Namen van God in het Oude Testament

(5)

R.A. Hakvoort

Sjaddaj (de Almachtige)

In de vorige artikelen hebben we stilgestaan bij de namen 'Elohiem' (God), 'Jahweh' (HERE) en 'Eljoon' (de Allerhoogste). Deze keer willen wij weer een nieuwe naam overdenken, namelijk de naam 'Sjaddaj', die in het Oude Testament 48 maal voorkomt en in alle gevallen door 'de Almachtige' wordt vertaald.

Het is één van de mooiste namen die God draagt: We zouden namelijk gemakkelijk een verkeerd beeld van God kunnen krijgen als we van Hem niet meer wisten dan dat Hij de Schepper van het heelal is (Elohiem), dat Hij nog steeds de Bezitter daarvan is (Eljoon), en dat Hij elk mens in die schepping persoonlijk benadert met Zijn heilige wetten en eisen (Jahweh). Sjaddaj is echter niet de naam van een eisend God, maarvan een gevend God: Dezelfde God die de aarde en de hemel met een enkel woord van Zijn mond schiep, diezelfde God is voor de Zijnen ook de bron van alle genade, degene die in alle noden en behoeften kan voorzien!

Sjaddaj is dus de God die de mens tegemoet komt in zijn ondersteunende kracht (Voor de betekenis van de naam Sjaddaj, zie kader). Telkens wanneer de Jood deze naam uitsprak, herinnerde dat hem eraan dat elke goede gave en elk volmaakt geschenk van Hem, de Sjaddaj, de Almachtige, vandaan komt, dat Hij nooit te vermoeid is om zijn barmhartigheden over zijn volk uit te gieten en dat Hij meer gereed staat om ons te geven, dan wij om te ontvangen.

Eigenlijk drukt de vertaling 'de Almachtige' dus niet precies uit wat er allemaal in dat ene woord 'Sjaddaj' besloten ligt. Dat hangt ook samen met onze hedendaagse opvatting over 'almacht': De 'almacht van God' betekent namelijk niet dat God alles kan - hoe vreemd dit ook klinkt: We lezen bijvoorbeeld in Titus 1:2 dat God niet kan liegen, hetgeen in tegenspraak is met de gedachte dat God alles zou kunnen (vgl. ook Num.23:19 en 1Sam.15:29)! Nee, Gods almacht is gebonden - doch niet gebonden aan één of andere wet of aan een of andere beperking, maar Gods almacht is gebonden aan Zichzelf! Gods almacht is namelijk altijd geheel in overeenstemming met Zijn heiligheid: Dit woord 'almacht' betekent dus veeleer 'de macht om de wil van Zijn Goddelijke natuur uit te voeren! Beter zou het daarom ook zijn om de naam Sjaddaj in het Nederlands weer te geven met 'de Weldadige' of 'de Algenoegzame'. Dit wordt nog belangrijker als we bedenken dat de gekombineerde naam 'El Sjaddaj', 'God de Almachtige', ook 7 maal in de Schrift voorkomt (waarvan 5 maal in het boek Genesis). De Godsnaam 'El' is een verkorting van Elohiem (God) en betekent 'God in al Zijn kracht en macht' (zie het volgende artikel). El is dus eigenlijk de naam die de volheid van de Goddelijke macht uitdrukt en die we derhalve het beste met 'de Almachtige' hadden kunnen vertalen. Maar de toevoeging 'Sjaddaj' in 'El Sjaddaj' gaat veel verder: die wijst ons erop dat die overweldigende kracht van El (God) ten dienste staat aan een Persoon die bovenal liefheeft, een Persoon die de mensen gelukkig wil maken, die - net zoals een moeder voor haar baby - voor de Zijnen wil zorgen, hen wil voeden, hen wil ondersteunen, hen wil helpen, hen wil dragen. Sjaddaj is de naam van een God die gaat geven, heel erg veel gaat geven.

Wanneer wij nu die plaatsen in de Bijbel opslaan waar de naam 'Sjaddaj' voorkomt, dan zien we telkens de gedachte van een gevend God. Met name aan de aartsvaders, Abraham, Izaäk en Jakob, heeft God Zich als Sjaddaj, de Almachtige, geopenbaard - zie Exodus 6:2, waar God tot Mozes zegt: "Ik ben aan Abraham, Izaäk en Jakob verschenen als God de Almachtige (El Sjaddaj)" (vgl. respektievelijk Gen.17:1; 28:3 en 48:3). Zoals God Zich aan Noach had geopenbaard als Elohiem, de God van de schepping (Gen.9:8-17), zoals God Zich aan Israël openbaarde als Jahweh, de 'IK BEN' (Ex.3:13-14), zoals God Zich vandaag aan de christenen wil openbaren als 'Vader' (zie Joh.20:17; Ef.2:18), zo was God voor Abraham, voor Izaäk en voor Jakob El Sjaddaj, 'God de Almachtige'.

Maar wanneer wij nu de betreffende passages in het boek Genesis opzoeken, dan is een van de eerste dingen die opvalt, dat die naam 'Sjaddaj' niet meteen in Genesis 12 voorkomt, de geschiedenis van de roeping van Abraham, maar pas veel later, in hoofdstuk 17! Pas als Abraham zich heeft afgescheiden van de zondige wereld en zijn geboorteplaats Ur der Chaldeeën heeft verlaten, pas als hij zijn familie heeft achtergelaten en zich van hun vreemde goden heeft afgezonderd (12:1-4; vgl. Joz.24:2), pas als hij geleerd heeft wat het is om een pelgrim in een vreemd land te zijn, om daar alleen maar een altaar voor zijn God te bezitten (12:8), pas als hij heel langzaam heeft geleerd niet meer op zichzelf te vertrouwen door te vluchten naar Egypte (12:10-20) of door zijn slavin Hagar te nemen om voor zichzelf nageslacht te verwekken (hoofdstuk 16), dán pas horen we de HERE tot Abraham zeggen: "Ik ben God, de Almachtige (El Sjaddaj): wandel voor Mijn aangezicht en wees onberispelijk" (17:1). Het duurde heel erg lang, 99 jaar, voordat Abraham helemaal los was van deze wereld, voordat hij had leren zien dat de ware 'hulpbronnen' voor een pelgrim niet in de aardse dingen liggen, maar in God Zelf, in een El Sjaddaj: God alléén was toen voor Abraham voldoende. Slechts voor Zijn aangezicht te wandelen en slechts te vertrouwen op wat Hij doet. Pas toen Abrahams ogen niet meer op een in de zonde verstrikte schepping, maar op de grote Schepper Zelf zagen, kon God Zich aan hem openbaren als de El Sjaddaj, de Almachtige God, als de God die volkomen in staat was om in al zijn behoeften te voorzien. Immers, gaat dat vers in Genesis 17:1 niet verder met het vullen van Abrahams lege handen? "Ik zal Mijn verbond tussen Mij en u stellen, en u uitermate talrijk maken..." (vs. 2)

Ligt in deze 4000 jaar oude geschiedenis niet de reden waarom wij God vandaag zo slecht kennen? Hoeveel mensen spreken vandaag de dag niet schamper over God als een soort combinatie van een schoolmeester, een boekhouder en een rechter? Zelfs christenen spreken zo en zien zo weinig van die geweldige rijkdom van die naam Sjaddaj, de gevende God. Hééft God niet gegeven? "God zij dank voor Zijn onuitsprekelijke gave" (2Kor.9:15; vgl. Joh.4:10).

En het lijdt geen twijfel dat met deze 'gave' Gods eigen Zoon wordt bedoeld, de Heer Jezus: "Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft..." (Joh.3:16)! Ligt de reden dat wij 'de Almachtige' (Sjaddaj) nog zo slecht 'doorgronden' (vgl. Job 11:7) niet hierin dat wij nog veel te veel lijken op die oude Abraham die maar steeds naar de wereld keek, die maar steeds bij hen of bij zichzelf zijn hulp zocht om uit de problemen te komen?

In 2Kor.6:14-18 lezen we dat wij weg moeten gaan uit het midden van de ongelovigen, dat wij geen gemeenschap moeten hebben met de duisternis, maar ons moeten afscheiden van dat alles. Dan, dan alleen, geldt die heerlijke belofte: "... en Ik zal u aannemen, en Ik zal u tot een Vader zijn, en u zult Mij tot zonen en dochters zijn, zegt de Heer, de Almachtige" (2Kor.6:17-18 en zie de voetnoot in de Telos-vertaling).

Abraham had iets begrepen van de naam Sjaddaj. Daarom is hij later zelfs bereid om zijn eigen zoon Izaäk op het altaar te leggen, omdat hij wist dat God geen eisend God was, maar een gevend God, die hem zijn zoon - desnoods zelfs dwars door de dood heen - zou teruggeven. We lezen het geheim van zijn kracht in Hebreeën 11:18: Abraham had overwogen dat God 'machtig' was... Met andere woorden: Abraham kende de diepste betekenis van die naam 'El Sjaddaj'.

Wanneer we de rest van het boek Genesis doorwandelen, dan valt ons telkens weer die zegenende hand van Sjaddaj op: "En God, de Almachtige (El Sjaddaj), zegene u, Hij make u vruchtbaar..." (28:3); "Ik ben God, de Almachtige (El Sjaddaj), wees vruchtbaar en wordt talrijk" (35:11; vgl. 48:3-4). Zelfs een Jakob, wanneer hij zijn dierbare zoon Benjamin naar die wrede farao van Egypte moet zenden, vindt troost in die naam van de God van alle genade: "God, de Almachtige (El Sjaddaj), geve u barmhartigheid voor het aangezicht van die man... Wat mij aangaat: als ik van kinderen beroofd moet worden, dan worde ik beroofd" (43:14). En wanneer deze zelfde Jakob op zijn sterfbed ligt, dan kan ook hij spreken van wat die geweldige naam 'Sjaddaj' inhoudt: "de God van uw vader, die zal u helpen, en de Almachtige (Sjaddaj), die zal u zegenen met zegeningen des hemels van boven, met zegeningen van de watervloed, die beneden ligt, met zegeningen van borsten (Hebreeuws: sjad) en de moederschoot" (49:25).

Nu wij de betekenis van de naam 'Sjaddaj' enigszins kennen, kunnen we ook begrijpen hoe Naomi zich voelde toen zij in haar geboortestad terugkeerde na in een vreemd land haar man en haar beide zonen te hebben verloren: "Noemt mij niet meer Naomi (= lieflijkheid); maar noemt mij Mara (= bitterheid), want de Almachtige (Sjaddaj) heeft mij veel bitterheid aangedaan" (Ruth 1:20; vgl. ook vs. 21). Naomi moest de les nog leren dat er vaak veel 'gesnoeid' moet worden voordat de wijnstok 'veel vrucht' kan voortbrengen (vgl. Joh.15:1-5), dat onze handen eerst geledigd moeten worden van de aardse dingen voordat de Almachtige ze kan vullen met Zijn liefde en genade, met Zijn kracht en oplossingen voor onze zorgen en problemen!

Deze zelfde gedachte treffen we aan in het boek Job: Van de 48 keer dat de naam 'Sjaddaj' in de Schrift voorkomt, vinden we er 31 in dit oude bijbelboek. Deze naam ligt op de lippen van elke medespeler in dit Goddelijke drama: We horen het uit de mond van Elifaz (5:17), van Bildad (8:3) en van Zofar (11:7); maar ook uit die van Job zélf (6:4), van Elihu (32:8) en zelfs uit die van de HERE (39:35). Juist die eerstgenoemde, Elifaz, gebruikt de naam 'Sjaddaj' meer dan zijn beide vrienden, Elifaz die Gods almacht slechts daarin zag dat Hij alleen maar kon en wilde vernietigen en verdelgen (vgl. 4:19-20; 5:4; 15:21). In de ogen van Elifaz is God slechts een wreed en onmenselijk Iemand. Maar is dit voor velen vandaag ook niet zo? Wordt die oneindige liefde van God voor Zijn eigen schepselen vandaag nog wel gezien?

En Job? Begreep Job iets van die zegenende hand van God? Was hij het niet die op een gegeven moment al zijn opvattingen over de 'gevende en liefhebbende God' ging herzien, toen hij die bittere woorden uitsprak over de "grimmigheid des Almachtigen (Sjaddaj), die het onheil opspaart voor Zijn zonen" (21:19-20)?! Later heeft Job het echter wél leren te begrijpen: Hoe kleiner wij voor de Almachtige worden, hoe leger onze handen en hoe eenvoudiger ons oog, des te meer kan die Almachtige ons met Zijn geschenken overladen: Zie het laatste hoofstuk van het boek Job, waarin wij Job rijker zien worden dan hij ooit is geweest! Dáárom kan Hebreeën 12 nu juist lijden en beproeving zien als iets dat voortkomt uit de liefde van onze hemelse Vader (vs. 6)!

Behalve het hierboven genoemde aspect van Gods gevende liefde, vinden we ook nog enkele andere gedachten in de Schrift die met de naam Sjaddaj verbonden zijn. Sjaddaj is namelijk ook de God die over de hemel en de aarde regeert en dus alles weet (Num.24:4,16), volkomen soeverein is (Job 39:35) en die naar zijn eigen inzicht de aarde regeert (Ps 68:15; Job 27:11; 34:12-13). Sjaddaj bepaalt het lot van de goddelozen en van de rechtvaardigen (Job 8:3; 24:1; 27:2; Ez.1:24 10:5), maar dat betekent ook dat Hij straks de goddeloze op deze aarde zal moeten oordelen (Jes.13:6; Joël 1:15; vgl. Job 27:13-22).

We zien dus dat we op enkele plaatsen in de Sjaddaj niet als een gévend God, maar als een wrékend God vinden! Die wraak zal het lot zijn van allen die telkens smalend spreken over onze God als een haatdragende Diktator. Zij die de Almachtige weigeren te erkennen als een liefhebbend God, zij die het grootste geschenk van die liefde, het verzoenend Offer van de Heer Jezus, blijven afwijzen, zij die God hoogstens willen zien als een wrekend God, voor díe personen zal er een tijd komen dat zij 'gelijk zullen krijgen': Er zal een tijd komen dat Sjaddaj Zich als de grote Wreker zal openbaren, als een toornend God. Daarom vinden we van de 10 keer dat de naam 'de Almachtige' in het Nieuwe Testament voorkomt, er juíst 9 in het boek de Openbaring, het boek van de oordelen van God over deze aarde (zie 1:8; 4:8; 11:17; 15:3; 16:7; 19:6, 15 en 21:22). Wanneer u nu de grootste gave van de Almachtige afwijst, dan zult u straks tóch oog in oog staan met die Almachtige God die u nu probeert te ontvluchten. Maar dan is de tijd voorbij dat Hij u genade kan geven - dán zult u geen geschenken meer uit zijn hand zien komen, maar slechts veroordeling: Dan zal de Koning der koningen en de Here der heren Zélf de 'wijnpersbak van de grimmigheid van de toorn van God de Almachtige' treden (Openb.19:15-16); dan zal het de tijd zijn van vloek voor de ongelovigen, maar zij die het 'koninkrijk van God de Almachtige' mogen binnen gaan, zullen daar de lofzang aanheffen: "Wij danken u, Heer, God de Almachtige, die is en die was, dat U uw grote kracht hebt aangenomen en uw koningschap hebt aanvaard" (Openb.11:17; vgl. 19:6).

Sjaddaj, nu een gévend God, straks een tóórnend God. Hebben wij dat geschenk van die 'schaduw' die Hij ons biedt, al aangenomen, die plaats waar wij eeuwig beschermd zijn en Zijn zegen kunnen genieten (vgl. Jes.32:2)? "Wie in de schuilplaats des Allerhoogsten (eljoon) is gezeten, vernacht in de schaduw van de Almachtige (Sjaddaj). Ik zeg tot de HERE (Jahweh): Mijn toevlucht en mijn vesting, mijn God (Elohiem), op wie ik vertrouw" (Ps.91:1-2). De Allerhoogste God, die hemel en aarde bezit, bezit ook een schuilplaats voor de tot Hem vluchtende ziel; de Almachtige God, die met Zijn genade te hulp komt als alle menselijke kracht tekort geschoten is, die biedt ons Zijn schaduw, Zijn bescherming. En deze veiligheid vindt daarin zijn grondslag dat wij in persoonlijk geloof tot Jahweh mogen vluchten, en op deze God, de machtige Schepper van de aarde en de hemel, mogen vertrouwen en Hem 'mijn God' mogen noemen!

 

De betekenis van het woord Sjaddaj

De precieze betekenis van het woord 'Sjaddaj' is vandaag de dag een onderwerp van hevige discussie. De volgende afleidingen zijn in de loop van de tijd voorgesteld:

(1) De eerste mogelijkheid is dat Sjaddaj van het werkwoord 'sjadad' (verwoesten) komt, zodat Sjaddaj 'de Verwoester' betekent. In Jes.13:6 en Joël 1:15 wordt op deze betekenis gezinspeeld, wanneer gesproken wordt over 'de verwoesting (sjood; afgeleid van sjadad) van Sjaddaj'. Deze betekenis ligt waarschijnlijk ten grondslag aan de in de Nederlandse bijbels voorkomende vertaling 'de Almachtige'. De Septuaginta heeft deze betekenis al aan het woord Sjaddaj gehecht, gezien hun vertaling pantokratoor' ('de Almachtige'). Via de Latijnse Vulgaat ('omnipotens') is deze betekenis bij ons terecht gekomen. In vrijwel alle binnen- en buitenlandse bijbelvertalingen wordt Sjaddaj dan ook als 'de Almachtige' opgevat.

(2) In de Talmoed, de verklaring van het Oude Testament van de oude joodse rabbijnen, wordt het woord Sjaddaj afgeleid van twee Hebreeuwse woorden. Het eerste 'sja' betekent 'wie'; het tweede 'daj' betekent 'voldoende' (dit laatste woord wordt op vele plaatsen in het Oude Testament gebruikt, bijvoorbeeld in Ex.36:7; Spr.25:16, etc.). Naar deze opvatting betekent de naam Sjaddaj dus 'Hij die altijd voldoende is', 'Hij die zelfgenoegzaam is'. In deze afleiding ligt de betekenis dus erg dicht bij die van het verwante Hebreeuwse woord 'sjad', dat 18 maal in het Oude Testament voorkomt en altijd door '(moeder)borst' is vertaald (akkadisch: sjeda). Sjaddaj is dan 'Degene die liefheeft', zoals een vrouw haar zuigeling (vgl. Jes.49:15). Een zeer sterk argument voor deze opvatting is dat de Septuaginta Sjaddaj weliswaar meestal door 'pantokratoor' ('de Almachtige') vertaald, maar op 6 plaatsen door 'hikanos' ('Hij die voldoende is'), te weten in Ruth 1:20-21; Job 21:15; 31:2; 39:35 en Ex. 1:24.

(3) Op dit moment is de meest gangbare afleiding die van het akkadische woord 'sjadu' (berg). Sjaddaj betekent dan 'Hij die van de berg is', 'de berggod' (vgl. teksten als 1Kon.20:23,28; Ps.121:1-2; Jes.14:13 en Ez.28:14,16!). Velen zien dan in het woord 'berg' een heenwijzing naar Gods geweldige kracht en macht, zodat we in de betekenis van de naam Sjaddaj weer heel dicht bij 'de Almachtige' zitten.

(4) Een andere afleiding neemt als grondwoord het Hebreeuwse woord 'sadeh' (op twee plaatsen geschreven als 'sadaj', te weten: Ps.8:8 en 96:12), dat 'veld' betekent. Sjaddaj betekent dan 'Hij die van het veld is'.

(5) Tot slot noemen we nog de afleiding van het Sumerische 'SA.ZU', wat neerkomt op een betekenis voor de naam Sjaddaj als 'de Alwetende'.

Met name de eerste drie mogelijkheden zijn goede afleidingen voor de naam Sjaddaj, zodat het maken van een keuze erg moeilijk is. Maar het gebruik van de naam Sjaddaj met name in het eerste gedeelte van het Oude Testament lijkt toch alleen goed verklaard te kunnen worden door de betekenis 'de Algenoegzame' (zie met name de 6 plaatsen in het boek Genesis). Deze betekenis wordt in het artikel verder uitgewerkt. Hierbij moeten we echter wel bedenken dat er in de profetische boeken van het Oude Testament ook oordelen aan Sjaddaj worden toegeschreven, zodat ook de eerste en de derde afleiding misschien toch wel de moeite van het overwegen waard zijn.