Wonderen en tekenen in de Bijbel

 

XIV

 

SCHEPPING VAN HET LEVEN

 

Schijnbaar zou de studie van "de schepping" vooraf moeten gaan aan die van Gods macht over het dierenrijk en over de mens; maat als wij aannemen hetgeen voorafgegaan is, en bereid zijn om Zijn bestuur te bewonderen, dat Hij uitoefent over mens en dier, zijn vele moeilijkheden, die ons in de weg zouden kunnen staan bij de beschouwing van dit onderwerp, al opgelost.

 

Hij die de mens met blindheid kan slaan of het gezicht kan geven, moet het oog hebben gemaakt. Hij, die elke functie kan regelen en besturen, moet die functie ook ontworpen hebben.
Het onderwerp van de schepping is vol verborgenheden, want hoewel de Bijbel vele onloochenbare mededelingen bevat, dat God alles gemaakt heeft of geschapen, er wordt weinig van gezegd hoe Hij dit deed.
Ooggetuigen kunnen de wonderen weergeven maar er is geen ooggetuige die ons iets van de schepping kan vertellen.
Als wij derhalve dit onderwerp gaan onderzoeken, moeten wij de wondervolle voorvallen, die beschreven zijn, beschouwen, waardoor wij iets mogen ontdekken van de methoden of werkwijze, die vermoedelijk gevolgd zijn in het algemene scheppingswerk.
Vier à vijf zulke voorvallen vinden we in de Bijbel, ten aanzien van de mens en het dierenrijk, die duiden op wegen, waarlangs God Zijn scheppende kracht kan hebben aangewend.
Wij hebben ten eerste de schepping van Eva. Waarbij blijkt dat God Zelf heeft ingegrepen. Zij is afzonderlijk gemaakt en toch was datgene, wat God gedaan had, reeds de grondslag voor hetgeen Hij later deed.
Deze twee dingen zijn van groot belang en veelbetekenend, als ons gevraagd wordt hoe de verschillende soorten zijn ontstaan.
Eva is niet rechtstreeks gemaakt uit niets, maar "gebouwd" op dát, wat te voren gemaakt was. De rib, uit Adam genomen, had geen kracht in zichzelf om zich te ontwikkelen tot een vrouw. Dit behoefde de onmiddellijke tussenkomst van God.
Een ander voorbeeld van Gods macht wordt gegeven in verbinding met de vloek die over de slang is uitgesproken, waarbij de natuur van dit dier in het vervolg veranderde. "Op uw buik zult gij gaan." Misschien heeft de slang voordien rechtop kunnen gaan: wij kunnen echter niet zeggen wát heeft plaats gevonden. Eén woord van God was voldoende om een radicale verandering teweeg te brengen, en blijkbaar moet er zulk een verandering hebben plaats gevonden in haar anatomie, want zowel het beenachtig geraamte, als de spieren, moesten aangepast worden aan de nieuwe toestand. Op deze wijze kon één woord van God zonder meer de verandering aanbrengen, die de evolutionisten veronderstellen als te hebben plaats gevonden in de opeenvolgende soorten.

 

In Exodus 7 vinden we het verhaal van de staf van Mozes, die veranderde in een slang, hetgeen we reeds eerder bespraken.

 

Bij de derde plaag die over Faraö kwam, werd het stof van Egypte veranderd in luizen. Hier is een voorbeeld van "spontane generatie", Wij erkennen dat dit een wonder is geweest; maar God heeft het verschillende malen vóórdien gedaan in Zijn scheppingswerk, als Hij door Zijn woord het leven der dieren tot aanzien riep. Het kwam
tot stand in gehoorzaamheid aan het directe bevel van God, en dit geeft opnieuw een aanduiding van Gods wijze van doen.
Bij de plaag van de kikvorsen zien wij in een ander wonder een scheppingsdaad. In een ogenblik moet er een leger van te voorschijn geroepen zijn. Er waren zeker wel kikvorsen in Egypte vóórdat deze plaag kwam, hoewel de vorige plaag, die al het water in bloed veranderde, er heel wat zal gedood hebben. Er wordt niet gezegd dat het aantal geleidelijk toenam, maar dat op Gods woord een ontelbare menigte van vorsen verscheen. Zij vielen het land niet binnen van een afstand, zoals de sprinkhanen, maar plotseling was elke rivier en elke poel er vol van. Ik vermoed dat er exemplaren waren van allerlei afmeting, volwassenen zowel als jonge. Zij behoefden niet te groeien, zoals in een normaal geval. Zo kon God op dezelfde wijze de eerste soorten in het leven roepen.

 

Deze merkwaardige gevallen geven een indruk, hoe gemakkelijk God door een woord, soort na soort kon maken, in oneindige variatie.
Wij hebben verschillende soorten van werken gezien; - door datgene wat er was een hogere vorm te geven, zoals bij Eva; of door iets te veranderen wat reeds bestond, zoals bij de slang; of door nieuwe vormen van leven te maken, van iets organisch of anorganisch, zoals bij de wonderen in Egypte; of door eenvoudig te bevelen dat ontzaglijke zwermen van enig schepsel zouden komen, die Hij verkoos, zoals bij de plaag van de kikvorsen.
Door één of al deze methoden kon God gemakkelijk de verschillende wegen hebben gebruikt, die de aanhangers van de leer der evolutie prediken; en toch kan geen van deze daden worden opgevat als "zelf-evolutie", maar zij zijn er lijnrecht inee in tegenspraak, want in al deze gevallen heeft God zelf het bevel gegeven.
De God, die al deze dingen kon doen, kon ook zeker zeer gemakkelijk het onnoemelijke aantal soorten van dieren scheppen die op onze aarde voorkomen. "De oorsprong der soorten is Gods ontwerp."
Er mogen dingen zijn als "natuurlijke selectie" en "het overleven van de sterksten", die een deel zijn van Zijn wijze van bestuur, en de ontwikkeling van de soorten die Hij gemaakt heeft; maar leven, geschiktheid en kracht om voort te bestaan komen alleen van Hem. Hij die alles hiervan weet, zegt: "Worden niet twee musjes verkocht voor één penning? En niet één van hen zal op de aarde vallen zonder uw Vader." Matth. 10 : 29.
En ofschoon ons niet rechtstreeks verteld wordt hoe God Zijn scheppingswerk volbracht, wij mogen absoluut zeker Zijn van de bijbelse mededelingen, dat elke nieuwe kracht van ontwikkeling, elk nieuw orgaan, elke nieuwe functie of elk nieuw instinct, elke nieuwe verscheidenheid, ingevoerd is volgens Zijn wijs bestel.

 

NATURA NON FACIT SALTUS, de natuur maakt geen sprongen.
Sir William Dawson zegt: "God heeft alle levende wezens geschapen in overeenstemming met hun aard of soort; maar met het vermogen voor variatie en verandering, onder de wetten, welke Hij voor hen heeft vastgesteld".

 

De feiten die de evolutionisten ontdekt hebben, zijn zeer belangrijk met het oog op het nasporen van de geheime samenhang tussen de ontelbare soorten, maar er is niets in deze feiten, dat het veel grotere feit van Gods directe tussenkomst in het maken van elke soort, tegenspreekt.
De mens moge trachten ons te doen geloven dat "de keten van evolutie", die het laagste oorspronkelijke waterschepseltje aan de ene kant, verbindt met de mens aan de andere kant, geheel buiten God staat, maar wat zij van ons vragen aan te nemen is veel ongeloofwaardiger dan wat God van ons vraagt. Zij willen ons doen geloven dat in de eerste vorm van het leven in het protoplasma, duizenden soorten loeren, die in staat zouden zijn zichzelf zonder hulp te ontplooien. Het zou evenwel gemakkelijker zijn aan te nemen, dat de Big Ben van de Westminster zichzelf ontwikkeld had van bijv. een dames-polshorloge.
De theorie, dat een voorvaderlijk atoom of kiem van protoplasma, waarin een gehele dierentuin zou schuilen, - een atoom, die alleen maar tijd nodig heeft om zich zelfstandig te ontwikkelen tot bewoners van vijvers, zeeën, kooien, waterreservoirs enz., plus de mensen die deze wonderen beschouwen, is lang niet zo gemakkelijk te accepteren als het geloof van eenvoudige zielen, dat zich vastklemt aan de God van de Bijbel.

B.L.