Ruth en Noömi
Ruth 1-4

 

 
Noömi was opgegroeid in Israël, het
beloofde land. Maar daar woonde zij nu
niet meer. Ze woonde met haar man en
twee zonen in een ver land. Ruth was met
één van Noömi’s zonen getrouwd.
Toen gebeurde er iets verdrietigs.
De man en de zonen van Noömi gingen
dood. Niet lang daarna besloot Noömi om
terug naar Israël te gaan.
 


 
Noömi zei tegen Ruth, haar schoondochter,
dat zij maar weer naar haar eigen familie
moest teruggaan. Maar Ruth wilde haar niet
in de steek laten. Ze hield zoveel van Noömi!
‘Ik ga waar u gaat’, zei Ruth. ‘Uw huis is mijn
huis en uw God is mijn God.’ Ruth ging met
Noömi mee naar Israël.


 
Natuurlijk hadden de twee vrouwen ook eten
nodig. Elke dag haalde Ruth wat graan dat na
de oogst nog op het veld was blijven liggen.
Boaz, een goede man, was de eigenaar van de
akker. Op een dag zag hij Ruth aan het werk.
Hij liet extra graan voor haar achter. 

 Boaz werd verliefd op Ruth. Ze trouwden
en kregen een zoon die ze Obed noemden.
God had Ruth en oma Noömi gezegend
met een nieuwe familie!