreze ofverschrikke; laten wij bereid zijn om heldhaftig in de strijd te sterven, enlaten wij onze roem niet schandvlekken, met van het kruis weg te vluchten (11).

(1) 1Joh. 14: 6 (2) Joh. 8: 31,32 (3) Matth. 19: 17 (4) Matth. 19: 21 (5) Matth. 16: 24 (6) Matth. 10: 24 (7) Joh. 13: 17 (8) Joh. 14: 21 (9) Apoc. 3: 21 (10) 2 Esdr. 4: 20 (11) 1 Mach. 9: 10

Hoofdstuk 57

Dat wij niet neerslachtig mogen worden als ons enig bezwaar overvalt

1. CHRISTUS. -Zoon, geduld en ootmoed in tegenspoed behagen Mij meer dan grote vurigheid engeestelijke blijdschap in voorspoed. Waarom bedroeft gij u in een kleinigheid,die tegen u gezegd wordt? al ware het veel erger geweest, gij moest u daaromniet ontstellen. Maar nu laat dit voortvaren; het is het eerste niet, of ietsnieuws dat gij nu te lijden hebt, en het zal het laatste niet zijn, indien gijlang leeft. Gij zit kloek genoeg, zolang er geen zwarigheid overkomt. Gij weetzelfs aan anderen raad te geven, te versterken; maar overvalt de bekoring uonverwachts, dan ontbreekt u raad en sterkte. Bemerk uw grote zwakheid, die gijzo dikwijls in kleine moeilijkheden ondervindt; geloof nochtans, als die uoverkomt, dat zulks tot uw zaligheid geschiedt.

2. Stel allekwellingen uit uw gedachten, zo goed gij kunt; en zijt gij er door geraakt, dathet u toch niet terneersla of lang ontstelle. Lijd tenminste geduldig indiengij het niet blijmoedig kunt. Indien gij iets ongaarne hoort, en enigegramschap begint te gevoelen, bedwing u, en laat geen ongeregeld woord uit demond vallen, dat de kleinen zou kunnen ergeren. Alzo zal de ontroering van uwhart welhaast gestild zijn, en het inwendig leed zal door de wederkerendegenade verzacht worden. Ik leef nog, zegt de Heer, bereid u te helpen en u meerdan gewoonlijk te troosten, indien gij op Mij vertrouwt, en Mij vurig aanroept.

3. Wees in uw lotgetroost (1) en bereid u tot grotere lijdzaamheid. Het is daarom niet allesverloren, al gevoelt gij dikwijls zware bekoringen en kwellingen.

Gij zijt een mens, maar geen God; vlees zijt gij, en geenEngel. Hoe zoudt gij altijd in dezelfde staat van deugd kunnen volharden, daardit aan de Engel in de hemel en aan de eerste mens in het paradijs ontbrokenheeft? Ik ben het, die de verdrukten troost (2); en die hun krankheid erkennen,maak ik deelachtig aan mijn Godheid.

4. DE ZIEL. -Gezegend zij uw heilig woord, o Heer, dat mij veel zoeter is dan honing aan demond (3). Wat zou ik doen in zovele wederwaardigheden, indien Gij mij nietversterkte door uw heilige woorden? Wat is er mij aan gelegen, wat en hoeveelik geleden heb, als ik maar ten laatste in de haven der eeuwige zaligheid aanland? Geef mij een gelukkig einde, en eenzalig verscheiden uit deze wereld.

Wees mij gedachtig, Heer, en leid mij door de rechte wegnaar het rijk van de Vader. Amen.

(1) Bar. 4: 30 (2)Job 5: 11 (3) Ps. 18: 11

Hoofdstuk 58

Dat men te verheven en Gods verborgen oordelen niet moet willen doorvorsen

1. CHRISTUS. -Zoon, wacht u van te redetwisten over verheven stoffen en verborgen oordelenGods; waarom deze mens zo verlaten is en gene tot zo grote genade verhevenwordt. Waarom deze zoveel te lijden heeft, en de andere zo overladen is metvoorspoed. Dat gaat alle menselijk verstand te boven; en geen redenering of vernuftvermag Gods oordelen te doorgronden. Wanneer dus de vijand u zulke gedachteningeeft, of als nieuwsgierige mensen u daarnaar vragen, antwoord dan met deprofeet: Heer, Gij zijt rechtvaardig enrecht in al uw oordelen (1), of zeg: Deoordelen des Heren zijn waarachtig gerechtvaardigd in zichzelf (2). Mijnoordelen moeten niet onderzocht, zij moeten geëerbiedigd worden; want zij zijnonbegrijpelijk voor het menselijk verstand.

2. Wil ook nietonderzoeken of twisten over de verdiensten der Heiligen, wie onder hen deheiligste, of wie hoger verheven is in het rijk der hemelen. Zulke dingenveroorzaken dikwijls geschillen en nutteloze woordentwist; zij ontsteken ook dehoogmoed en ijdele waan, waar haat en tweedracht uit voortkomen, als de enedeze, de andere gene Heilige hovaardig wil verheffen. Dergelijke dingen tewillen onderzoeken en weten brengt geen voordeel bij, maar mishaagt veeleer aande Heiligen: Want Ik ben geen God vantweedracht, maar van vrede (3); welke vrede meer gelegen is in ware ootmoed danin zelfverheffing.

3. Sommigen wordengetrokken door grotere genegenheid tot deze of gene Heiligen; maar door eenvoorliefde die meer menselijk dan goddelijk is. Ik ben het, die al de Heiligengeschapen heb; Ik heb de genade gegeven, Ik heb de heerlijkheid uitgereikt. Ikken de verdiensten van eenieder; Ik heb hen voorkomen met de zoetheid van mijnzegen (4). Ik heb mijn welbeminden gekend vóór alle eeuwen; Ik heb hen gekozen(5). Ik heb ze geroepen door mijn genade, Ik heb ze tot Mij getrokken uitbarmhartigheid, en door vele bekoringen heb ik ze geleid. Ik heb hunwonderzoete vertroostingen ingestort, Ik heb hun de volharding verleend, en hunverduldigheid gekroond.

4. Ik ken ze al tegader, de eerste en de laatste; Ik bemin ze al te gader met eenonuitsprekelijke liefde. Mij moet men loven in al mijn Heiligen; Ik moetgezegend worden boven alles, en vereerd in elk van hen die Ik alzo glorierijkverheerlijkt en voorbeschikt heb, zonder enige voorafgaande verdiensten van hunkant. Daarom, wie de minste van mijn vrienden veracht, eert ook de grootsteniet; want Ik heb de minste zowel gemaakt als de meeste (6). En wie te kortdoet aan één van mijn Heiligen, doet aan Mij te kort, en aan al de anderen, diein de hemel zijn. Zij zijn allen verenigd door de band der liefde: zij hebben één gevoelen, één wil, en beminnenelkander in Mij alleen.

5. Maar, wat veelmeer is, zij beminnen Mij meer dan zichzelf en hun verdiensten.

Want boven zichzelf verrukt, en aan eigenliefdeonttrokken, storten zij zich geheel in mijn liefde en vinden daarin genotvollerust. Niets is er dat hen kan afkeren of nederwaarts trekken; want zij zijnvervuld met de eeuwige Waarheid, en blaken van het vuur ener onblusbare liefde.Dat zijn vleselijke en zinnelijke mensen, die niet weten te beminnen dan eigenvoldoening, zwijgen over de staat der Heiligen. Zij geven en ontnemen aan deHeiligen volgens hun goeddunken, niet zoals het belieft aan de EeuwigeWaarheid.

6. Vele mensenzijn zeer onwetend en weinig verlicht, en weten zelden wat het is iemand tebeminnen met louter geestelijke liefde. Zij worden veelal tot die of dezeHeilige getrokken door natuurlijke neiging en menselijke vriendschap, zichinbeeldende dat het in de hemel gaat, gelijk zij in deze wereld gewoon zijn tedoen.

Maar daar is een oneindig verschil tussen wat onvolmaaktendenken en wat verlichte mensen door hoger ingeving ontdekken.

7. Daarom wacht u,mijn zoon, u nieuwsgierig in te laten met dingen die uw begrip te bovengaan: maar wees veeleer bezorgd om eenplaats, al was het ook de minste, in het rijk Gods te bekomen. En al wistiemand, welke heiliger of groter is in het rijk der hemelen, wat zou het hembaten, indien hij door deze kennis niet opgewekt werd zich des te meer voor Mijte vernederen, en mijn naam meer te loven en te eren? Die op de grootheid vanzijn zonden denkt, en op de geringheid van zijn deugden, en overweegt hoe verhij verwijderd is van de volmaaktheid der Heiligen, is aan God veel aangenamerdan hij, die veel twist over hun meerderheid of minderheid. Het is beter deHeiligen met godvruchtige gebeden en tranen te aanroepen en ootmoedig hunkrachtige voorspraak te verzoeken, dan door een nutteloos onderzoek hunlevensgeheimen na te vorsen.

8. Zij zijn zeerwel tevreden, indien de mensen zich ook meer tevreden wisten te houden en hunijdele praat te staken. Zij roemen niet op eigen verdiensten, vermits zijzichzelf niets goeds toeschijnen, maar aan Mij alleen, die hun alle goed uitmijn oneindige liefde gegeven heb. Zij zijn vervuld van de liefde Gods en vanzo overvloedige blijdschap, dat er niets kan ontbreken aan hun geluk en aan hunheerlijkheid. Hoe verhevener zijn zij in glorie, hoe ootmoediger zij zijn inhenzelf, waardoor zij met Mij nauwer verenigd zijn. Daarom staat ergeschreven: dat zij hun kronennederlegden voor Gods troon, en vielen op hun aangezicht voor het Lam, enaanbaden Hem, die leeft in de eeuwen der eeuwen (7).

9. Velenonderzoeken wie de grootste is in het rijk Gods, zij die niet weten, of zijwaardig zullen zijn onder de minsten gerekend te worden. Het is een grootgeluk, zelf de minste in de hemel te zijn, aangezien allen daar groot zijn, enallen kinderen Gods genoemd worden, en werkelijk zijn. De minste zal daar hetduizendvoud ontvangen (8) terwijl een zondaar al ware hij honderd jaar, tengronde zal gaan (9). Als de discipelen vroegen wie de grootste zou zijn in hetrijk der hemelen, hebben zij voor antwoord ontvangen: Tenzij gij u bekeert en wordt als kinderen,zult gij in het rijk der hemelen niet ingaan. Wie zich dan vernedert gelijk ditklein kind, die is de grootste in het rijk der hemelen (10).

10. Wee hun, diezich niet vrijwillig willen vernederen met de kleinen; want de lage deur deshemels zal hun niet toelaten binnen te gaan. Wee ook de rijken, die hier huntroost hebben (11); want terwijl de armen het rijk Gods binnengaan, zullen zijdaar al weeklagend buiten blijven. Verblijdt u, gij, ootmoedigen, en verheugtu, gij armen, want het rijk der hemelen is aan u (12), mits gij in de waarheidwandelt (13).

(1) Ps. 118: 137 (2) Ps. 18: 10 (3) 1 Cor. 14:33 (4) Ps. 20: 4 (5) Joan. 25: 16 (6) Sap. 6: 8 (7) Ap. 4: 10 en 5: 13,14 (8) Is. 60: 22 (9) Is. 60: 20 (10) Matt. 18: 1,3,4 (11) Luc. 6: 24 (12) Luc. 6: 20 (13) 2 Joh. 4

Hoofdstuk 59

Dat men al zijn hoop en betrouwen op God alleen moet vestigen

1. DE ZIEL. -Heer, wat is mijn vertrouwen hier in dit leven, of wat is mijn grootste troostonder al wat er op aarde is? Zijt Gij het niet, mijn God, wiens barmhartigheidoneindig is? Wanneer is het met mij wèl geweest zonder U? Of waar heeft hetkunnen kwalijk gaan met mij, als Gij bij mij waart? Liever ben ik arm omuwentwil, dan rijk zonder U. Ik heb liever met U als een vreemdeling op aardete leven, dan zonder U de hemel te bezitten.. Waar Gij zijt in de hemel, endaar, waar Gij niet zijt, is de dood en de hel. Gij zijt al mijn verlangen, endaarom moet ik zonder ophouden naar U roepen, zuchten en bidden. Ik kan opniemand volkomen mijn vertrouwen stellen dan op U, noch in mijn nood hulpverhopen dan van U alleen, o mijn God. Gij zijt mijn hoop, mijn vertrouwen, enmijn trouwste vriend in alles.

2. Alle mensenzoeken hun eigen voordeel (1); Gij zoektalleen mijn zaligheid en mijn volmaking en Gij keert mij alles ten goede (2).Zelfs dan, wanneer Gij mij vele bekoringen en wederwaardigheden laat overkomen,schikt Gij dit alles tot mijn voordeel, want Gij beproeft uw uitverkorenen opduizend wijzen. En ik moet U in deze beproeving niet minder beminnen en loven,dan indien Gij mij gans vervulde met hemelse vertroostingen.

3. Op U dan, oHeer! stel ik al mijn hoop, tot U neem ik al mijn toevlucht; aan U laat ik almijn kommer en angst over; wijl ik zie, dat alles machteloos en ongestadig is,wat buiten U is. Vele vrienden kunnen mij niet baten, noch kloeke voorstandersmij helpen, wijze raadgevers zullen mij niet nuttig zijn, geleerde boekenzullen mij niet vertroosten, noch enig kostbaar goed mij vrijkopen, geenverborgen of verkwikkende plaats mij bevrijden, tenzij Gij zelf mij bijstaat,helpt, versterkt, vertroost, onderricht en bewaart.

4. Want alles, wattot vrede en geluk schijnt te strekken, is niets, als Gij bij ons niet zijt,noch ons kan helpen tot het ware geluk. Gij zijt dan het einde van alle goed,de volheid van het leven, de bron van alle wijsheid; en op U bovenal tevertrouwen, is de oprechte vertroosting van uw dienaren. Tot U zijn mijn ogenverheven, op U vertrouw ik, mijn God, Vader der barmhartigheden! Zegen enheilig mijn ziel met de hemelse zegen, opdat zij uw heilige woning, de troonvan uw eeuwige glorie worde; en opdat er in die tempel van uw goedheid nietsgevonden worde, dat de ogen uw van Majesteit kan mishagen. Werp een oogslag opmij volgens de omvang van uw goedheid, en de menigte van uw barmhartigheden (3)en verhoor het gebed van uw arme dienaar, die zo ver van U in het land van deduisternis en de dood in ballingschap omdoolt (4). Bescherm en bewaar mijn zieltussen al de gevaren van dit vergankelijk leven; geleid mij door uw genadelangs de weg van vrede naar het vaderland der euwige heerlijkheid. Amen.

(1) Phil. 2: 21 (2) Rom. 8: 28 (3) Ps. 68:17 (4) Is. 9: 2

Boek IV - Inhoud

Hoofdstuk 1

Ernstige Opwekking tot deelneming aan het Heilig Avondmaal.
De Heer:
1. Komt tot Mij' Gij allen' die vermoeid en belast zijt' en Ik zal u ruste geven' spreekt de Heer. Het brood dat Ik' u geven zal' is Mijn vleesch' hetwelk Ik geven zal voor het leven der wereld. Neemt' eet' dat is Mijn lichaam' dat voor u gebroken wordt; doet dat tot Mijne gedachtenis. Wie Mijn Vleesch eet en Mijn Bloed drinkt' blijft in Mij en Ik in hem. De woorden' die Ik tot u spreek' zijn Geest en Leven
 1).

Met hoeveel eerbied men Christus ontvangen moet.

De Discipel:
1. Dit zijn alles Uwe Eigene Woorden' Heere Christus: ofschoon niet alle op éénen tijd uitgesproken en op ééne plaats in geschriften bewaard. En wijl het Uwe Woorden zijn' moet ik ze allen als waarachtig dankbaar en getrouw aannemen; Het zijn Uwe woorden' en Gij hebt ze uitgesproken; het zijn ook mijne woorden' daar Gij ze tot mijne zaliging gesproken hebt. Met liefde ontvang ik ze uit Uwen mond om ze diep in mijn hart te prenten. Zij lokken mij aan' deze louter godsvrucht' liefde- en liefelijkheid-ademende woorden' maar tegelijk schrikken mijne eigene zonden mij af' en mijn eigen onrein' geweten doet mij vreezen om tot zulke geheimenissen te naderen. De liefelijkheid Uwer woorden trekt mij aan' maar de menigte mijner zonden houdt mij tegen.
Gij eischt' dat ik met vertrouwen tot U naderen zal' indien ik deel aan U hebben wil; dat ik het voedsel der onsterfelijkheid aanneem' indien ik het eeuwige leven en de eeuwige heerlijkheid begeer te verwerven. Komt tot Mij; zoo spreekt Gij' allen' die vermoeid en belast zijt' en Ik zal u ruste geven
 2). o Zoet en beminnelijk woord in de ooren des zondaars' dat Gij' Heer mijn God! den arme en behoeftige noodigt tot gemeenschap aan Uw allerheiligst Lichaam!
Maar wat ben ik' Heer! om tot U te durven naderen? Zie' de Hemel der Hemelen kan u niet bevatten' en Gij zegt: Komt allen tot Mij. Wat bedoelt die allervriendelijkste nederbuiging' die allerbeminnelijkste noodiging? Hoe zal ik durven komen' ik' die mij zelven niets goeds bewust ben' waaruit ik vrijmoedigheid putten kan? Hoe zou ik U in mijn huis durven binnenleiden' terwijl ik Uw goedertieren aanschijn zoo vaak beleedigde? U vreezen de Engelen en Aartsengelen; voor U beven de Heiligen en Rechtvaardigen' en Gij zegt: Komt allen tot Mij! Hadt Gij zelf het niet gezegd' o Heer! wie zou het voor waarheid houden? En zoo Gij het niet geboodt' wie zou durven naderen?
Zie' Noach de rechtvaardige heeft honderd jaren aan de Arke gebouwd' om met enkelen behouden te worden en ik' hoe zal ik mij in een enkel uur voorbereiden' om den Bouwheer der wereld met genoegzamen eerbied te ontvangen? Mozes' Uw voortreffelijke knecht en Uw bijzondere vriend' vervaardigde de verbondskist van onverderfelijk hout en overtrok haar met het fijnste goud' om er de Tafelen der Wet in neder te leggen: en ik' onrein schepsel' ik zal U' den Wetgever zelven' ja den Schenker des levens' zoo lichtvaardig met mijne handen aannemen? Salomo' de wijsste van Israëls Koningen' heeft zeven jaren lang gebouwd aan den tempel ter verheerlijking van Uwen Naam' en heeft een feest van acht dagen ter viering van zijne inwijding gevierd; duizend offers der verzoening heeft hij geslacht' en onder het geklank der bazuin en het gejuich heeft hij de Arke des Verbonds plechtig op de voor haar bestemde plaats gesteld. En ik' ellendige en armste der menschen' hoe zal ik U in mijn huis ontvangen' die nauwelijks een enkel half uur godvruchtig weet door te brengen? En och' of ik slechts een halfuur Uwer waardig mocht hebben doorgebracht?

2. o Mijn God! wat hebben deze al niet getracht te doen om U te behagen! En ach! hoe nietig is het wat ik doe' hoe weinig tijds besteed ik er aan' als ik mij schik om aan het Heilig Avondmaal deel te nemen! Hoe zelden ben ik daarbij geheel in mij zelven gekeerd. hoe allerzeldzaamst vrij van alle verstrooiing! En zekerlijk' in de zalige tegenwoordigheid Uwer Godheid moest geene onvoegzame gedachte mij overvallen' ja' zelfs geen schepsel mij bezighouden; immers geenen Engel' maar den Heer der Engelen zal ik intrek verleenen.
En toch is er groot verschil tusschen de Arke des Verbonds met hare Heiligheden en Uw allerzuiverst Lichaam met Uwe onuitsprekelijke deugden; tusschen die offeranden der Wet' welke alleen schaduwen der toekomende dingen zijn' en de wezenlijke offerande van Uw Lichaam' die alle oude offeranden vervult! Waarom is mijn hart niet meer brandende in mij en jagende naar Uwe aanbiddelijke tegenwoordigheid? Waarom bereid ik mij niet met meer zorg voor om Uwe Heilige gaven te ontvangen' terwijl die oude Heilige Aartsvaders en Profeten' Koningen en Vorsten met geheel het volk zulk een diep gevoel van eerbied voor Uw Goddelijken dienst hebben betoond?

3. De Godvreezende koning David danste in vervoering' terwijl hij voor de Arke uitging en gedacht aan al de weldaden' oudtijds aan de vaderen geschonken; velerlei speeltuigen liet hij vervaardigen; velerlei psalmen heeft hij gedicht en doen opzingen met vreugde; hij zelf zong dikwijls bij de harpe' aangeblazen door de genade van den Heiligen Geest; hij leerde het volk Israëls met geheel hun hart den Heer te prijzen en Hem dagelijks te zegenen en te roemen met eenstemmigen mond.
Welnu indien er toen met zulk een godvruchtige vreugde zulk eene gedachtenis gevierd werd ter eere van de Arke des verbonds' welk een eerbied' welk eene godsvrucht zal dan het geheele Christenvolk' zoowel als ik' moeten betoonen in de tegenwoordigheid van het Sacrament' bij de aanvaarding van het verheerlijkt Lichaam van Christus?

4. Velen reizen naar verre oorden' om de overblijfselen der Heiligen te bezoeken' en staan verwonderd bij het vernemen hunner daden; zij nemen de heerlijke tempelgebouwen in oogenschouw en kussen de in zijde en goud gewikkelde beenderen. Maar zie! hier op het altaar zijt Gij Zelf tegenwoordig' o mijn God' Heilige der Heiligen' Schepper der menschen en Heer der Engelen!
Dikwijls is het de nieuwsgierigheid der menschen en de nieuwheid van hetgeen zij gaan zien' die hen tot die reizen uitlokken' en zij plukken daarvan slechts weinig vruchten van ware verbetering' vooral wanneer zulk een tocht zoo lichtzinnig en zonder ware boetvaardigheid ondernomen wordt. Maar hier in het Sacrament des Altaars zijt Gij Zelf geheel tegenwoordig' o mijn God' die tevens mensch zijt' Christus Jezus! en hier plukt men de overvloedigste vrucht van eeuwige zaligheid' zoo dikwijls men U op de rechte wijze en met ware godsvrucht ontvangt. Herwaarts lokt ons geene lichtzinnigheid' of nieuwsgierigheid' of zinnelijkheid' maar een geloovig vertrouwen' en godvruchtige hope en eene oprechte liefde.

5. o Onzichtbare God' Schepper der wereld! hoe wonderbaar handelt Gij met ons! Hoe liefelijk en genadig' bejegent Gij Uwe uitverkorenen' aan wie Gij U zelven in het Sacrament laat aanbieden! Dit toch gaat alle begrip te boven; dit trekt de harten vooral der godvruchtigen tot U en ontvlamt hunne liefde. Immers Uwe ware geloovigen' die hun geheele leven aan hunne verbetering toewijden' danken menigmaal aan deze hoogwaardige plechtigheid de genade eener verhoogde godzaligheid en de vurigste liefde tot de deugd.

6. o Bewonderenswaardige en geheimzinnige kracht des bondzegels' die alleen de ware vrienden van Christus kennen!
Want de ongeloovigen en de zondedienaars kunnen die niet ondervinden. In dit Sacrament verwerft men de genade des Heiligen Geestes' krijgt men de verlorene deugd terug en keert de' schoonheid der ziel' door de zonde misvormd' met nieuwen luister weder. Ja' zoo groot is somtijds deze genade' dat de volheid der geschonkene zaligheid niet alleen den geest' maar ook het booze lichaam met nieuwe kracht vervult. 7. Maar des te meer reden is er om te klagen en te treuren over onze onverschilligheid en lauwheid' dat wij niet met meerderen aandrang getrokken worden om Christus in het Avondmaal te ontvangen' daar toch in Hem de eenige hoop' de eenige verdienste dergenen die gezaligd worden berust! Want Hij is onze heiligmaking; Hij onze verlossing; Hij is de troost van de reizigers dezer aarde' zoowel als de eeuwige bron der zaligheid voor de Heiligen in den Hemel.
Zoo valt het dan zeer te bejammeren' dat velen zich zoo weinig laten gelegen zijn aan deze instelling des heils' waarover de Hemel zich geheel verblijdt en waardoor de geheele wereld behouden wordt.
O blindheid en verharding van het menschelijk hart' op deze onuitsprekelijke Gave niet meer acht te geven' ja' door het dagelijks gebruik tot eene volslagene verwaarloozing te vervallen. Want werd dit allerheiligste bondszegel slechts op ééne plaats ter wereld gevierd en alleen door éénen Priester op aarde gewijd' met welk een verlangen' meent gij' zouden de menschen naar die plaats en naar dien Priester heensnellen' om de goddelijke geheimenis te zien vieren! Nu evenwel zijn er vele Priesters aangesteld en wordt Christus op vele plaatsen aangeboden opdat de genade en liefde Gods voor den mensch zich zooveel te luisterrijker vertoonen' naarmate er meer plaatsen op aarde. zijn' waar het Avondmaal wordt gevierd.
Dank zij U' goede Jezus' eeuwige Herder' die U verwaardigd hebt ons arme ballingen met Uw kostelijk Lichaam en Bloed te verkwikken' ja' die ons daarboven met de toespraak van Uwe eigene lippen hebt willen uitnoodigen om aan dien maaltijd deel te nemen: Komt herwaarts tot Mij' gij allen' die vermoeid en belast zijt' en Ik zal u ruste geven!

 READ THE BOOK - THE BIBLE CHANGE YOUR LIFE

       

Heer, wees mijn Gids

                                

INFO: DE WEG - DE WAARHEID HET LEVEN FILM

Handige Bijbel

Remember all victims of violence worldwide   

GEBED  LEEFREGEL  BELIJDENIS  

DE WEG | DE WAARHEID HET LEVEN | FILM | AUDIO

CREATOR

HOLYHOME.NL USE NO COOKIES - REPORT DEAD LINKS

Waard om te weten :

Een hartelijk welkom op de site
Deze pagina printen
Sitemap

Wie zoekt zal vinden

FAQ - HELP

Kerk
Zondag
Advent
Kerstfeest
Driekoningen
Vastentijd
Goede Vrijdag
Aswoensdag
Palmzondag
Palmpasen
De stille week
Witte donderdag
Stille zaterdag
Paaswake
Pasen - Paasfeest
Hemelvaartsdag
Pinksteren
Biddag
Dankdag
Avondmaal
Doop
Belijdenis
Oudjaarsdag
Nieuwjaarsdag
Sint Maarten
Sint Nicolaas
Halloween
Hervormingsdag
Dodenherdenking
Bevrijdingsdag
Koningsdag / Koninginnedag
Gebedsweek
Huwelijk
Begrafenis
Vakantie
Recreatie
Feest- en Gedenkdagen
Symbolen van herkenning
 
Leerzame antwoorden op levens- en geloofsvragen


Hebreeën 4:12 zegt: "Want levend en krachtig is het woord van God, en scherper dan een tweesnijdend zwaard: het dringt diep door tot waar ziel en geest, been en merg elkaar raken, en het is in staat de opvattingen en gedachten van het hart te ontleden"Lees eens: Het zwijgen van God

God heeft zoveel liefde voor de wereld, dat Hij Zijn enige Zoon heeft gegeven; zodat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat maar eeuwig leven heeft.
Lees eens:  God's Liefde

Schat onder handbereik


Bemoediging en troost

Bible-people - stories of famous men and women in the Bible
Bible-archaeology - archaeological evidence and the Bible
Bible-art - paintings and artworks of Bible events
Bible-top ten - ways to hell, films, heroes, villains, murders....
Bible-architecture - houses, palaces, fortresses
Women in the Bible -
 great women of the Bible
The Life of Jesus Christ - story, paintings, maps

Read more for Study  
Apocrypha, Historic Works
 GELOOF EN LEVEN een
          KLEINE HULP VOOR  ONDERWEG
 

Wie zoekt zal vinden           


www Holyhome.nl

Boeiende Series :

Bijbelvertalingen
Bijbel en Kunst

Bijbels Prentenboek
Biblische Bildern
Encyclopedie
E-books en Pdf
Prachtige Bijbelse Schoolplaten

De Heilige Schrift
Het levende Woord van God
Aan de voeten van Jezus
Onder de Terebint
In de Wijngaard

De Bergrede
Gelijkenissen van Jezus
Oude Schoolplaten
De Zaligsprekingen van Jezus

Goede Vruchten
Geestesgaven

Tijd met Jezus
Film over Jezus
Barmhartigheid

Catechese lessen
Het Onze Vader
De Tien Geboden
Hoop en Verwachting
Bijzondere gebeurtenissen

De Bijbel is boeiend
Bijbelverhalen in beeld
Presentaties en Powerpoints
Bijbelse Onderwerpen

Vrede van God voor jou
Oude bijbel tegels

Informatie over alle kerken in Nederland: Kerkzoeker
 
Bible Study: The Bible alone!
L'étude biblique: Rien que la Bible!
Bibelstudium: Allein die Bibel!  

Materiaal voor het Digibord
Werkbladen Bijbelverhalen Bijbellessen
OT Hebreeuws-Engels
NT Grieks-Engels

Naslagwerken
Belijdenissen
Een rijke bron

Missale Romanum + Afbeeldingen
Stripboek over Jezus
Christelijke Symbolen
Plaatjes Afbeeldingen Clipart
Evangelie op Postzegels

Harmonium Huisorgel
Godsdiensten en Religies
Herinnering aan Kerken

Christian Country Music
Muzikale ontspanning
Software voor Bijbelstudie
Hartverwarmende Klanken
Read and Hear the Holy Bible
 Luisterbijbel

Bijbel voor Slechtzienden Begrippenlijst   -1-   -2-

Meer weten over de Psalmen, gezangen, liturgieën, belijdenisgeschriften: Catechismus, Dordtse Leerregels en veel andere informatie? . Kijk opOnline-bijbel.nl
         
  (
What's good, use it)