4. HUIS IN UR UIT DE DAGEN VAN ABRAHAM
De tekening op pag. 14 stelt een huis voor uit de dagen van Abraham, zoals de geleerde Woolley zich dit voorstelt op grond van opgravingen in het Bijbelse Ur. Deze huizen, na 2100 gebouwd en verwoest in 1885 voor Christus, tonen hoe Abraham en ziin vaderen in Ur een stad gekend hebben, die een hoge beschaving toonde: de huizen spreken van behaaglijkheid en weelde. De ingezetenen van Ur woonden in huizen opgebouwd uit tegels, overdekt met een pleisterlaag en witte kalk. De vertrekken bevonden zich rondom een binnenplaats: daardoor kreeg het huis licht en lucht. Want langs de nauwe, hoekige, ongéplaveide straten hadden de huizen blinde muren zonder vensters. Door de voordeur kwam men van de straatkant in een voorvertrek (v) waar een watergoot was, opdat de bezoeker handen en voeten kon wassen en vandaar kwam men op de binnenplaats (b), of binnenhof. Deze was belegd met gebakken tichelsteen (a, a); het voegwerk was in Babylonië vaak asfalt; in de Statenvertaling genoemd lijm (Genesis 11: 3), N.B .G. asfalt. Terzijde, rechts was de trap (c) die naar de galerij (e) leidde, welke toegang gaf tot de vertrekken van de bovenverdieping. Het geheel werd afgedekt met een plat dak (f), waarbij het dak in de richting van de binnenhof een weinig overhelde. De galerij rustte op houten palen (p), die soms steunden op neuten (n). [Ook de grote huizen der aanzienlijken in Israël hadden zulke palen, in de Statenvertaling en in N.B.G. genoemd balken (Hab. 2: 11) of pilaren (Spr. 9: 1)] . Op de vloer van de binnenhof staan twee grote kruiken (d), die blijkens het onderzoek van de vorm gemaakt zijn op de draaischijf van de pottenbakker (en dus niet uit de hand gevormd zijn).
Bij het onderzoek van de vloeren bleek, dat men vaak de doden hier begraven had onder een leemkist in de vorm van een omgekeerde badkuip. De gewoonte iemand te begraven in zijn huis heeft een parallel in 1 Samuël 25: 1 en 1 Kon. 2: 34. Prof. de Groot schrijft in ziin verklaring: Bij de opgravingen te Gezer en te Jericho heeft men dit ook geconstateerd; in Gezer voor de Kanaanitische, in Jericho zelfs voor de Joodse tijd.